EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51999PC0352

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/308/EEG van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld - (door de Commissie ingediend)

/* COM/99/0352 def. */

PB C 177E van 27/06/2000, p. 14–20 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51999PC0352

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/308/EEG van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld - (door de Commissie ingediend) /* COM/99/0352 def. */

Publicatieblad Nr. C 177 E van 27/06/2000 blz. 0014 - 0020


Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD houdende wijziging van Richtlijn 91/308/EEG van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

Inleiding

Met de indiening van het Actieplan voor financiële diensten, dat door de Europese Raad, bijeen te Keulen in juni 1999, werd onderschreven, heeft de Commissie duidelijk blijk gegeven van haar vastbeslotenheid om de kapitaalmarkten en de financiële diensten te liberaliseren.

De liberalisering van de financiële markten mag echter de financiële stabiliteit niet in het gedrang brengen. Er bestaat derhalve behoefte aan een betrouwbaar toezicht- en regelgevingskader om erover te waken dat het geliberaliseerde en vrije kapitaalverkeer niet voor ongewenste doeleinden, zoals het witwassen van geld, wordt misbruikt.

Om die reden werd de aanneming van een richtlijn met het oog op de actualisering en uitbreiding van de Witwasrichtlijn van 1991 als een van de prioritaire doelstellingen van het Actieplan aangemerkt. De Commissie heeft toegezegd vóór medio 1999 met een voorstel in die zin te komen.

Met de indiening van het voorliggende voorstel doet de Commissie haar toezegging gestand.

De Witwasrichtlijn van 1991 [1] betekende een mijlpaal in de strijd tegen het witwassen van misdaadgeld en tegen de potentieel zeer schadelijke invloed daarvan op het financiële stelsel. Het toepassingsgebied van de richtlijn bestrijkt een groot deel van de financiële sector. De richtlijn schrijft voor dat de financiële instellingen van hun cliënten legitimatie moeten verlangen, adequate bewijsstukken moeten bewaren en programma's ter bestrijding van het witwassen van geld moeten opzetten. Van bijzonder belang is evenwel dat de richtlijn waar nodig in een opheffing van het bankgeheim voorziet en de verplichting oplegt vermoedens van witwassen aan de autoriteiten te melden.

[1] PB L 166 van 28.6.1991, blz.77.

De Gemeenschapsrichtlijn wordt vaak als een van de belangrijkste internationale instrumenten op dit terrein bestempeld, samen met het VN-Verdrag van Wenen van 1988 [2], het Verdrag van de Raad van Europa van 1990 [3] (het Verdrag van Straatsburg) en de veertig aanbevelingen van de Financial Action Task Force on Money Laundering [4].

[2] Verdrag van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, gesloten te Wenen op 19 december 1988.

[3] Verdrag betreffende witwassen, opsporen, inbeslagneming en confiscatie van de vruchten van criminele activiteiten.

[4] De FATF is het internationale orgaan dat een leidende rol vervult bij de bestrijding van het witwassen van geld. Dit orgaan, dat in 1989 door de G7 is opgericht, telt momenteel 28 leden, waaronder de Europese Commissie en alle lidstaten van de EU. (Zie http://www.oecd.org/fatf/)

Naarmate het politieke besef groeit dat de georganiseerde misdaad een bedreiging voor onze samenleving betekent, neemt de belangstelling toe voor de mogelijkheid de georganiseerde criminaliteit een geduchte slag toe te brengen door de enorme sommen geld te viseren die dergelijke activiteiten opleveren, daar geld de voornaamste drijfveer en de voedingsbodem van de misdaad vormt. Het thema "witwassen van geld" stond dan ook regelmatig op de agenda van de Europese Raad. Dit thema komt eveneens aan de orde in het Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit [5]. Het stond tevens centraal in twee belangrijke verslagen en resoluties van het Europees Parlement [6]. Zowel de Raad van ministers als het Europees Parlement hebben erop aangedrongen aanvullende maatregelen te treffen om de inspanningen van de Europese Unie in de strijd tegen het witwassen van geld te intensiveren.

[5] PB C 251 van 15.8.1997, blz. 1.

[6] Doc. A4-0187/96 en PB C 198 van 8.7.1996, blz. 245; Doc. A4-0093/99 en PB C ....

Sedert de aanneming van de richtlijn in 1991 zijn zowel de dreiging van het witwassen van geld als de reactie op deze dreiging verder geëvolueerd. De Commissie, daarin bijgetreden door het Europees Parlement en de lidstaten, is van oordeel dat thans de tijd gekomen is om ook de reactie van de Europese Unie aan de recente ontwikkelingen aan te passen.

In het kader van het Actieplan voor financiële diensten en overeenkomstig de wens van de lidstaten en het Europees Parlement dient de Commissie daarom het bijgaande voorstel in, waarmee wordt beoogd de bestaande richtlijn van 1991 te actualiseren en het toepassingsgebied ervan uit te breiden. De belangrijkste wijzigingen in de richtlijn van 1991 zijn de verruiming van het witwasverbod van de opbrengsten van drugshandel tot de opbrengsten van alle vormen van georganiseerde criminaliteit en de uitbreiding van de in de richtlijn vastgelegde verplichtingen tot bepaalde niet-financiële activiteiten en beroepen. Tevens wordt in enige vorm van samenwerking tussen de nationale autoriteiten en de Commissie voorzien wanneer er onwettige activiteiten plaatsvinden die schadelijk zijn voor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen. Ten slotte wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om bepaalde aspecten van de richtlijn van 1991 te verduidelijken.

Het internationale karakter van de strijd tegen het witwassen van geld

De Europese Unie staat niet alleen met haar actieve campagne tegen het witwassen van geld. Een doeltreffende wereldwijde antiwitwascampagne is een doelstelling die op brede steun kan rekenen. Een succesvolle inspanning ter bestrijding van het witwassen van geld hoeft in het geheel geen vrijheidsbeperkend effect te hebben en helemaal geen hinderpaal voor de liberalisering te vormen, maar is daarentegen een noodzakelijke voorwaarde voor de bevordering van de internationale handel, de liberalisering van de financiële markten en het vrije verkeer van kapitaal onder optimale omstandigheden.

Via haar steun aan de FATF en de VN en via haar internationale programma's werkt de Commissie aan deze internationale inspanning mee. Zij is een volwaardig lid van de FATF, een actiegroep die vastbesloten is een wereldwijd antiwitwasnetwerk tot stand te brengen. Om werkelijk effect te sorteren, zou deze inspanning door zoveel mogelijk landen moeten worden gedragen. Ideaal zou zijn dat mettertijd alle landen zich inzetten om het misdadigers moeilijker te maken van de vruchten van hun criminele activiteiten te profiteren. Op dit terrein wordt overigens goede voortgang gemaakt. Steeds meer landen nemen immers de internationale normen van de FATF in acht en verklaren zich bereid een wederzijdse evaluatie te ondergaan. Tegelijkertijd werkt de FATF op basis van een mandaat van de G7 voort aan de opstelling van criteria om uit te maken welke de "niet-medewerkende" landen en rechtsgebieden zijn in de strijd tegen het witwassen van geld.

Net als de richtlijn van 1991 verder ging dan de oorspronkelijke veertig FATF-aanbevelingen door het melden van verdachte transacties verplicht te stellen, moet de Europese Unie wederom hoge normen voor haar lidstaten vaststellen door gevolg te geven aan of opnieuw verder te gaan dan de in 1996 bijgewerkte veertig FATF-aanbevelingen. De EU kan met name een voortrekkersrol vervullen door te trachten benevens de financiële sector bepaalde beroepsgroepen actiever bij de bestrijding van het witwassen te betrekken.

