Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31991R2092

    Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische produktiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwprodukten en levensmiddelen

    PB L 198 van 22.7.1991, p. 1–15 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2008; opgeheven door 32007R0834

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1991/2092/oj

    31991R2092

    Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische produktiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwprodukten en levensmiddelen

    Publicatieblad Nr. L 198 van 22/07/1991 blz. 0001 - 0015
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 10 blz. 0124
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 10 blz. 0124


    VERORDENING (EEG) Nr. 2092/91 VAN DE RAAD van 24 juni 1991 inzake de biologische produktiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwprodukten en levensmiddelen

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

    Overwegende dat de consumenten steeds meer vragen naar landbouwprodukten en levensmiddelen die op biologische wijze zijn geproduceerd; dat deze vraag een nieuwe markt voor landbouwprodukten doet ontstaan;

    Overwegende dat deze produkten op de markt duurder worden verkocht en dat bij deze produktiemethode de bodem minder intensief wordt gebruikt; dat de biologische produktiemethode derhalve een rol kan spelen bij de heroriëntering van het gemeenschappelijke landbouwbeleid, wat de verbetering van het evenwicht tussen het aanbod van en de vraag naar landbouwprodukten, de bescherming van het milieu en het behoud van het platteland betreft;

    Overwegende dat als gevolg van de groeiende vraag landbouwprodukten en levensmiddelen op de markt worden gebracht met aanduidingen die de kopers erop wijzen of hen doen geloven dat deze produkten op een biologische wijze of zonder het gebruik van synthetische chemische produkten zijn verkregen;

    Overwegende dat een aantal Lid-Staten reeds reglementeringen en controles hebben ingesteld met betrekking tot het gebruik van deze aanduidingen;

    Overwegende dat het vaststellen van een communautaire kaderregeling voor de produktie, de etikettering en de controle ontwikkelingsmogelijkheden biedt aan deze vorm van landbouw omdat daardoor een loyale concurrentie tussen de producenten van produkten met deze aanduidingen, en een grotere geloofwaardigheid van deze produkten in de ogen van de consumenten wordt gewaarborgd; dat daardoor ook belemmeringen van het intracommunautaire handelsverkeer in deze produkten kunnen worden voorkomen;

    Overwegende dat de biologische produktiemethode een bijzondere landbouwmethode is; dat derhalve dient te worden bepaald dat de verwijzing naar een biologische produktiemethode op etiketten van verwerkte produkten betrekking moet hebben op de volgens deze produktiemethode verkregen ingrediënten;

    Overwegende dat met het oog op de uitvoering van de voorgenomen bepalingen soepele procedures moeten worden vastgesteld om bepaalde technische regels of bepaalde maatregelen op grond van de ervaring te kunnen aanpassen, aanvullen of preciseren; dat deze verordening binnen een passende termijn zal worden aangevuld met overeenkomstige regelingen voor dierlijke produkten;

    Overwegende dat, in het belang van producenten en kopers van produkten waarop aanduidingen voorkomen die betrekking hebben op de biologische produktiemethode, de principes moeten worden omschreven waaraan in elk geval moet worden voldaan om een produkt met deze aanduidingen te mogen aanbieden;

    Overwegende dat de biologische produktiemethode belangrijke beperkingen met zich brengt voor wat betreft het gebruik van meststoffen of bestrijdingsmiddelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu of kunnen leiden tot de aanwezigheid van residuen in agrarische produkten; dat het in deze context passend is de op het moment van de aanneming van deze verordening in de Gemeenschap aanvaarde praktijken na te leven volgens de praktijkcodes die in de Gemeenschap op dat moment van kracht zijn; dat het voorts passend is voor de toekomst beginselen vast te stellen voor het toelaten van produkten die in dit type landbouw gebruikt mogen worden;

    Overwegende dat de biologische landbouw voorts gebruik maakt van uiteenlopende teeltmaatregelen en in beperkte mate niet-chemische, weinig oplosbare meststoffen en bodemverbeteringsmiddelen toepast; dat deze teeltmaatregelen dienen te worden gepreciseerd en dat voor bepaalde niet-synthetische chemische produkten de gebruiksvoorwaarden moeten worden omschreven;

    Overwegende dat het met de voorgenomen procedures mogelijk is, indien dit noodzakelijk blijkt, bijlage I aan te vullen met meer specifieke bepalingen die ertoe strekken de aanwezigheid van bepaalde residuen van synthetische chemische stoffen van andere herkomst dan de landbouw (milieuverontreiniging) in de produkten die volgens deze produktiemethode zijn verkregen, te vermijden;

    Overwegende dat, om de naleving van de produktieregels te controleren, in principe in alle stadia van de produktie en het in de handel brengen controles moeten worden uitgevoerd;

    Overwegende dat voor alle marktdeelnemers die produkten produceren of bereiden waarop aanduidingen voorkomen die verwijzen naar de ecologische produktiemethodes, regelmatig controles dienen te worden verricht die aan communautaire minimumeisen voldoen en worden toegepast door daartoe aangewezen overheidsinstanties en/of door erkende en onder toezicht staande particuliere instanties; dat moet worden toegestaan dat op de etikettering van de betrokken produkten een communautaire controleaanduiding wordt aangebracht,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Werkingssfeer

    Artikel 1

    1. Deze verordening is van toepassing op de hieronder omschreven produkten voor zover daarop aanduidingen voorkomen die verwijzen naar de biologische produktiemethode of waarvan het in de bedoeling ligt op die produkten dergelijke aanduidingen aan te brengen:

    a) onverwerkte plantaardige landbouwprodukten; voorts dieren en niet-verwerkte dierlijke produkten voor zover daarvoor produktievoorschriften en bijzondere controlebepalingen zijn opgenomen in de bijlagen I en III;

    b) produkten bestemd voor menselijke voeding en die hoofdzakelijk bestaan uit één of meer ingrediënten van plantaardige oorsprong; voorts, zodra de onder a) bedoelde bepalingen voor dierlijke produkten zijn vastgesteld, de produkten bestemd voor menselijke voeding die ingrediënten van dierlijke oorsprong bevatten.

