EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003L0010

Richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (lawaai) (zeventiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

PB L 42 van 15/02/2003, p. 38–44 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 26/07/2019

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2003/10/oj

32003L0010

Richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (lawaai) (zeventiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Publicatieblad Nr. L 042 van 15/02/2003 blz. 0038 - 0044


Richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 6 februari 2003

betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (lawaai)

(zeventiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 137, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie(1), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3) en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 8 november 2002 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens het Verdrag kan de Raad door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen ter ondersteuning van verbeteringen van met name het arbeidsmilieu, teneinde een betere bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers te waarborgen. Deze richtlijnen vermijden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat zij de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen zouden kunnen hinderen.

(2) Aangezien deze richtlijn niet belet dat een lidstaat striktere beschermingsmaatregelen handhaaft of invoert, dient de uitvoering van deze richtlijn niet te worden ingeroepen ter rechtvaardiging van enige achteruitgang met betrekking tot de situatie die reeds in elke lidstaat bestaat.

(3) In Richtlijn 86/188/EEG van de Raad van 12 mei 1986 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan lawaai op het werk(4) wordt bepaald dat de Raad op voorstel van de Commissie de richtlijn aan een hernieuwd onderzoek onderwerpt teneinde de betrokken risico's te verminderen, met name met inachtneming van de vooruitgang van de wetenschappelijke kennis en de technologie.

(4) De mededeling van de Commissie over haar programma inzake de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid op de arbeidsplaats(5) voorziet in de aanneming van maatregelen ter bevordering van de veiligheid op het werk, met name teneinde de werkingssfeer van Richtlijn 86/188/EEG uit te breiden, alsmede in de herziening van de drempelwaarden. De Raad heeft daarvan in zijn resolutie van 21 december 1987 betreffende de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid op de arbeidsplaats(6) nota genomen.

(5) De mededeling van de Commissie over haar actieprogramma tot uitvoering van het Gemeenschapshandvest van sociale grondrechten van de werkenden voorziet in de invoering van minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia. In september 1990 heeft het Europees Parlement een resolutie over dat actieprogramma(7), aangenomen, waarin de Commissie in het bijzonder wordt verzocht voor met lawaai, trillingen en andere fysische agentia op de arbeidsplaats verbonden risico's een specifieke richtlijn op te stellen.

(6) Als eerste stap hebben het Europees Parlement en de Raad op 25 juni 2002 Richtlijn 2002/44/EG betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (trillingen) (zestiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(8) aangenomen.

(7) Als tweede stap wordt het wenselijk geacht maatregelen in te voeren ter bescherming van werknemers tegen de met lawaai verband houdende risico's vanwege de gevolgen daarvan voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers, met name schade aan het gehoor. Met deze maatregelen wordt niet alleen beoogd de veiligheid en de gezondheid van elke werknemer afzonderlijk te waarborgen, maar ook om voor alle werknemers van de Gemeenschap een als minimum te beschouwen basisbescherming te bieden, waarmee eventuele concurrentievervalsing wordt vermeden.

(8) Gezien de huidige wetenschappelijke kennis met betrekking tot de gezondheids- en veiligheidseffecten van blootstelling aan lawaai, is het niet mogelijk precieze, alle gezondheids- en veiligheidsrisico's bestrijkende blootstellingsniveaus vast te stellen, met name de niet-auditieve effecten van lawaai.

(9) Een systeem ter bescherming tegen lawaai moet beperkt blijven tot een omschrijving, zonder overbodige details, van de te bereiken doelstellingen, de in acht te nemen beginselen en de te gebruiken basisgrootheden, teneinde de lidstaten in staat te stellen de minimumvoorschriften op equivalente wijze toe te passen.

(10) De blootstelling aan lawaai kan doeltreffender worden verminderd door reeds bij het ontwerpen van werkplekken en arbeidsplaatsen voor preventie te zorgen en arbeidsmiddelen, -procédés en -methoden zodanig te kiezen dat risico's bij voorrang aan de bron worden bestreden. Maatregelen met betrekking tot arbeidsmiddelen en -methoden leveren derhalve een bijdrage aan de bescherming van de daarvan gebruikmakende werknemers. Overeenkomstig de algemene preventiebeginselen in artikel 6, lid 2, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de gezondheid en veiligheid van de werknemers op het werk(9), hebben maatregelen voor collectieve bescherming voorrang boven individuele beschermingsmethoden.