Op deze wijze zal de EU-richtlijn een wezenlijk internationaal hulpmiddel blijven vormen bij de bestrijding van het witwassen van geld. De antiwitwasregels van de EU maken immers een belangrijk onderdeel uit van het acquis communautaire en gelden als dusdanig als de norm voor de kandidaat-lidstaten en voor de andere landen waarmee de Unie op dit gebied samenwerkt.

Toepassing van de richtlijn van 1991

Zoals voorgeschreven bij artikel 17 heeft de Commissie het Europees Parlement en de Raad van ministers twee verslagen [7] over de toepassing van de richtlijn voorgelegd.

[7] COM(95) 54 def. en COM(1998) 401 def.

In deze verslagen worden diverse aspecten belicht van de inspanningen die de Europese Unie zich getroost om witwassen tegen te gaan.

De Commissie is van oordeel dat de richtlijn door de lidstaten goed ten uitvoer is gelegd en dat de financiële sector en vooral de banken een ernstige inspanning hebben geleverd om het doordringen van misdaadgeld in het financiële stelsel te helpen voorkomen. Het tweede verslag van de Commissie bevat enkele statistische gegevens over het aantal meldingen van verdachte transacties in het kader van de richtlijn. Algemeen wordt aangenomen dat de scherpere controle door de banken de witwassers ertoe heeft aangezet naar alternatieve methoden uit te kijken om de criminele oorsprong van hun gelden te verhelen.

De Raad heeft een aantal conclusies geformuleerd met betrekking tot het eerste verslag van de Commissie (zie bijlage 1 bij COM(1998) 401 def.), terwijl het Europees Parlement een verslag en een resolutie over elk van beide Commissieverslagen heeft aangenomen (zie voetnoot 6). Het Europees Parlement heeft er ten zeerste op aangedrongen om zo spoedig mogelijk hernieuwde inspanningen op dit belangrijke gebied te leveren.

Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit

De Europese Raad, bijeen te Dublin op 13 en 14 december 1996, heeft een Groep op hoog niveau opgericht en deze ermee belast een veelomvattend Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit op te stellen. Dit Actieplan diende specifieke aanbevelingen en realistische tijdschema's voor de uitvoering van deze aanbevelingen te bevatten. Het resulterende Actieplan is op 28 april 1997 door de Raad aangenomen en vervolgens door de Europese Raad goedgekeurd op zijn bijeenkomst in juni 1997 te Amsterdam.

Hoofdstuk VI van het Actieplan heeft betrekking op georganiseerde criminaliteit en geld. In aanbeveling nr. 26 wordt een aantal aspecten van de bestrijding van het witwassen van geld behandeld; sommige daarvan vallen onder het toepassingsgebied van de Gemeenschapsrichtlijn. In de bepaling onder e) van deze aanbeveling wordt met name gesteld dat "de rapportageplicht conform artikel 6 van de Witwasrichtlijn moet worden uitgebreid tot alle delicten in verband met ernstige criminaliteit en tot andere personen en beroepen dan de in de richtlijn genoemde financiële instellingen. ...".

Verbod op het witwassen van geld

In Artikel 2 van de richtlijn is bepaald dat het witwassen van geld in alle lidstaten "verboden" is.

Zoals in het eerste verslag van de Commissie werd aangegeven, is het niet mogelijk gebleken om binnen de Raad overeenstemming te bereiken over de opneming in de richtlijn van een bepaling die het witwassen van geld strafbaar stelt. De verbintenis tot strafbaarstelling werd evenwel aangegaan in de aan de richtlijn gehechte verklaring (dus buiten het kader van de richtlijn). In de praktijk hebben alle lidstaten witwassen strafbaar gesteld.

De richtlijn voorziet weliswaar uitsluitend in het verbod op het witwassen van de opbrengsten van drugshandel, zoals dat door het Verdrag van Wenen wordt voorgeschreven, maar spoort de lidstaten er tevens toe aan de aanpak van het Verdrag van Straatsburg te volgen en het witwassen van de opbrengsten van een breder scala aan misdrijven (vaak "aan witwassen voorafgaande strafbare feiten" genoemd) tegen te gaan.

De FATF heeft zijn desbetreffende aanbeveling in 1996 aangescherpt, waardoor deze nu stelt dat "ieder land het witwasmisdrijf moet uitbreiden van drugsgeld tot de opbrengsten van ernstige misdrijven". Daarmee wordt ingespeeld op een zich alsmaar sterker aftekenende tendens die wordt gekenmerkt door een spectaculaire toename van de niet met drugs verband houdende georganiseerde misdaad en door het besef dat de invoering van een breed spectrum van aan witwassen voorafgaande strafbare feiten tot een verbetering van de melding van verdachte transacties zal leiden en vooral de internationale samenwerking tussen gerechtelijke en politieautoriteiten van de verschillende landen ten goede zal komen.

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de strafrechtelijke behandeling van het witwassen van geld (dat wil zeggen de definitie van het witwasmisdrijf) en de specifieke antiwitwasverplichtingen waaraan de financiële sector en andere kwetsbare activiteiten en beroepen onderworpen zijn.

Op 3 december 1998 heeft de Raad een gemeenschappelijk optreden vastgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van de opbrengsten van misdrijven [8]. In dit gemeenschappelijk optreden hebben de lidstaten afgesproken dat geen reserves mogen worden gemaakt of gehandhaafd bij artikel 6 van het Verdrag van Straatsburg waar het gaat om ernstige strafbare feiten. Ernstige strafbare feiten worden gedefinieerd aan de hand van de maximale of minimale gevangenisstraffen die eraan verbonden zijn. Deze definitie is zeer ruim - misdrijven waarop een maximumstraf van meer dan een jaar en een minimumstraf van meer dan zes maanden staat.

[8] PB L 333 van 9.12.1998, blz. 1.

Artikel 6 van het Verdrag van Straatsburg heeft betrekking op witwasmisdrijven. Het resultaat van het gemeenschappelijk optreden is derhalve dat de lidstaten ermee hebben ingestemd het witwassen van de opbrengsten van alle ernstige misdrijven strafbaar te stellen. Dit houdt echter niet noodzakelijkerwijze in dat de voor de financiële sector geldende meldingsplicht overal op precies dezelfde criminele activiteiten betrekking heeft. In sommige lidstaten zal dit wel het geval zijn, maar in andere niet.

De vraag rijst derhalve of het wenselijk is het in de richtlijn neergelegde verbod op het witwassen van geld eveneens op het concept "ernstige strafbare feiten" te baseren.

Krachtens de richtlijn zijn de instellingen die aan de bepalingen ervan onderworpen zijn, ertoe gehouden vermoedens van witwassen aan de autoriteiten te melden. De regeling voor de bestrijding van het witwassen van geld steunt derhalve grotendeels op de bereidwilligheid en inspanningen van met name de financiële sector. Deze sector staat echter zeer weigerachtig tegenover een meldingsplicht die een al te breed scala aan misdrijven en zelfs kleine overtredingen zou bestrijken. De Commissie stelt thans voor (zie verder) de voorschriften van de richtlijn uit te breiden tot andere kwetsbare activiteiten en beroepen die in de meeste lidstaten tot dusver nog niet bij de strijd tegen het witwassen betrokken zijn. Ook hier kan de verplichting tot het melden van een zeer breed scala aan misdrijven een ernstige belemmering vormen voor de actieve betrokkenheid en inzet van deze activiteiten en beroepen.

De Commissie is tot de conclusie gekomen dat een verplichting tot melding van alle ernstige strafbare feiten te ruim zou kunnen blijken voor de toepassing van de richtlijn en voor de uitbreiding ervan tot bepaalde niet-financiële activiteiten. Zij stelt daarom voor de meldingsplicht in het kader van de richtlijn te beperken tot activiteiten die met georganiseerde misdaad verband houden of de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen schaden.