    2. Zo spoedig mogelijk, doch vóór 1 juli 1992 wordt door de Commissie een voorstel ingediend betreffende de beginselen en de specifieke controlemaatregelen voor de biologische produktie van dieren, niet-verwerkte dierlijke produkten en voor menselijke consumptie bestemde produkten die ingrediënten van dierlijke oorsprong bevatten.

    Artikel 2

    In de zin van deze verordening worden produkten geacht produkten te zijn waarop aanduidingen voorkomen die verwijzen naar de biologische produktiemethode, wanneer die produkten of de ingrediënten ervan in de etikettering, de reclame of de handelsdocumenten zijn gekenmerkt met de in iedere Lid-Staat gebruikelijke vermeldingen die de koper doen aannemen dat het produkt of de ingrediënten ervan zijn verkregen overeenkomstig de in de artikelen 6 en 7 vervatte produktieregels en in het bijzonder met de volgende termen, tenzij deze termen niet worden toegepast op landbouwprodukten in levensmiddelen of tenzij deze kennelijk geen enkel verband hebben met de produktiemethode:

    - in het Spaans:ecológico,

    - in het Deens:kologisk,

    - in het Duits:oekologisch - in het Grieks:âéïëïãéêue,

    - in het Engels:organic,

    - in het Frans:biologique,

    - in het Italiaans:biologico,

    - in het Nederlands:biologisch,

    - in het Portugees:biológico.

    Artikel 3

    Deze verordening doet geen afbreuk aan andere communautaire bepalingen inzake de produktie, de bereiding, het in de handel brengen, de etikettering van en de controle op de in artikel 1 bedoelde produkten.

    Definities

    Artikel 4

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    1. etikettering: de vermeldingen, aanduidingen, fabrieks- of handelsmerken, afbeeldingen of tekens op verpakkingen, documenten, bordjes, etiketten, ringen of banden die een in artikel 1 bedoeld produkt vergezellen of er betrekking op hebben;

    2. produktie: de handelingen die zijn gericht op het verkrijgen van landbouwprodukten in de vorm waarin zij normaal op het landbouwbedrijf worden geproduceerd;

    3. bereiding: alle handelingen van verwerking, verduurzaming en verpakking van landbouwprodukten;

    4. in de handel brengen: het bezit of het uitstallen met het oog op verkoop, het te koop aanbieden, het verkopen, het leveren of iedere andere wijze van in het verkeer brengen;

    5. marktdeelnemer: iedere natuurlijke of rechtspersoon die de in artikel 1 bedoelde produkten produceert, bereidt of uit een derde land invoert om ze in de handel te brengen, of die deze produkten in de handel brengt;

    6. ingrediënten: de stoffen, met inbegrip van additieven, die worden gebruikt voor de bereiding van de in artikel 1, onder b), bedoelde produkten en die, al dan niet in gewijzigde vorm, aanwezig blijven in het eindprodukt;

    7. bestrijdingsmiddelen: de produkten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 79/117/EEG van de Raad van 21 december 1978 houdende verbod van het op de markt brengen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen bevattende bepaalde actieve stoffen (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/365/EEG (2);

    8. detergentia: de stoffen en de preparaten in de zin van Richtlijn 73/404/EEG van de Raad van 22 november 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake detergentia (3), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 86/94/EEG (4), die zijn bestemd om bepaalde van de in artikel 1, onder a), bedoelde produkten te reinigen.

    Etikettering

    Artikel 5

    1. Voor een produkt als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a), mag bij de etikettering of in de reclame alleen worden verwezen naar de biologische produktiemethode voor zover a) deze aanduidingen duidelijk maken dat het om een landbouwmethode gaat;

    b) het produkt is geproduceerd volgens de regels van de artikelen 6 en 7 of is ingevoerd uit een derde land overeenkomstig de in artikel 11 bedoelde regeling;

    c) de marktdeelnemer die het produkt heeft ingevoerd of geproduceerd, zich aan de controlemaatregelen van de artikelen 8 en 9 heeft onderworpen.

    2. Voor een produkt als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), mag bij de etikettering of in de reclame alleen worden verwezen naar de biologische produktiemethode voor zover de aanduidingen duidelijk maken dat het om een landbouwmethode gaat en zij zijn verbonden met de vermelding van de betrokken landbouwprodukten zoals die op het landbouwbedrijf zijn geproduceerd.

    3. Voor een produkt als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), mag bij de etikettering of de reclame in de verkoopsbenaming alleen worden verwezen naar de biologische produktiemethode voor zover a) alle ingrediënten van agrarische oorsprong van het produkt produkten zijn of van produkten afkomstig zijn die volgens de regels van de artikelen 6 en 7 zijn geproduceerd of die overeenkomstig de in artikel 11 bedoelde regeling uit derde landen zijn ingevoerd;

    b) het produkt als ingrediënten van niet-agrarische oorsprong uitsluitend in bijlage VI, punt A, genoemde stoffen bevat;

    c) het produkt of de ingrediënten ervan tijdens de bereiding niet zijn behandeld met ioniserende stralen of met niet in bijlage VI, punt B, genoemde stoffen;

    d) de marktdeelnemer die het produkt heeft bereid, zich aan de controlemaatregelen van de artikelen 8 en 9 heeft onderworpen.

    4. In afwijking van lid 3, onder a), mogen ingrediënten van agrarische oorsprong die niet voldoen aan de in dat lid genoemde voorwaarden, tot een gehalte van ten hoogste 5 % van de ingrediënten van agrarische oorsprong in het eindprodukt worden gebruikt voor de bereiding van produkten als bedoeld in artikel 1, onder b), mits - het ingrediënten van agrarische oorsprong betreft die in de Gemeenschap niet volgens de regels van de artikelen 6 en 7 worden geproduceerd, of - het ingrediënten van agrarische oorsprong betreft die in de Gemeenschap niet in voldoende hoeveelheden volgens de regels van de artikelen 6 en 7 worden geproduceerd.

