This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013IE6859
Opinion of the European Economic and Social Committee on the ‘Reshoring of EU industries in the framework of reindustrialisation’
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „EU-industrie terughalen in het kader van de herindustrialisering” (initiatiefadvies)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „EU-industrie terughalen in het kader van de herindustrialisering” (initiatiefadvies)
PB C 311 van 12.9.2014, p. 15–24
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
12.9.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 311/15 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „EU-industrie terughalen in het kader van de herindustrialisering” (initiatiefadvies)
2014/C 311/03
Rapporteur: Edgardo Maria IOZIA
Corapporteur: José Custódio LEIRIÃO
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 19 september 2013 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over het thema
EU-industrie terughalen in het kader van de herindustrialisering.
De adviescommissie Industriële Reconversie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 8 april 2014 goedgekeurd.
Het EESC heeft tijdens zijn op 29 en 30 april 2014 gehouden 498e zitting (vergadering van 29 april) onderstaand advies uitgebracht, dat met 139 stemmen vóór, bij 4 onthoudingen, werd goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1 |
Om de economische achteruitgang een halt toe te roepen is het volgens het EESC zaak de industrie aan te zwengelen, met name de maakindustrie, de ruggengraat van de productiestructuur. Het EESC wil met het onderhavige initiatiefadvies enkele nuttige instrumenten aanreiken ter ondersteuning van het initiatief van de Commissie om de Europese Unie te herindustrialiseren, door bedrijven die hun activiteiten naar elders hebben verplaatst terug naar Europa te halen. Ook de Commissie buigt zich momenteel over dit onderwerp. Het EESC is ermee ingenomen dat tegelijk met de opstelling van het onderhavige advies, Eurofound is gevraagd een reeks gegevens te verstrekken die nodig zijn om de „reshoring”-trend beter te kunnen begrijpen en mogelijke oplossingen voor te stellen. |
1.2 |
Het EESC steunt het project van vicevoorzitter Tajani van de Commissie om een herindustrialiseringsbeleid voor de Unie te ontwikkelen, teneinde het aandeel van de industrie in het Europese bbp op te trekken van 15,1 % tot ten minste 20 %. Ter versterking van dit project stelt het de volgende doelstelling voor: „Een Europees sociaal pact voor een nieuwe duurzame en concurrerende industrie”. De Commissie formuleert in haar recente Mededeling (1) enkele prioriteiten, zoals:
|
1.3 |
Het EESC dringt er in zijn aanbevelingen bij de Europese Unie op aan om voor deze prioriteiten een Europees actieplan op te stellen, en vraagt:
Aan de lidstaten vraagt het EESC:
|
1.4 |
Het EESC hecht veel waarde aan een geïntegreerd industriebeleid met duidelijke doelstellingen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, dat in staat is investeringen aan te trekken in alle sectoren van de maakindustrie (zowel hightech als lowtech). Dit beleid zou gericht moeten zijn op de globale waardeketen, inclusief de activiteiten op het stuk van onderzoek, innovatie en ontwikkeling. |
1.5 |
Het EESC is ervan overtuigd dat ambitieuze doch realistische doelstellingen moeten worden vastgesteld voor de herindustrialisering van Europa tussen nu en 2020. In deze context kan een beleid dat erop is gericht om verplaatste productieactiviteiten terug te halen, helpen om de voorgestelde doelstellingen te verwezenlijken. |
1.6 |
De drijvende krachten achter de reshoring van China naar het westen kunnen als volgt worden samengevat:
|
1.7 |
De maakindustrie heeft veerkrachtige en flexibele leveringen nodig om concurrerend te zijn op de tegenwoordige markt. Reshoring (of repatriëring) van productieactiviteiten is een van de mogelijkheden waartoe ondernemingen hun toevlucht kunnen nemen om aan deze behoeften te voldoen. Volgens het EESC zou het centrale beleid ter ondersteuning van productieondernemingen die ervoor kiezen hun activiteiten terug te halen naar Europa en/of uit te breiden, moeten zorgen voor een adequaat klimaat voor ondernemingen die investeringen willen doen, voldoende vakbekwaamheid, concurrerende energiekosten, toegang tot financiering en toegang tot de markten. |
1.8 |
