Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32011D0411

Besluit 2011/411/GBVB van de Raad van 12 juli 2011 tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB

PB L 183 van 13.7.2011, p. 16–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 12/10/2015; afgeschaft en vervangen door 32015D1835

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2011/411/oj

13.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/16


BESLUIT 2011/411/GBVB VAN DE RAAD

van 12 juli 2011

tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name de artikelen 42 en 45,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Defensieagentschap (hierna het „Agentschap” genoemd) is opgericht bij Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB van de Raad (1) van 12 juli 2004 (hierna „Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB” genoemd) teneinde de Raad en de lidstaten te steunen bij hun inspanningen de defensievermogens van de Unie op het gebied van crisisbeheersing te verbeteren en het Europees veiligheids- en defensiebeleid te ondersteunen.

(2)

In de door de Europese Raad van 12 december 2003 goedgekeurde Europese veiligheidsstrategie wordt de oprichting van een defensieagentschap genoemd als een belangrijk element voor de ontwikkeling van flexibeler en efficiëntere Europese militaire vermogens.

(3)

In het verslag over de toepassing van de Europese veiligheidsstrategie van 11 december 2008 wordt de leidende rol van het Agentschap in het proces van het ontwikkelen van essentiële defensievermogens voor het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) bevestigd.

(4)

Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB dient te worden ingetrokken en vervangen teneinde rekening te houden met de wijzigingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) die door het Verdrag van Lissabon zijn aangebracht.

(5)

In artikel 45 van het VEU staat dat de Raad een besluit vaststelt houdende vastlegging van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Agentschap, met inachtneming van de mate van werkelijke deelneming van de lidstaten aan de activiteiten van het Agentschap.

(6)

Het Agentschap dient bij te dragen aan de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), in het bijzonder het GVDB.

(7)

Het Agentschap dient een zodanige structuur te hebben dat het in staat is te voldoen aan de operationele behoeften van de Unie en haar lidstaten voor het GVDB en, waar nodig voor de uitoefening van zijn functies, samen te werken met derde staten, organisaties en entiteiten.

(8)

Het Agentschap dient nauwe werkrelaties aan te gaan met bestaande samenwerkingsverbanden, groeperingen en organisaties zoals die ingesteld krachtens de bij de Letter of Intent ingestelde kaderovereenkomst (hierna de „LoI-kaderovereenkomst” genoemd), alsook de Organisation Conjointe de Coopération en matière d’Armement (OCCAR — Gezamenlijke Organisatie voor Samenwerking op Defensiematerieelgebied) en het Europees Ruimteagentschap (ESA).

(9)

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) dient overeenkomstig artikel 18, lid 2, van het VEU een leidende rol te vervullen in de organisatie van het Agentschap en te zorgen voor de essentiële koppeling tussen het Agentschap en de Raad.

(10)

In zijn rol van politieke toezichthouder en beleidsmaker dient de Raad aan het Agentschap richtsnoeren te verstrekken.

(11)

Gezien hun aard, moet de vaststelling van het financiële kader voor het Agentschap, als bedoeld in artikel 4, lid 4, en de sluiting van administratieve regelingen tussen het Agentschap en derde landen, organisaties en entiteiten, door de Raad met eenparigheid van stemmen worden goedgekeurd.

(12)

Voor het aannemen van richtsnoeren en besluiten in verband met het werk van het Agentschap dient de Raad bijeen te komen op het niveau van de ministers van Defensie.

(13)

Richtsnoeren of besluiten die door de Raad in verband met de werkzaamheden van het Agentschap worden vastgesteld, dienen te worden voorbereid overeenkomstig artikel 240 van het VWEU.

(14)

De bevoegdheden van de voorbereidende en raadgevende organen van de Raad, met name die van het Comité van permanente vertegenwoordigers uit hoofde van artikel 240 van het VWEU, het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) uit hoofde van artikel 38 van het VEU en het Militair Comité van de Europese Unie (EUMC) dienen onverlet te blijven.

(15)

De nationale bewapeningsdirecteuren, de directeuren vermogens, de directeuren onderzoek en technologie (O&T) en de directeuren defensiebeleid dienen ter voorbereiding van besluiten van de Raad in verband met het Agentschap, verslagen te ontvangen en bijdragen te leveren betreffende onderwerpen die onder hun bevoegdheid vallen.

(16)

Het Agentschap dient de rechtspersoonlijkheid te hebben waarmee het zijn functies kan uitoefenen en doelstellingen kan verwezenlijken, terwijl het nauwe contacten met de Raad onderhoudt en de verantwoordelijkheden van de Europese Unie en haar instellingen volledig in acht neemt.

(17)

Er dient te worden bepaald dat de door het Agentschap beheerde begrotingen, wat betreft niet-administratieve kosten, in specifieke gevallen mogen worden aangevuld met middelen van de algemene begroting van de Europese Unie, met volledige inachtneming van de toepasselijke regels, procedures en besluitvormingsprocessen, met inbegrip van artikel 41, lid 2, van het VEU.

(18)

Het Agentschap, waaraan alle lidstaten kunnen deelnemen, dient ook de mogelijkheid te bieden dat specifieke groepen lidstaten op ad-hocbasis projecten of programma’s initiëren.

(19)

In afwachting van een besluit van de Raad over de instelling van een permanente gestructureerde samenwerking, overeenkomstig artikel 42, lid 6, en artikel 46 van het VEU, en het Protocol (nr. 10) betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 42 van het VEU, dat gehecht is aan het VEU en het VWEU, dient het Agentschap de uitvoering van de permanente gestructureerde samenwerking te ondersteunen.

(20)

Het Agentschap dient te beschikken over besluitvormingsprocedures waarmee het zich op efficiënte wijze van zijn taken kan kwijten, met inachtneming van het nationale veiligheids- en defensiebeleid van de deelnemende lidstaten.

(21)

Het Agentschap dient zijn opdracht te vervullen met volledige inachtneming van artikel 40 van het VEU.

(22)

Het Agentschap dient te handelen in volledige overeenstemming met de veiligheidsnormen en -voorschriften van de Raad.

(23)

Overeenkomstig artikel 5 van het Protocol (nr. 22) betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Unie die gevolgen hebben op defensiegebied. Dit besluit zal derhalve niet bindend zijn voor Denemarken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

OPRICHTING, OPDRACHT EN TAKEN VAN HET AGENTSCHAP

Artikel 1

Oprichting

1.   Een Agentschap op het gebied van de ontwikkeling van defensievermogens, onderzoek, aankopen en bewapening (hierna het „Europees Defensieagentschap” of „het Agentschap” genoemd), zoals oorspronkelijk bij Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB opgericht, blijft voortbestaan overeenkomstig de volgende bepalingen.