    5. Tijdens een overgangsperiode die op 1 juli 1994 ten einde loopt, kunnen bij de etikettering en in de reclame voor een in artikel 1, lid 1, onder a) of b), bedoeld produkt, wanneer dit uit één ingrediënt van agrarische oorsprong bestaat, aanduidingen betreffende overschakeling op de biologische landbouw worden vermeld, mits:

    a) ten volle wordt voldaan aan de eisen als bedoeld in lid 1, respectievelijk lid 3, met uitzondering van de eis betreffende de in bijlage I, punt 1, bedoelde duur van de omschakelingsperiode;

    b) een omschakelingsperiode van ten minste twaalf maanden vóór de oogst in acht is genomen;

    c) de betrokken aanduidingen de koper van het produkt niet op een dwaalspoor brengen met betrekking tot de aard van dit produkt dat verschilt van de produkten die aan alle eisen van deze verordening voldoen;

    d) de controleorganisatie naar behoren heeft nagegaan of aan de onder a) en b) genoemde voorwaarden is voldaan.

    6. Voor een produkt als bedoeld in artikel 1, onder b), dat gedeeltelijk is bereid uit ingrediënten die niet voldoen aan de in lid 3, onder a), genoemde voorwaarden mag bij de etikettering en in de reclame worden verwezen naar de biologische produktiemethode op voorwaarde dat:

    a) ten minste 50 % van de ingrediënten van agrarische oorsprong voldoet aan de in lid 3, onder a), genoemde voorwaarden;

    b) het produkt voldoet aan de in lid 3, onder b), c) en d), genoemde voorwaarden;

    c) de aanduidingen met betrekking tot de biologische produktiemethode:

    - alleen voorkomen in de lijst van ingrediënten in Richtlijn 79/112/EEG (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/395/EEG (2);

    - duidelijk alleen verwijzen naar die ingrediënten die volgens de regels van de artikelen 6 en 7 zijn geproduceerd;

    d) de ingrediënten en het gehalte ervan in afnemende volgorde naar gewicht in de lijst van ingrediënten voorkomen;

    e) aanduidingen in de lijst van ingrediënten in een zelfde kleur en van een zelfde lettergrootte en van een zelfde lettertype zijn.

    7. Volgens de procedure van artikel 14 kunnen gedetailleerde uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld.

    8. Volgens de procedure van artikel 14 worden limitatieve lijsten van de in lid 3, onder b) en c), en lid 4, eerste en tweede streepje, bedoelde stoffen en produkten in bijlage VI opgesteld.

    De gebruiksvoorwaarden en de voorwaarden inzake samenstelling van deze ingrediënten en stoffen kunnen nader worden gespecificeerd.

    Indien een Lid-Staat van oordeel is dat een produkt moet worden toegevoegd aan bovengenoemde lijsten of dat deze lijsten moeten worden gewijzigd, zorgt hij ervoor dat een dossier met de redenen voor de opneming of de wijzigingen officieel aan de andere Lid-Staten en de Commissie wordt toegezonden; dit dossier wordt door de Commissie voorgelegd aan het in artikel 14 bedoelde Comité.

    9. Vóór 1 juli 1993 beziet de Commissie de bepalingen van dit artikel, en in het bijzonder lid 5 en lid 6, opnieuw en dient zij zo nodig voorstellen in voor een eventuele herziening.

    Produktieregels

    Artikel 6

    1. De biologische produktiemethode houdt in dat voor de produktie van de in artikel 1, onder a), bedoelde produkten:

    a) in elk geval de voorschriften van bijlage I alsook, indien van toepassing, de betreffende uitvoeringsbepalingen ervan worden nageleefd;

    b) alleen produkten bestaande uit in de bijlagen I en II genoemde produkten mogen worden gebruikt als bestrijdingsmiddel, detergens, meststof of bodemverbeteringsmiddel; deze produkten mogen alleen worden gebruikt met inachtneming van de specifieke voorwaarden van de bijlagen I en II en voor zover het overeenkomstige gebruik in de algemene landbouw in de betrokken Lid-Staat is toegelaten overeenkomstig de ter zake geldende communautaire voorschriften of de met de communautaire wetgeving in overeenstemming zijnde nationale voorschriften.

    2. In afwijking van lid 1, onder b), mogen zaden die behandeld zijn met niet in bijlage II genoemde, maar in de betrokken Lid-Staat voor de algemene landbouw toegelaten produkten, worden gebruikt, indien de gebruiker van deze zaden naar het oordeel van de controlerende instantie kan aantonen dat hij geen onbehandelde zaden van het juiste ras van de betrokken soort op de markt heeft kunnen aanschaffen.

    Artikel 7

    1. Produkten die op de dag van aanneming van deze verordening niet zijn toegelaten voor een in artikel 6, lid 1, onder b), aangegeven doel kunnen in bijlage II worden opgenomen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) indien aangewend voor de bestrijding van parasieten en ziekten bij planten:

    - moeten de produkten van essentieel belang zijn voor de bestrijding van een bijzondere parasiet of ziekte van een gewas, waarvoor geen andere biologische, gewastechnische, fysische of plantenteeltalternatieven ter beschikking staan en - moeten de gebruiksvoorwaarden van de produkten ieder rechtstreeks contact met het zaad, het gewas of de gewasprodukten uitsluiten; bij behandeling van overblijvende gewassen mag evenwel recht- streeks contact plaatsvinden, doch alleen buiten het groeiseizoen van de eetbare delen (vruchten), voor zover de toepassing van het produkt niet indirect tot de aanwezigheid van residuen van het produkt in de eetbare delen leidt en - mag de aanwending ervan niet resulteren in of bijdragen tot onaanvaardbare effecten op en verontreiniging van het milieu;

    b) indien aangewend voor bemesting en grondverbetering:

    - moeten de produkten van essentieel belang zijn voor specifieke voedingsbehoeften van het gewas of voor specifieke bodemverbeteringsdoeleinden waaraan niet kan worden voldaan met de in bijlage I genoemde praktijken en - mag de aanwending ervan niet resulteren in of bijdragen tot onaanvaardbare effecten op of verontreiniging van het milieu.