(11) De regels betreffende geluidshinder aan boord van schepen van Resolutie A 468 (12) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) voorzien in richtsnoeren om lawaai aan boord van schepen aan de bron te verminderen. De lidstaten kunnen voorzien in een overgangsperiode met betrekking tot werknemers aan boord van zeeschepen.

(12) Teneinde de blootstelling van werknemers aan lawaai naar behoren te beoordelen, is het nuttig een objectieve meetmethode toe te passen, en aldus wordt verwezen naar de algemeen erkende ISO-norm 1999:1990. De beoordeelde of objectief gemeten waarden moeten beslissend zijn voor het op gang brengen van de maatregelen die zijn vastgesteld op lager en hoger actieniveau. Grenswaarden voor blootstelling zijn noodzakelijk om te voorkomen dat werknemers onherstelbare beschadiging van het gehoor oplopen; het lawaai dat het oor bereikt moet onder de grenswaarden voor blootstelling blijven.

(13) De bijzondere kenmerken van de muziek- en entertainmentsector vereisen praktische richtsnoeren die een efficiënte toepassing van de bepalingen van deze richtlijn mogelijk maken. De lidstaten moeten gebruik kunnen maken van een overgangsperiode voor de ontwikkeling van een gedragscode met praktische richtsnoeren die de werknemers en werkgevers in deze sectoren kan helpen om de in deze richtlijn vastgelegde niveaus van bescherming te bereiken.

(14) Het is van belang dat werkgevers zich aanpassen aan de technische vooruitgang en de wetenschappelijke kennis inzake risico's in verband met blootstelling aan lawaai teneinde de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers te verbeteren.

(15) Aangezien onderhavige richtlijn een bijzondere richtlijn is in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG, is deze richtlijn van toepassing op de blootstelling van werknemers aan lawaai, onverminderd meer stringente en/of meer specifieke bepalingen in de onderhavige richtlijn.

(16) Deze richtlijn vormt een concrete bijdrage tot de verwezenlijking van de sociale dimensie van de interne markt.

(17) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EEG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(10),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

AFDELING I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

1. Bij deze richtlijn, die de zeventiende bijzondere richtlijn is in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG, worden minimumvoorschriften vastgesteld voor de bescherming van werknemers tegen de risico's voor hun gezondheid en veiligheid die zich voordoen of kunnen voordoen door blootstelling aan lawaai, met name het risico van gehoorbeschadiging.

2. De voorschriften van deze richtlijn gelden voor activiteiten waarbij werknemers vanwege hun werk worden of kunnen worden blootgesteld aan risico's verbonden aan lawaai.

3. De bepalingen van Richtlijn 89/391/EEG zijn onverkort van toepassing op het gehele gebied bedoeld in lid 1, onverminderd strengere en/of specifiekere bepalingen van deze richtlijn.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de als risico-indicatoren gebruikte fysische grootheden:

a) piekgeluidsdruk (ppiek): maximumwaarde van de "C"-frequentiegewogen momentane lawaaidruk;

b) dagelijkse blootstelling aan lawaai (LEX,8h) (dB(A) re. 20 μPa): tijdgewogen gemiddelde van de niveaus van blootstelling aan lawaai op een nominale werkdag van acht uur, zoals gedefinieerd in de internationale norm ISO 1999:1990, punt 3.6. Dit omvat alle op het werk aanwezige geluiden, met inbegrip van impulsgeluiden;

c) wekelijkse blootstelling aan lawaai (LEX,8h): tijdgewogen gemiddelde van de dagelijkse niveaus van blootstelling aan lawaai in een nominale week van vijf werkdagen van acht uur, zoals gedefinieerd in de internationale norm ISO 1999:1990, punt 3.6 (noot 2).

Artikel 3

Grenswaarden en actiewaarden voor blootstelling

1. Voor de toepassing van deze richtlijn worden de grenswaarden en actiewaarden voor de dagelijkse niveaus van blootstelling aan lawaai en voor de piekgeluidsdruk vastgesteld op:

a) grenswaarden voor blootstelling: respectievelijk LEX,8h = 87 dB(A) en Ppiek = 200 Pa(11);

b) bovenste actiewaarden voor blootstelling: respectievelijk LEX,8h = 85 dB(A) en Ppiek = 140 Pa(12);

c) onderste actiewaarden voor blootstelling: respectievelijk LEX,8h = 80 dB(A) en Ppiek = 112 Pa(13).