2.   Het Agentschap opereert, onder het gezag van de Raad, ter ondersteuning van het GBVB en het GVDB, binnen het ene institutionele kader van de Europese Unie en onverminderd de verantwoordelijkheden van de instellingen van de Europese Unie en de Raadsinstanties. De opdracht van het Agentschap laat de overige bevoegdheden van de Unie onverlet, onder volledige eerbiediging van artikel 40 van het VEU.

3.   Het Agentschap staat open voor deelname door alle lidstaten van de EU die zulks wensen. De lidstaten die op het moment dat dit besluit wordt vastgesteld reeds deelnemen aan het Agentschap, blijven deelnemende lidstaten.

4.   Iedere lidstaat die na de inwerkingtreding van dit besluit wenst deel te nemen aan het Agentschap of die zich uit het Agentschap wenst terug te trekken, stelt de Raad in kennis van zijn voornemen en brengt de HV daarvan op de hoogte. Alle nodige technische en financiële regelingen voor dergelijke deelname of terugtrekking worden vastgesteld door het in artikel 8 bedoelde bestuur.

5.   Het Agentschap heeft zijn zetel in Brussel.

Artikel 2

Opdracht

1.   Het Agentschap heeft de opdracht de Raad en de lidstaten te steunen bij hun inspanningen de defensievermogens van de Europese Unie op het gebied van crisisbeheersing te verbeteren en het GVDB in zijn huidige en toekomstige vorm te ondersteunen.

2.   Het Agentschap bepaalt de operationele behoeften, bevordert maatregelen waarmee aan deze behoeften wordt voldaan, draagt bij aan het bepalen en, zo nodig, uitvoeren van maatregelen die de industriële en technologische basis van de defensiesector versterken, neemt deel aan het uitzetten van een Europees beleid voor vermogens en bewapening en verleent de Raad bijstand bij het evalueren van de verbetering van de militaire vermogens.

3.   De opdracht van het Agentschap laat de bevoegdheden van de lidstaten voor defensieaangelegenheden onverlet.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „deelnemende lidstaten”: de lidstaten van de Europese Unie die aan het Agentschap deelnemen;

b)   „bijdragende lidstaten”: de deelnemende lidstaten van de Europese Unie die bijdragen aan een specifiek project of programma van het Agentschap.

Artikel 4

Politiek toezicht en regelingen voor rapportage aan de Raad

1.   Het Agentschap treedt op onder het gezag en het politieke toezicht van de Raad, waaraan het regelmatig verslag uitbrengt en waarvan het regelmatig richtsnoeren ontvangt.

2.   Het Agentschap brengt regelmatig aan de Raad verslag uit van zijn activiteiten; met name:

a)

legt het elk jaar in november aan de Raad een verslag voor over de activiteiten van het Agentschap in dat jaar en verschaft het elementen voor het werkprogramma en de begrotingen van het Agentschap voor het volgende jaar;

b)

legt het, onder voorbehoud van een besluit van de Raad over de instelling van een permanente gestructureerde samenwerking, ten minste eenmaal per jaar aan de Raad informatie voor over de bijdrage van het Agentschap aan de beoordelingsactiviteiten in de context van de permanente gestructureerde samenwerking, bedoeld in artikel 5, lid 3, onder f), ii).

Het Agentschap stelt de Raad tijdig informatie ter beschikking over belangrijke aangelegenheden die met het oog op een besluit aan het bestuur moet worden voorgelegd.

3.   De Raad verstrekt met eenparigheid van stemmen en in voorkomend geval met advies van het PVC of andere bevoegde Raadsinstanties, jaarlijks richtsnoeren in verband met het werk van het Agentschap, met name wat zijn werkprogramma betreft. Het werkprogramma van het Agentschap wordt in het kader van deze richtsnoeren opgesteld.

4.   Ieder jaar stelt de Raad met eenparigheid van stemmen voor de volgende drie jaar een financieel kader voor het Agentschap vast. Dat financiële kader bevat de overeengekomen, met het driejarenwerkplan van het Agentschap verbonden prioriteiten; het vormt een juridisch bindend plafond voor het eerste jaar en bestaat uit planmatige cijfers voor het tweede en derde jaar. Het Agentschap legt elk jaar uiterlijk op 31 maart aan het bestuur een ontwerp voor het financiële kader en het daarmee verband houdende werkplan ter overweging voor.

5.   Het Agentschap kan zo nodig met betrekking tot de uitvoering van zijn opdracht aanbevelingen doen aan de Raad en de Commissie.

Artikel 5

Functies en taken

1.   Bij het vervullen van zijn functies en taken neemt het Agentschap de overige bevoegdheden van de Unie en van de instellingen van de EU in acht.

2.   De vervulling van zijn functies en taken door het Agentschap laat de bevoegdheden van de lidstaten voor defensieaangelegenheden onverlet.

3.   Het Agentschap staat onder het gezag van de Raad en heeft tot taak:

a)

de na te streven militaire vermogens van de lidstaten te helpen bepalen en de nakoming van de door de lidstaten aangegane verbintenissen inzake vermogens te helpen evalueren, en daarbij in het bijzonder:

i)

in overleg met de bevoegde Raadsinstanties, zoals het EUMC, en met gebruikmaking van onder meer het vermogensontwikkelingsmechanisme (CDM) en de eventuele opvolger ervan, de toekomstige behoeften van de EU op het gebied van defensievermogens te bepalen;

ii)

de uitvoering van het vermogensontwikkelingsplan (CDP) en elk eventueel vervolgplan te coördineren;

iii)

onder meer via het CDP en het CDM en de eventuele opvolger ervan, aan de hand van door de lidstaten overeen te komen criteria de door de lidstaten inzake vermogens aangegane verbintenissen te evalueren;

b)

het harmoniseren van de operationele behoeften en het hanteren van doelmatige en onderling verenigbare aankoopmethoden te bevorderen, en daarbij in het bijzonder:

i)

harmonisatie van militaire behoeften te bevorderen en te coördineren;

ii)

kosteneffectieve en efficiënte aankoop te bevorderen door de beste praktijken te bepalen en te verspreiden;

iii)

een oordeel te geven over financiële prioriteiten voor de ontwikkeling van defensievermogens en -aankopen;

c)