    2. Zo nodig kan voor elk in bijlage II opgenomen produkt het volgende worden gespecificeerd:

    - de gedetailleerde beschrijving van het produkt;

    - de gebruiksvoorwaarden en de eisen inzake samenstelling en/of oplosbaarheid, in het bijzonder met het oog op de noodzaak te zorgen voor een zo gering mogelijke hoeveelheid residuen van deze produkten op eetbare delen van het gewas en eetbare gewasprodukten en een zo gering mogelijk effect op het milieu;

    - bijzondere etiketteringsvoorschriften voor de in artikel 1 bedoelde produkten, indien die produkten worden verkregen met behulp van bepaalde in bijlage II bedoelde produkten.

    3. Wijzigingen in bijlage II betreffende opneming of schrapping van in lid 1 bedoelde produkten of opneming of wijzigingen van de specificaties als bedoeld in lid 2 worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 14.

    4. Indien een Lid-Staat van mening is dat een produkt aan bijlage II moet worden toegevoegd of dat deze bijlage moet worden gewijzigd, zendt hij langs de officiële weg een dossier met een motivering voor de opneming of de wijzigingen toe aan de andere Lid-Staten en aan de Commissie, die het voorlegt aan het in artikel 14 bedoelde Comité.

    Controlesysteem

    Artikel 8

    1. Iedere marktdeelnemer die de in artikel 1 bedoelde produkten produceert, bereidt of uit een derde land invoert om ze in de handel te brengen, moet:

    a) de bevoegde instantie van de Lid-Staat waar hij zijn werkzaamheden uitoefent daarvan in kennis stellen; deze kennisgeving omvat de in bijlage IV bedoelde gegevens;

    b) zijn onderneming onderwerpen aan het in artikel 9 bedoelde systeem van controle.

    2. De Lid-Staten wijzen een instantie of een organisatie aan waarbij de kennisgeving moet worden ingediend.

    De Lid-Staten mogen eisen dat aanvullende gegevens worden meegedeeld als zij dat nodig achten voor een doeltreffende controle van de marktdeelnemers.

    3. De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat een bijgewerkte lijst met namen en adressen van de aan de controle onderworpen marktdeelnemers voor belangstellenden beschikbaar is.

    Artikel 9

    1. De Lid-Staten voeren een controlesysteem in dat wordt toegepast door een of meer aangewezen controle-instanties en/of door erkende particuliere organisaties waaraan de marktdeelnemers die de in artikel 1 bedoelde produkten produceren of bereiden onderworpen moeten zijn.

    2. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om te zorgen dat voor een marktdeelnemer die de bepalingen van deze verordening naleeft en zijn bijdrage aan de controlekosten betaalt, de toegang tot het controlesysteem verzekerd is.

    3. De controle omvat ten minste de in bijlage III omschreven controle- en voorzorgsmaatregelen.

    4. Met het oog op de tenuitvoerlegging van de controle door particuliere organisaties wijzen de Lid-Staten een instantie aan voor de erkenning van en het toezicht op deze organisaties.

    5. Bij de erkenning van een particuliere controleorganisatie wordt rekening gehouden met a) het standaardcontroleplan van de organisatie, dat een gedetailleerde beschrijving dient te bevatten van de controle- en voorzorgsmaatregelen die de organisatie toezegt te zullen toepassen op de door haar te controleren marktdeelnemers;

    b) de sancties die de organisatie zal nemen ingeval zij onregelmatigheden vaststelt;

    c) de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel, een adequate administratieve en technische uitrusting, ervaring op het gebied van de controle en betrouwbaarheid;

    d) de objectiviteit van de controleorganisatie ten opzichte van de door haar te controleren marktdeelnemers.

    6. Na de erkenning van een controleorganisatie dient de bevoegde instantie a) te zorgen voor de objectiviteit van de door de controleorganisatie uitgevoerde controles;

    b) de doeltreffendheid van de controles te verifiëren;

    c) kennis te nemen van de geconstateerde overtredingen en de opgelegde sancties;

    d) de erkenning van een controleorganisatie die niet voldoet aan de in de onder a) en b) of de leden 7, 8 en 9 bedoelde eisen of niet meer beantwoordt aan de criteria van lid 5, in te trekken.

    7. De controle-instantie en de in lid 1 bedoelde erkende controleorganisaties:

    a) zorgen ervoor dat op de bedrijven die zij controleren ten minste de in bijlage III vermelde controle- en voorzorgsmaatregelen worden toegepast;

    b) mogen de bij hun controleactiviteit verkregen informatie en gegevens niet bekendmaken aan andere personen dan degenen die voor het betrokken bedrijf verantwoordelijk zijn en de bevoegde openbare instanties.

    8. De erkende controleorganisaties:

    a) verlenen de bevoegde instantie met het oog op inspectie toegang tot hun kantoren en installaties en geven alle informatie en hulp die de bevoegde instantie nodig acht om aan haar verplichtingen krachtens deze verordening te voldoen;

    b) verstrekken de bevoegde instantie van de Lid-Saat vóór 31 januari van elk jaar een lijst van de marktdeelnemers die op 31 december van het voorgaande jaar aan hun controle waren onderworpen en dienen jaarlijks een beknopt verslag in.

    9. De in lid 1 genoemde controlerende instantie en controleorganisaties moeten:

    a) wanneer zij een onregelmatigheid constateren met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 5, 6 en 7 of van de in bijlage III vermelde maatregelen, de in artikel 2 bedoelde aanduidingen die verwijzen naar de biologische produktiemethode doen verwijderen van de volledige partij of de hele produktie waarop de onregelmatigheid betrekking heeft;

    b) wanneer zij een duidelijke overtreding of een overtreding met langdurige gevolgen constateren, de marktdeelnemer het recht ontnemen om de in artikel 1 bedoelde produkten met aanduidingen betreffende de biologische produktiemethode op de markt te brengen gedurende een periode die in overleg met de bevoegde instantie van de Lid-Staat wordt vastgesteld.

    10. Volgens de procedure van artikel 14 kunnen worden aangenomen:

    a) de uitvoeringsbepalingen betreffende de in lid 5 genoemde voorschriften en de in lid 6 vermelde maatregelen;

    b) de uitvoeringsbepalingen betreffende de in lid 9 vermelde maatregelen.