De Commissie wijst erop dat „de Europese detailhandelsprijzen voor elektriciteit voor de industrie [...] gemiddeld met 3,5 % per jaar [zijn] toegenomen, en de gasprijzen tussen 2008 en 2012 met 1 %. Als gevolg daarvan zijn de elektriciteitsprijzen voor de Europese industrie naar schatting twee keer zo hoog als in de VS en Rusland, en 20 % hoger dan in China, volgens gegevens van het International Energy Agency (2). Het prijsverschil is groter voor gas: Europees gas is drie tot vier keer duurder voor de Europese industrie dan voor concurrenten uit de VS, Rusland en India en 12 % duurder dan in China, maar goedkoper dan in Japan. De feitelijk door industriële afnemers betaalde prijzen kunnen echter per lidstaat verschillen (3)”. |
1.9 |
Het EESC heeft het thema energieverslindende bedrijven in Europa uitgebreid bestudeerd (4) en heeft een reeks maatregelen en aanbevelingen voorgesteld om hen te helpen in Europa te kunnen blijven produceren. Het maakt van de gelegenheid gebruik om de Europese instellingen nogmaals te verzoeken een gemeenschappelijk energiebeleid te ontwikkelen en het concurrentievermogen van de factoren kapitaal en energie te verbeteren. Het dringt er bij de sociale partners op aan hun samenwerking te versterken via een ontwikkelingspact dat rekening houdt met de specifieke kenmerken en de verdediging van het Europees sociaal model, en dat ervoor zorgt dat de doelstellingen van het Verdrag van Lissabon inzake een sociale markteconomie ten uitvoer worden gelegd. |
1.10 |
De samenhang tussen de verschillende beleidsmaatregelen heeft belangrijke gevolgen. Het eerste gevolg is dat de toekomstige overgang naar een koolstofarme economie vraagt om een samenhangend beleid op het gebied van onderzoek, regelgeving en ondersteunende programma's. Het tweede gevolg heeft betrekking op de sociaal duurzame ontwikkeling en het verband tussen concurrentievermogen en arbeid, oftewel de behoefte aan kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid voor iedereen, waarmee een kwaliteitsvolle ontwikkeling op gang kan worden gebracht en het concurrentievermogen erop vooruitgaat. |
1.11 |
Het EESC is van mening dat betere betrekkingen tussen ondernemingen en banken, die zich richten op de reële economie, voor een heilzame synergie kunnen zorgen, en de concurrentievoordelen in verband met hun aanwezigheid op buitenlandse markten kunnen vergroten. |
1.12 |
Europese ondernemingen zouden zich in de eerste plaats moeten richten op de innovatie, kwaliteit, betrouwbaarheid, resultaten en werking van hun producten. Ook zouden zij hun ecologische voetafdruk moeten verkleinen, en hun productieprocessen moeten baseren op de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Om de competitiviteit van de ondernemingen te verzekeren is het echter evenzeer noodzakelijk dat kostenaspecten — in het bijzonder loon- en energiekosten — onder controle worden gehouden en dat daarvoor de nodige maatregelen worden genomen. |
1.13 |
De aanpassing van onze productiesystemen, infrastructuren en economieën aan de vereisten van duurzame ontwikkeling en demografische veranderingen, de opleiding van nieuwe generaties en de aanpassing van de Europese beroepsbevolking aan de internationale arbeidsverdeling: dit alles vraagt om massale investeringen, willen deze aanpassingen in Europa op samenhangende en gecoördineerde wijze verlopen. |
1.14 |
Het behoud van een brede en diverse industriële basis in Europa is van belang om vaardigheden in stand te houden die, eenmaal verloren, moeilijk opnieuw kunnen worden verworven. Specifieke industriële vaardigheden in bepaalde sectoren zouden in een bredere context een belangrijke impuls kunnen zijn voor de ontwikkeling van nieuwe producten. |
1.15 |
De Europese onderzoeks- en innovatiecapaciteit moet worden behouden en versterkt, om een duurzame, stabiele en langdurige ontwikkeling te garanderen. Hiervoor zijn intelligente, doeltreffende en doelmatige regels nodig, ter bevordering van betere omstandigheden, technologisch leiderschap, kwaliteitsvolle banen in onderzoek en innovatie en de productiesector, en een grotere veiligheid en duurzaamheid (5). |
Ondernemingen die een verplaatsing van hun activiteiten overwegen moeten weten wat zij zoeken en hoe dit in EU-verband kan worden gerealiseerd. Zij moeten toegang hebben tot betrouwbare gegevens, informatie en advies om de voor- en nadelen en de reële kosten op een rijtje te kunnen zetten. De vertegenwoordigingen van de EU en de lidstaten in de ontvangende landen zouden meer assistentie moeten verlenen, net als de regionale en lokale overheden. Gekeken moet worden of dezelfde doelstelling niet ook binnen de Unie kan worden bereikt.