multilaterale projecten voor te stellen die erop gericht zijn de doelstellingen met betrekking tot militaire vermogens te verwezenlijken, de door de lidstaten uit te voeren programma’s te coördineren en specifieke samenwerkingsprogramma’s te beheren, en daarbij in het bijzonder:

i)

nieuwe multilaterale samenwerkingsprojecten te bevorderen en voor te stellen;

ii)

samenwerkingsactiviteiten op operationeel gebied te bepalen en voor te stellen;

iii)

te streven naar coördinatie van bestaande door de lidstaten geïmplementeerde programma’s;

iv)

op verzoek van de lidstaten het beheer op zich te nemen van specifieke programma’s;

v)

op verzoek van de lidstaten programma’s voor te bereiden die door de OCCAR of middels andere regelingen, al naargelang, dienen te worden beheerd;

d)

het onderzoek inzake defensietechnologie te ondersteunen, alsmede gezamenlijk onderzoek naar en studie van technische oplossingen die voldoen aan toekomstige operationele behoeften, te coördineren en te plannen, en daarbij in het bijzonder:

i)

in voorkomend geval in samenhang met de onderzoeksactiviteiten in de Unie, onderzoek te bevorderen dat erop gericht is te voorzien in de toekomstige behoeften op het gebied van beveiligings- en defensievermogens, om aldus het Europese industriële en technologische potentieel op dit gebied te versterken;

ii)

doelgerichter gezamenlijk O&T op defensiegebied te bevorderen;

iii)

een katalysator te vormen voor O&T op defensiegebied middels studies en projecten;

iv)

O&T-contracten op defensiegebied te beheren;

v)

tezamen met de Commissie te werken aan het maximaliseren van de complementariteit van en de synergie tussen onderzoeksprogramma’s inzake defensie en civiele veiligheid;

e)

bij te dragen aan het bepalen en in voorkomend geval uitvoeren van alle nuttige maatregelen om de industriële en technologische basis van de defensiesector te versterken en de doelmatigheid van de militaire uitgaven te verbeteren, en daarbij in het bijzonder:

i)

bij te dragen aan het tot stand brengen van een internationaal concurrerende Europese markt voor defensie-uitrusting, onverminderd de internemarktregels en de bevoegdheden van de Commissie op dit gebied;

ii)

beleid en strategieën te ontwikkelen in overleg met de Commissie en, in voorkomend geval, met de industrie;

iii)

in samenwerking met de Commissie en in het kader van de taken van het Agentschap te streven naar de ontwikkeling en harmonisatie op EU-niveau van procedures ter zake;

f)

onder voorbehoud van een besluit van de Raad over de instelling van een permanente gestructureerde samenwerking, deze samenwerking te ondersteunen, en daarbij in het bijzonder:

i)

grote gezamenlijke of Europese vermogensontwikkelingsinitiatieven te vergemakkelijken;

ii)

bij te dragen aan de periodieke evaluatie van de bijdragen die deelnemende lidstaten leveren met betrekking tot vermogens, in het bijzonder bijdragen die zijn gedaan overeenkomstig de criteria die zullen worden vastgesteld op basis van, onder meer, artikel 2 van het Protocol (nr. 10) betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, dat gehecht is aan het VEU en het VWEU, en hierover ten minste eenmaal per jaar verslag uit te brengen.

Artikel 6

Rechtspersoonlijkheid

Het Agentschap heeft de rechtspersoonlijkheid teneinde zijn taken uit te oefenen en zijn doelstellingen te verwezenlijken. De lidstaten zorgen ervoor dat het Agentschap beschikt over de ruimste handelingsbevoegdheid welke krachtens hun wetgeving aan rechtspersonen wordt verleend. Het Agentschap kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden. Het Agentschap heeft de bevoegdheid om met particuliere of publieke entiteiten of organisaties contracten af te sluiten.

HOOFDSTUK II

ORGANEN EN PERSONEEL VAN HET AGENTSCHAP

Artikel 7

Hoofd van het Agentschap

1.   De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) is het hoofd van het Agentschap.

2.   Het hoofd van het Agentschap is verantwoordelijk voor de algemene organisatie en werking van het Agentschap en zorgt ervoor dat de richtsnoeren van de Raad en de besluiten van het bestuur worden uitgevoerd door de directeur, die aan het hoofd van het Agentschap rapporteert.

3.   Het hoofd van het Agentschap legt de verslagen van het Agentschap aan de Raad voor, als voorgeschreven in artikel 4, lid 2.

4.   Het hoofd van het Agentschap is belast met het voeren van onderhandelingen, conform door het bestuur verstrekte richtsnoeren, over administratieve regelingen met derde staten en andere organisaties, groeperingen of entiteiten. Hij heeft tot taak, binnen die door het bestuur goedgekeurde regelingen, goede werkrelaties met deze laatste tot stand te brengen.

Artikel 8

Het bestuur

1.   Het besluitvormingsorgaan van het Agentschap wordt gevormd door een bestuur, bestaande uit één vertegenwoordiger van elke deelnemende lidstaat, die gemachtigd is zijn regering te verbinden, en een vertegenwoordiger van de Commissie. Het bestuur handelt volgens door de Raad verstrekte richtsnoeren.

2.   Het bestuur komt bijeen op het niveau van de ministers van Defensie van de deelnemende lidstaten of hun vertegenwoordigers. Het bestuur vergadert in beginsel minstens tweemaal per jaar op het niveau van de ministers van Defensie.

3.   Het hoofd van het Agentschap roept de vergaderingen van het bestuur bijeen en zit ze voor. Indien een deelnemende lidstaat dat vraagt, belegt het hoofd van het Agentschap binnen een maand een vergadering.

4.   Het hoofd van het Agentschap kan de bevoegdheid om de vergaderingen van het bestuur op het niveau van de vertegenwoordigers van de ministers van Defensie voor te zitten, delegeren.

5.   Het bestuur kan vergaderen in specifieke samenstellingen (zoals nationale bewapeningsdirecteuren, directeuren vermogens, directeuren O&T of directeuren defensiebeleid).

6.   De vergaderingen van het bestuur worden bijgewoond door:

a)

de in artikel 10 bedoelde directeur van het Agentschap of zijn vertegenwoordiger;

b)

de voorzitter van het EUMC of zijn vertegenwoordiger;

c)

vertegenwoordigers van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO).

7.   Het bestuur kan voor aangelegenheden van gemeenschappelijk belang uitnodigen:

a)

de secretaris-generaal van de NAVO of zijn aangewezen vertegenwoordiger;

b)

de hoofden/voorzitters van andere samenwerkingsverbanden, groeperingen of organisaties waarvan het werk van belang is voor het werk van het Agentschap (zoals die ingesteld bij de LoI-kaderovereenkomst, alsook de OCCAR en het ESA);

c)

in voorkomend geval vertegenwoordigers van andere derden.

