Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AE0962

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring” (COM(2009) 154 definitief — 2009/0157 (COD))

    PB C 44 van 11.2.2011, p. 148–152 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    11.2.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 44/148


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring”

    (COM(2009) 154 definitief — 2009/0157 (COD))

    2011/C 44/25

    Rapporteur: CAPPELLINI

    De Raad heeft op 20 november 2009 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over het

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring

    COM(2009) 154 final — 2009/0157 (COD).

    De afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 15 juni 2010 goedgekeurd.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 14 en 15 juli 2010 gehouden 464e zitting (vergadering van 14 juli) onderstaand advies uitgebracht, dat met 119 stemmen vóór, bij 1 onthouding, werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1   Naar de opvatting van het Comité valt het voorstel van de Commissie toe te juichen, al blijft het wel ver achter bij de plannen in het Groenboek en nóg verder bij de voorstellen in het EESC-advies van 26 oktober 2005.

    1.2   Het Comité beschouwt het voorstel voor een verordening een belangrijk middel voor de civiele samenleving om de juridische voorspelbaarheid te vergroten en snelle en kostenefficiënte oplossingen voor erfopvolgingen in de EU-lidstaten te vergemakkelijken. De Commissie dient de verschillende talenversies van de ontwerpverordening echter wel zorgvuldig te controleren, en de samenhang ervan alsook het gebruik van de correcte juridische terminologie te verzekeren.

    1.3   Het Comité formuleert enkele bedenkingen, met name wat betreft de invloed van wetgeving van niet-EU-lidstaten en een aantal aspecten van de erfrechtverklaring. Aan deze bedenkingen wordt tegemoet gekomen door te voorzien in een aanbevolen nieuw artikel 26 en in een langere termijn in artikel 43, lid 2. Voor een grondige analyse en presentatie van dit complexe voorstel voor een verordening zou een langer werkdocument moeten worden opgesteld, wat echter buiten het normale bestek van het EESC zou vallen.

    1.4   Het Comité beveelt met klem aan de volgende wijzigingen in het voorstel voor een verordening aan te brengen, namelijk:

    i.

    in punten 1.2 en 3.2 van de Toelichting in te lassen: „Deze uiteenlopende regels belemmeren en vertragen ook het uitoefenen van het eigendomsrecht van legitieme erfgenamen op het eigendom van de overledene” en „Eenzijdig optreden van lidstaten zou niet volstaan om alle doelstellingen van de ontwerpverordening te verwezenlijken” (zie 3.4.3 en 3.4.4);

    ii.

    in art. 1, lid 1, de precisering in te lassen dat het voorstel voor een verordening alleen betrekking heeft op erfopvolgingen „met een internationaal karakter” (zie 4.1.1);

    iii.

    in art. 21, lid 1, in alle talen de overeenkomstige woorden „in aansluiting op” te vervangen door „ter aanvulling van” of „die verschillen van” (zie 4.3.8);

    iv.

    art. 25 door een nieuw artikel te vervangen: „Universele toepassing - Bij deze Verordening wordt het toepasselijke recht aangewezen ongeacht of dit het recht van een lidstaat is” (zie 4.3.9);

    v.

    art. 26 (titel: „Herverwijzing”) door een nieuw artikel te vervangen: „Als de overledene geen rechtskeuze heeft gemaakt uit hoofde van artikel 17 en het overeenkomstig deze verordening toepasselijke recht het recht is van een niet-EU-lidstaat en de collisieregels de toepassing van ofwel het recht van een EU-lidstaat, ofwel het recht van een andere niet-EU-lidstaat die zijn eigen recht zou toepassen, voorschrijven, dan is het recht van die andere staat van toepassing. Dit artikel geldt niet voor erfovereenkomsten waarvan het in art. 18, lid 2, bedoelde aanknopingspunt het recht is waarmee zij de nauwste banden hebben.” (zie 4.3.10.1);

    vi.

    in art. 27 in alle talen „manifest” in te lassen vóór „onverenigbaar”, alsook „internationale” vóór „openbare orde” (zie 4.3.11);

    vii.

    in art. 27, lid 2, „modaliteiten” te vervangen door „bepalingen” (zie 4.3.12);

    viii.

    in art. 43, lid 2, de termijn tot 9 of 12 maanden uit te breiden (zie 4.6.1).