2. Bij de toepassing van de grenswaarden voor blootstelling wordt ter bepaling van de daadwerkelijke blootstelling van de werknemer rekening gehouden met de dempende werking van door de werknemer gedragen individuele gehoorbeschermers. Bij de toepassing van de actiewaarden voor blootstelling wordt geen rekening gehouden met het effect van gehoorbeschermers.

3. In naar behoren gemotiveerde omstandigheden kunnen de lidstaten voor activiteiten waarbij de dagelijkse blootstelling aan lawaai per werkdag aanmerkelijk verschilt, voor de toepassing van de grenswaarden en actiewaarden voor blootstelling ter beoordeling van de lawaainiveaus waaraan de werknemers zijn blootgesteld, het dagelijkse niveau van blootstelling aan lawaai vervangen door het wekelijkse niveau van blootstelling aan lawaai, op voorwaarde dat:

a) het wekelijkse niveau van blootstelling aan lawaai, zoals dit blijkt uit een adequate controle, niet meer bedraagt dan de grenswaarde voor blootstelling van 87 dB(A) en

b) er adequate maatregelen worden genomen om het aan deze activiteiten verbonden risico tot een minimum te beperken.

AFDELING II

VERPLICHTING VAN DE WERKGEVERS

Artikel 4

Bepaling en beoordeling van de risico's

1. Bij de uitvoering van de verplichtingen uit hoofde van artikel 6, lid 3, en artikel 9, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG beoordeelt de werkgever de lawaainiveaus waaraan de werknemers zijn blootgesteld en, indien nodig, meet hij deze niveaus.

2. De gebruikte methoden en apparaten zijn afgestemd op de heersende omstandigheden, in het bijzonder in het licht van de kenmerken van het te meten lawaai, de duur van de blootstelling, omgevingsfactoren en de kenmerken van de meetapparatuur.

Met deze methoden en apparaten moet het mogelijk zijn de in artikel 2 gedefinieerde parameters vast te stellen en te besluiten of in een bepaald geval de in artikel 3 vastgestelde waarden zijn overschreden.

3. De gebruikte methoden mogen onder meer bestaan uit steekproeven die representatief moeten zijn voor de persoonlijke blootstelling van een werknemer.

4. De in lid 1 bedoelde beoordeling en meting worden op deskundige wijze gepland en met passende tussenpozen uitgevoerd door bevoegde diensten, met inachtneming van, met name, het bepaalde in artikel 7 van Richtlijn 89/391/EEG inzake de vereiste deskundigen (diensten of personen). De gegevens die door middel van de beoordeling en/of meting van het niveau van blootstelling aan lawaai zijn verkregen, worden in een passende vorm bewaard, om latere raadpleging mogelijk te maken.

5. Bij de toepassing van dit artikel wordt voor de beoordeling van de meetresultaten rekening gehouden met de volgens de bij het meten gangbare praktijk vastgestelde meetonzekerheden.

6. Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 89/391/EEG besteedt de werkgever bij de risicobeoordeling met name aandacht aan:

a) het niveau, de aard en de duur van de blootstelling, met inbegrip van eventuele blootstelling aan impulsgeluid;

b) de in artikel 3 van onderhavige richtlijn vastgelegde grenswaarden en actiewaarden voor de blootstelling;

c) de mogelijke gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers die tot bijzonder gevoelige risicogroepen behoren;

d) voorzover dit technisch uitvoerbaar is, de mogelijke gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers van de wisselwerking tussen lawaai en werkgerelateerde ototoxische stoffen en tussen lawaai en trillingen;

e) de mogelijke indirecte gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers van de wisselwerking tussen lawaai en waarschuwingssignalen of andere geluiden waarop dient te worden gelet teneinde het risico op ongelukken te verkleinen;

f) de informatie over de lawaaiemissie die door de fabrikanten van de arbeidsmiddelen overeenkomstig de desbetreffende communautaire richtlijnen is verstrekt;

g) het bestaan van alternatieve arbeidsmiddelen die ontworpen zijn om de lawaai-emissie te verminderen;

h) de voortzetting van de blootstelling aan lawaai buiten normale werktijd onder verantwoordelijkheid van de werkgever;

i) uit gezondheidstoezicht verkregen relevante informatie, met inbegrip van gepubliceerde informatie, voorzover dat mogelijk is;

j) de beschikbaarheid van gehoorbeschermers met voldoende dempende werking.

