This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32004L0036
Directive 2004/36/CE of the European Parliament and of the Council of 21 April 2004 on the safety of third-country aircraft using Community airports
Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van luchthavens in de Gemeenschap
Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van luchthavens in de Gemeenschap
PB L 143 van 30.4.2004, p. 76–86
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)
No longer in force, Date of end of validity: 04/07/2012; ten laatste opgeheven door 32008R0216
Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van luchthavens in de Gemeenschap
Publicatieblad Nr. L 143 van 30/04/2004 blz. 0076 - 0086
Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van luchthavens in de Gemeenschap HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2, Gezien het voorstel van de Commissie(1), Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2), Gezien het advies van het Comité van de Regio's, Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3) en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 26 februari 2004 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd, Overwegende hetgeen volgt: (1) In de resolutie van het Europees Parlement van 15 februari 1996 over de vliegramp voor de kust van de Dominicaanse Republiek(4) wordt erop gewezen dat de Gemeenschap een actievere houding dient aan te nemen en een strategie dient te ontwikkelen om de veiligheid van vliegtuigpassagiers en omwonenden van luchthavens te verhogen. (2) De Commissie heeft een mededeling aan het Europees Parlement en de Raad gepubliceerd, getiteld "Vaststelling van een communautaire strategie tot verbetering van de veiligheid in de luchtvaart". (3) In deze mededeling is duidelijk aangegeven dat de veiligheid wezenlijk kan worden verbeterd door ervoor te zorgen dat luchtvaartuigen volledig beantwoorden aan de internationale veiligheidsnormen opgenomen in de bijlagen bij het op 7 december 1944 te Chicago ondertekende Verdrag inzake de Internationale Burgerluchtvaart ("Verdrag van Chicago"). (4) Teneinde in Europa een hoog uniform niveau van veiligheid in de burgerluchtvaart te bereiken en te handhaven, dient een geharmoniseerde aanpak voor de effectieve handhaving van internationale veiligheidsnormen binnen de Gemeenschap te worden ingevoerd. Hiervoor moeten de voorschriften en procedures voor platforminspecties van luchtvaartuigen uit derde landen die in de lidstaten gelegen luchthavens aandoen, worden geharmoniseerd. (5) Een geharmoniseerde aanpak van de effectieve handhaving van de internationale veiligheidsnormen door de lidstaten voorkomt concurrentievervalsing. Een gemeenschappelijke houding tegenover luchtvaartuigen uit derde landen die niet voldoen aan de internationale veiligheidsnormen zal de positie van de lidstaten versterken. (6) Luchtvaartuigen die landen op in de lidstaten gelegen luchthavens dienen aan een inspectie te worden onderworpen, wanneer de verdenking bestaat dat zij niet aan de internationale veiligheidsnormen voldoen. (7) Ook wanneer geen specifieke verdenking bestaat, kan steekproefsgewijs inspectie plaatsvinden mits het gemeenschapsrecht en het internationale recht in acht worden genomen. De inspecties dienen met name op niet-discriminerende wijze te geschieden. (8) Luchtvaartuigen waarbij in het verleden reeds vaak gebreken zijn geconstateerd, of luchtvaartuigen van luchtvaartmaatschappijen waarvan de luchtvaartuigen vaak zijn opgevallen, kunnen vaker aan dergelijke inspecties worden onderworpen. (9) De in elke lidstaat verzamelde informatie moet ter beschikking van de overige lidstaten en de Commissie worden gesteld, teneinde het toezicht op de naleving van de internationale veiligheidsnormen door luchtvaartuigen uit derde landen zo doeltreffend mogelijk te maken. (10) Om deze redenen is er behoefte aan vaststelling van een procedure op Gemeenschapsniveau voor de beoordeling van luchtvaartuigen uit derde landen, en van bijbehorende mechanismen voor samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met het oog op de uitwisseling van informatie. (11) Gezien het gevoelige karakter van informatie met betrekking tot de veiligheid dienen de lidstaten, overeenkomstig hun interne recht, de nodige maatregelen te nemen om een gepaste