    2.   Achtergrond

    2.1   In het voorstel wordt een complexe kwestie behandeld die van belang is voor eenieder die, los van zijn/haar nationaliteit, zijn/haar gewone verblijfplaats in de Europese Unie heeft (inclusief enkele uitbreidingen in artikel 6). Dankzij het groenboek over erfopvolging en testamenten (1) werd een ruim raadplegingsproces gelanceerd over internationale erfopvolgingen waarbij al dan niet een testament is nagelaten.

    2.2   Het voorstel voor een verordening, dat een instrument ter invoering van een uniforme norm is, zal zonder meer in de praktijk van groot nut zijn gelet op de diversiteit die de EU-lidstaten thans in hun regelgeving tentoonspreiden wat betreft:

    a)

    de bepaling van het toepasselijke recht;

    b)

    de reikwijdte van de bevoegdheid van hun gerechten inzake internationale testamenten en erfopvolgingen;

    c)

    de voorwaarden waaronder een rechterlijke beslissing van een andere EU-lidstaat kan worden erkend en ten uitvoer gelegd; alsmede

    d)

    de voorwaarden waaronder in een andere EU-lidstaat opgestelde authentieke akten kunnen worden erkend en ten uitvoer gelegd.

    2.3   Voor alle duidelijkheid zij erop gewezen dat met het voorstel voor een verordening wordt beoogd een uniform stelsel te creëren voor regels, die allemaal deel uitmaken van het internationaal privaatrecht en de afhandeling van internationale testamenten en erfopvolgingen afhankelijk maken van het recht dat erop van toepassing is overeenkomstig de (in het voorstel opgenomen) specifieke collisieregels van het forum (een EU-lidstaat). Het voorstel voor een verordening daarentegen is op zich niet bedoeld om van invloed te zijn op het interne materieel recht van EU-lidstaten dat de status, de rechten en de plichten van de erfgenamen ten aanzien van de (onroerende) goederen van de overledene regelt. Bovendien vormt de onder hoofdstuk VI ingestelde Europese erfrechtverklaring geen uitzondering maar heeft zij betrekking op het bewijs van hoedanigheid van erfgenaam en voorziet zij niet in uniforme interne materieelrechtelijke bepalingen over de noodzakelijke voorwaarden voor het verkrijgen van die hoedanigheid. Over het algemeen valt intern materieel recht, ook los van dit voorstel voor een verordening, niet onder de bevoegdheid waarover de Unie krachtens artikel 65b van het Verdrag beschikt.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1   In zijn advies (2) inzake het Groenboek over erfopvolging en testamenten heeft het EESC o.m.:

    a)

    zich verheugd over het Groenboek waarin naar zijn mening de „opgeworpen vragen wezenlijk en dringend zijn”;

    b)

    de aandacht van de Commissie gevestigd „op de fiscale problemen waarop erfgenamen kunnen stuiten wanneer een nalatenschap in twee of meer landen is gesitueerd”; alsmede

    c)

    openlijk zijn interesse getoond door op te merken dat het „testamenten en erfopvolging … aangelegenheden acht die van groot belang voor de Europese burgers zijn”; gesteld dat „aan hun verwachting, nl. dat het optreden van de EU tot vereenvoudiging van formaliteiten, optimale fiscale en rechtszekerheid en een zo snel mogelijke afwikkeling van internationale erfenissen leidt, moet worden beantwoord”.

    3.2   Deze uiting van belangstelling van het EESC voor de problematiek van testamenten en erfopvolgingen (die werd aangemerkt als een aangelegenheid die van groot belang is voor de Europese burgers) moet vier jaar na de analyse van het Groenboek worden bijgesteld wat betreft de structuur en de concrete bepalingen die door de Commissie in haar voorstel voor een verordening worden voorgesteld.