Een dergelijke benadering zou stroken met zowel de letter als de geest van het Actieplan ter bestijding van de georganiseerde criminaliteit. Bovendien kan het voor de onder de richtlijn vallende personen en instellingen makkelijker blijken de mogelijke betrokkenheid van een criminele organisatie te onderkennen en te melden dan een inschatting te maken van de ernst van de voorafgaande criminele activiteit en van de maximale of minimale gevangenisstraf die uit hoofde van het strafrecht op een dergelijke activiteit staat.

De Commissie is ervan overtuigd dat de financiële sector en de nieuwe activiteiten en beroepen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn worden gebracht, zich ten volle zullen inzetten als duidelijk wordt aangegeven dat het erom gaat de georganiseerde misdaad tegen te gaan.

De lidstaten kunnen hun antiwitwaswetgeving uiteraard steeds tot elke andere vorm van criminele activiteit uitbreiden.

Onder de richtlijn vallende activiteiten van de financiële sector

De richtlijn van 1991 is van toepassing op kredietinstellingen en financiële instellingen in de ruimste zin van het woord.

In zijn verslag en resolutie van maart 1999 heeft het Europees Parlement echter twijfels geuit over de vraag of bepaalde specifieke activiteiten, zoals die van wisselkantoren en geldovermakingskantoren, wel degelijk onder de richtlijn vallen.

De in de richtlijn gehanteerde definitie van financiële instellingen is gebaseerd op de bijlage bij de Tweede Bankrichtlijn en het moet worden toegegeven dat de verschillen in de diverse taalversies van deze bijlage tot enige verwarring omtrent het exacte toepassingsgebied van de richtlijn aanleiding kunnen geven. Aangezien is gebleken dat deze activiteiten in toenemende mate voor witwasdoeleinden worden misbruikt, is het van essentieel belang dat het zonder meer duidelijk is dat zij onder de richtlijn vallen. De Commissie stelt derhalve voor in de definitie van financiële instelling te specificeren dat de richtlijn op de activiteiten van wisselkantoren en geldovermakingskantoren van toepassing is.

Het Europees Parlement achtte het evenmin duidelijk of beleggingsondernemingen onder de richtlijn vallen, aangezien de Richtlijn Beleggingsdiensten (RBD) pas in 1993 is aangenomen, dat wil zeggen enige tijd na de aanneming van de Witwasrichtlijn. Om elke twijfel de kop in te drukken, stelt de Commissie eveneens voor de definitie van financiële instelling uit te breiden tot beleggingsondernemingen in de zin van de RBD.

Onder de richtlijn vallende activiteiten buiten de financiële sector

Artikel 12 van de richtlijn bepaalt het volgende: "De lidstaten zien erop toe dat de bepalingen van deze richtlijn, geheel of ten dele, ook zullen gelden voor andere beroepen en categorieën van ondernemingen dan de in artikel 1 bedoelde kredietinstellingen en financiële instellingen die werkzaamheden verrichten welke in het bijzonder geschikt zijn om voor het witwassen van geld te worden gebruikt."

Zoals in het eerste verslag van de Commissie wordt opgemerkt, houdt dit artikel weliswaar een verplichting in, maar stellen de algemene bewoordingen ervan de lidstaten in ruime mate in staat zelf te bepalen hoe zij het artikel toepassen.

Er bestaat algemene overeenstemming over het feit dat naarmate de antiwitwassystemen van de banksector doeltreffender worden, de witwassers alternatieve wegen zoeken om de criminele oorsprong van hun gelden te verhullen.

In de jaarlijkse typologieverslagen van de FATF is reeds op deze tendens gewezen. Zo wordt in het verslag voor 1996-1997 gesteld dat "op het gebied van witwastechnieken de opvallendste trend is dat witwassers steeds meer gebruik maken van niet-bancaire financiële instellingen en van niet-financiële ondernemingen die banden met bankinstellingen hebben. Dit wordt toegeschreven aan het feit dat banken de antiwitwasverplichtingen alsmaar beter naleven. [...] De witwassers kunnen op professionele hulp blijven rekenen om de oorsprong en eigendom van onrechtmatig verkregen gelden op allerlei manieren te verhullen."

In het verslag van het UN Office for Drug Control and Crime Prevention van 1998 over financiële paradijzen, bankgeheim en het witwassen van geld wordt erop gewezen dat veelvuldig misbruik wordt gemaakt van de diensten van advocaten en accountants om misdaadgelden te helpen verhelen.

Er zijn ook tal van gevallen bekend waarin de vastgoedsector voor witwasdoeleinden is misbruikt.

Het Contactcomité Witwassen van geld heeft deze materie reeds meermalen besproken. De medewerking van sommige beroepen, en met name de juridische beroepen, ligt bijzonder gevoelig, doordat deze beroepen in elke lidstaat aan een zwijg- en geheimhoudingsplicht gebonden zijn.

De gevoeligheid van dit probleem is reeds tot uiting gekomen in de conclusies van de Raad in verband met het eerste verslag van de Commissie, waarin werd aangedrongen op "een betere coördinatie van de toepassing van de richtlijn, met name voor wat betreft [...] de beroepen en categorieën ondernemingen die onder de richtlijn vallen, een en ander rekening houdend met de specifieke status van de juridische beroepen ...".

In punt 4 van zijn resolutie over het eerste Commissieverslag verzoekt het Europees Parlement de Commissie "met inachtneming van het voorbereidend werk van het Contactcomité [...], een voorstel tot herziening van de richtlijn in te dienen, in dier voege dat beroepsgroepen en bedrijfscategorieën waarvan in redelijkheid mag worden aangenomen dat ze voor witwassen misbruikt worden, direct onder de richtlijn komen te vallen".

Het vraagstuk van de toepassing van de antiwitwasregelgeving op beroepen en activiteiten buiten de traditionele financiële sector is daarnaast ook in andere fora aan de orde gekomen. De conclusies van de Europese Raad van Dublin van december 1996 bevatten een verbintenis tot "volledige toepassing van de richtlijn inzake het witwassen van geld en de mogelijke uitbreiding ervan tot alle relevante beroepen en organen buiten de klassieke financiële sector". Dezelfde Europese Raad heeft de Groep op hoog niveau Georganiseerde Criminaliteit opgericht, die een Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit heeft opgesteld. Onder e) van aanbeveling nr. 26 van dit Actieplan, die grotendeels aan antiwitwasmaatregelen is gewijd, wordt gesteld dat "de rapportageplicht conform artikel 6 van de Witwasrichtlijn moet worden uitgebreid tot [...] andere personen en beroepen dan de in de richtlijn genoemde financiële instellingen. ...". De streefdatum om deze doelstelling te verwezenlijken was eind 1998.

In zijn verslag en resolutie naar aanleiding van het tweede verslag van de Commissie over de toepassing van de Witwasrichtlijn is het Europees Parlement op deze kwestie teruggekomen. Punt 1 van de in maart 1999 terzake aangenomen resolutie luidt als volgt: "Het Europees Parlement: [...]

verzoekt de Commissie een wetgevend voorstel tot wijziging van de Witwasrichtlijn in te dienen,

strekkende tot:

a) opname in het toepassingsgebied van de richtlijn van de beroepen waarvan de beoefenaars gevaar lopen betrokken te worden bij witwassen of misbruikt te worden door witwassers, zoals makelaars, kunsthandelaren, veilingmeesters, casino-exploitanten, wisselkantoorhouders, geldtransporteurs, notarissen, accountants, advocaten, belastingadviseurs en financiële controleurs

teneinde

- de in de richtlijn vervatte regels geheel of gedeeltelijk op hen toe te passen, of, indien nodig,

- andere regels op hen toe te passen, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van deze beroepen en vooral met volledige eerbiediging van hun specifieke zwijgplicht, ..."