vertrouwelijkheid van de door hen ontvangen informatie te waarborgen. (12) Onverminderd het recht van toegang tot Commissiedocumenten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(5), dient de Commissie maatregelen aan te nemen betreffende de verspreiding van dergelijke informatie onder belanghebbende partijen en de voorwaarden waaronder dit geschiedt. (13) Aan luchtvaartuigen die corrigerende maatregelen behoeven moet, indien de geconstateerde gebreken een kennelijk gevaar voor de veiligheid opleveren, een vliegverbod worden opgelegd totdat zij weer aan de internationale veiligheidsnormen voldoen. (14) Het is mogelijk dat de luchthaven van inspectie niet over toereikende faciliteiten beschikt, zodat de bevoegde autoriteit genoodzaakt is het luchtvaartuig door te laten vliegen naar een geschikte luchthaven, mits aan de voorwaarden voor een veilige vlucht wordt voldaan. (15) Om haar taken uit hoofde van deze richtlijn uit te voeren moet de Commissie worden bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart(6). (16) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(7). (17) De Commissie moet het comité dat is ingesteld bij artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 3922/91 ook in het bezit stellen van in het kader van andere communautaire maatregelen verzamelde gegevens en informatie over specifieke voorvallen, die relevant zouden kunnen zijn voor de opsporing van gebreken die een gevaar voor de veiligheid van de luchtvaart vormen. (18) Er dient rekening te worden gehouden met de samenwerking en informatie-uitwisseling in het kader van de JAA (Gezamenlijke Luchtvaartautoriteiten) en de ECAC (Europese Burgerluchtvaartconferentie). Bovendien moet er zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande deskundigheid inzake SAFA-procedures (veiligheidsevaluatie van buitenlandse vliegtuigen). (19) Er moet rekening worden gehouden met de rol van het EASA (Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart) in het veiligheidsbeleid voor de burgerluchtvaart, met inbegrip van de vaststelling van procedures waarmee een hoog, uniform niveau van veiligheid in de burgerluchtvaart in Europa wordt bereikt en gehandhaafd. (20) Op 2 december 1987 zijn het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk te Londen in een gemeenschappelijke verklaring van hun respectieve ministers van Buitenlandse Zaken regelingen overeengekomen inzake een betere samenwerking betreffende het gebruik van de luchthaven van Gibraltar; deze regelingen moeten nog in werking treden, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: Artikel 1 Werkingssfeer en doel 1. In het kader van de algemene strategie van de Gemeenschap voor de totstandbrenging en instandhouding van een hoog uniform veiligheidsniveau in de burgerluchtvaart in Europa, wordt bij deze richtlijn binnen de Gemeenschap een geharmoniseerde aanpak van de doeltreffende handhaving van de internationale veiligheidsnormen ingevoerd door middel van harmonisering van de regels en procedures voor platforminspecties van luchtvaartuigen uit derde landen die op in de lidstaten gelegen luchthavens landen. 2. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om niet onder deze richtlijn vallende inspecties te verrichten en om overeenkomstig de communautaire en de internationale wetgeving een vliegverbod, een exploitatieverbod of voorwaarden voor het landen op hun luchthavens op te leggen aan luchtvaartuigen. 3. Staatsluchtvaartuigen als gedefinieerd in het Verdrag van Chicago en luchtvaartuigen met een maximum startgewicht van minder dan 5700 kg die niet gebruikt worden voor commercieel luchtverkeer, vallen buiten de werkingssfeer van deze richtlijn. 4. De toepassing van deze richtlijn op de luchthaven van Gibraltar laat onverlet de rechtsopvattingen van respectievelijk het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven is gelegen. 