    3.3   Het huidige potentieel van het voorstel voor een verordening en de stakeholders

    3.3.1   Opgemerkt zij dat het EESC de Commissie in zijn advies (3) heeft verzocht aandacht te schenken aan belastingkwesties en verklaard heeft geïnteresseerd te zijn in „optimale fiscale en rechtszekerheid”. Gelet op de werkingssfeer van de ontwerpverordening die steunt op de beperkte bevoegdheid die krachtens artikel 65 van het Verdrag aan de EU is verleend, worden in die ontwerpverordening aspecten van internationaal privaatrecht inzake testamenten en erfopvolgingen behandeld maar wordt geen rechtstreeks effect beoogd op het recht van de lidstaten inzake fiscale aspecten van internationale testamenten en erfopvolgingen.

    3.3.2   Daar een testament eventueel door de erflater vóór zijn dood wordt opgesteld en tot dat tijdstip ook kan worden herroepen, en daar bepalingen inzake erfopvolging pas na het overlijden van de erflater van toepassing worden, zijn zowel testamenten als erfopvolgingen pas effectief en rechtsgeldig en bepalen zij de gevolgen voor de erfopvolging pas na overlijden. Het voorstel voor een verordening is dus van belang voor ieder individu en voor alle stakeholders in de samenleving.

    3.3.3   Wat de werkingssfeer betreft, moet echter duidelijk zijn dat het voorstel voor een verordening:

    a)

    alleen van toepassing is op testamenten en erfopvolgingen met een internationaal karakter – dat evenwel in het voorstel niet verder gedefinieerd wordt – en niet op de veel talrijkere erfopvolgingen die een louter nationaal karakter dragen; alsmede

    b)

    van toepassing is op individuen, d.i. natuurlijke personen en niet op privaat- of publiekrechtelijke rechtspersonen.

    3.4   Doelstellingen en subsidiariteitsbeginsel

    3.4.1   Een uniforme EU-verordening met bindend karakter voor de lidstaten, hun nationale recht en hun gerechten zal de voorspelbaarheid aanzienlijk vergroten voor alle kwesties die daardoor geregeld worden. Dit is ook de meerwaarde van het onderhavige voorstel voor een verordening. Prioritair moeten de kwaliteit en precieze formulering van de betreffende bepalingen worden gegarandeerd.

    3.4.2   Bij de vastgestelde doelstelling om „de belemmeringen van het vrije verkeer van personen weg te nemen” mag evenwel niet over het hoofd worden gezien dat de vraag of een individu de hoedanigheid van „erfgenaam” heeft, dan wel wettelijke „rechten” op het eigendom van een overledene in een EU-lidstaat heeft, een vraag is die niet op basis van internationaalprivaatrechtelijke bepalingen (het hoofdthema van het voorstel voor een verordening) kan worden beantwoord maar wel op basis van de relevante materieelrechtelijke bepalingen van nationaal recht die van toepassing zijn op testamenten en erfopvolgingen in de EU-lidstaten. Het voorstel voor een verordening houdt in dit verband geen wijzigingen in daar het dergelijke materieelrechtelijke bepalingen niet uniformeert. Ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moet de Toelichting aangepast en, waar nodig, gewijzigd worden. Het EESC herhaalt zijn oproep m.b.t. de standpunten van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken, die zich volgens hem bereid moeten verklaren deze verordening ten uitvoer te leggen.

    3.4.3   In het licht van deze verduidelijking bevat punt 1.2 van de Toelichting een duidelijke uitspraak („Die personen worden thans met grote moeilijkheden geconfronteerd om hun rechten te doen gelden in het kader van een internationale erfopvolging”) alsook een minder overtuigende en vergaande conclusie die ook geldt voor het eigendomsrecht („Deze verschillende regels belemmeren ook de volledige uitoefening van het recht op privé-eigendom”). In de plaats daarvan zou een meer genuanceerde formulering zoals bv. „Deze uiteenlopende regels belemmeren en vertragen ook het uitoefenen van het eigendomsrecht van rechtmatige erfgenamen op het eigendom van de overledene”, nauwkeuriger en passender zijn.