1.16 |
De belangrijkste redenen voor reshoring zijn uiteengezet in paragraaf 1.6. |
1.17 |
Het EESC is ermee ingenomen dat de Europese Commissie het terugkeerproces op de industriële agenda heeft gezet om de toename van de industriële activiteit te versnellen, nieuwe arbeidsplaatsen te scheppen en de productie-industrie tot motor van de Europese economie te maken. De recente overeenkomst met Eurofound is een kleine eerste stap in de goede richting. |
2. Inleiding
2.1 |
„We mogen niet lijdzaam toezien hoe onze industrie Europa de rug toekeert. Onze indicatoren zijn kristalhelder: de Europese industrie kan groei genereren en arbeidsplaatsen scheppen. We hebben de voorwaarden gecreëerd voor een duurzame herindustrialisering van Europa, om de nodige investeringen in nieuwe technologieën te doen en een klimaat van vertrouwen en ondernemerschap tot stand te brengen. Door samen te werken en het vertrouwen te herstellen, kunnen we de industrie terug naar Europa halen (6)”. |
2.2 |
De afgelopen jaren zijn steeds meer productieactiviteiten uit Europa verplaatst naar derde landen en heeft zich een geleidelijke ontmanteling van de industrie voltrokken, waardoor de bijdrage aan het Europese bbp is gekelderd van 20 naar 15 %. Sinds 2008 zijn er in de Europese productie-industrie 3,5 miljoen arbeidsplaatsen verloren gegaan. |
2.3 |
Offshoring, oftewel de verplaatsing van de productie naar het buitenland, is zeker sinds de jaren '70 een van de meest voorkomende bedrijfsstrategieën geweest in de belangrijkste westerse industrielanden. Vaak ging deze managementkeuze gepaard met de uitbesteding van productieactiviteiten („outsourcing”), waarmee werd bijgedragen tot economische verschijnselen zoals de „Global factory”, de „International supply chain” en de „Global commodity chains”, die later „Global value chains” werden genoemd (7). |
2.4 |
Het proces waarbij „rijkdom wordt verplaatst” van de OESO-landen naar grote en dichtbevolkte middeninkomenslanden had met name China en India als bestemming, maar ook landen als Brazilië en Zuid-Afrika. De 20 belangrijkste producenten ter wereld, afkomstig uit de VS en enkele EU-lidstaten (Duitsland, Italië, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Spanje en Nederland) hebben hun industriële productie sinds 1990 sterk zien dalen. In de VS is de particuliere werkgelegenheid in de industriesector sinds 1987 gedaald van 21 % naar minder dan 11 % (8). |
2.5 |
Het anti-crisisbeleid van de eurolanden moet worden herzien, omdat de situatie anders dreigt te verergeren. „Als de oorzaak van deze crisis gelegen is in de groeiende discrepantie tussen de economieën van de eurozone, dan moeten we ons bezuinigingsbeleid herzien. Dit beleid volstaat niet om het gebrek aan Europees concurrentievermogen op te lossen, maar dreigt de situatie juist te verergeren (9)”. |
2.6 |
Wegens de aanhoudende economische crisis en overheidsschuld in landen met een grote productieindustrie zijn de secundaire industriële activiteiten verder ingekrompen. De hoge energiekosten, met name in sectoren met een hoog energieverbruik (zoals de hoogovens), hebben investeringen afgeschrikt en hebben in sommige gevallen geleid tot bedrijfsverplaatsingen. |
2.7 |
De Europese Unie zou zich moeten toespitsen op het gebruik van sleuteltechnologieën (KET, Key Enabling Technologies) en automatisering. Andere factoren, zoals een schone en geavanceerde productie, investeringen in intelligente netwerken, energie-efficiëntie en duurzame mobiliteit spelen een belangrijke rol voor de toekomst van de Europese industrie, en bieden mogelijkheden voor nieuwe arbeidsplaatsen op korte termijn. |
3. Europees industriebeleid en herindustrialisering