    Aanduiding van voldoening aan de controle-eisen

    Artikel 10

    1. De aanduiding dat voldaan is aan de controle-eisen bedoeld in bijlage V mag uitsluitend worden vermeld op de etiketten van de in artikel 1 bedoelde produkten:

    a) die voldoen aan artikel 5, leden 1, 2, 3 en 4, artikel 6 en artikel 7, en aan de bepalingen die op grond daarvan worden vastgesteld;

    b) die tijdens het gehele produktie- en bereidingsproces zijn gecontroleerd in het kader van de in artikel 9, lid 3, bedoelde controle;

    c) die zijn geproduceerd of bereid door marktdeelnemers die de controle op hun bedrijf hebben toevertrouwd aan de in artikel 9, lid 1, bedoelde controlerende instantie of controleorganisatie, en die van deze instantie of deze organisatie het recht hebben gekregen de in bijlage V bedoelde aanduiding te gebruiken;

    d) die tot het punt van verkoop in de detailhandel in gesloten verpakkingen zijn verpakt en vervoerd;

    e) waarvan het etiket is voorzien van de naam en eventueel van het gedeponeerde merk van de controleorganisatie, de naam en het adres van de producent of de bereider, alsmede van de bij Richtlijn 79/112/EEG vereiste aanduidingen, voor zover die richtlijn van toepassing is.

    2. Bij de etikettering of in de reclame mag geen enkele vermelding worden gebruikt die de koper zou kunnen doen geloven dat de aanduiding als bedoeld in bijlage V een waarborg is voor een hogere organoleptische, nutritionele of hygiënische kwaliteit.

    3. De in artikel 9, lid 1, genoemde controlerende instantie en controleorganisaties moeten a) wanneer zij een onregelmatigheid constateren met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de artikelen 5, 6 en 7 of van de in bijlage III vermelde maatregelen, de aanduiding als bedoeld in bijlage V doen verwijderen van de volledige partij of de hele produktie waarop de onregelmatigheid betrekking heeft;

    b) wanneer zij een duidelijke overtreding of een overtreding met langdurige gevolgen constateren, de marktdeelnemer het recht ontnemen om de aanduiding als bedoeld in bijlage V te gebruiken gedurende een periode die in overleg met de bevoegde instantie van de Lid-Staat wordt vastgesteld.

    4. De intrekking van het recht om de aanduiding als bedoeld in bijlage V te gebruiken na bepaalde overtredingen van de artikelen 5, 6 en 7 of van bijlage III kan nader worden geregeld volgens de procedure van artikel 14.

    5. Wanneer een Lid-Staat bij uit een andere Lid-Staat afkomstige produkten die zijn voorzien van een aanduiding als bedoeld in artikel 2 en/of bijlage V, constateert dat bij de toepassing van deze verordening onregelmatigheden zijn begaan, brengt hij de Lid-Staat die de controleorganisatie heeft erkend en de Commissie daarvan op de hoogte.

    6. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om frauduleus gebruik van de aanduidingen als bedoeld in artikel 2 en/of bijlage V te voorkomen.

    7. Vóór 1 juli 1993 beziet de Commissie artikel 10 opnieuw, met name voor wat betreft de mogelijkheid om de in bijlage V bedoelde aanduiding verplicht te stellen, en dient zij de voorstellen in die voor een eventuele herziening nodig zijn.

    Invoer uit derde landen

    Artikel 11

    1. Onverminderd artikel 5 mogen de in artikel 1 bedoelde produkten die uit een derde land worden ingevoerd, slechts in de handel worden gebracht indien a) zij van oorsprong zijn uit een derde land dat is opgenomen in een bij besluit van de Commissie volgens de procedure van artikel 14 vast te leggen lijst, en indien zij afkomstig zijn uit een regio of een produktie-eenheid die, in voorkomend geval, is vermeld in het met betrekking tot dat derde land vastgestelde besluit en zijn gecontroleerd door een eventueel in dat besluit genoemde controleorganisatie, en b) de bevoegde instantie of controleorganisatie van dat derde land een controlecertificaat heeft afgeleverd waarin wordt verklaard dat de in het certificaat genoemde partij:

    - is verkregen volgens een produktiemethode waarbij gelijkwaardige regels worden toegepast als die bedoeld in de artikelen 6 en 7, en - is gecontroleerd in kader van een controleregeling die na het in lid 2, onder b), bedoelde onderzoek als gelijkwaardig is erkend.

    2. Om uit te maken of een derde land op zijn verzoek voor bepaalde in artikel 1 bedoelde produkten kan worden opgenomen in de lid 1, onder a), bedoelde lijst, wordt met name rekening gehouden met:

    a) de waarborgen die het derde land, althans met betrekking tot de voor de Gemeenschap bestemde produktie, kan bieden ten aanzien van de toepassing van gelijkwaardige regels als die bedoeld in de artikelen 6 en 7;

    b) de doeltreffendheid van de controlemaatregelen die, althans met betrekking tot de voor de Gemeenschap bestemde produktie, gelijkwaardig moeten zijn aan die van de artikelen 8 en 9, om de naleving van de onder a) bedoelde regels te garanderen.

    Rekening houdende met deze elementen kan de Commissie in haar besluit de regio's of de produktie-eenheden van oorsprong preciseren of de organisaties aanduiden waarvan de controle gelijkwaardig wordt geacht.

    3. Het in lid 1, onder b), genoemde certificaat a) moet de goederen vergezellen tot in de onderneming van de eerste ontvanger; dit moet het originele exemplaar zijn. Daarna dient de importeur het certificaat ten minste twee jaar ter beschikking te houden van de controlerende instantie;

    b) moet worden opgesteld volgens de bepalingen en overeenkomstig het model die volgens de procedure van artikel 14 worden vastgesteld.

    4. Uitvoerige voorschriften voor de tenuitvoerlegging van dit artikel kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 14.

    5. Bij de behandeling van het verzoek van een derde land eist de Commissie dat dit alle nodige informatie verschaft; voorts kan zij deskundigen opdracht geven onder haar gezag ter plaatse de in het betrokken derde land daadwerkelijk toegepaste regels voor de produktie en controlemaatregelen te bestuderen.