    3.4.4   In de stelling „Eenzijdig optreden van lidstaten zou derhalve in strijd zijn met deze doelstelling” zijn de woorden „in strijd” te sterk. Als EU-lidstaten dit wensen, kunnen zij, los van de Verordening, ten minste al streven naar een uniforme vaststelling van het toepasselijke recht door het Verdrag van Den Haag van 1989 inzake het recht dat van toepassing is op erfopvolging te ratificeren. Naar de mening van het EESC is een meer genuanceerde formulering zoals bv. „Eenzijdig optreden van lidstaten zou niet volstaan om alle doelstellingen van de ontwerpverordening te verwezenlijken” meer gepast.

    4.   Specifieke opmerkingen

    4.1   Hoofdstuk I - Werkingssfeer en definities

    4.1.1   Het voorstel voor een verordening is gericht op een regeling voor testamenten en erfopvolgingen met een internationaal karakter maar voorziet niet in een definitie van dat karakter. In het voorstel moet dan ook duidelijkheidshalve worden vermeld dat de verordening alleen van toepassing is op „situaties met een internationaal karakter”.

    4.1.2   Zoals uit de titel blijkt, heeft het voorstel voor een verordening betrekking op zowel de bevoegdheid (hoofdstuk II) als de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen (hoofdstuk IV), met name twee onderdelen van het internationaal privaatrecht die, met uitzondering van de bepalingen inzake het toepasselijke recht, het onderwerp vormen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna „Verordening nr. 44/2001”), die testamenten en erfopvolgingen van zijn toepassingsgebied uitsluit. Deze lacune maakt meteen ook het belang duidelijk van dit voorstel voor een verordening die uniforme voorschriften moet aanreiken en moet gelden voor alle drie de onderdelen van het internationaal privaatrecht, nl. het toepasselijke recht, de bevoegdheid alsook de erkenning en handhaving van beslissingen over internationale erfopvolgingen.

    4.2   Hoofdstuk II - Bevoegdheid

    4.2.1   Hoofdstuk II (artt. 3-15) handelt over „bevoegdheid” en is van toepassing op alle gerechten van de lidstaten, maar is op de buitengerechtelijke instanties slechts van toepassing voor zover dat nodig is.

    4.2.2   Algemeen zijn de gerechten van de lidstaat waar de overledene zijn/haar gewone verblijfplaats had op het tijdstip van zijn/haar overlijden, bevoegd voor de erfopvolging. Er worden kennelijk geen voorwaarden gesteld inzake nationaliteit. Opgemerkt zij dat ook de algemene EU-regeling inzake bevoegdheid, d.i. de lex generalis die is voorzien in Verordening (EG) nr. 44/2001, algemene bevoegdheid toekent op basis van de verblijfplaats, en daarbij alle overwegingen m.b.t. nationaliteit buiten beschouwing laat.

    Deze algemene bevoegdheid krachtens de ontwerpverordening geldt in het geval van (overleden) EU-onderdanen maar ook van niet-EU-onderdanen die op het tijdstip van hun dood hun gewone verblijfplaats in een EU-lidstaat hadden.

    4.2.3   In gevallen waarbij de gewone verblijfplaats van de overledene op het tijdstip van zijn/haar dood niet in een lidstaat gelegen was, beschikken de gerechten van een lidstaat in een aantal omstandigheden toch over „residuele bevoegdheden”; de bevoegdheid van de gerechten van EU-lidstaten reikt dus veel verder dan alleen de gewone gevallen waarbij de gewone verblijfplaats van de overledene op het tijdstip van zijn/haar dood in een lidstaat gelegen is. Nationaliteit is geen voorwaarde voor algemene bevoegdheid maar vormt wel de grondslag van residuele bevoegdheid.

    4.2.4   Overeenkomstig het voorstel voor een verordening hebben de gerechten van de lidstaat waarin het goed gelegen is, niet noodzakelijkerwijs algemene bevoegdheid. Er is wel voorzien in een gedeeltelijke uitzondering voor de overdracht van een goed, en de registratie of de inschrijving ervan in het publiciteitsregister.

