EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021PC0194

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het op de Conferentie van de partijen namens de Europese Unie in te nemen standpunt over wijziging van bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel

COM/2021/194 final

Brussel, 20.4.2021

COM(2021) 194 final

2021/0100(NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het op de Conferentie van de partijen namens de Europese Unie in te nemen standpunt over wijziging van bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (hierna “het verdrag” genoemd) is op 24 februari 2004 in werking getreden. Het is goedgekeurd bij het besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (Besluit 2006/730/EG, dat met terugwerkende kracht van kracht is geworden op 19 december 2002) 1 en is in de Europese Gemeenschap op 24 februari 2004 in werking getreden. Het verdrag heeft tot doel gedeelde verantwoordelijkheid en gezamenlijke inspanningen van de bij de internationale handel in bepaalde gevaarlijke chemische stoffen betrokken partijen te bevorderen teneinde de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen eventuele schade en bij te dragen tot een milieuverantwoord gebruik van die stoffen. Het verdrag voorziet in een kader voor de uitwisseling van informatie over de kenmerken van bepaalde chemische stoffen, voor een nationaal besluitvormingsproces over de in- en uitvoer ervan en voor de verspreiding van genomen beslissingen onder de partijen.

Bij Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 2 worden de verbintenissen van het verdrag omgezet in de Uniewetgeving.

De krachtens artikel 18 van het verdrag opgerichte Conferentie van de partijen is het bestuursorgaan van het Verdrag van Rotterdam. Dit orgaan komt normaliter om de twee jaar samen om toezicht te houden op de uitvoering van het verdrag. Het beoordeelt ook chemische stoffen op verzoek van de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen.

Krachtens artikel 5, lid 1, van het verdrag moeten partijen kennisgevingen indienen van definitieve regelgeving om het gebruik van een chemische stof op nationaal niveau te verbieden of aan strenge beperkingen te onderwerpen. Als het secretariaat voor dezelfde chemische stof twee kennisgevingen ontvangt van twee partijen uit twee verschillende regio’s waarvoor de procedure voor voorafgaande geïnformeerde toestemming geldt, worden deze kennisgevingen doorgegeven aan de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen. De Commissie ter beoordeling van chemische stoffen moet deze kennisgevingen toetsen aan de criteria van bijlage II bij het verdrag. Op basis van de resultaten van die beoordeling heeft de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen aanbevolen om acetochloor, carbosulfan, wit asbest (chrysotiel), decabroomdifenylether, fenthion (ULV-formuleringen (Ultra Low Volume) met 640 g werkzame stof/liter of meer), vloeibare formuleringen (emulgeerbaar concentraat en oplosbaar concentraat) die paraquatdichloride in een concentratie van 276 g/liter of meer bevatten, wat overeenkomt met een concentratie van paraquat-ion van 200 g/liter of meer, en perfluoroctaanzuur (PFOA), zouten daarvan en aanverwante verbindingen op te nemen in bijlage III bij het verdrag, aangezien zij heeft vastgesteld dat aan alle criteria is voldaan. De procedure voor het vaststellen van wijzigingen van de bijlagen is geregeld bij artikel 22 van het verdrag.

Overeenkomstig artikel 23 van het verdrag heeft elke partij één stem. Regionale organisaties voor economische integratie, zoals de EU, oefenen hun stemrecht echter uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van hun lidstaten die partij zijn bij het Verdrag.

De Conferentie van de partijen zal zich tijdens haar tiende gewone vergadering beraden over het opnemen van acetochloor, carbosulfan, wit asbest (chrysotiel), decabroomdifenylether, fenthion (ULV-formuleringen (Ultra Low Volume) met 640 g werkzame stof/liter of meer), vloeibare formuleringen (emulgeerbaar concentraat en oplosbaar concentraat) die paraquatdichloride in een concentratie van 276 g/liter of meer bevatten, wat overeenkomt met een concentratie van paraquat-ion van 200 g/liter of meer, en perfluoroctaanzuur (PFOA), zouten daarvan en aanverwante verbindingen in bijlage III bij het verdrag.

Chemische stoffen die in bijlage III worden opgenomen, zijn onderworpen aan de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming wanneer zij internationaal verhandeld worden. Daardoor moeten partijen reacties inzake de invoer bij het secretariaat indienen, zodat het secretariaat die aan alle partijen ter beschikking kan stellen. Als zij de betreffende chemische stoffen uitvoeren, moeten partijen rekening houden met deze reacties inzake de invoer.

De beoogde handeling wordt bindend voor de partijen overeenkomstig artikel 22, lid 5, punt c), van het verdrag, waarin het volgende is bepaald: “Een besluit om bijlage III te wijzigen wordt door de depositaris onverwijld aan de partijen meegedeeld. De wijziging treedt voor alle partijen in werking op een in het besluit vast te stellen datum.”