7. De werkgever dient in het bezit te zijn van een risicobeoordeling, overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder a), van Richtlijn 89/391/EEG, en moet vermelden welke maatregelen zijn getroffen overeenkomstig de artikelen 5, 6, 7 en 8 van de onderhavige richtlijn. De risicoanalyse moet adequaat worden gedocumenteerd, overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk. De risicoanalyse moet regelmatig worden bijgewerkt, met name indien ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden waardoor zij verouderd kan zijn, of wanneer uit de resultaten van het gezondheidstoezicht blijkt dat bijwerking nodig is.

Artikel 5

Maatregelen ter voorkoming of vermindering van de blootstelling

1. De risico's van blootstelling aan lawaai worden weggenomen aan de bron of tot een minimum beperkt, waarbij rekening wordt gehouden met de technische vooruitgang en de beschikbaarheid van maatregelen om het risico aan de bron te beheersen.

De beperking van deze risico's geschiedt met inachtneming van de in artikel 6, lid 2, van Richtlijn 89/391/EEG vermelde algemene preventieprincipes, waarbij vooral rekening wordt gehouden met:

a) alternatieve werkmethoden die leiden tot minder blootstelling aan lawaai;

b) de keuze van de juiste arbeidsmiddelen, rekening houdend met het te verrichten werk, die zo weinig mogelijk lawaai maken, met inbegrip van de mogelijkheid om de werknemers te laten beschikken over arbeidsmiddelen die voldoen aan communautaire bepalingen en die een beperking van de blootstelling aan lawaai tot doel of als gevolg hebben;

c) het ontwerp en de indeling van de werkplek en de arbeidsplaats;

d) een adequate voorlichting en opleiding om de werknemers te leren hoe arbeidsmiddelen juist te gebruiken teneinde de blootstelling aan lawaai tot een minimum te beperken;

e) technische maatregelen ter beperking van lawaai:

i) beperking van het luchtgeluid, bijvoorbeeld door afscherming, omkasting of afdekking met geluidsabsorberend materiaal;

ii) beperking van het constructiegeluid, bijvoorbeeld door demping of isolatie;

f) passende onderhoudsprogramma's voor de arbeidsmiddelen, de werkplek en de systemen op de werkplek;

g) de organisatie van de werkzaamheden, met het oog op een beperking van het lawaai:

i) beperking van de duur en intensiteit van de blootstelling;

ii) passende werkschema's met voldoende rustpauzes.

2. Wanneer de bovenste actiewaarden voor blootstelling worden overschreden, gaat de werkgever op basis van de in artikel 4 bedoelde risicobeoordeling over tot de opstelling en uitvoering van een programma van technische en/of organisatorische maatregelen om de blootstelling aan lawaai tot een minimum te beperken, met inachtneming van met name de in lid 1 genoemde maatregelen.

3. Op basis van de in artikel 4 bedoelde risicobeoordeling, worden werkplekken waar werknemers kunnen worden blootgesteld aan lawaai dat de bovenste actiewaarden voor blootstelling overschrijdt, duidelijk aangegeven door middel van passende signaleringen. Deze zones worden ook afgebakend en de toegang ertoe wordt beperkt indien dit technisch uitvoerbaar is en het risico van blootstelling zulks rechtvaardigt.

4. Wanneer de werknemer, vanwege de aard van het werk, gebruik kan maken van rustlokalen waarvoor de werkgever verantwoordelijk is, wordt het lawaai in deze ruimten teruggebracht tot een niveau dat verenigbaar is met de functie van de ruimten en de omstandigheden waarin zij worden gebruikt.

5. Overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 89/391/EEG stemt de werkgever de in dit artikel bedoelde maatregelen af op de behoeften van werknemers die behoren tot bijzonder gevoelige risicogroepen.