De Commissie kan instemmen met de opname in het toepassingsgebied van de richtlijn van de meeste activiteiten en beroepen die in de bovenbedoelde resolutie van het Europees Parlement worden vermeld.

Zij acht het niet onredelijk om de volledige medewerking van makelaars in onroerend goed, accountants, financiële controleurs en casino-exploitanten te verlangen bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Deze activiteiten en beroepen dienen ertoe te worden verplicht hun cliënten op adequate wijze te identificeren en hun vermoedens van witwassen aan de door de lidstaten ingestelde antiwitwasautoriteiten te melden. Deze beroepsgroepen zouden uiteraard tegen elke vorm van civielrechtelijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid worden beschermd wanneer zij een dergelijk vermoeden rapporteren.

De Commissie heeft echter twijfels bij de opname van kunsthandelaren en veilingmeesters omdat deze activiteiten moeilijk exact af te bakenen en te definiëren zijn en omdat de toepassing van de eventueel opgelegde regels niet gemakkelijk te controleren valt. Een uitbreiding van de richtlijn tot kunsthandelaren zou eveneens de vraag doen rijzen of deze zelfde verplichtingen ook niet moeten gelden voor alle handelaren in voorwerpen van grote waarde, zoals bijvoorbeeld handelaren in luxewagens, juweliers of postzegel- en munthandelaren.

Bij notarissen en andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen zouden de voorschriften van de richtlijn uitsluitend van toepassing zijn op specifieke financiële of zakelijke handelingen waarbij het gevaar voor witwassen het grootst is.

Zoals onder meer door het Europees Parlement wordt benadrukt, zouden advocaten, gezien de specifieke status van de juridische beroepen, van de identificatie- of meldingsplicht moeten worden vrijgesteld in elke situatie waarbij zij een cliënt in rechte vertegenwoordigen of verdedigen. Teneinde ten volle tegemoet te komen aan de wens van het Europees Parlement om de specifieke zwijgplicht van advocaten volledig te eerbiedigen, zou de lidstaten voorts de mogelijkheid worden geboden deze beroepsbeoefenaars toe te staan hun vermoedens van witwassen van geld door de georganiseerde misdaad niet aan de normale antiwitwasautoriteiten mede te delen, maar aan hun balie of evenwaardige beroepsorganisatie te melden.

De lidstaten dienen passende vormen van samenwerking tussen de balies of beroepsorganisaties en de normale antiwitwasautoriteiten vast te stellen. De Commissie zal de doelmatigheid van deze procedures aan een nauwgezet onderzoek onderwerpen.

Met deze bijzondere regeling voor advocaten beoogt de Commissie deze beroepsgroep bij de strijd tegen het witwassen van geld te betrekken en tegelijkertijd de speciale rol te beschermen die de advocaat in onze samenleving vervult. Beroepsgeheim komt weliswaar overal voor, maar neemt in elke lidstaat een andere vorm aan naar gelang van de opzet van het desbetreffende rechtsstelsel. De essentiële doelstelling van de richtlijn op dit terrein is het moeilijker te maken voor feitelijke en potentiële witwassers om van de diensten van de advocaat misbruik te maken door deze eventueel onjuiste of onvolledige informatie te verschaffen, in de geruststelling dat mocht hun poging worden ontdekt, zij toch niet aan een hogere autoriteit worden gerapporteerd. Tegelijkertijd wordt een advocaat die een vermoeden van ernstige criminele activiteit koestert, niet meer aan zijn lot overgelaten. Er dienen evenwel passende sancties te worden opgelegd wanneer een verdachte transactie aan de balie had moeten worden gemeld, maar dat niet is gebeurd.

Identificatie van cliënten bij transacties op afstand

Artikel 3 van de richtlijn schrijft voor dat banken en financiële instellingen hun cliënten moeten identificeren, adequate bewijsstukken moeten bewaren en redelijke maatregelen moeten nemen om informatie te verkrijgen over de identiteit van de personen voor wier rekening cliënten handelen.

In zijn eerste verslag heeft het Europees Parlement zijn bezorgdheid uitgedrukt over de uitholling van de identificatieplicht, met name in de context van het direct bankieren.

Het Contactcomité heeft de problematiek van de transacties op afstand reeds meermalen besproken en overeenstemming bereikt over een aantal beginselen die door de kredietinstellingen en de financiële instellingen moeten worden toegepast om een adequate identificatie van de cliënten te waarborgen.

De Commissie is van oordeel dat deze overeengekomen beginselen, die een zeer nuttige leidraad vormen en tegelijkertijd enige manoeuvreerruimte bieden, door middel van de toevoeging van een bijlage in de richtlijn dienen te worden opgenomen.

De Commissie is tevens de mening toegedaan dat deze kwestie op de voet moet worden gevolgd in het licht van de voortgaande technologische ontwikkeling in de financiële sector.

Uitwisseling van informatie

Uitwisseling van informatie over witwasactiviteiten kan de doeltreffendheid van het optreden sterk ten goede komen. In dit stadium van de integratie stelt de Commissie een dergelijke uitwisseling van informatie voor wanneer het gaat om onwettige activiteiten die schadelijk zijn voor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.

Periodieke evaluatie van het optreden van de Unie op dit terrein

De Commissie zal op gezette tijden verslag blijven uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van de richtlijn en de doelmatigheid van het optreden op dit terrein.

In het kader hiervan zal bijzondere aandacht worden geschonken aan een aantal specifieke elementen van het voorstel, zoals bijvoorbeeld de respons van de beroepen en activiteiten die onder het toepassingsgebied van de richtlijn worden gebracht, de doeltreffendheid van de speciale regelingen voor het melden van verdachte transacties door onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen en de mogelijke gevolgen voor de elektronische handel van de regelingen voor de identificatie van cliënten bij transacties op afstand.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 van de richtlijn van 1991 zou worden vervangen door een nieuw artikel waarin een aantal wijzigingen in de definities worden aangebracht teneinde

- de bijkantoren van kredietinstellingen en financiële instellingen uit de Gemeenschap in de definitie van "kredietinstellingen" en "financiële instellingen op te nemen en aldus duidelijk te maken dat dergelijke bijkantoren vermoedens van witwassen aan de autoriteiten van het land van ontvangst moeten melden, en dat het tot de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van het land van ontvangst behoort erop toe te zien dat adequate antiwitwasregelingen zijn getroffen;

- duidelijk te maken dat wisselkantoren en geldovermakingskantoren onder de richtlijn vallen;

- het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden tot beleggingsondernemingen;

- de definitie van "criminele activiteit", die dient als uitgangspunt voor het verbod op het witwassen van geld, uit te breiden van drugshandel tot alle vormen van georganiseerde misdaad en onwettige activiteiten die de belangen van de Europese Gemeenschappen schaden.

Nieuw artikel 2 bis

Dit artikel voorziet in de verruiming van het scala aan activiteiten en beroepen dat aan de verplichtingen van de richtlijn onderworpen is. De kredietinstellingen en financiële instellingen die reeds onder de richtlijn van 1991 vielen, worden in de overige bepalingen van de richtlijn "instellingen" genoemd, terwijl de nieuwe natuurlijke of rechtspersonen tot wie het toepassingsgebied van de richtlijn wordt uitgebreid, met de benaming "personen" worden aangeduid.

Dit artikel specificeert bij welke transacties notarissen en andere beoefenaars van juridische beroepen betrokken moeten zijn om onder het toepassingsgebied van de richtlijn te vallen. Deze transacties zijn overwegend van financiële of zakelijke aard.

Artikel 3 van de richtlijn van 1991 wordt vervangen door een nieuw artikel 3, dat eveneens op de identificatieplicht betrekking heeft.

Er is een bepaling ingevoegd in verband met transacties op afstand en er wordt verwezen naar de beginselen en procedures die in de bijlage zijn omschreven.