Artikel 9

Taken en bevoegdheden van het bestuur

1.   Het bestuur, handelend binnen het kader van de richtsnoeren van de Raad als bedoeld in artikel 4, lid 1:

a)

keurt de aan de Raad voor te leggen verslagen goed;

b)

keurt jaarlijks, uiterlijk op 31 december en op basis van een door het hoofd van het Agentschap ingediend ontwerp, het werkprogramma van het Agentschap voor het volgende jaar goed;

c)

stelt jaarlijks uiterlijk op 31 december, binnen de maxima van het financiële kader van het Agentschap zoals vastgesteld door de Raad, de algemene begroting van het Agentschap vast;

d)

hecht zijn goedkeuring aan de instelling, binnen het Agentschap, van ad-hocprojecten en -programma’s overeenkomstig artikel 19;

e)

benoemt de directeur en ten hoogste twee plaatsvervangers;

f)

besluit overeenkomstig artikel 17 dat één of meer lidstaten het Agentschap het administratieve en financiële beheer van bepaalde binnen zijn mandaat vallende activiteiten kunnen toevertrouwen;

g)

keurt eventuele aanbevelingen aan de Raad of de Commissie goed;

h)

stelt het reglement van orde van het Agentschap vast;

i)

kan de financiële bepalingen voor de uitvoering van de algemene begroting van het Agentschap wijzigen;

j)

kan de verordeningen en regelingen voor het contractuele personeel en de gedetacheerde nationale deskundigen wijzigen;

k)

stelt de technische en financiële regelingen betreffende de in artikel 1, lid 4, bedoelde deelname of terugtrekking van de lidstaten vast;

l)

stelt richtsnoeren vast betreffende de onderhandelingen over administratieve regelingen door het hoofd van het Agentschap;

m)

keurt de ad-hocregelingen als bedoeld in artikel 22, lid 1, goed;

n)

sluit de administratieve regelingen tussen het Agentschap en derden als bedoeld in artikel 24, lid 1;

o)

keurt de jaarrekeningen en de balans goed;

p)

stelt alle andere besluiten vast die verband houden met de uitvoering van de opdracht van het Agentschap.

2.   Tenzij in dit besluit anders is bepaald, besluit het bestuur met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. De stemmen van de deelnemende lidstaten worden gewogen overeenkomstig artikel 16, leden 4 en 5, van het VEU. Alleen de vertegenwoordigers van de deelnemende lidstaten nemen deel aan de stemming.

3.   Indien een vertegenwoordiger van een deelnemende lidstaat in het bestuur om belangrijke, nader genoemde, redenen van nationaal beleid verklaart voornemens te zijn zich te verzetten tegen de vaststelling van een besluit dat met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet worden aangenomen, wordt niet tot stemming overgegaan. Die vertegenwoordiger kan de aangelegenheid via het hoofd van het Agentschap ter bespreking aan de Raad voorleggen, zodat de Raad in voorkomend geval richtsnoeren aan het bestuur kan verstrekken. Als andere mogelijkheid kan het bestuur met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten de aangelegenheid met het oog op een besluit voor te leggen aan de Raad. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen.

4.   Het bestuur kan, op voorstel van de directeur of een deelnemende lidstaat, besluiten om:

a)

comités in te stellen, bestaande uit afgevaardigden van de deelnemende lidstaten en een vertegenwoordiger van de Commissie, die bestuurlijke en begrotingsbesluiten van het bestuur moeten voorbereiden;

b)

comités in te stellen die gespecialiseerd zijn in specifieke onderwerpen die tot de opdracht van het Agentschap behoren. Deze comités bestaan uit afgevaardigden van de deelnemende lidstaten en, tenzij het bestuur anders besluit, een vertegenwoordiger van de Commissie.

In het besluit tot instelling van een dergelijk comité worden het mandaat en de duur ervan vermeld.

Artikel 10

De directeur

1.   De directeur en zijn plaatsvervanger(s) worden voor drie jaar door het bestuur benoemd op voordracht van het hoofd van het Agentschap. Het bestuur kan deze termijn met twee jaar verlengen. De directeur en ten hoogste twee plaatsvervangers handelen onder het gezag van het hoofd van het Agentschap en in overeenstemming met de besluiten van het bestuur.

2.   De directeur, bijgestaan door zijn plaatsvervanger(s), neemt alle maatregelen die nodig zijn om het Agentschap doeltreffend en doelmatig te doen functioneren. De directeur is verantwoordelijk voor het toezicht op en de coördinatie van de afdelingen en zorgt voor de algemene samenhang van hun werk. De directeur staat aan het hoofd van het personeel van het Agentschap.

3.   De directeur is verantwoordelijk voor:

a)

de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma van het Agentschap;

b)

het voorbereiden van het werk van het bestuur, in het bijzonder het ontwerp van het jaarlijkse werkprogramma van het Agentschap;

c)

het opstellen van het ontwerp van de jaarlijkse algemene begroting dat aan het bestuur moet worden voorgelegd;

d)

het opstellen van het driejarenwerkplan dat aan het bestuur moet worden voorgelegd;

e)

het opstellen van het driejarige financiële kader dat aan de Raad moet worden voorgelegd;

f)

de nauwe samenwerking met en de verstrekking van informatie aan de voorbereidende instanties van de Raad, met name het PVC en het EUMC;

g)

het opstellen van de verslagen bedoeld in artikel 4, lid 2;

h)

het opstellen van het overzicht van de inkomsten en de uitgaven en het uitvoeren van de algemene begroting van het Agentschap en de begrotingen van de aan het Agentschap toevertrouwde ad-hocprojecten of -programma’s;

i)

het dagelijks beheer van het Agentschap;

j)

alle veiligheidsaspecten;

k)

alle personeelszaken.

4.   Binnen het werkprogramma en de algemene begroting van het Agentschap wordt de directeur gemachtigd contracten aan te gaan en personeel aan te werven. De directeur is de ordonnateur verantwoordelijk voor de uitvoering van de door het Agentschap beheerde begrotingen.