Artikel 6

Persoonlijke bescherming

1. Indien de risico's die voortvloeien uit blootstelling aan lawaai niet op andere wijze kunnen worden voorkomen, worden passende, naar behoren aangemeten individuele gehoorbeschermers beschikbaar gesteld aan de werknemers, die daarvan op grond van de bepalingen van Richtlijn 89/656/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor het gebruik op het werk van persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers (derde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)(14) en artikel 13, lid 2, van Richtlijn 89/391/EEG en in de hieronder omschreven omstandigheden gebruikmaken:

a) Wanneer de blootstelling aan lawaai de onderste actiewaarden voor blootstelling overschrijdt, stelt de werkgever individuele gehoorbeschermers ter beschikking van de werknemers.

b) Wanneer de blootstelling aan lawaai de bovenste actiewaarden voor blootstelling evenaart of overschrijdt, worden individuele gehoorbeschermers gebruikt.

c) De individuele gehoorbeschermers worden zodanig geselecteerd dat het risico op gehoorbeschadiging wordt uitgeband of tot een minimum wordt beperkt.

2. De werkgever doet zijn uiterste best om het dragen van gehoorbeschermers te verzekeren en is verantwoordelijk voor de doeltreffendheid van de in toepassing van dit artikel genomen maatregelen.

Artikel 7

Beperking van de blootstelling

1. In geen geval mag de blootstelling van de werknemer zoals bepaald volgens artikel 3, lid 2, de grenswaarden overschrijden.

2. Indien, ondanks de maatregelen die ter uitvoering van deze richtlijn zijn getroffen, toch blootstellingen worden geconstateerd die de desbetreffende grenswaarden overschrijden, worden door de werkgever:

a) onmiddellijk maatregelen genomen om de blootstelling terug te brengen tot een niveau beneden de grenswaarden voor blootstelling,

b) de redenen van de overmatige blootstelling vastgesteld en

c) de beschermings- en preventiemaatregelen aangepast om te voorkomen dat zulks opnieuw gebeurt.

Artikel 8

Voorlichting en opleiding van de werknemers

Onverminderd de artikelen 10 en 12 van Richtlijn 89/391/EEG, zorgt de werkgever ervoor dat werknemers die op het werk worden blootgesteld aan lawaai dat gelijk aan of hoger is dan de onderste actiewaarden voor blootstelling en/of hun vertegenwoordigers, voorlichting en training ontvangen inzake de risico's die voortvloeien uit blootstelling aan lawaai, in het bijzonder betreffende:

a) de aard van dergelijke risico's;

b) maatregelen die uit hoofde van deze richtlijn zijn genomen om de risico's in verband met lawaai weg te nemen of tot een minimum te beperken, met inbegrip van de omstandigheden waaronder de maatregelen van toepassing zijn;

c) de in artikel 3 vastgelegde grenswaarden en actiewaarden voor blootstelling;

d) de resultaten van de overeenkomstig artikel 4 verrichte beoordeling en meting van het lawaai en een uitleg van de betekenis en de mogelijke risico's ervan;

e) het juiste gebruik van de gehoorbeschermers;

f) waarom en hoe signalen van gehoorbeschadiging op te sporen en te melden zijn;

g) de omstandigheden waarin werknemers recht hebben op gezondheidstoezicht en het doel van dit gezondheidstoezicht overeenkomstig artikel 10 van onderhavige richtlijn;

h) veilige werkmethoden om de blootstelling aan lawaai tot een minimum te beperken.

Artikel 9

Raadpleging en deelneming van de werknemers

Raadpleging en deelneming van werknemers en/of hun vertegenwoordigers in aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen, vinden plaats overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 89/391/EEG, met name:

- de in artikel 4 bedoelde beoordeling van gevaren en vaststelling van genomen maatregelen,

- de in artikel 5 bedoelde maatregelen ter voorkoming of vermindering van de risico's van blootstelling,

- de in artikel 6, lid 1, onder c), bedoelde selectie van individuele gehoorbeschermers.

AFDELING III

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 10

Gezondheidstoezicht

1. Onverminderd artikel 14 van Richtlijn 89/391/EEG voeren de lidstaten maatregelen in om te zorgen voor passend gezondheidstoezicht op werknemers wanneer uit de resultaten van de beoordeling en meting overeenkomstig artikel 4, lid 1, van onderhavige richtlijn blijkt dat er een risico voor hun gezondheid bestaat. Deze maatregelen, alsmede de vereisten die zijn gespecificeerd voor de gezondheidsdossiers en de beschikbaarheid ervan, worden overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk ingevoerd.