3.1 |
Het industriebeleid van de Europese Unie heeft momenteel als doelstelling het geldende wetgevingskader te verbeteren en het concurrentievermogen van de Europese industrie te versterken zodat zij haar rol als motor van duurzame groei en werkgelegenheid in Europa kan blijven spelen. Rechtsgrondslag voor dit beleid is artikel 173 VWEU. |
Met herindustrialisering wordt een reeks initiatieven en programma's bedoeld ter ondersteuning van de economische ontwikkeling en de productie in gebieden die zijn getroffen door industriële, sociaaleconomische en ecologische crisissen. Voor Europa is het nu meer dan ooit zaak dat de reële economie het herstel van de groei en de werkgelegenheid ondersteunt dankzij een nieuwe fase van herindustrialisering. De industrie heeft een belangrijk stimuleringseffect. Wanneer 100 nieuwe banen worden gecreëerd in deze sector, levert dat in andere sectoren van de economie evenveel banen op (10). In haar mededeling „Voor een heropleving van de Europese industrie” van 22 januari 2014 roept de Europese Commissie de lidstaten op te erkennen dat de industrie een essentiële rol speelt bij de versterking van het concurrentievermogen en de stimulering van duurzame groei in Europa, en systematisch op alle beleidsterreinen aandacht te besteden aan het aspect concurrentievermogen (11).
3.2 |
In 2012 heeft de Commissie een strategie voor de herindustrialisering van Europa gelanceerd met als doel het aandeel van de maakindustrie in de Europese economie tegen 2020 op te trekken van 15 % naar 20 % van het bbp. Dit initiatief is gebaseerd op vier pijlers: meer investeringen in innovatie, opleidingen nauw afstemmen op de behoeften van het bedrijfsleven, een betere toegang tot financiering en betere marktvoorwaarden (12). |
3.3 |
Het EESC is van mening dat de EU een gezamenlijke strategie moet ontwikkelen: een Europees industriebeleid dat strategische sectoren aanwijst voor de versterking van de hele productieketen, of het nu gaat om eindproducten of halffabricaten. Het EESC heeft een advies (13) opgesteld over de mededeling van de Commissie „Actieplan voor de Europese staalindustrie” (14), waarin het concrete en dringende maatregelen voorstelt voor een sector die de ruggengraat van de maakindustrie vormt: basisproducten van hoge kwaliteit die een echte toegevoegde waarde bieden voor downstreamsectoren, met name de werktuigbouw, de elektronicasector en de engineering, de elektrotechnische industrie, de automobielsector, de bouwsector en de scheepsbouw, om alleen de belangrijkste te noemen. |
3.4 |
Het EESC heeft in verscheidene adviezen over de industriële reconversie oplossingen voorgesteld om de Europese industrie weer de plaats te laten innemen die haar toekomt. Het is er absoluut van overtuigd dat het herstel van de industrie van fundamenteel belang is voor economische ontwikkeling, groei en welvaart, oftewel de grondvesten van het Europees sociaal model. |
3.5 |
„De maakindustrie blijft de machinekamer van de economische groei: in de regio's waar het relatieve belang van de industrie is toegenomen is het bbp ook sterker gegroeid. Een verklaring hiervoor is dat de maakindustrie, dankzij de innovatie van producten en processen, ook in andere sectoren een toename van de productiviteit genereert: de informatisering van de dienstensector zou nooit hebben plaatsgevonden als de computer niet in productie was genomen. Sterker nog: het is in de maakindustrie waar het onderzoek en de ontwikkeling plaatsvinden die ten grondslag liggen aan innovatie” (15) (16). |
3.6 |