    Vrij verkeer binnen de Gemeenschap

    Artikel 12

    De Lid-Staten mogen het in de handel brengen van in artikel 1 bedoelde produkten die aan deze verordening voldoen, beperken noch belemmeren om redenen die verband houden met de produktiemethode, de etikettering of de presentatie.

    Administratieve bepalingen en tenuitvoerlegging

    Artikel 13

    Volgens de procedure van artikel 14 kunnen worden vastgesteld:

    - de wijzigingen in de bijlagen I, II, III, IV en VI;

    - de uitvoeringsbepalingen van de bijlagen I en III.

    Artikel 14

    De Commissie wordt bijgestaan door een Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

    In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure legt de vertegenwoordiger van de Commissie het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen.

    Het Comité brengt, binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit ontwerp. Het advies wordt uitgebracht met de in artikel 148, lid 2, van het Verdrag bedoelde meerderheid. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

    De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

    Indien de Raad, na verloop van een termijn van drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

    Artikel 15

    De Lid-Staten stellen de Commissie jaarlijks vóór 1 juli in kennis van de maatregelen die zij het voorgaande jaar ter uitvoering van deze verordening hebben genomen, met name van:

    - de lijst van de marktdeelnemers die op 31 december van het voorgaande jaar de in artikel 8, lid 1, onder a), bedoelde kennisgeving hebben ingediend en zijn onderworpen aan de in artikel 9 genoemde controleregeling;

    - een verslag over het toezicht krachtens artikel 9, lid 6.

    Voorts stellen de Lid-Staten de Commissie jaarlijks vóór 31 maart in kennis van de lijst van de op 31 december van het voorgaande jaar erkende controleorganisaties, met inbegrip van de gegevens over hun juridische en organisatorische structuur, de procedure van hun standaardcontroles, hun regeling inzake sancties en in voorkomend geval hun merk.

    De Commissie zorgt jaarlijks voor bekendmaking in de C-serie van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van de lijsten van erkende organisaties die zij binnen de in de tweede alinea bedoelde termijn heeft ontvangen.

    Artikel 16

    1. Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    2. Binnen negen maanden na de inwerkingtreding van deze verordening leggen de Lid-Staten de artikelen 8 en 9 ten uitvoer.

    3. Artikel 5, artikel 8, lid 1, en artikel 11, lid 1, worden twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing.

    Wanneer op een verzoek van een derde land om opneming in de in artikel 11, lid 1, onder a), genoemde lijst, niet binnen de in de eerste alinea genoemde termijn kan worden beschikt, gelet op de stand van het onderzoek met betrekking tot dat verzoek, kan volgens de procedure van artikel 14 de termijn waarna artikel 11, lid 1, op de invoer uit dat derde land moet worden toegepast, worden verlengd met een nader te bepalen termijn.

    Om de in bijlage I, punt 1, bedoelde omschakelingsperiode te respecteren, wordt het tijdvak dat verstreken is vóór de inwerkingtreding van deze verordening meegerekend voor zover de marktdeelnemer ten genoegen van de controleorganisatie kan aantonen dat hij gedurende dit tijdvak heeft geproduceerd volgens de vigerende nationale bepalingen of, bij ontstentenis hiervan, volgens de erkende internationale normen op het gebied van de biologische produktie.

    4. Gedurende twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening kunnen de Lid-Staten in afwijking van artikel 6, lid 1, toestaan dat op hun grondgebied produkten worden gebruikt die stoffen bevatten die niet in bijlage II zijn opgenomen, voor zover zij van oordeel zijn dat is voldaan aan de in artikel 7, lid 1, genoemde voorwaarden.

    5. Gedurende een termijn die twaalf maanden na de opstelling van bijlage VI overeenkomstig artikel 5, lid 7, verstrijkt, kunnen de Lid-Staten volgens hun nationale bepalingen het gebruik van stoffen die niet in deze bijlage VI voorkomen, blijven toestaan.

    6. De Lid-Staten stellen de overige Lid-Staten en de Commissie in kennis van de stoffen die zij krachtens de leden 4 en 5 toestaan.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Luxemburg, 24 juni 1991.

    Voor de Raad De Voorzitter J.-C. JUNCKER

    (1)PB nr. C 4 van 9. 1. 1990, blz. 4, en PB nr. C 101 van 18. 4. 1991, blz. 13.

    (2)PB nr. C 106 van 22. 4. 1991, blz. 27.

    (3)PB nr. C 182 van 23. 7. 1990, blz. 12.

    (1)PB nr. L 33 van 8. 2. 1979, blz. 36.

    (2)PB nr. L 159 van 10. 6. 1989, blz. 58.

    (3)PB nr. L 347 van 17. 12. 1973, blz. 51.

    (4)PB nr. L 80 van 25. 3. 1986, blz. 51.

    (1)PB nr. L 33 van 8. 2. 1979, blz. 1.

    (2)PB nr. L 186 van 30. 6. 1989, blz. 17.

    BIJLAGE I

    PRINCIPES VAN DE BIOLOGISCHE PRODUKTIE OP LANDBOUWGEBIED

    Planten en plantaardige produkten

    1.De principes van deze bijlage moeten normaal voor het inzaaien of, in het geval van overblijvende gewassen anders dan van de koude grond, ten minste drie jaar voor de eerste oogst van produkten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a), gedurende een omschakelingsperiode van ten minste twee jaar op de percelen in praktijk zijn gebracht. De controleorganisatie kan met de toestemming van de bevoegde autoriteit besluiten dat genoemde periode in bepaalde gevallen wordt verlengd of verkort, rekening houdend met het vroegere gebruik van de percelen.