2. Een werknemer die wordt blootgesteld aan lawaai dat de bovenste actiewaarden voor blootstelling overschrijdt, heeft recht op controle van het gehoor door een arts of enige andere voldoende gekwalificeerde persoon die handelt onder verantwoordelijkheid van een arts, in overeenstemming met het nationale recht en/of de nationale praktijk. Preventief audiometrisch onderzoek moet ook ter beschikking staan van werknemers die worden blootgesteld aan lawaai dat de onderste actiewaarden voor blootstelling overschrijdt, wanneer de in artikel 4, lid 1, genoemde beoordeling en meting aangeven dat er een gezondheidsricico is.

Deze onderzoeken zijn gericht op vroegtijdige diagnose van een eventuele achteruitgang van het gehoor ten gevolge van lawaai en op behoud van het gehoor.

3. De lidstaten stellen maatregelen vast opdat van iedere werknemer die overeenkomstig de leden 1 en 2 onder toezicht staat, individuele gezondheidsdossiers worden aangelegd en bijgehouden. De gezondheidsdossiers bevatten een samenvatting van de uitslagen van het gezondheidstoezicht. Zij worden in een zodanige vorm bewaard dat ze later, met inachtneming van het medisch geheim, kunnen worden geraadpleegd.

De bevoegde autoriteit ontvangt desgevraagd een exemplaar van de relevante dossiers. Elke werknemer heeft op zijn verzoek toegang tot de gezondheidsdossiers die op hem persoonlijk betrekking hebben.

4. Wanneer in het kader van de controle van het gehoor bij een werknemer een aantoonbare gehoorbeschadiging is vastgesteld, beoordeelt een arts, of een specialist indien de arts dat noodzakelijk acht, of de beschadiging vermoedelijk het gevolg is van blootstelling aan lawaai op het werk. Indien dit het geval is:

a) wordt de werknemer door de arts of een andere voldoende gekwalificeerde persoon op de hoogte gesteld van de uitslag die op hem of haar persoonlijk betrekking heeft;

b) treft de werkgever de volgende maatregelen:

i) hij herziet de risicobeoordeling die overeenkomstig artikel 4 is uitgevoerd;

ii) hij herziet de maatregelen die overeenkomstig de artikelen 5 en 6 zijn genomen om de risico's weg te nemen of te verkleinen;

iii) hij houdt rekening met het advies van de deskundige op het gebied van de arbeidsgezondheidszorg of enige andere voldoende gekwalificeerde persoon, dan wel de bevoegde autoriteit, bij het treffen van de nodige maatregelen om het risico overeenkomstig de artikelen 5 en 6 weg te nemen of te verkleinen, met inbegrip van de toewijzing van ander werk waarbij geen blootstellingsrisico meer bestaat, en

iv) hij zorgt voor stelselmatig gezondheidstoezicht en treft maatregelen om de gezondheidstoestand van elke andere werknemer die op soortgelijke wijze is blootgesteld opnieuw te laten onderzoeken.

Artikel 11

Afwijkingen

1. Wanneer in uitzonderlijke omstandigheden het volledige en correcte gebruik van individuele gehoorbeschermers wegens de aard van het werk tot grotere risico's voor de gezondheid of de veiligheid zou kunnen leiden dan het niet gebruiken van deze beschermers, mogen de lidstaten afwijkingen toestaan van de bepalingen van artikel 6, lid 1, onder a) en b), en artikel 7.

2. De in de lid 1 bedoelde afwijkingen worden door de lidstaten toegestaan na raadpleging van de sociale partners en, indien nodig, van de bevoegde geneeskundige autoriteiten, overeenkomstig het nationale recht en/of de nationale praktijk. Aan deze afwijkingen moeten voorwaarden verbonden worden om, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden, te waarborgen dat de eruit voortvloeiende risico's tot een minimum beperkt worden en dat de betrokken werknemers onder verscherpt medisch toezicht staan. De afwijkingen worden om de vier jaar opnieuw bezien en worden ingetrokken zodra de omstandigheden waardoor zij gerechtvaardigd werden, ophouden te bestaan.

3. De lidstaten doen de Commissie om de vier jaar een lijst van de in de lid 1 bedoelde afwijkingen toekomen onder vermelding van de exacte omstandigheden en redenen die hen ertoe hebben gebracht deze afwijkingen toe te staan.