De beschikbare Europese financiële middelen zijn toegenomen. Het budget van Horizon 2020, het programma voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, is opgetrokken van 54 naar 80 miljard euro. De Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) stellen een bedrag van ten minste 100 miljard euro ter beschikking aan de lidstaten, voor de financiering van investeringen in innovatie, die overeenstemmen met de prioriteiten van het industriebeleid. COSME, het Europees programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kmo's 2014-2020 beschikt over een budget van 2,3 miljard euro. SPIRE, Sustainable Process Industry through Resource and Energy Efficiency, is de nieuwe publiek-private samenwerking (PPS) die in december 2013 is goedgekeurd als onderdeel van Horizon 2020, met een totaal EU-budget van 900 miljoen euro voor de komende zeven jaar (17). |
3.7 |
„De nanotechnologie, de micro- en nano-elektronica, ook op het gebied van halfgeleiders, geavanceerde materialen, biotechnologie, fotonica, robotisering en 3D-printing zijn allen sectoren die in de Unie een spectaculaire groei kennen. Als we deze technologieën onder de knie hebben, kan de overgang naar een koolstofarme kenniseconomie in goede banen worden geleid.” (18) |
3.8 |
In het ontwerpverslag (19) van het EP over de herindustrialisering van Europa om het concurrentievermogen en de duurzaamheid te bevorderen staat dat „de toekomstige industriële kracht van Europa ligt in een strategie voor de opleving van de industrie voor een duurzaam Europa (Renaissance of Industry for a Sustainable Europe, RISE), die technologische, zakelijke en sociale innovatie nastreeft met het oog op een derde industriële revolutie inclusief een koolstofarm moderniseringsoffensief.” |
3.9 |
De gemeenschappelijke toekomst is die van Europa als moderne industriële regio, maar dit vraagt om een echt moderniseringsoffensief op ten minste vijf niveaus: versterking van de technologische en productinnovatie, met investeringen in onderzoek en concurrentievermogen; terugdringing van de achterstand, ondoorzichtigheid en logheid van de overheid; het leven van kmo's vergemakkelijken, totstandbrenging van adequate informatica- en wegeninfrastructuur (Connecting Europe Facility, Ten-T, Ten-E en Digitale agenda); en een kapitaalverkeer dat toegankelijk is en als hefboom fungeert om particuliere middelen aan te trekken, met investeringsdoelstellingen op middellange termijn. |
4. Reshoring
4.1 |
Reshoring (of repatriëring) is een vrijwillige bedrijfsstrategie waarbij productieactiviteiten die eerder geheel of gedeeltelijk waren verplaatst (in-sourced of out-sourced), naar het land of de regio van oorsprong worden teruggehaald (20). Offshoring is het verschijnsel waarbij een bedrijf (een deel van) zijn productieactiviteiten verplaatst van een Europees land naar een land buiten de Unie. |
4.2 |
De laatste jaren hebben zeer veel industriële ondernemingen besloten een deel van hun productieketen naar landen buiten de Unie te verplaatsen, aanvankelijk om dichter bij de opkomende markten te zijn, later meestal vanwege de lagere arbeidskosten en de nabijheid van hulpbronnen. Deze trend heeft geleid tot de huidige situatie dat de Europese markt met 500 miljoen inwoners een grootverbruiker van niet-Europese industrieproducten is. Welke factoren zouden deze ondernemingen ertoe kunnen bewegen terug naar hier te komen? Op nationaal en Europees niveau zou de gedeeltelijke terugkeer van deze ondernemingen niet te onderschatten voordelen hebben, zoals nieuwe arbeidsplaatsen, minder verlies aan knowhow en een versterking van het „made in”-label. Aangezien de keuze om een bedrijf naar het buitenland te verplaatsen of terug te halen beïnvloed wordt door tal van ontwikkelingen en factoren, is het wenselijk om een gedetailleerde analyse te maken van de voor- en nadelen op nationaal en bedrijfsniveau. |