In de Unie is het gebruik van acetochloor, carbosulfan, wit asbest (chrysotiel), fenthion (ULV-formuleringen (Ultra Low Volume) met 640 g werkzame stof/liter of meer) en vloeibare formuleringen (emulgeerbaar concentraat en oplosbaar concentraat) die paraquatdichloride in een concentratie van 276 g/liter of meer bevatten, wat overeenkomt met een concentratie van paraquat-ion van 200 g/liter of meer, op grond van de desbetreffende wetgeving verboden. Het gebruik van decabroomdifenylether en perfluoroctaanzuur (PFOA), zouten daarvan en aanverwante verbindingen is bij Verordening (EU) 2019/1021 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen 3 aan beperkingen onderworpen, aangezien beide chemische stoffen onder het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen vallen.

Dit voorstel heeft betrekking op het besluit tot vaststelling van het standpunt dat tijdens de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam door de Unie moet worden ingenomen in verband met de voorgenomen goedkeuring van besluiten om bijlage III te wijzigen door acetochloor, carbosulfan, wit asbest (chrysotiel), decabroomdifenylether, fenthion (ULV-formuleringen (Ultra Low Volume) met 640 g werkzame stof/liter of meer), vloeibare formuleringen (emulgeerbaar concentraat en oplosbaar concentraat) die paraquatdichloride in een concentratie van 276 g/liter of meer bevatten, wat overeenkomt met een concentratie van paraquat-ion van 200 g/liter of meer, en perfluoroctaanzuur (PFOA), PFOA-zouten en aan PFOA verwante verbindingen daarin op te nemen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel is in overeenstemming met en vormt een aanvulling op de uitvoering van Verordening (EU) nr. 649/2012, waarmee het Verdrag van Rotterdam in de Unie ten uitvoer wordt gelegd. Het is volledig in overeenstemming met het doel van het verdrag om gedeelde verantwoordelijkheid en gezamenlijke inspanningen van de bij de internationale handel in bepaalde gevaarlijke chemische stoffen betrokken partijen te bevorderen teneinde de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen eventuele schade en bij te dragen tot een milieuverantwoord gebruik van die stoffen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel is in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1107/2009, Verordening (EU) nr. 528/2012 en Verordening (EG) nr. 1907/2006, aangezien het besluiten over het in de handel brengen van chemische stoffen in de Europese Unie onverlet laat.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit van de Raad is artikel 218, lid 9, van het VWEU, dat de passende grondslag vormt voor een handeling waarin het standpunt van de Europese Unie met betrekking tot een internationale overeenkomst, in dit geval het Verdrag van Rotterdam, wordt vastgesteld.

De materiële rechtsgrondslag is artikel 192, lid 1, van het VWEU, aangezien met de maatregelen die in het kader van het Verdrag van Rotterdam zijn overeengekomen voornamelijk een milieudoelstelling (de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu door middel van controle op de internationale handel in bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden) wordt nagestreefd.

Daarom is de rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit artikel 192, lid 1, van het VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, van het VWEU.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het beschermen van de menselijke gezondheid en het milieu tegen mogelijke schade door bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en het bijdragen aan een milieuverantwoord gebruik van die chemische stoffen zijn mondiale kwesties, en het Verdrag van Rotterdam wordt door de Unie ten uitvoer gelegd bij Verordening (EU) nr. 649/2012. Aangezien de Unie partij is bij het verdrag, is het passend dat de Unie deelneemt aan de besluitvorming tijdens de Conferentie van de partijen.

Evenredigheid

Voor de mondiale kwesties van het beschermen van de menselijke gezondheid en het milieu tegen mogelijke schade door bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en het bijdragen aan een milieuverantwoord gebruik van die chemische stoffen is wereldwijde inzet nodig. Het opnemen van acetochloor, carbosulfan, wit asbest (chrysotiel), decabroomdifenylether, fenthion (ULV-formuleringen (Ultra Low Volume) met 640 g werkzame stof/liter of meer), vloeibare formuleringen (emulgeerbaar concentraat en oplosbaar concentraat) die paraquatdichloride in een concentratie van 276 g/liter of meer bevatten, wat overeenkomt met een concentratie van paraquat-ion van 200 g/liter of meer, en perfluoroctaanzuur (PFOA), zouten daarvan en aanverwante verbindingen in bijlage III is aanbevolen door de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen van het verdrag, aangezien die commissie heeft vastgesteld dat deze stoffen aan de criteria van bijlage II bij het verdrag voldoen. Daarom is het evenredig om de opname van die chemische stoffen in bijlage III bij het verdrag te steunen, om ervoor te zorgen dat op mondiaal niveau passende maatregelen worden genomen.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Er heeft geen systematische raadpleging van belanghebbenden plaatsgevonden, aangezien er geen gevolgen zullen zijn voor belanghebbenden in de Europese Unie, behalve dat bepaalde regels moeten worden nageleefd bij het uitvoeren van de desbetreffende chemische stoffen. Bij de beoordeling van de kennisgevingen over die chemische stoffen door de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen van het verdrag zijn echter wel belanghebbenden geraadpleegd, en is rekening gehouden met hun opmerkingen.