Er wordt een specifiek drempelbedrag per transactie vastgesteld voor bezoekers van casino's die speelpenningen aankopen.

Artikel 6 van de richtlijn van 1991 wordt vervangen door een nieuw artikel 6, dat eveneens betrekking heeft op de verplichting tot melding van vermoedens van witwassen aan de autoriteiten.

Deze verplichting zal gelden voor alle onder de richtlijn vallende instellingen en personen.

De lidstaten zou de mogelijkheid worden geboden onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen toe te staan hun vermoedens aan hun balie of soortgelijke beroepsorganisatie te melden. Het was noodzakelijk de lidstaten een keuzemogelijkheid te laten, aangezien ten minste één lidstaat bepaalde, als financiële tussenpersonen optredende advocaten reeds verplicht vermoedens van witwassen op dezelfde wijze te rapporteren als de financiële sector.

In het voorstel is bepaald dat dergelijke beroepsbeoefenaars van de meldingsplicht worden vrijgesteld wanneer zij dezelfde cliënt in rechte vertegenwoordigen. Er kan echter geen ontheffing van de meldingsplicht worden toegestaan in gevallen dat direct of indirect advies wordt ingewonnen met de bedoeling het witwassen van geld gemakkelijker te laten verlopen.

Artikel 12 voorziet in een vorm van samenwerking tussen de nationale antiwitwasautoriteiten en de Commissie, binnen haar bevoegdheden, ingeval er sprake is van fraude of corruptie die de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen schaadt.

In artikel 2 van de wijzigingsrichtlijn wordt bepaald dat de Commissie verscheidene aspecten van de gewijzigde richtlijn, zoals de speciale regeling voor juridische beroepen en de mogelijke gevolgen voor de elektronische handel van de procedures voor het identificeren van cliënten, aan een bijzonder onderzoek dient te onderwerpen.

De overige wijzigingsbepalingen zijn van technische aard en bedoeld om de tekst aan te passen aan het feit dat bepaalde "personen" in het toepassingsgebied van de richtlijn worden opgenomen.

Bijlage: er wordt een bijlage toegevoegd waarin een beschrijving wordt gegeven van de door het Contactcomité Witwassen van geld overeengekomen beginselen en procedures voor de identificatie van een cliënt wanneer er geen direct persoonlijk contact is tussen deze cliënt en de kredietinstelling of financiële instelling.

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

houdende wijziging van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 47, lid 2, eerste en derde zin, en op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie [9],

[9] PB ...

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [10],

[10] PB ...

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [11],

[11] PB ...

(1) Overwegende dat op 10 juni 1991 Richtlijn 91/308/EEG van de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (hierna "de richtlijn" te noemen) is aangenomen [12];

[12] PB L 166 van 28.6.1991, blz. 77.

(2) Overwegende dat de Commissie in twee rapporten die overeenkomstig artikel 17 van de richtlijn aan het Europees Parlement en de Raad werden voorgelegd, verslag heeft uitgebracht over de toepassing van de richtlijn en over de bij het bestrijden van het witwassen van geld gemaakte vorderingen [13];

[13] COM(95) 54 def. en COM(1998) 401 def.

(3) Overwegende dat het Europees Parlement in zijn verslagen en resoluties naar aanleiding van de twee rapporten van de Commissie om bijwerking en uitbreiding van de richtlijn van 1991 heeft verzocht [14];

[14] Doc. A4-0187/96 en PB C 198 van 8.7.1996, blz. 245; Doc. A4-0093/99 en PB C ....

(4) Overwegende dat in het Actieplan van de Groep op hoog niveau Georganiseerde Criminaliteit, dat door de Europese Raad van Amsterdam van 16 en 17 juni 1997 is onderschreven, en in het bijzonder in aanbeveling nr. 26 van dit Actieplan, werd aangedrongen op extra inspanningen om het witwassen van geld tegen te gaan [15];

[15] PB C 251 van 15.8.1997, blz. 1.

(5) Overwegende dat het aanbeveling verdient dat de richtlijn, die één van de voornaamste internationale instrumenten voor de bestrijding van het witwassen van geld vormt, wordt geactualiseerd overeenkomstig de conclusies van de Commissie en de wensen van het Europees Parlement en de lidstaten; dat de richtlijn aldus niet alleen de beste internationale praktijken op dit terrein zou weerspiegelen, maar ook hoge normen zou blijven opleggen tot bescherming van de financiële sector en andere kwetsbare activiteiten tegen de schadelijke invloed van de opbrengsten van misdrijven;

(6) Overwegende dat de GATS de leden in staat stelt maatregelen te nemen ter bescherming van de goede zeden, om redenen van bedrijfseconomisch toezicht en ter verzekering van de stabiliteit en integriteit van het financiële stelsel; dat deze maatregelen geen restricties mogen opleggen die verder gaan dan hetgeen gerechtvaardigd is om deze doelstellingen te bereiken;

(7) Overwegende dat in de richtlijn geen duidelijk antwoord wordt gegeven op de vraag aan welke nationale autoriteiten de bijkantoren van kredietinstellingen en financiële instellingen met hoofdkantoor in een andere lidstaat verdachte transacties moeten melden, en evenmin op de vraag welke nationale autoriteiten erop toe moeten zien dat deze bijkantoren artikel 11 van de richtlijn naleven;

(8) Overwegende dat deze materie door het bij artikel 13 van de richtlijn ingestelde Contactcomité Witwassen van geld is besproken; dat de autoriteiten van de lidstaten waar de bijkantoren zijn gevestigd, deze meldingen dienen te behandelen en de bovenbeschreven bevoegdheden dienen uit te oefenen;

(9) Overwegende dat deze verdeling van bevoegdheden duidelijk in de richtlijn dient te worden geregeld door de in artikel 1 van de richtlijn vervatte definities van "kredietinstelling" en "financiële instelling" te wijzigen;

(10) Overwegende dat het Europees Parlement zijn bezorgdheid heeft uitgesproken over het feit dat de activiteiten van wisselkantoren en geldovermakingskantoren zich ertoe lenen voor witwasdoeleinden te worden misbruikt; dat deze activiteiten reeds onder het toepassingsgebied van de richtlijn zouden moeten vallen; dat, om alle twijfels terzake weg te nemen, in de richtlijn op ondubbelzinnige wijze dient te worden bevestigd dat deze activiteiten worden bestreken;

(11) Overwegende dat met het oog op het waarborgen van een zo volledig mogelijke dekking van de financiële sector eveneens duidelijk moet worden gesteld dat de richtlijn van toepassing is op de activiteiten van beleggingsondernemingen in de zin van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (Richtlijn Beleggingsdiensten) [16];

[16] PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27.

(12) Overwegende dat de richtlijn de lidstaten enkel verplicht tot het bestrijden van het witwassen van de opbrengsten van drugsmisdrijven; dat zich de afgelopen jaren een tendens aftekent in de richting van een veel ruimere definitie van het witwassen van geld, waarbij een breder spectrum van aan witwassen voorafgaande of ten grondslag liggende strafbare feiten in aanmerking wordt genomen; dat deze tendens onder meer tot uiting komt in de in 1996 afgeronde herziening van de 40 aanbevelingen van de financiële actiegroep witwassen van geld (Financial Action Task Force - FATF), het internationale orgaan dat bij de bestrijding van het witwassen van geld een leidende rol vervult;

(13) Overwegende dat een breder spectrum van aan witwassen voorafgaande strafbare feiten de melding van verdachte transacties vergemakkelijkt en de internationale samenwerking op dit terrein bevordert; dat de richtlijn daarom op dit gebied moet worden bijgewerkt;

(14) Overwegende dat de lidstaten in het gemeenschappelijk optreden van 3 december 1998 door de Raad vastgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van de opbrengsten van misdrijven [17] hebben toegezegd alle ernstige strafbare feiten als omschreven in het gemeenschappelijk optreden voor de strafbaarstelling van witwassen als voorafgaande strafbare feiten te beschouwen;

[17] PB L 333 van 9.12.1998, blz. 1.