4.3 |
Het offshoringsproces van Europa naar Azië gaat voort. In de periode 2007-2009 heeft circa 40 % van de ondernemingen met meer dan 50 werknemers de eigen productie tot op zekere hoogte verplaatst, vooral die met een hoog energieverbruik. Daarentegen zijn er landen in Midden- en Oost-Europa die nog altijd een vrij sterke productie-industrie hebben. |
4.4 |
Omdat de crisis aanhoudt zijn veel Europese bedrijven heel voorzichtig, en vermijden zij nieuwe investeringen of veranderingen van leveranciers. |
4.5 |
Er zijn in de Europese Unie tal van factoren die het reshoringsproces negatief beïnvloeden, zoals:
Gedacht kan worden aan specifieke initiatieven om een reshoring van productieactiviteiten naar de meest achtergebleven gebieden mogelijk te maken. |
4.6 |
De reshoring-trend in de Verenigde Staten |
4.6.1 |
Amerikaanse ondernemingen zijn bezig hun productie geleidelijk aan terug te halen. Dit duidt erop dat China niet langer het concurrentievoordeel geniet als goedkoop productiecentrum, na jaren van snelle loonstijgingen en tal van andere factoren. Een van de redenen die de reshoring-trend op gang hebben gebracht, is de daling van de energieprijzen in de Verenigde Staten. |
4.6.2 |
Deze recente tendens wordt ingegeven door een stijging van de arbeidskosten en de energieprijzen in China, de impact op de innovatie, de diefstal van intellectuele eigendom en het grotere gebruik van analysetechnieken voor de totale kosten, waarbij rekening wordt gehouden met alle kosten en risico's. Door middel van TCO-analyses (Total Cost of Ownership) helpen de analysebureaus om alle reële kosten van offshoring-operaties in kaart te brengen. |
4.6.3 |
Het gaat bij reshoring vooral om producenten van gereedschap en autofabrikanten, maar ook om andere sectoren zoals primaire metalen, machines, metaalproducten, robotica, medische en wetenschappelijke apparatuur, gezondheidszorg, computers/elektronica, chemicaliën, kunststof en verpakkingen, enz. |
4.6.4 |
Reshoring is iets waar alle productieondernemingen rekening mee houden in hun besluiten. Ondernemingen die een meer uitgebreide analyse van de totale kosten uitvoeren, komen tot de ontdekking dat de stijging van de arbeidskosten, gevoegd bij de „verborgen kosten” van de offshoring, het concurrentievoordeel vaak tenietdoen. |
4.6.5 |
De regering van de VS en verschillende organisaties zijn bezig een nieuw keurmerk op te richten, „Made in America, Again”, met als doel de consumenten te bewegen Amerikaanse producten en apparaten te kopen. „Reshore now” is een ander nationaal initiatief om bedrijven terug naar Amerikaans grondgebied te halen (21). |
4.6.6 |
Teruggekeerde bedrijven kunnen hun voorraden meestal met 50 % verminderen, en er zijn ook gevallen bekend van bedrijven die hun voorraad met een factor 3 en 6 hebben weten terug te dringen. De redenen voor het verkleinen van de voorraden lopen uiteen: betere betalingsvoorwaarden, kleinere hoeveelheden opgeslagen goederen, en kortere en meer betrouwbare leveringstermijnen. |
4.6.7 |
In een enquête heeft het Massachusetts Institute of Technology aan ondernemingen gevraagd welke regeringsmaatregelen het verschil zouden kunnen maken. De vijf belangrijkste maatregelen die de regering van de VS kan nemen om de reshoring van Amerikaanse bedrijven te stimuleren, zijn:
|
4.6.8 |
Volgens de Boston Consulting Group zijn de drie belangrijkste factoren die van invloed zijn op het besluit om over te gaan tot reshoring: (i) de arbeidskosten, (ii) de nabijheid van de klanten, (iii) de kwaliteit van de producten. Andere factoren zijn de toegang tot gekwalificeerde arbeidskrachten, de transportkosten, de leveringstermijnen en het gemak waarmee zaken kunnen worden gedaan. Ook de indicatoren wijzen erop dat de Verenigde Staten bezig zijn om de lowcostproducent van de ontwikkelde wereld te worden, waardoor dit land steeds aantrekkelijker wordt. |