    2.De vruchtbaarheid van de bodem en de biologische activiteit ervan moeten in de gevallen die zich daartoe lenen, worden behouden of verhoogd door:

    a)de teelt van leguminosen, groenbemesters of diepwortelende gewassen in een geschikt meerjarig vruchtwisselingsschema;

    b)het in de bodem inwerken van al dan niet gecomposteerd organisch materiaal dat afkomstig is van bedrijven die in overeenstemming met deze verordening produceren. In afwachting van de aanneming van gemeenschappelijke technische regels voor de biologische produktie in de veeteelt worden bijprodukten van de veeteelt, zoals stalmest, gebruikt indien afkomstig van veehouderijen die zich houden aan bestaande nationale regels of bij het ontbreken daarvan aan internationaal erkende praktijken betreffende de biologische produktie in de veeteelt.

    Aanvullende bemesting met in bijlage II vermelde organische of minerale meststoffen mag alleen plaatsvinden voor zover een passende voeding van de in wisselbouw geteelde gewassen of de bewerking van de grond niet mogelijk is met de in de eerste alinea, onder a) en b), genoemde middelen.

    Voor het versnellen van de compostering kunnen passende preparaten (biodynamische preparaten) op basis van micro-organismen of gewassen worden gebruikt.

    3.Parasieten, ziekten en onkruiden moeten worden bestreden door een combinatie van de volgende maatregelen:

    -keuze van geschikte soorten en rassen;

    -passend vruchtwisselingsschema;

    -mechanische teeltprocédés;

    -bescherming van natuurlijke vijanden van parasieten met passende middelen (b. v. heggen, nestplaatsen, natuurmonumenten, uitzetten van roofdieren);

    -onkruidverdelging door middel van vuur.

    Alleen bij acuut gevaar voor de teelt mogen de in bijlage II genoemde produkten worden aangewend.

    BIJLAGE II

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    BIJLAGE III

    MINIMUMEISEN INZAKE CONTROLE EN VOORZORGSMAATREGELEN IN HET KADER VAN DE IN DE ARTIKELEN 8 en 9 BEDOELDE CONTROLE

    A.Akkerbouw- en tuinbouwbedrijven

    1.De produktie moet plaatsvinden in een eenheid waarvan de percelen en de produktie- en opslagplaatsen duidelijk gescheiden zijn van die van ieder andere eenheid die niet overeenkomstig de regels van deze verordening produceert; deze eenheid kan werkplaatsen voor verwerking en/of marktklaar maken omvatten, wanneer deze eenheid zich beperkt tot de verwerking en/of het marktklaar maken van haar eigen landbouwproduktie.

    2.Bij het begin van de toepassing van de controle zorgen de producent en de controleorganisatie ervoor dat:

    -de eenheid volledig wordt beschreven, met vermelding van de opslag- en de produktieplaatsen en de percelen, en eventueel, van de plaatsen waar de produkten worden verwerkt en/of marktklaar worden gemaakt;

    -alle concrete maatregelen die op de eenheid moeten worden genomen om de naleving van deze verordening te garanderen, worden vastgesteld.

    Deze beschrijving en de te treffen maatregelen worden opgenomen in een inspectieverslag, dat wordt medeondertekend door degene die verantwoordelijk is voor de betrokken eenheid.

    Bovendien worden de volgende gegevens in het verslag vermeld:

    -de datum van de laatste toepassing op de betrokken percelen van produkten waarvan het gebruik niet in overeenstemming is met artikel 6, lid 1, onder b), en artikel 7;

    -de verbintenis van de producent om alle behandelingen zo uit te voeren dat de artikelen 5, 6 en 7 worden nageleefd en, in geval van overtreding, de toepassing van de in artikel 9, lid 9, bedoelde maatregelen te aanvaarden.

    3.Ieder jaar moet de producent voor de door de controleorganisatie vastgestelde datum zijn per perceel gespecificeerde produktieschema voor plantaardige produkten meedelen.

    4.Er moet een zodanige administratie, schriftelijk en/of in de vorm van bescheiden, worden bijgehouden dat de controleorganisatie de oorsprong, de aard en de hoeveelheden van alle aangekochte grondstoffen, alsmede het gebruik ervan kan nagaan; bovendien moet een administratie, schriftelijk of in de vorm van bescheiden, worden bijgehouden van de aard, de hoeveelheden en de bestemmingen van alle verkochte landbouwprodukten. De hoeveelheden worden per dag samengeteld wanneer zij betrekking hebben op rechtstreekse verkopen aan de eindconsument.

    5.In de eenheid mogen geen andere produktiemiddelen worden opgeslagen dan die welke op grond van artikel 6, lid 1, onder b), en artikel 7 mogen worden gebruikt.

    6.De controleorganisatie moet, naast onaangekondigde inspectiebezoeken, ten minste eenmaal per jaar een volledige fysieke controle van de eenheid uitvoeren. Voor een onderzoek naar krachtens deze verordening niet toegestane produkten kunnen monsters worden genomen. Dergelijke monsters moeten evenwel verplicht worden genomen wanneer wordt vermoed dat een niet toegestaan produkt is gebruikt. Van ieder bezoek wordt een inspectieverslag gemaakt, dat wordt medeondertekend door degene die verantwoordelijk is voor de gecontroleerde eenheid.

    7.De producent geeft de controleorganisatie voor de inspectie toegang tot de opslag- en de produktieplaatsen en de percelen alsmede tot de administratie en de bijbehorende bewijsstukken. Hij geeft de controleorganisatie alle inlichtingen die deze voor de inspectie nodig acht.

    8.Produkten als bedoeld in artikel 1 die nog niet zijn voorzien van een voor de eindconsument bestemde verpakking, mogen slechts naar andere eenheden worden vervoerd in zodanig gesloten verpakkingen of recipiënten dat de inhoud ervan niet kan worden vervangen, en die voorzien zijn van een etiket waarop, naast eventuele andere aanduidingen overeenkomstig andere regelingen, de volgende gegevens zijn vermeld:

    -naam en adres van degene die verantwoordelijk is voor de produktie of de bereiding van het produkt;

    -de naam van het produkt;

    -een aanduiding waaruit blijkt dat het produkt onder de bij deze verordening bedoelde controle valt.