Effectbeoordeling

Er is geen effectbeoordeling uitgevoerd omdat de besluiten die in het kader van het verdrag kunnen worden genomen geen effect hebben op het gebruik van de desbetreffende chemische stoffen in de Europese Unie.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het voorstel kan een gering effect hebben op commerciële activiteiten, aangezien de chemische stoffen in de Unie niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt, maar wel voor uitvoer kunnen worden geproduceerd. Het voorstel bevat derhalve geen vrijstellingen voor micro-ondernemingen, noch speciale voorschriften voor kmo’s. Het voorstel kan een gering effect hebben op het sectorale concurrentievermogen van de EU of op de handel tussen de Unie en derde landen, aangezien bepaalde regels moeten worden gevolgd bij de internationale handel in de desbetreffende chemische stoffen.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Een uitvoeringsplan, controle, evaluatie en rapportage worden niet nodig geacht.

Artikelsgewijze toelichting

Met dit voorstel wordt de Commissie het mandaat verleend om tijdens de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam namens de Europese Unie het opnemen van acetochloor, carbosulfan, wit asbest (chrysotiel), decabroomdifenylether, fenthion (ULV-formuleringen (Ultra Low Volume) met 640 g werkzame stof/liter of meer), vloeibare formuleringen (emulgeerbaar concentraat en oplosbaar concentraat) die paraquatdichloride in een concentratie van 276 g/liter of meer bevatten, wat overeenkomt met een concentratie van paraquat-ion van 200 g/liter of meer, en perfluoroctaanzuur (PFOA), zouten daarvan en aanverwante verbindingen te steunen.

2021/0100 (NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het op de Conferentie van de partijen namens de Europese Unie in te nemen standpunt over wijziging van bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (hierna “het verdrag” genoemd) is op 24 februari 2004 in werking getreden en namens de Unie bij Besluit 2006/730/EG van de Raad 4 gesloten.

(2)Het Verdrag van Rotterdam wordt in de Unie uitgevoerd bij Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 5 .

(3)Krachtens artikel 7 van het verdrag beslist de Conferentie van de partijen of chemische stoffen in bijlage III worden opgenomen.

(4)Op haar tiende vergadering zal de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam naar verwachting besluiten vaststellen om nog meer chemische stoffen in bijlage III op te nemen.

(5)Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie op de Conferentie van de partijen moet worden ingenomen, aangezien de besluiten voor de Unie bindend zullen zijn.

(6)Om ervoor te zorgen dat invoerende landen de bescherming genieten waarin het Verdrag van Rotterdam voorziet, en aangezien aan alle relevante criteria van dat verdrag is voldaan, is het noodzakelijk en passend de aanbeveling van de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen — een ondersteunend orgaan van het Verdrag van Rotterdam — te steunen en acetochloor, carbosulfan, wit asbest (chrysotiel), decabroomdifenylether, fenthion (ULV-formuleringen (Ultra Low Volume) met 640 g werkzame stof/liter of meer), vloeibare formuleringen (emulgeerbaar concentraat en oplosbaar concentraat) die paraquatdichloride in een concentratie van 276 g/liter of meer bevatten, wat overeenkomt met een concentratie van paraquat-ion van 200 g/liter of meer, en perfluoroctaanzuur (PFOA), zouten daarvan en aanverwante verbindingen op te nemen in bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam. Het gebruik van die stoffen is in de Unie reeds verboden of strikt beperkt en voor de uitvoer van de meeste ervan gelden krachtens Verordening (EU) nr. 649/2012 strengere voorschriften dan die waarin het Verdrag van Rotterdam voorziet,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat op de tiende vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam namens de Europese Unie moet worden ingenomen, luidt dat de Unie de wijziging van bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel steunt wat betreft het daarin opnemen van acetochloor, carbosulfan, wit asbest (chrysotiel), decabroomdifenylether, fenthion (ULV-formuleringen (Ultra Low Volume) met 640 g werkzame stof/liter of meer), vloeibare formuleringen (emulgeerbaar concentraat en oplosbaar concentraat) die paraquatdichloride in een concentratie van 276 g/liter of meer bevatten, wat overeenkomt met een concentratie van paraquat-ion van 200 g/liter of meer, en perfluoroctaanzuur (PFOA), zouten daarvan en aanverwante verbindingen.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Commissie.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    Besluit 2006/730/EG van de Raad van 25 september 2006 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (PB L 299 van 28.10.2006, blz. 23).
(2)    Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 60).
(3)    Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 45).
(4)    Besluit 2006/730/EG van de Raad van 25 september 2006 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (PB L 299 van 28.10.2006, blz. 23).
(5)    Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 60).
Top