(15) Overwegende dat de richtlijn verplichtingen oplegt betreffende met name de melding van verdachte transacties; dat het passender en beter met de geest van het Actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in overeenstemming zou zijn indien het krachtens de richtlijn geldende verbod op het witwassen van geld zou worden uitgebreid van drugsmisdrijven tot alle vormen van georganiseerde criminaliteit, alsmede tot fraude, corruptie en enigerlei andere onwettige activiteiten die schadelijk zijn voor de financiële belangen van de Gemeenschappen, zoals bedoeld in artikel 280 van het Verdrag;

(16) Overwegende dat in dergelijke gevallen van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, de voor de bestrijding van het witwassen van geld verantwoordelijke autoriteiten van de lidstaten en de Commissie met elkaar dienen samen te werken en relevante informatie dienen uit te wisselen;

(17) Overwegende dat de Raad op 21 december 1998 zijn goedkeuring heeft gehecht aan een gemeenschappelijk optreden op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie [18]; dat dit gemeenschappelijk optreden uitdrukking geeft aan de overeenstemming onder de lidstaten dat een gemeenschappelijke aanpak op dit terrein noodzakelijk is

[18] PB L 351 van 29.12.1998, blz. 1.

(18) Overwegende dat in elke lidstaat verdachte transacties door de financiële sector en met name door de kredietinstellingen worden gemeld, zoals dit door de richtlijn wordt voorgeschreven; dat er aanwijzingen zijn dat de verscherpte controle in de financiële sector de witwassers ertoe heeft aangezet uit te kijken naar alternatieve methoden om de oorsprong van de opbrengsten van misdrijven te verhelen;

(19) Overwegende dat witwassers onmiskenbaar steeds meer van niet-financiële ondernemingen gebruik gaan maken; dat deze ontwikkeling door het FATF-onderzoek naar witwastechnieken en -typologieën wordt bevestigd;

(20) Overwegende dat artikel 12 van de richtlijn reeds voorziet in de uitbreiding van de bepalingen van de richtlijn tot andere kwetsbare beroepen en categorieën van ondernemingen die niet tot de financiële sector behoren;

(21) Overwegende dat de problematiek van de kwetsbare niet-financiële activiteiten reeds meermalen in het Contactcomité Witwassen van geld aan de orde is gekomen;

(22) Overwegende dat de in de richtlijn vervatte verplichtingen betreffende de identificatie van cliënten, de bewaring van bewijsstukken en de melding van verdachte transacties moeten worden uitgebreid tot een beperkt aantal activiteiten en beroepen die voor het witwassen van geld kwetsbaar zijn gebleken;

(23) Overwegende dat de werkingssfeer van de bepalingen van de richtlijn tot notarissen en onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen moet worden uitgebreid, voorzover deze een gegeven aantal specifieke financiële of zakelijke transacties verrichten waarbij er een groot gevaar bestaat dat de diensten van deze beroepsbeoefenaars worden misbruikt om de opbrengsten van drugshandel of georganiseerde criminaliteit wit te wassen;

(24) Overwegende dat het evenwel niet passend zou zijn dat de richtlijn aan een onafhankelijk(e) advocaat (advocatenkantoor) die (dat) een cliënt in rechte vertegenwoordigt, de verplichting oplegt vermoedens van witwassen te melden;

(25) Overwegende dat de richtlijn melding maakt van "de voor de bestrijding van het witwassen van geld verantwoordelijke autoriteiten" waaraan verdachte transacties moeten worden gerapporteerd; dat het de lidstaten, met het oog op de eerbiediging van de professionele zwijgplicht van de advocaat jegens zijn cliënt, in het geval van onafhankelijke advocaten moet worden toegestaan de balie of een andere soortgelijke beroepsorganisatie van advocaten als verantwoordelijke autoriteit aan te duiden; dat de regels betreffende de behandeling van dergelijke meldingen en de mogelijke mededeling ervan aan de politie of de gerechtelijke autoriteiten, en in het algemeen de passende vormen van samenwerking tussen de balies of beroepsorganisaties en de voor de bestrijding van het witwassen van geld verantwoordelijke autoriteiten door de lidstaten dienen te worden vastgesteld;

(26) Overwegende dat er een steeds sterkere tendens bestaat om financiële diensten te bestellen en te verlenen met behulp van middelen (zoals post, telefoon en computer) waarbij er slechts van een beperkt of helemaal geen direct contact tussen de dienstverlener en de afnemer sprake is; dat zelfs in dergelijke gevallen de bij de richtlijn vastgestelde voorschriften inzake de identificatie van cliënten moeten worden nageleefd; dat het Contactcomité Witwassen van geld de problematiek van dergelijke transacties op afstand heeft besproken en overeenstemming heeft bereikt over een aantal beginselen en procedures voor de identificatie van cliënten; dat deze beginselen en procedures in een bijlage bij de richtlijn dienen te worden opgenomen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 91/308/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1 wordt vervangen door de volgende tekst:

"Artikel 1

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

A. "kredietinstelling": een instelling als omschreven in artikel 1, eerste streepje, van Richtlijn 77/780/EEG [19], alsmede een bijkantoor, als omschreven in artikel 1, derde streepje, van voornoemde richtlijn in de Gemeenschap, van een kredietinstelling met hoofdkantoor binnen of buiten de Gemeenschap;

[19] PB L 322 van 17.12.1977, blz. 30.

B. "financiële instelling":

1) een onderneming die geen kredietinstelling is en waarvan de hoofdwerkzaamheid bestaat in het verrichten van een of meer van de werkzaamheden die zijn opgenomen onder de nummers 2 tot en met 12 en nummer 14 van de lijst in de bijlage bij Richtlijn 89/646/EEG; deze werkzaamheden omvatten ook de activiteiten van wisselkantoren en van geldovermakingskantoren;

2) een verzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig Richtlijn 79/267/EEG [20], vergunning is verleend, voorzover zij activiteiten verricht die onder Richtlijn 79/267/EEG vallen;

[20] PB L 63 van 13.3.1979, blz. 1.

3) een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 1 van Richtlijn 93/22/EEG.

Deze omschrijving van financiële instelling omvat ook de bijkantoren in de Gemeenschap van financiële instellingen met hoofdkantoor binnen of buiten de Gemeenschap;

C. "witwassen van geld": de hierna genoemde daden, indien opzettelijk begaan:

- de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij deze activiteit is betrokken, te helpen te ontkomen aan de wettelijke gevolgen van zijn daden;

- het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze verworven zijn uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

- de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van verkrijging, dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

- deelneming aan, medeplichtigheid tot, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van een van de in de voorgaande punten bedoelde daden.

Medeweten, oogmerk of opzet, vereist als bestanddeel van de hierboven bedoelde activiteiten, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

Er is ook sprake van witwassen van geld indien de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit te wassen voorwerpen gelokaliseerd zijn op het grondgebied van een andere lidstaat of op dat van een derde staat;

D. "eigendom": goederen van elke soort, hetzij lichamelijk hetzij onlichamelijk, hetzij roerend hetzij onroerend, hetzij tastbaar hetzij ontastbaar, en rechtsbescheiden waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van deze goederen blijken;

E. "criminele activiteit":

_ een in artikel 3, lid 1, onder a), van het Verdrag van Wenen [21] omschreven strafbaar feit;

[21] Verdrag van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, gesloten te Wenen op 19 december 1988.