    9.Wanneer een marktdeelnemer in hetzelfde gebied meer dan een produktie-eenheid beheert, vallen de eenheden in het gebied waar andere dan de in artikel 1 bedoelde planten of plantaardige produkten worden geproduceerd, ook onder de controle voor wat betreft de punten 2, eerste alinea, 3, 4 en 5. In die eenheden mogen geen planten worden geproduceerd van hetzelfde type als die welke in de in punt 1 bedoelde eenheid worden geproduceerd.

    B.Eenheden voor verwerking en marktklaar maken van plantaardige produkten en levensmiddelen die hoofdzakelijk plantaardige produkten bevatten

    1.Bij de eerste toepassing van de controle zorgen de marktdeelnemer en de controleorganisatie ervoor dat:

    -de eenheid volledig wordt beschreven, met vermelding van de installaties voor verwerking en marktklaar maken, en voor de opslag van de landbouwprodukten vóór en na de behandelingen;

    -alle concrete maatregelen die in de eenheid moeten worden genomen om de naleving van deze verordening te garanderen, worden vastgesteld.

    Deze beschrijving en de te treffen maatregelen moeten worden opgenomen in een inspectieverslag, dat wordt medeondertekend door degene die verantwoordelijk is voor de betrokken eenheid.

    Bovendien moet in dit verslag de verbintenis van de marktdeelnemer worden opgenomen om alle behandelingen zo uit te voeren dat artikel 5 wordt nageleefd en, in geval van overtreding, de toepassing van de in artikel 9, lid 9, bedoelde maatregelen, te aanvaarden.

    2.Er moet een schriftelijke administratie worden bijgehouden, zodat de controleorganisatie de volgende gegevens kan nagaan:

    -de oorsprong, de aard en de hoeveelheden van de in artikel 1 bedoelde landbouwprodukten die aan de eenheid zijn geleverd;

    -de aard, de hoeveelheden en de bestemmingen van de in artikel 1 bedoelde produkten die de eenheid hebben verlaten;

    -alle andere gegevens die de controleorganisatie voor een adequate controle van de behandelingen nodig acht, zoals de oorsprong, de aard en de hoeveelheden van de ingrediënten, de additieven en de hulpstoffen voor fabricage die aan de eenheid zijn geleverd, en de samenstelling van de verwerkte produkten.

    3.Wanneer in de eeinheid andere produkten dan de in artikel 1 bedoelde worden verwerkt, marktklaar gemaakt of opgeslagen:

    -moet de eenheid beschikken over afzonderlijke ruimten voor de opslag van de in artikel 1 bedoelde produkten vóór en na de behandelingen;

    -moet een partij ineens en zonder onderbreking worden behandeld en fysiek of in de tijd gescheiden worden gehouden van gelijksoortige behandelingen betreffende niet in artikel 1 bedoelde produkten;

    -moeten genoemde behandelingen, indien zij niet frequent worden verricht, van te voren worden gemeld, met inachtneming van een in overleg met de controleorganisatie vastgestelde termijn;

    -moeten alle maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de partijen kunnen worden geúdentificeerd en dat vermenging met produkten die niet in overeenstemming met de in deze verordening vermelde produktieregels zijn verkregen, wordt vermeden.

    4.De controleorganisatie moet, naast onaangekondigde inspectiebezoeken, ten minste eenmaal per jaar een fysieke controle van de eenheid uitvoeren. Voor een onderzoek naar krachtens deze verordening niet toegestane produkten kunnen monsters worden genomen. Zij moeten evenwel verplicht worden genomen wanneer het gebruik van een niet toegestaan produkt wordt vermoed. Van ieder bezoek wordt een inspectieverslag gemaakt, dat wordt medeondertekend door degene die verantwoordelijk is voor de gecontroleerde eenheid.

    5.De marktdeelnemer geeft de controleorganisatie voor de inspectie toegang tot de eenheid alsmede tot de schriftelijke administratie en de bijhorende bewijsstukken. Hij geeft de controleorganisatie alle inlichtingen die deze voor de inspectie nodig acht.

    6.De eisen inzake vervoer van deel A, punt 8, zijn van toepassing.

    BIJLAGE IV

    TE VERMELDEN GEGEVENS IN HET KADER VAN DE IN ARTIKEL 8, LID 1, BEDOELDE KENNISGEVING

    a)Naam en adres van de marktdeelnemer;

    b)ligging van de plaatsen, en eventueel van de percelen (kadastrale indeling), waar de behandelingen worden uitgevoerd;

    c)aard van de behandelingen en produkten;

    d)verbintenis van de marktdeelnemer om de behandelingen te verrichten in overeenstemming met de artikelen 5, 6, 7 en/of 11;

    e)als het een landbouwbedrijf betreft, datum waarop de producent voor het laatst op de betrokken percelen produkten heeft aangewend waarvan het gebruik niet in overeenstemming is met artikel 6, lid 1, onder b), en artikel 7;

    f)naam van de organisatie waaraan de marktdeelnemer de controle van zijn bedrijf heeft opgedragen, wanneer in de betrokken Lid-Staat de controle ten uitvoer is gelegd via de erkenning van dergelijke organisaties.

    BIJLAGE V

    AANDUIDING VAN OVEREENSTEMMING MET DE CONTROLEREGELING

    De aanduiding van overeenstemming met de controleregeling wordt vermeld in de taal of de talen van de etikettering.

    ES:Agricultura Ecológica - Sistema de control CEE DK:OEkologisk Jordbrug - EF-kontrolordning D:OEkologische Agrarwirtschaft - EWG-Kontrollsystem GR:ÂéïëïãéêÞ Ãaaùñãssá - Óýóôçìá AAëÝã÷ïõ EOK EN:Organic Farming - EEC Control System F:Agriculture Biologique - Système de contrôle CEE IT:Agricoltura Biologica - Regime di controllo CEE NL:Biologische landbouw - EEG-controlesysteem P:Agricultura Biológica - Sistema de controlo CEE

    BIJLAGE VI

    A.Stoffen die zijn toegestaan als ingrediënten van niet-agrarische oorsprong (artikel 5, lid 3, onder b)):

    B.Stoffen waarvan het gebruik bij de bereiding is toegestaan (artikel 5, lid 3, onder c)):

    C.Ingrediënten van agrarische oorsprong (artikel 5, lid 4).

    Top