    4.3   Hoofdstuk III – Toepasselijk recht

    4.3.1   Hoofdstuk III voorziet in uniforme voorschriften (artt. 16-28) inzake het toepasselijke recht. Algemeen geldt dat op de gehele erfopvolging het recht van toepassing is van de staat waar de overledene zijn/haar gewone verblijfplaats had op het tijdstip van zijn/haar overlijden. Andere voorwaarden, bv. m.b.t. nationaliteit, zijn niet van toepassing. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen roerend en onroerend goed.

    4.3.2   Opgemerkt zij dat in de collisieregels van de ontwerpverordening die door de gerechten van EU-lidstaten dienen te worden toegepast, is voorzien dat het door deze verordening aangewezen recht toepasselijk is ongeacht of dit het recht van een lidstaat is (art. 25).

    4.3.3   Doorgaans wordt in het internationaal privaatrecht „partijautonomie” erkend, d.i. de mogelijkheid voor de partijen om in contractuele aangelegenheden het toepasselijke recht te kiezen. Overeenkomstig het voorstel voor een verordening kan een persoon als recht voor de afhandeling van zijn gehele erfopvolging, alleen het recht kiezen van de staat waarvan hij de nationaliteit bezit.

    4.3.4   Met het oog op juridische voorspelbaarheid moet deze keuze uitdrukkelijk zijn en in een verklaring zijn opgenomen die de vorm heeft van een uiterste wilsbeschikking.

    4.3.5   Een andere kwestie die niet mag worden verward met de keuze van het op de gehele erfopvolging toepasselijke recht, zijn erfovereenkomsten. Een overeenkomst betreffende de erfopvolging van een persoon wordt beheerst door het recht dat krachtens deze ontwerpverordening op de erfopvolging van die persoon van toepassing zou zijn geweest, mocht die persoon zijn overleden op de dag waarop de overeenkomst werd gesloten. Overeenkomstig het beginsel favor validitatis worden alternatieve aanknopingspunten gehanteerd.

    4.3.6   Vanuit zowel vergelijkend oogpunt als met het oog op uniform recht is de werkingssfeer van het toepasselijke recht van zeer groot belang. De ontwerpverordening breidt dit toepassingsgebied uit zodat het de gehele erfopvolging beheerst, vanaf het openvallen van de nalatenschap tot de definitieve overdracht van de erfenis aan de rechthebbenden. Het idee hierachter is duidelijk zoveel mogelijk juridische kwesties onder een en hetzelfde toepasselijke recht te laten vallen teneinde de juridische voorspelbaarheid te vergroten en de complexe en tijdrovende raadpleging van meer dan een (vaak buitenlands) rechtsstelsel te beperken. In het voorstel voor een verordening is een lange en niet-uitputtende lijst opgenomen van kwesties die onder het toepasselijke recht komen te vallen, met inbegrip van niet opgelijste erfopvolgingskwesties, gaande van het openvallen van de nalatenschap tot de definitieve overdracht van de erfenis aan de rechthebbenden.

    4.3.7   Het toepasselijke recht beheerst de erfopvolging in haar geheel, van het openvallen van de nalatenschap tot de definitieve overdracht van de erfenis aan de rechthebbenden, maar staat niet in de weg aan de toepassing van het recht van de staat van de plaats waar het goed zich bevindt, voor zover dat recht, voor de aanvaarding of de verwerping van de nalatenschap of van een legaat, vormvereisten oplegt in aansluiting op die welke door het op de erfopvolging toepasselijke recht worden opgelegd.

    4.3.8   Met betrekking tot deze bepaling verdient het aanbeveling te verduidelijken of in de passage „…vormvereisten oplegt in aansluiting op die welke …” in art. 21, lid 1, de term „in aansluiting op” (d.i. komende na) wel de meest geschikte is en of niet veeleer „aanvullende” of „andere” vormvereisten worden bedoeld. Voorgesteld wordt in de context van deze bepaling de voorkeur te geven aan de formulering „ter aanvulling van” of „die verschillen van”.