5.   De directeur is verantwoording verschuldigd aan het bestuur.

6.   De directeur vertegenwoordigt het Agentschap in rechte.

Artikel 11

Personeel

1.   Het personeel van het Agentschap, met inbegrip van de directeur, bestaat uit contractuele en statutaire personeelsleden die worden aangeworven uit kandidaten uit alle deelnemende lidstaten, op een zo breed mogelijke geografische grondslag, en uit de EU-instellingen. Het personeel van het Agentschap wordt door de directeur geselecteerd op basis van de vereiste bekwaamheid en deskundigheid en middels eerlijke en doorzichtige selectieprocedures. De directeur maakt vooraf gegevens over alle beschikbare functies en de criteria van de selectieprocedure bekend. In ieder geval moet de aanwerving erop gericht zijn dat het Agentschap de beschikking krijgt over personeel dat op het stuk van kundigheid en efficiëntie aan de hoogste normen voldoet.

2.   Het hoofd van het Agentschap benoemt en verlengt de contracten van het hogere kaderpersoneel van het Agentschap op voorstel van de directeur en na overleg met het bestuur.

3.   Het personeel van het Agentschap bestaat uit:

a)

rechtstreeks door het Agentschap aangeworven personeel met een contract voor bepaalde tijd, geselecteerd uit onderdanen van deelnemende lidstaten. De Raad heeft met eenparigheid van stemmen het statuut betreffende dat personeel goedgekeurd (2). Zo nodig toetst en wijzigt het bestuur dat statuut indien zij het daartoe machtigen;

b)

nationale deskundigen die door deelnemende lidstaten zijn gedetacheerd op posten binnen de organisatiestructuur van het Agentschap of belast zijn met specifieke taken en projecten. De Raad heeft met eenparigheid van stemmen de regeling betreffende dat personeel goedgekeurd (3). Zo nodig toetst en wijzigt het bestuur dat statuut indien zij het daartoe machtigen;

c)

voor bepaalde tijd bij het Agentschap gedetacheerde ambtenaren van de Unie, belast met specifieke taken en/of projecten, naargelang van de behoefte.

4.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen over geschillen tussen het Agentschap en iedere persoon die valt onder het statuut of de regeling die van toepassing zijn op het personeel van het Agentschap.

HOOFDSTUK III

BEGROTING EN FINANCIËLE VOORSCHRIFTEN

Artikel 12

Beginselen met betrekking tot de begroting

1.   Begrotingen, die in euro worden opgesteld, zijn de besluiten waarbij voor elk begrotingsjaar wordt voorzien in en machtiging wordt gegeven tot alle ontvangsten en uitgaven die door het Agentschap worden beheerd.

2.   De in een begroting opgenomen kredieten worden goedgekeurd voor de duur van een begrotingsjaar dat begint op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar.

3.   De ontvangsten en uitgaven moeten voor iedere begroting in evenwicht zijn. Alle ontvangsten en uitgaven moeten volledig in de begroting in kwestie worden vermeld en mogen niet met elkaar worden gecompenseerd.

4.   De begroting bevat gesplitste kredieten, die aanleiding geven tot vastleggingskredieten en betalingskredieten, en niet-gesplitste kredieten.

5.   Vastleggingskredieten dekken de totale kosten van de juridische verbintenissen die tijdens het lopende begrotingsjaar worden aangegaan. Kredieten mogen echter globaal worden vastgelegd of in jaartranches worden verdeeld. De vastleggingen worden geboekt op basis van de juridische verbintenissen die tot 31 december zijn aangegaan.

6.   Betalingskredieten dekken de betalingen die voortvloeien uit de uitvoering van de juridische verbintenissen die in het lopende begrotingsjaar en/of voorafgaande begrotingsjaren zijn aangegaan. De betalingen worden geboekt op basis van de tot 31 december verrichte vastleggingen.

7.   De ontvangsten worden in de rekening van het begrotingsjaar geboekt op basis van de in dat jaar geïnde bedragen.

8.   Slechts door aanwijzing op een begrotingsonderdeel en binnen de grenzen van de daarin opgenomen kredieten kunnen ontvangsten worden geïnd en uitgaven worden verricht.

9.   De begrotingskredieten worden aangewend volgens de beginselen van goed financieel beheer, met name de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid.

Artikel 13

Algemene begroting

1.   Het hoofd van het Agentschap legt het bestuur vóór 31 maart van elk jaar een totale raming van het ontwerp van algemene begroting voor, met betrekking tot de planmatige cijfers van het financiële kader.

2.   Het hoofd van het Agentschap legt vóór 30 juni van elk jaar het ontwerp van algemene begroting aan het bestuur voor. Het ontwerp omvat:

a)

de kredieten die noodzakelijk worden geacht:

i)

ter dekking van de kosten van het Agentschap voor het beheer, het personeel en de vergaderingen;

ii)

voor het inwinnen van extern advies, met name operationele analyse, dat voor het Agentschap van essentieel belang is om zijn taken te kunnen vervullen, en voor specifieke onderzoeks- en technologieactiviteiten voor het gezamenlijk nut van alle deelnemende lidstaten, met name technische casestudy's en verkennende haalbaarheidsstudies;

b)

een raming van de ontvangsten die nodig zijn om de uitgaven te dekken.

3.   Het bestuur tracht te bewerkstelligen dat de in lid 2, onder a), ii), bedoelde kredieten een significant deel vormen van de totale kredieten als bedoeld in lid 2. Deze kredieten zijn een afspiegeling van feitelijke behoeften en maken een operationele rol voor het Agentschap mogelijk.

4.   Het ontwerp van algemene begroting gaat vergezeld van een gedetailleerde personeelsformatie en uitvoerige motiveringen.

5.   Het bestuur kan met eenparigheid van stemmen besluiten dat het ontwerp van algemene begroting daarenboven de kosten van een welbepaald project of programma dekt indien dit duidelijk in het gemeenschappelijke voordeel is van alle deelnemende lidstaten.

6.   De kredieten worden gespecificeerd per titel en hoofdstuk waarin de uitgaven naar hun aard of bestemming worden gegroepeerd, en worden, voor zover nodig, onderverdeeld in artikelen.

7.   Elke titel kan een hoofdstuk „voorzieningen” omvatten. In dit hoofdstuk worden kredieten opgenomen bij op ernstige gronden berustende onzekerheid over het benodigde bedrag aan kredieten of over de mogelijkheid om de opgevoerde kredieten te besteden.

8.   De ontvangsten bestaan uit:

a)

bijdragen die verschuldigd zijn door de aan het Agentschap deelnemende lidstaten, op basis van de verdeelsleutel aan de hand van het bruto nationaal inkomen (bni);

b)

overige ontvangsten.