_ deelneming aan activiteiten die met georganiseerde criminaliteit verband houden;

_ fraude, corruptie of enigerlei andere onwettige activiteit die schadelijk is of kan zijn voor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en

_ elke andere criminele activiteit die voor deze richtlijn door iedere lidstaat als zodanig is omschreven;

F. "bevoegde autoriteiten": de nationale autoriteiten die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen met het toezicht op alle onder deze richtlijn vallende instellingen of personen zijn belast."

2. Het volgende artikel 2 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 2 bis

De lidstaten zien erop toe dat de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen worden opgelegd aan de volgende instellingen:

1) kredietinstellingen als omschreven in artikel 1, punt A;

2) financiële instellingen als omschreven in artikel 1, punt B;

en aan de volgende natuurlijke of rechtspersonen die handelen in het kader van de uitoefening van hun beroepsactiviteiten:

3) externe accountants en financiële controleurs;

4) makelaars in onroerend goed;

5) notarissen en andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen die hun cliënten bijstaan of vertegenwoordigen bij:

a) de aan- en verkoop van onroerend goed of handelszaken;

b) het beheer van geld, waardepapieren of andere activa van cliënten;

c) de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;

d) de uitvoering van enigerlei andere financiële transactie;

e) de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen, trusts of vergelijkbare entiteiten;

6) handelaren in goederen van grote waarde, zoals edelstenen of edele metalen;

7) geldtransporteurs

8) exploitanten, eigenaren en beheerders van casino's."

3. Artikel 3 wordt vervangen door de volgende tekst:

"Artikel 3

1. De lidstaten zien erop toe dat de onder deze richtlijn vallende instellingen en personen van hun cliënten legitimatie door overlegging van bewijsstukken verlangen wanneer zij zakelijke betrekkingen aangaan, met name, in het geval van de instellingen, bij het openen van een rekening of spaarboekje of bij het verlenen van diensten voor het in bewaring nemen van activa.

2. De identificatieplicht geldt tevens voor iedere transactie met andere dan de in lid 1 bedoelde cliënten, waarvan het bedrag 15 000 euro of meer bedraagt, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Indien het bedrag bij het inleiden van de transactie niet bekend is, controleert de betrokken instelling of persoon de identiteit zodra zij of hij op de hoogte is van het bedrag en constateert dat de drempel wordt bereikt.

Wanneer een instelling zakelijke betrekkingen aangaat of een transactie sluit met een cliënt die niet persoonlijk aanwezig is geweest voor identificatie ("transacties op afstand"), zijn de in de bijlage neergelegde beginselen en procedures van toepassing.

3. In afwijking van de leden 1 en 2 is bij overeenkomsten die worden gesloten door verzekeringsondernemingen in de zin van Richtlijn 79/267/EEG, voorzover deze ondernemingen activiteiten verrichten die onder die richtlijn vallen, de identificatieplicht niet van toepassing wanneer het bedrag van de te betalen periodieke premie(s) gedurende een periode van een jaar 1 000 euro of minder bedraagt, of, bij storting van een eenmalige premie, wanneer het bedrag 2 500 euro of minder beloopt. Wanneer de periodieke premie(s) zodanig wordt (worden) verhoogd dat de drempel van 1 000 euro wordt overschreden, wordt identificatie verplicht.

3 bis. In afwijking van lid 2 wordt legitimatie verlangd van alle bezoekers van casino's die speelpenningen ter waarde van 1 000 euro of meer aankopen of inwisselen.

4. De lidstaten kunnen bepalen dat identificatie niet verplicht is voor pensioenverzekeringsovereenkomsten aangegaan uit hoofde van de dienstbetrekking of de beroepsactiviteit van de verzekerde, mits deze overeenkomsten geen afkoopclausule omvatten en niet als waarborg voor een lening kunnen worden gebruikt.

5. Indien wordt betwijfeld of de in de voorgaande leden bedoelde cliënten voor eigen rekening handelen, of indien vaststaat dat dit niet het geval is, treffen de onder deze richtlijn vallende instellingen en personen redelijke maatregelen om informatie te verkrijgen omtrent de ware identiteit van de personen voor wier rekening deze cliënten handelen.

6. Indien er een vermoeden van witwassen bestaat, dienen de onder deze richtlijn vallende instellingen en personen de identificatie ook uit te voeren wanneer het bedrag van de transactie onder bovengenoemde drempels ligt.

7. De onder deze richtlijn vallende instellingen en personen behoeven niet tot de in dit artikel bedoelde identificatie over te gaan indien de cliënt een onder deze richtlijn vallende kredietinstelling of financiële instelling is.

8. De lidstaten kunnen voorschrijven dat voor de in de leden 3 en 4 bedoelde transacties aan de identificatieplicht voldaan is wanneer vaststaat dat de transactie betaald moet worden door het debiteren van een rekening die op naam van de cliënt geopend is bij een kredietinstelling waarvoor de in lid 1 bedoelde identificatieplicht geldt."

4. In de artikelen 4 en 5 wordt de zinsnede "kredietinstellingen en financiële instellingen" vervangen door "de onder deze richtlijn vallende instellingen en personen".

5. Artikel 6 wordt vervangen door de volgende tekst:

"Artikel 6

1. De lidstaten zien erop toe dat de onder deze richtlijn vallende instellingen en personen alsmede de leiding en de werknemers daarvan ten volle samenwerken met de voor de bestrijding van het witwassen van geld verantwoordelijke autoriteiten:

a) door die autoriteiten uit eigen beweging ieder feit te melden dat zou kunnen wijzen op witwassen van geld;

b) door die autoriteiten op hun verzoek alle vereiste inlichtingen te verstrekken overeenkomstig de volgens het geldende recht vastgestelde procedures.

2. De in lid 1 bedoelde inlichtingen worden verstrekt aan de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van het witwassen van geld in de lidstaat op welks grondgebied de instelling of persoon die de inlichtingen heeft verstrekt, zich bevindt. De inlichtingen worden normaliter verstrekt door de persoon of personen die overeenkomstig de procedures van artikel 11, punt 1, is of zijn aangewezen door de onder deze richtlijn vallende instellingen en personen.

3. In het geval van de in artikel 2 bis, punt 5, bedoelde onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen kunnen de lidstaten de balie of de relevante zelfregulerende instantie van het desbetreffende beroep aanwijzen als de in lid 1 van dit artikel bedoelde autoriteit en stellen zij de passende vormen van samenwerking tussen deze instantie en de andere voor de bestrijding van het witwassen van geld verantwoordelijke autoriteiten vast.

De lidstaten zijn er niet toe gehouden de in lid 1 vervatte verplichtingen op dergelijke beoefenaars van juridische beroepen toe te passen wanneer de inlichtingen die deze beoefenaars van een cliënt ontvangen, dienen om hem in rechte te kunnen vertegenwoordigen. Deze ontheffing van de in lid 1 vervatte verplichtingen geldt niet voor gevallen waarin er redenen zijn om aan te nemen dat om advies wordt verzocht met de bedoeling het witwassen van geld gemakkelijker te laten verlopen.

4. De overeenkomstig lid 1 aan de autoriteiten verstrekte inlichtingen mogen uitsluitend worden gebruikt voor de bestrijding van het witwassen van geld. De lidstaten kunnen evenwel voorschrijven dat deze inlichtingen eveneens voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt."

6. Artikel 7 wordt vervangen door de volgende tekst:

"Artikel 7

De lidstaten zien erop toe dat de onder deze richtlijn vallende instellingen en personen zich onthouden van het uitvoeren van transacties waarvan zij weten of vermoeden dat deze met het witwassen van geld verband houden, totdat zij de in artikel 6 bedoelde autoriteiten daarover hebben ingelicht. Deze autoriteiten kunnen onder de in hun nationale wetgeving bepaalde voorwaarden opdracht geven de transactie niet uit te voeren. Indien wordt vermoed dat een dergelijke transactie leidt tot het witwassen van geld en wanneer het niet mogelijk is zich te onthouden of indien daardoor de vervolging van de begunstigden van een vermoedelijke witwastransactie belemmerd zou worden, verstrekken de betrokken instellingen en personen de vereiste informatie onmiddellijk daarna."