    4.3.9   Naar de mening van het EESC mag de terminologie die wordt gebruikt in de bepaling over de „Universele toepassing” (art. 25) alleen datgene weergeven waarin hoofdstuk III van de toekomstige verordening werkelijk voorziet, nl. het specificeren van het toepasselijke recht. Deze bepaling kan dus eenvoudiger en beter als volgt worden geformuleerd: „Universele toepassing - Bij deze Verordening wordt het toepasselijke recht aangewezen ongeacht of dit het recht van een lidstaat is”.

    4.3.10   Afgezien van de keuze van de overledene voor het recht van de staat waarvan hij/zij de nationaliteit bezit (art.17), wordt bij de Verordening algemeen het recht toegepast van het forum, het gerecht van de EU-lidstaat waarin de overledene zijn/haar gewone verblijfplaats had op het tijdstip van zijn/haar dood. Ingeval van residuele bevoegdheid (art.6) kan evenwel het recht van een niet-EU-lidstaat van toepassing zijn. In dat geval moet worden voorkomen dat de verordening de eenheid van de aanknopingspunten tenietdoet die mogelijk reeds t.o.v. sommige niet-EU-lidstaten bestaat (en die in het voordeel speelt van de overledene en zijn/haar erfgenamen); ook moet worden vermeden dat bevoegdheid wordt verleend aan een nationaal rechtsstelsel dat, vanuit eigen nationaal perspectief, niet toepasselijk wordt geacht op de bewuste erfopvolging. Om deze situatie te verhelpen en te zorgen voor een betere en evenwichtige coördinatie tussen EU-lidstaten en niet-EU-lidstaten verdient het aanbeveling het huidige artikel 26 (titel: „Herverwijzing”) door het volgende artikel te vervangen:

    4.3.10.1

    „Als de overledene geen rechtskeuze heeft gemaakt uit hoofde van artikel 17, en het overeenkomstig deze verordening toepasselijke recht het recht is van een niet-EU-lidstaat en de collisieregels de toepassing van ofwel het recht van een EU-lidstaat, ofwel het recht van een andere niet-EU-lidstaat die zijn eigen recht zou toepassen, voorschrijven, dan is het recht van die andere staat van toepassing. Dit artikel geldt niet voor erfovereenkomsten waarvan het in art. 18, lid 2 bedoelde aanknopingspunt het recht is waarmee zij de nauwste banden hebben.”

    4.3.10.2

    Bij deze nieuwe bepaling wordt een soortgelijke bepaling, die was opgenomen in het belangrijke Haags Verdrag betreffende erfopvolging, aan de Verordening (4) aangepast en wordt gestreefd naar een verbetering (5) van de bedoelde bepaling om dezelfde redenen, nl. omdat de meeste delegaties een en ander erkenden als een poging om daar waar er al eenheid bestond, deze te behouden (6). Bovendien strookt de flexibiliteit die door deze bepaling (nieuw art. 26) wordt geboden, met het recht en de praktijk inzake „herverwijzing” in sommige niet-EU-lidstaten als bv. de VS (7).

    Dat de Verordeningen „Rome I” en „Rome II” elke bepaling m.b.t. „herverwijzing” radicaal hebben uitgesloten, getuigt van het feit dat hun hoofdonderwerp (contractuele en niet-contractuele verplichtingen) weinig verband houdt met erfrechtelijke zaken. Deze uitsluiting in „Rome I” en „Rome II” vormt op zich geen voldoende reden tot uitsluiting van het boven aanbevolen nieuwe artikel 26 dat in erfopvolgingszaken van cruciaal belang en gunstig is voor zowel de overledene als zijn/haar erfgenamen, alsook bijdraagt aan een evenwichtiger coördinatie van aanknopingspunten tussen de EU en niet-EU-lidstaten.