4.7 |
Wat zijn de resultaten van de studies en enquêtes over het reshoring-proces in Europa? Er zijn maar zeer weinig enquêtes of studies bekend over dit onderwerp. Uit een studie over de offshoring van Duitse bedrijven blijkt dat een zesde tot een kwart van deze bedrijven binnen vier jaar was teruggekeerd. Franse IT-bedrijven die hun IT-werkzaamheden hadden verplaatst klagen over onverwachte kosten, de kwaliteit en logistieke problemen. Een studie over Britse industriële bedrijven die hun productie in de periode 2008-2009 hebben verplaatst, laat zien dat 14 % van die bedrijven hun activiteiten al weer hebben teruggehaald (22). De Europese Commissie verwijst in haar mededeling COM(2010) 614 final over Een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering — Concurrentievermogen en duurzaamheid centraal stellen wel naar het idee, zonder het woord reshoring expliciet te noemen. |
5. De resultaten van de openbare hoorzittingen in Brussel en Bergamo
5.1 |
Tijdens de door het EESC georganiseerde openbare hoorzittingen in Brussel en Bergamo zijn ervaringen met offshoring en reshoring uitgewisseld, en zijn mogelijke toekomstscenario's geschetst voor verschillende sectoren van de maakindustrie, in het kader van de herindustrialisering van Europa. |
5.2 |
De wereldeconomie wordt hoofdzakelijk gestuurd door marktkrachten die grote invloed uitoefenen op de keuze van een bedrijf om zijn productieactiviteiten te verplaatsen en/of terug te halen. |
5.3 |
De Britse studie laat zien dat bedrijfsverplaatsingen naar lagelonenlanden niet altijd de sleutel tot het succes zijn. De structuur van de waardeketen en de toeleveringsketen is een integrerend onderdeel van dat succes. Hoewel de kosten het belangrijkste thema blijven, worden deze niet alleen bepaald door de arbeidskosten maar ook door de kosten voor logistiek en management. De studie bevestigt dat de drie belangrijkste redenen waarom bedrijven zijn teruggekeerd, gelegen waren in het feit dat de kostenbesparing lager uitviel dan gehoopt (50 %), problemen met de kwaliteit (43 %) en de afstand tot de markt (36 %). Andere redenen waren het vermogen om korte leveringstermijnen te respecteren, de zichtbaarheid en stabiliteit van de leveranciers, en de bescherming van de intellectuele eigendom. |
5.4 |
De toegang tot de markt en tot de klanten is en blijft een van de sleutelfactoren. In sommige sectoren zijn er geografische belemmeringen om buitenlandse markten te kunnen bedienen, zoals lokale behoeften, die vragen om verplaatsing van productieactiviteiten en aanwezigheid op de lokale markt. |
5.5 |
De toegang tot infrastructuur, energie en vervoer is voor ondernemingen van fundamenteel belang. Tegenwoordig bestaan er landen met een moderne en toegankelijke infrastructuur die kunnen concurreren met de Europese landen. Er moet serieus worden overwogen om in deze sector te investeren. |
5.6 |
Beroepsopleiding en onderwijs spelen een zeer belangrijke rol, die niet mag worden onderschat. Ontwikkelingslanden hebben veel geïnvesteerd en investeren nog steeds veel in onderwijs, waardoor hun jongeren concurreren met jongeren in Europa. Europese jongeren op hun beurt verlaten Europa wegens het gebrek aan kansen op een gekwalificeerde baan. Het EESC bereidt momenteel een advies voor over het verband tussen onderwijs, beroepsopleiding en het bedrijfsleven. |
5.7 |