Het ontwerp van algemene begroting bevat begrotingsonderdelen voor de opneming van bestemmingsontvangsten en vermeldt, voor zover mogelijk, de geraamde bedragen.

9.   Het bestuur stelt het ontwerp van algemene begroting vóór 31 december van elk jaar binnen het financiële kader van het Agentschap vast. Daarbij wordt het bestuur voorgezeten door het hoofd van het Agentschap of een door hem aangewezen vertegenwoordiger, of door een lid van het bestuur dat daartoe door het hoofd van het Agentschap is aangesteld. De directeur verklaart dat de begroting is vastgesteld en stelt de deelnemende lidstaten daarvan in kennis.

10.   Indien bij het begin van een begrotingsjaar het ontwerp van algemene begroting niet is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks worden verricht per hoofdstuk of per andere afdeling, zonder dat zij een twaalfde der bij de begroting van het vorige begrotingsjaar geopende kredieten mogen overschrijden en zonder dat deze maatregel tot gevolg mag hebben dat het Agentschap meer dan een twaalfde van het in voorbereiding zijnde ontwerp van algemene begroting ter beschikking krijgt. Het bestuur kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de directeur uitgaven van meer dan een twaalfde toestaan, op voorwaarde dat de globale begrotingskredieten voor dat begrotingsjaar die van het vorige begrotingsjaar niet overschrijden. De directeur kan de bijdragen die noodzakelijk zijn ter dekking van de volgens deze bepaling toegestane kredieten, afroepen, en deze bijdragen zijn binnen 30 dagen na de afroep van de bijdragen betaalbaar.

Artikel 14

Gewijzigde begrotingen

1.   In geval van onvermijdbare, uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden kan de directeur binnen de maxima van het financiële kader een ontwerp van gewijzigde begroting voorstellen.

2.   Het ontwerp van gewijzigde begroting wordt, binnen de maxima van het financiële kader, opgesteld, voorgelegd, en vastgesteld en meegedeeld volgens dezelfde procedure als de algemene begroting. Het bestuur houdt rekening met de vereiste spoed.

3.   Wanneer de maxima van het financiële kader als gevolg van buitengewone en onvoorziene omstandigheden onvoldoende worden geacht, ook volledig rekening houdend met de voorschriften van artikel 13, leden 2 en 3, legt het bestuur de gewijzigde begroting ter goedkeuring voor aan de Raad, die met eenparigheid van stemmen een besluit neemt.

Artikel 15

Bestemmingsontvangsten

1.   Het Agentschap mag in zijn algemene begroting, ter dekking van andere kosten dan de kosten bedoeld in artikel 13, lid 2, onder a), i), als ontvangsten die voor een bepaald doel ter beschikking zijn gesteld, opnemen:

a)

financiële bijdragen uit de algemene begroting van de Europese Unie in specifieke gevallen, met volledige inachtneming van de toepasselijke voorschriften, procedures en besluitvormingsprocessen;

b)

financiële bijdragen van de lidstaten, derde staten of andere derden.

2.   Bestemmingsontvangsten mogen uitsluitend worden gebruikt voor de specifieke doelen waarvoor zij zijn bestemd.

Artikel 16

Bijdragen en terugbetalingen

1.   Vaststelling van de bijdragen wanneer de bni-verdeelsleutel geldt:

a)

Wanneer de bni-verdeelsleutel geldt, wordt de verdeling van de bijdragen tussen de lidstaten die wordt gevraagd bij te dragen, bepaald volgens de bruto nationaal product-verdeelsleutel als omschreven in artikel 41, lid 2, van het VEU en overeenkomstig Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (4), dan wel elk ander besluit van de Raad dat daarvoor in de plaats komt.

b)

Voor de berekening van de bijdragen worden de gegevens gebruikt die staan in de kolom „eigen middelen bni” van de tabel „Overzicht van de financiering van de algemene begroting per soort eigen middelen en per lidstaat”, die aan de laatste begroting van de Europese Unie is gehecht, waarbij de bijdrage van elke lidstaat die wordt gevraagd bij te dragen, proportioneel is aan het aandeel van het bni van die lidstaat in het totale bni van de lidstaten die wordt gevraagd bij te dragen.

2.   Schema voor de betaling van de bijdragen

a)

De bijdragen voor de financiering van de algemene begroting van het Agentschap worden door de deelnemende lidstaten betaald in drie gelijke termijnen, aflopende op 15 februari, 15 juni en 15 oktober van het betrokken begrotingsjaar.

b)

Wanneer een gewijzigde begroting wordt vastgesteld, worden de noodzakelijke bijdragen binnen 60 dagen na de afroep van de bijdragen door de lidstaten betaald.

c)

Iedere lidstaat betaalt de bankkosten voor de betaling van zijn bijdragen.

d)

Indien de jaarlijkse begroting eind november niet is goedgekeurd, kan het Agentschap op verzoek van een lidstaat een individuele voorlopige afroep van bijdragen van die lidstaat uitvaardigen.

Artikel 17

Beheer door het Agentschap van uitgaven namens de lidstaten

1.   Het bestuur kan op voorstel van de directeur of een lidstaat besluiten dat het Agentschap door de lidstaten kan worden belast met het administratieve en financiële beheer van bepaalde activiteiten die binnen het mandaat van het Agentschap vallen.

2.   Het bestuur kan in zijn besluit het Agentschap machtigen namens bepaalde lidstaten contracten af te sluiten. Het kan het Agentschap machtigen de middelen die nodig zijn om de afgesloten contracten na te komen, vooraf van die lidstaten te innen.

Artikel 18

Uitvoering van de begroting

1.   De financiële bepalingen die van toepassing zijn op de algemene begroting van het Agentschap, zijn door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld (5). Zo nodig toetst en wijzigt het bestuur die bepalingen met eenparigheid van stemmen.

2.   Op voorstel van de directeur neemt het bestuur zo nodig de uitvoeringsvoorschriften aan voor de uitvoering en controle van de algemene begroting, met name wat betreft overheidsopdrachten, onverminderd de voorschriften van de Unie ter zake. Het bestuur zorgt er met name voor dat naar behoren rekening wordt gehouden met de voorzieningszekerheid en met de bescherming van defensiegeheimen en van de vereisten in verband met intellectuele-eigendomsrechten.

3.   De in dit artikel bedoelde financiële bepalingen en voorschriften zijn niet van toepassing op ad-hocprojecten en -programma’s als bedoeld in de artikelen 19 en 20.