Artikel 12

Technische wijzigingen

Overeenkomstig de regelgevingsprocedure van artikel 13, lid 2, worden zuiver technische wijzigingen vastgesteld in verband met:

a) de vaststelling van richtlijnen op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie met betrekking tot het ontwerp, de bouw, de vervaardiging of de constructie van arbeidsmiddelen en/of werkplekken,

b) de technische vooruitgang, wijzigingen in de meest toepasselijke geharmoniseerde Europese normen of specificaties en nieuwe inzichten op het gebied van lawaai.

Artikel 13

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 17 van Richtlijn 89/391/EEG bedoelde comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 14

Gedragscode

In het kader van de toepassing van deze richtlijn stellen de lidstaten, in overleg met de sociale partners en in overeenstemming met het nationale recht en de nationale praktijk, een gedragscode met praktische richtsnoeren op om de werknemers en werkgevers in de muziek- en entertainmentsector te helpen met het naleven van hun juridische verplichtingen zoals vastgelegd in deze richtlijn.

Artikel 15

Intrekking

Richtlijn 86/188/EEG wordt met ingang van de in artikel 17, lid 1, eerste alinea, bedoelde datum ingetrokken.

AFDELING IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Verslagen

De lidstaten brengen om de vijf jaar aan de Commissie verslag uit over de praktische toepassing van deze richtlijn, met vermelding van de standpunten van de sociale partners. Dit verslag bevat een beschrijving van de beste praktijken ter voorkoming van lawaai dat schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid en andere vormen van arbeidsorganisatie, alsook de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om de kennis van deze beste praktijken bekend te maken.

Op basis van deze verslagen voert de Commissie een algehele evaluatie uit van de uitvoering van deze richtlijn, mede gelet op onderzoek en wetenschappelijke gegevens en onder meer rekening houdend met de gevolgen van deze richtlijn voor de muziek- en entertainmentsector. De Commissie stelt het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats daarvan in kennis, alsook van voorstellen voor eventueel noodzakelijke wijzigingen.

Artikel 17

Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 15 februari 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. Teneinde met bijzondere omstandigheden rekening te houden, kunnen de lidstaten indien nodig beschikken over een aanvullende periode van vijf jaar vanaf 15 februari 2006, dat wil zeggen in totaal acht jaar, om de bepalingen van artikel 7 met betrekking tot personeel aan boord van zeegaande vaartuigen uit te voeren.

Voor het opstellen van een gedragscode met praktische richtsnoeren voor de uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn kunnen de lidstaten gebruikmaken van een overgangsperiode van ten hoogste twee jaar vanaf 15 februari 2006, dat wil zeggen een totaal van vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn, om met betrekking tot de muziek- en entertainmentsector aan deze richtlijn te voldoen, op voorwaarde dat tijdens deze periode de beschermingsniveaus die in de afzonderlijke lidstaten reeds zijn bereikt met betrekking tot het personeel in deze sectoren, gehandhaafd blijven.

3. De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied reeds hebben vastgesteld of vaststellen.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 19

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 6 februari 2003.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. Cox

Voor de Raad

De voorzitter

G. Efthymiou

(1) PB C 77 van 18.3.1993, blz. 12, en PB C 230 van 19.8.1994, blz. 3.

(2) PB C 249 van 13.9.1993, blz. 28.

(3) Advies van het Europees Parlement van 20 april 1994 (PB C 128 van 9.5.1994, blz. 146), bevestigd op 16 september 1999 (PB C 54 van 25.2.2000, blz. 75), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 29 oktober 2001 (PB C 45 E van 19.2.2002, blz. 41) en besluit van het Europees Parlement van 13 maart 2002 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4) PB L 137 van 24.5.1986, blz. 28. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 98/24/EG (PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11).

(5) PB C 28 van 3.2.1988, blz. 3.

(6) PB C 28 van 3.2.1988, blz. 1.

(7) PB C 260 van 15.10.1990, blz. 167.

(8) PB L 177 van 6.7.2002, blz. 13.

(9) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.

(10) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(11) 140 dB(C) in verhouding tot 20 μPa.

(12) 137 dB(C) in verhouding tot 20 μPa.

(13) 135 dB(C) in verhouding tot 20 μPa.

(14) PB L 393 van 30.12.1989, blz. 18.

Top