Het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) heeft op 7 november 2013 het „Investment plan for good jobs and a sustainable future” goedgekeurd, met als doelstelling de groei in Europa te herstellen, 11 miljoen arbeidsplaatsen te scheppen en multinationals aan te sporen terug te keren naar Europa, door gebruik te maken van de sterke vraag. |
5.8 |
Kleine en middelgrote ondernemingen worden indirect getroffen door de offshoring van grote industriële bedrijven, en zien de bestellingen voor onderdelen afnemen. Zo heeft de automobielsector zijn productie verplaatst naar opkomende landen, hoofdzakelijk vanwege de groeiende vraag aldaar. De automobielsector verwacht dat 70 000 à 85 000 banen verloren zullen gaan. |
5.9 |
De metaalsector verwacht een sterke vraag, die in 2025 voor twee derde afkomstig zal zijn uit de opkomende landen. Deze sector moet dan ook een netwerk van wereldwijde contacten aanleggen, en zijn eigen aanwezigheid op de markt veiligstellen. Europese ondernemingen uit de metaal- en machinebouwindustrie verplaatsen hun activiteiten naar markten in ontwikkelingslanden, niet alleen vanwege de kosten, maar ook om te beantwoorden aan de lokale vraag met een „in country for country”-strategie, en om de levering van producten en diensten aan lokale producenten en consumenten te waarborgen. |
5.10 |
Tijdens de hoorzitting in Bergamo werden de volgende conclusies getrokken (23):
|
Brussel, 29 april 2014
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Henri MALOSSE
(1) COM(2014) 14 final
(2) Deze prijzen zijn niet gecorrigeerd voor kwaliteitsverschillen; de elektriciteitsvoorziening in de EU is betrouwbaarder omdat er minder uitval is dan in bovengenoemde landen.
(3) COM(2014) 14 final
(4) ces1857-2011_ac_nl.doc
(5) INT/451: Onderzoek en ontwikkeling: ondersteuning van het concurrentievermogen, PB C 277 van 17.11.2009, blz. 1.
(6) Industrial revolution brings industry back to Europe, 10 december 2012 — commissaris Tajani.
(7) Internationaliseringsverslag van het Europees onderzoekscentrum, nr. 3/2013 blz. 57
(8) The Mechanics Behind Manufacturing Job Losses, William T. Gavin in Economic Synopses, 2013, nr. 20.
(9) Lectio Magistralis. London school of Economics. 3 december 2013.
(10) http://www.labanconota.it/finanza/globalizzazione-delocalizzazione-reindustrializzazione.html
(11) http://ec.europa.eu/enterprise/initiatives/mission-growth/index_en.htm
(12) Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel. Actualisering van de mededeling over het industriebeleid, COM(2012) 582 final, 10 oktober 2012.
(13) Ligt momenteel voor ter goedkeuring. CCMI/117 Actieplan voor de Europese staalindustrie
(14) COM(2013) 407 final
(15) Industria motore di ricchezza? La risposta positiva delle regioni europee (Scenari industriali — Centro studi Confindustria, juni 2011).
(16) Chapter 4, A ‘manufacturing imperative’ in the EU: the role of industrial policy. European Competitiveness Report 2013, Towards Knowledge Driven Reindustrialisation
(17) http://ec.europa.eu/research/press/2013/pdf/ppp/spire_factsheet.pdf
(18) Chapter 5. EU production and trade based on key enabling technologies. European Competitiveness Report 2013, Towards Knowledge Driven Reindustrialisation
(19) Rapporteur: Reinhard Bütikofer PR\936863IT.doc PE510.843v01-00 2013/2006(INI).
(20) Uni-Club MoRe Back-reshoring Research Group
(21) http://www.reshorenow.org
(22) Leibl, P., Morefield, R. and Pfeiffer, R. (2011), 'A study of the effects of backshoring in the EU', Proceedings of the 13th International Conference of American Society of Business and Behavioural Sciences http://asbbs.org/files/2010/ASBBS_%20Proceedings_13th_Intl_Meeting.pdf
(23) Uni-Club MoRe Back-reshoring Research Group