HOOFDSTUK IV

AD-HOCPROJECTEN OF -PROGRAMMA’S EN BIJBEHORENDE BEGROTINGEN

Artikel 19

Goedkeuring van ad-hocprojecten of -programma’s van Categorie A (opt out) en bijbehorende ad-hocbegrotingen

1.   Eén of meer deelnemende lidstaten of de directeur kunnen het bestuur een ad-hocproject of -programma voorleggen dat binnen het mandaat van het Agentschap valt en waarvan verwacht wordt dat alle deelnemende lidstaten daaraan zullen deelnemen. Het bestuur wordt in voorkomend geval op de hoogte gebracht van de bijbehorende ad-hocbegroting, alsmede van de mogelijke bijdragen van derden.

2.   Alle deelnemende lidstaten leveren in beginsel een bijdrage. Zij stellen de directeur in kennis van hun voornemen ter zake.

3.   Het bestuur hecht zijn goedkeuring aan de instelling van het ad-hocproject of -programma.

4.   Het bestuur kan, op voorstel van de directeur of een deelnemende lidstaat, besluiten een comité in te stellen om toezicht uit te oefenen op het beheer en de uitvoering van het ad-hocproject of -programma. Het comité bestaat uit afgevaardigden van elk van de bijdragende lidstaten en, indien de Unie bijdraagt tot het betrokken ad-hocproject of -programma, een vertegenwoordiger van de Commissie. In het besluit van het bestuur worden het mandaat van het comité en de duur ervan vermeld.

5.   Voor een dergelijk ad-hocproject of -programma hechten de bijdragende lidstaten, in het bestuur bijeen, hun goedkeuring aan:

a)

de voorschriften voor het beheer van het project of programma;

b)

in voorkomend geval, de bij het project of programma behorende ad-hocbegroting, de verdeelsleutel voor de bijdragen en de noodzakelijke uitvoeringsvoorschriften;

c)

de deelname van derden in het in lid 4 bedoelde comité. Hun deelname laat de autonome besluitvorming van de Unie onverlet.

6.   Indien de Unie bijdraagt aan een ad-hocproject of -programma, neemt de Commissie deel aan de in lid 5 bedoelde besluitvorming, onder volledige eerbiediging van de besluitvormingsprocedures die op de algemene begroting van de Europese Unie van toepassing zijn.

Artikel 20

Goedkeuring van ad-hocprojecten of -programma’s van Categorie B (opt in) en bijbehorende ad-hocbegrotingen

1.   Eén of meer deelnemende lidstaten kunnen het bestuur op de hoogte brengen van hun voornemen een ad-hocproject of -programma in te stellen dat binnen het mandaat van het Agentschap valt en, in voorkomend geval, van de bijbehorende ad-hocbegroting. Het bestuur wordt in voorkomend geval op de hoogte gebracht van de bijbehorende ad-hocbegroting en van nadere bijzonderheden, indien van toepassing, inzake het voor een dergelijk project of programma benodigde personeel, alsmede van de mogelijke bijdragen van derden.

2.   Om zoveel mogelijk samenwerkingskansen te creëren worden alle deelnemende lidstaten tijdig op de hoogte gebracht van het ad-hocproject of -programma, met inbegrip van de basis waarop de deelneming kan worden uitgebreid, zodat een deelnemende lidstaat blijk kan geven van belangstelling om zich aan te sluiten. Voorts zullen de initiatiefnemers van het project of programma trachten er zoveel mogelijk lidstaten bij te betrekken. De deelneming wordt per geval door de initiatiefnemers bepaald.

3.   Het ad-hocproject of -programma wordt vervolgens beschouwd als een project of programma van het Agentschap, tenzij het bestuur binnen een maand na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie anders besluit.

4.   Een deelnemende lidstaat die in een later stadium aan het ad-hocproject of -programma wenst deel te nemen, stelt de bijdragende lidstaten in kennis van zijn voornemen. De bijdragende lidstaten besluiten binnen twee maanden na ontvangst van deze kennisgeving onderling over de deelname van de betrokken lidstaat, waarbij zij terdege rekening houden met de basis die werd vastgesteld toen de deelnemende lidstaten van het project of programma op de hoogte worden gebracht.

5.   De bijdragende lidstaten nemen de besluiten die nodig zijn voor de instelling en uitvoering van het ad-hocproject of -programma en, in voorkomend geval, de bijbehorende begroting. Indien de Unie bijdraagt aan een dergelijk project of programma, neemt de Commissie deel aan de in dit lid bedoelde besluitvorming, met volledige inachtneming van de besluitvormingsprocedures die op de algemene begroting van de Europese Unie van toepassing zijn. De bijdragende lidstaten houden het bestuur in voorkomend geval op de hoogte van de ontwikkelingen in verband met een dergelijk project of programma.

Artikel 21

Bijdragen uit de algemene begroting van de Europese Unie aan ad-hocbegrotingen

Uit de algemene begroting van de Europese Unie kunnen bijdragen worden toegewezen aan ad-hocbegrotingen die worden opgesteld voor de in de artikelen 19 en 20 bedoelde ad-hocprojecten of -programma’s.

Artikel 22

Deelname door derden

1.   Derde partijen kunnen bijdragen aan een overeenkomstig de artikelen 19 of 20 ingesteld specifiek ad-hocproject of -programma en de bijbehorende begroting. Het bestuur stelt indien nodig voor ieder specifiek project of programma met gekwalificeerde meerderheid ad-hocregelingen vast tussen het Agentschap en derden.

2.   Voor projecten die zijn ingesteld krachtens artikel 19, stellen de bijdragende lidstaten, in het bestuur bijeen, met de betrokken derden alle nodige modaliteiten in verband met hun bijdrage vast.

3.   Voor projecten die zijn ingesteld krachtens artikel 20, stellen de bijdragende lidstaten, in het bestuur bijeen, met de betrokken derden alle nodige regelingen in verband met hun bijdrage vast.

4.   Indien de Unie bijdraagt aan een ad-hocproject of -programma, neemt de Commissie deel aan de in de leden 2 en 3 bedoelde besluitvorming.

HOOFDSTUK V

BETREKKINGEN MET DE COMMISSIE

Artikel 23

Betrekken van de Commissie bij het werk van het Agentschap

1.   De Commissie is een niet-stemgerechtigd lid van het bestuur en wordt volledig bij het werk van het Agentschap betrokken.

2.   De Commissie kan ook deelnemen aan projecten en programma’s van het Agentschap.

3.   Het Agentschap treft de nodige administratieve regelingen met de Commissie en knoopt de nodige werkbetrekkingen met haar aan, in het bijzonder met het doel deskundigheid en advies uit te wisselen op de gebieden waarop de activiteiten van de Unie gevolgen hebben voor de taken van het Agentschap en waarop de activiteiten van het Agentschap van belang zijn voor die van de Unie.