    4.3.11   Een „klassieke” maar niettemin cruciale bepaling is opgenomen in artikel 27 over openbare orde. Conform een vrijwel gestandaardiseerd gebruik wordt aanbevolen het woord „manifest” in te lassen vóór „onverenigbaar is met de openbare …” in alle talen van de verordening, en althans in de Franse en Italiaanse versie (en waar nodig ook in andere talen) tevens „internationale” toe te voegen vóór „openbare orde”. Vernieuwend en nuttig is de specifiek op erfrechtelijke zaken toegesneden uitzondering „om de enkele reden dat de modaliteiten betreffende het wettelijk erfdeel verschillen van die welke in het land van de rechter gelden”.

    4.3.12   In art. 27, lid 2, is de Engelse versie „its clauses regarding” niet helemaal hetzelfde als het Franse „ses modalités concernant”. Aanbevolen wordt in alle talen de termen „its provisions regarding” (in het Nederlands: „de bepalingen betreffende”) te hanteren.

    4.4   Hoofdstuk IV - Erkenning en tenuitvoerlegging

    4.4.1   Naar het model van Verordening (EG) nr. 44/2001, bevat hoofdstuk IV van de ontwerpverordening artikelen over erkenning (artikelen 29 tot 33).

    4.4.2   Internationale erfopvolgingen in Europa zullen eenvoudiger worden als het beginsel wordt gehanteerd dat een beslissing die in een bepaalde EU-lidstaat krachtens de onderhavige ontwerpverordening is gegeven, erkend wordt in de andere lidstaten zonder dat daarvoor een bijzondere procedure moet worden gevolgd.

    4.4.3   De inhoud van een in een bepaalde lidstaat gegeven beslissing hoeft niet te worden herbekeken in de voor erkenning aangezochte lidstaat en een erkenning wordt slechts in vier gevallen geweigerd.

    4.5   Hoofdstuk V - Authentieke akten

    4.5.1   Internationale erfopvolgingen zullen voorts nog aanzienlijk worden vereenvoudigd door het feit dat de authentieke akten die in een bepaalde lidstaat formeel zijn opgesteld of geregistreerd en gebruikelijk zijn in erfrechtelijke zaken, krachtens de ontwerpverordening in de andere lidstaten worden erkend.

    4.6   Hoofdstuk VI - Europese erfrechtverklaring

    4.6.1   De bij deze ontwerpverordening ingestelde Europese erfrechtverklaring levert het bewijs van de hoedanigheid van erfgenaam of legataris en van de bevoegdheden van executeurs-testamentair of derden-beheerders. Aanbevolen wordt dat de in art. 43, lid 2, bedoelde termijn wordt uitgebreid tot 9 of 12 maanden.

    4.6.2   Het verzoekformulier moet echter vereenvoudigd worden en de in par. 4.7 gevraagde overbodige informatie moet worden geschrapt.

    Brussel, 14 juli 2010

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    (1)  COM(2005) 65 final.

    (2)  PB C 28 van 03.02.06, blz. 1.

    (3)  PB C 28 van 03.02.06, blz. 1.

    (4)  En aldus wordt de „herverwijzing” van niet-EU-lidstaten tot EU-lidstaten uitgebreid.

    (5)  Door de werking ervan niet alleen uit te sluiten ingeval van professio iuris (art. 17) maar ook ten aanzien van aanknopingspunten van verschillende aard en methodologie (uitzonderingsbepalingen, zoals het recht waarmee de erfovereenkomst de nauwste banden heeft, zoals bedoeld in art. 18, lid 2).

    (6)  Verslag Waters, blz.553, Notulen van de zestiende zitting, 3 tot 20 oktober 1988, deel II, Haagse conferentie Internationaal privaatrecht, 1990. Art. 4 van het Verdrag over het recht dat van toepassing is op erfopvolgingen mortis causa. (1 augustus, 1989). Zie ook P.Lagarde, La nouvelle Convention de la Haye sur la loi applicable aux successions, RCDIP 1989, blz.249 (258).

    (7)  Met betrekking tot art. 4 van het Haagse Verdrag, zie E.F.Scoles, The Hague Convention on Succession, AJCL 1994 blz.85, (113).


    Top