7. In artikel 8 wordt de zinsnede "De kredietinstellingen en financiële instellingen" vervangen door "De onder deze richtlijn vallende instellingen en personen".

8. Artikel 9 wordt vervangen door de volgende tekst:

"Artikel 9

Wanneer een onder deze richtlijn vallende instelling of persoon, dan wel een werknemer of een lid van de leiding daarvan te goeder trouw de voor de bestrijding van het witwassen van geld verantwoordelijke autoriteiten de in de artikelen 6 en 7 bedoelde inlichtingen verstrekt, vormt zulks geen schending van een verbod op onthulling van informatie uit hoofde van een overeenkomst of een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling en brengt zulks voor de instelling of de persoon, de werknemers of de leiding daarvan generlei aansprakelijkheid met zich."

9. In artikel 10 wordt de zinsnede "De kredietinstellingen en financiële instellingen" vervangen door "De onder deze richtlijn vallende instellingen en personen".

10. In artikel 11 wordt de zinsnede "De kredietinstellingen en financiële instellingen" vervangen door "De onder deze richtlijn vallende instellingen en personen".

11. Artikel 12 wordt vervangen door de volgende tekst:

"Artikel 12

1. De lidstaten zien erop toe dat de bepalingen van deze richtlijn, geheel of ten dele, ook gelden voor andere beroepen en categorieën van ondernemingen dan de in artikel 2 bis bedoelde instellingen en personen die werkzaamheden verrichten welke in het bijzonder geschikt zijn om voor het witwassen van geld te worden gebruikt."

2. In geval van fraude, corruptie of enigerlei andere onwettige activiteit die schadelijk is of kan zijn voor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, werken de in artikel 6 bedoelde antiwitwasautoriteiten en de Commissie, binnen haar bevoegdheden, met elkaar samen om witwassen van geld te voorkomen en op te sporen. Zij wisselen daartoe relevante inlichtingen over verdachte transacties uit. De aldus uitgewisselde inlichtingen vallen onder het beroepsgeheim.

3. Wanneer het onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen betreft, kunnen de lidstaten de balie of de relevante zelfregulerende instanties van de in lid 2 vervatte verplichtingen vrijstellen.

Artikel 2

Drie jaar na de aanneming van deze richtlijn voert de Commissie in het kader van het bij artikel 17 van Richtlijn 91/308/EEG vereiste verslag een bijzonder onderzoek uit naar aspecten die verband houden met de specifieke behandeling van onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen, de identificatie van cliënten bij transacties op afstand en de mogelijke gevolgen hiervan voor de elektronische handel.

Artikel 3

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 31 december 2001 aan deze richtlijn te voldoen.

2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3. De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijke bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE

IDENTIFICATIE VAN CLIËNTEN (NATUURLIJKE PERSONEN) DOOR KREDIETINSTELLINGEN EN FINANCIële instellingen bij transacties op afstand

Binnen het kader van de richtlijn dienen de volgende beginselen op identificatieprocedures bij financiële transacties op afstand van toepassing te zijn:

i) De procedures moeten een adequate identificatie van de cliënt mogelijk maken.

ii) De procedures mogen enkel worden toegepast mits er geen goede reden is om aan te nemen dat persoonlijk contact wordt vermeden om de ware identiteit van de cliënt te verhullen, en er geen vermoeden van witwassen bestaat.

iii) De procedures mogen niet van toepassing zijn op transacties waarbij contant geld wordt gebruikt.

iv) Bij de in artikel 11, punt 1, van de richtlijn bedoelde procedures voor interne controle moet specifiek met transacties op afstand rekening worden gehouden.

v) Wanneer de tegenpartij van de instelling die de transactie verricht ("de uitvoerende instelling") een cliënt is, mag de identificatie volgens de volgende procedures geschieden:

a) Door het dichtstbijzijnde bijkantoor of vertegenwoordigingsbureau van de uitvoerende instelling in te schakelen om de persoonlijke identificatie uit te voeren.

b) Wanneer de identificatie zonder persoonlijk contact met de cliënt wordt uitgevoerd:

moet een afschrift van het officiële identiteitsbewijs van de cliënt of mededeling van het officiële nummer van het identiteitsbewijs worden verlangd. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de verificatie van het adres van de cliënt wanneer dit op het identiteitsbewijs is vermeld (bv. voor de met de transactie verband houdende documenten die per aangetekende post met bewijs van ontvangst naar het adres van de cliënt dienen te worden gezonden);

moet de eerste betaling van de transactie worden verricht via een rekening op naam van de cliënt welke bij een kredietinstelling in de Europese Unie of in de Europese Economische Ruimte is geopend. De lidstaten kunnen toestaan dat de betalingen worden uitgevoerd via in derde landen gevestigde kredietinstellingen die een goede reputatie bezitten en gelijkwaardige antiwitwasnormen toepassen;

moet de uitvoerende instelling zorgvuldig nagaan of de identiteit van de houder van de rekening via welke de betaling wordt verricht en die van de cliënt die op het identiteitsbewijs is vermeld (of die uit het identificatienummer kan worden opgemaakt) dezelfde zijn. Indien er in dit opzicht twijfels zijn, dient de uitvoerende instelling contact op te nemen met de kredietinstelling waarbij de rekening is geopend om de identiteit van de rekeninghouder te bevestigen. Blijft er nog twijfel bestaan, dan dient van de kredietinstelling een attest inzake de identiteit van de rekeninghouder te worden verlangd, waarin wordt bevestigd dat de identificatie naar behoren is uitgevoerd en dat de bijzonderheden in overeenstemming met de richtlijn zijn geregistreerd.

c) Bij sommige verzekeringstransacties kan van de identificatieplicht ontheffing worden verleend wanneer de betaling geschiedt door het debiteren van een rekening op naam van een onder de richtlijn vallende kredietinstelling (artikel 3, lid 8).

vi) Wanneer de tegenpartij van de uitvoerende instelling een andere instelling is die namens een cliënt optreedt:

a) is identificatie van de cliënt door de uitvoerende instelling niet vereist wanneer de tegenpartij in de Europese Unie of in de Europese Economische Ruimte is gevestigd (artikel 3, lid 7, van de richtlijn).

b) moet de instelling de identiteit van haar tegenpartij natrekken (tenzij deze goed bekend is) door een betrouwbaar financieel adresboek te raadplegen wanneer de tegenpartij buiten de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte is gevestigd. In geval van twijfel moet de instelling zich tot de toezichthoudende autoriteiten van het derde land wenden om bevestiging van de identiteit van haar tegenpartij te verkrijgen. De instelling moet tevens overgaan tot het treffen van "redelijke maatregelen om informatie te verkrijgen" omtrent de cliënt van haar tegenpartij (economische begunstigde van de transactie) (artikel 3, lid 5, van de richtlijn). Deze "redelijke maatregelen" kunnen gaan van het eenvoudig opvragen van naam en adres van de cliënt wanneer in het land een gelijkwaardige identificatieplicht geldt, tot het verlangen van een attest van de tegenpartij waaruit blijkt dat de identiteit van de cliënt naar behoren is geverifieerd en geregistreerd wanneer in het betrokken land geen gelijkwaardige identificatieplicht geldt.

vii) De bovenbeschreven procedures sluiten niet uit dat andere procedures kunnen worden gevolgd die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten even betrouwbaar zijn voor de identificatie bij financiële transacties op afstand.

Top