4.   Tussen het Agentschap en de Commissie of tussen de bijdragende lidstaten en de Commissie worden in gezamenlijk overleg van geval tot geval de nodige regelingen inzake een bijdrage uit de algemene begroting van de Europese Unie krachtens de artikelen 15 en 21 getroffen.

HOOFDSTUK VI

BETREKKINGEN MET DERDE STATEN, ORGANISATIES EN ENTITEITEN

Artikel 24

Administratieve regelingen en andere aangelegenheden

1.   Het Agentschap kan, met het oog op de vervulling van zijn opdracht, administratieve regelingen treffen met derde staten, organisaties en entiteiten. Dergelijke regelingen betreffen met name:

a)

het beginsel van een betrekking tussen het Agentschap en de derde;

b)

regelingen voor overleg over onderwerpen in verband met de werkzaamheden van het Agentschap;

c)

veiligheidsaangelegenheden.

Daarbij eerbiedigt het Agentschap het ene institutionele kader en de autonome besluitvorming van de EU. Elke regeling in dit verband wordt gesloten door het bestuur na goedkeuring door de Raad, die met eenparigheid van stemmen besluit.

2.   Het Agentschap ontwikkelt nauwe werkrelaties met de relevante onderdelen van OCCAR en met die ingesteld krachtens de LoI-kaderovereenkomst, om deze op termijn indien passend en in onderling overleg te integreren of hun beginselen en werkwijzen te assimileren.

3.   De toepassing van CDM-procedures zorgt voor onderlinge transparantie en consistentie bij de ontwikkeling van vermogens. Andere werkrelaties tussen het Agentschap en de bevoegde NAVO-instanties worden vastgesteld via een administratieve regeling als bedoeld in lid 1, met volledige inachtneming van het vastgestelde kader van samenwerking en overleg tussen de EU en de NAVO.

4.   Met het oog op het faciliteren van hun mogelijke deelname aan projecten en programma’s en in het kader van regelingen als bedoeld in lid 1, is het Agentschap gerechtigd werkrelaties aan te knopen met andere dan de in lid 2 en lid 3 genoemde organisaties en entiteiten.

5.   Met het oog op het faciliteren van hun mogelijke deelname aan specifieke projecten en programma’s en in het kader van regelingen als bedoeld in lid 1, is het Agentschap gerechtigd werkrelaties aan te knopen met derde staten.

6.   De voormalige leden van de West-Europese Bewapeningsgroep (WEAG) die geen lid zijn van de EU, wordt een zo groot mogelijke mate van transparantie geboden wat betreft specifieke projecten en programma’s van het Agentschap, met het oog op hun deelname daaraan, in voorkomend geval. Er wordt daartoe een raadgevend comité ingesteld en om als forum te fungeren voor de uitwisseling van opvattingen en informatie over aangelegenheden van gemeenschappelijk belang die binnen het mandaat van het Agentschap vallen. Het wordt voorgezeten door de directeur of zijn vertegenwoordiger. Het bestaat uit een vertegenwoordiger per deelnemende lidstaat en een vertegenwoordiger van de Commissie, alsmede vertegenwoordigers van de voormalige WEAG-leden die geen lid zijn van de EU, overeenkomstig met hen overeen te komen regelingen.

7.   Op hun verzoek kunnen andere Europese NAVO-leden die geen lid zijn van de EU, eveneens deelnemen aan het in lid 6 bedoelde raadgevende comité, overeenkomstig met hen overeen te komen regelingen.

8.   Het in lid 6 bedoelde raadgevende comité kan ook dienen als een forum voor dialoog met andere derden over specifieke aangelegenheden van wederzijds belang die onder de bevoegdheid van het Agentschap vallen, en kan dienen om ervoor te zorgen dat zij volledig op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in aangelegenheden van wederzijds belang en van mogelijkheden voor toekomstige samenwerking.

HOOFDSTUK VII

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 25

Voorrechten en immuniteiten

De voorrechten en immuniteiten van de directeur en het personeel van het Agentschap staan in het Besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 10 november 2004 betreffende de voorrechten en immuniteiten die aan het Europees Defensieagentschap en zijn personeel worden verleend.

De voorrechten en immuniteiten van het Agentschap staan in het Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Artikel 26

Herzieningsclausule

Het hoofd van het Agentschap brengt uiterlijk op 14 juli 2014 aan het bestuur verslag uit over de uitvoering van dit besluit met het oog op de eventuele herziening ervan door de Raad.

Artikel 27

Wettelijke aansprakelijkheid

1.   De contractuele aansprakelijkheid van het Agentschap wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de betrokken overeenkomst.

2.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen wanneer een door het Agentschap gesloten overeenkomst een arbitragebeding bevat.

3.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Agentschap wordt beheerst door de op het Agentschap toepasselijke regels ter zake.

Artikel 28

Toegang tot documenten

De voorschriften van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (6) zijn van toepassing op de documenten die bij het Agentschap berusten.

Artikel 29

Beveiliging

1.   Het Agentschap past de beveiligingsvoorschriften van de Raad als vervat in Besluit 2001/264/EG van de Raad (7) toe.

2.   Het Agentschap zorgt voor een passende beveiliging van zijn externe communicatie.

Artikel 30

Talenregeling

De talenregeling van het Agentschap wordt door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

Artikel 31

Intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB

Dit besluit trekt Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB betreffende de oprichting van het Europees Defensieagentschap in en vervangt het.

Artikel 32

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

J. VINCENT-ROSTOWSKI


(1)  PB L 245 van 17.7.2004, blz. 17.

(2)  Besluit 2004/676/EG van de Raad van 24 september 2004 betreffende het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap (PB L 310 van 7.10.2004, blz. 9).

(3)  Besluit 2004/677/EG van de Raad van 24 september 2004 betreffende de regeling die van toepassing is op nationale deskundigen en militairen die bij het Europees Defensieagentschap zijn gedetacheerd (PB L 310 van 7.10.2004, blz. 64).

(4)  PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17.

(5)  Besluit 2007/643/GBVB van de Raad van 18 september 2007 betreffende het financieel reglement van het Europees Defensieagentschap, alsmede de regels voor het plaatsen van opdrachten en de regels inzake de financiële bijdragen uit de operationele begroting van het Europees Defensieagentschap (PB L 269 van 12.10.2007, blz. 1).

(6)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(7)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.


Top