5. De toepassing van deze richtlijn op de luchthaven van Gibraltar wordt opgeschort totdat de regelingen van de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van 2 december 1987 in werking zijn getreden. De regeringen van Spanje en van het Verenigd Koninkrijk zullen de Raad van de datum van inwerkingtreding in kennis stellen. Artikel 2 Definities In deze richtlijn wordt verstaan onder: a) "vliegverbod": een formeel verbod voor een luchtvaartuig om de luchthaven te verlaten, en de nodige maatregelen om het aan de grond te houden, b) "internationale veiligheidsnormen": de op het ogenblik van de inspectie geldende veiligheidsnormen van het Verdrag van Chicago en de bijlagen daarvan, c) "platforminspectie": onderzoek volgens de bepalingen van bijlage II van luchtvaartuigen uit derde landen, d) "luchtvaartuigen uit derde landen": luchtvaartuigen die niet worden gebruikt of geëxploiteerd onder toezicht van een bevoegde autoriteit van een lidstaat. Artikel 3 Inwinning van informatie De lidstaten stellen een mechanisme in voor het inwinnen van de informatie die zij van nut achten om het doel van artikel 1 te bereiken. Deze informatie omvat onder meer: a) belangrijke informatie met betrekking tot de veiligheid, die met name verkregen kan worden uit: - rapporten van piloten, - rapporten van onderhoudsorganisaties, - rapporten over incidenten, - gegevens van andere organisaties die onafhankelijk zijn van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, - klachten; b) informatie over ingevolge een platforminspectie genomen maatregelen, zoals: - oplegging van een vliegverbod, - ontzegging van de toegang tot de betrokken lidstaat aan een luchtvaartuig of exploitant, - de verlangde corrigerende maatregelen, - de contacten met de bevoegde autoriteit van het land waar de exploitant gevestigd is; c) nadere informatie met betrekking tot de exploitant, zoals: - uitvoering van corrigerende maatregelen, - herhaling van onregelmatigheden. Deze informatie wordt opgenomen in een standaardrapport dat de in het modelformulier van bijlage I vermelde punten bevat. Artikel 4 Platforminspectie 1. Iedere lidstaat treft de nodige voorzieningen om luchtvaartuigen uit derde landen, die ervan verdacht worden niet aan de internationale veiligheidsnormen te voldoen, aan platforminspecties te kunnen onderwerpen, wanneer zij op één van hun voor internationaal luchtverkeer openstaande luchthavens landen. Bij de toepassing van dergelijke procedures besteedt de bevoegde autoriteit speciale aandacht aan luchtvaartuigen: - die volgens ontvangen informatie slecht onderhouden zijn of zichtbare schade of gebreken vertonen; - die volgens de meldingen abnormaal vlieggedrag vertonen sinds het binnenvliegen in het luchtruim van een lidstaat, waardoor ernstige bezorgdheid over de veiligheid is ontstaan; - wanneer bij een vorige platforminspectie gebreken aan het licht zijn gekomen die aanleiding geven tot ernstige bezorgdheid dat het luchtvaartuig niet voldoet aan de internationale veiligheidsnormen, en waarbij de lidstaat vreest dat de gebreken niet zijn hersteld; - wanneer er bewijzen zijn dat de bevoegde autoriteiten van het land van registratie geen behoorlijk toezicht op de veiligheid uitoefenen, of - wanneer de krachtens artikel 3 ingewonnen informatie aanleiding geeft tot bezorgdheid over de exploitant, of wanneer bij een vorige platforminspectie van een door dezelfde exploitant gebruikt luchtvaartuig gebreken aan het licht zijn gekomen. 2. Lidstaten kunnen regels opstellen om luchtvaartuigen ook wanneer er geen directe verdenking bestaat, aan steekproefsgewijze platforminspecties te onderwerpen, mits deze regels stroken met het communautaire en internationale recht. Deze procedure wordt evenwel op niet-discriminerende wijze toegepast. 3. De lidstaten zorgen ervoor dat passende platforminspecties en andere controlemaatregelen waartoe in het kader van artikel 8, lid 3, wordt besloten, worden uitgevoerd. 4. De platforminspectie wordt uitgevoerd volgens de in bijlage II beschreven procedure, met behulp van een inspectierapportformulier, dat tenminste de punten bevat uit het aan bijlage II gehechte formulier. Na voltooiing van de platforminspectie dienen de bevindingen van de platforminspectie aan de gezagvoerder of een vertegenwoordiger van de exploitant van het luchtvaartuig te worden medegedeeld, en indien er belangrijke gebreken aan het licht zijn getreden, dient het rapport aan de exploitant van het luchtvaartuig en aan de betrokken bevoegde autoriteiten te worden toegezonden. 5. Bij de uitvoering van een platforminspectie uit hoofde van deze richtlijn dient de betrokken bevoegde autoriteit al het mogelijke te doen om te voorkomen dat het geïnspecteerde luchtvaartuig onredelijke vertraging oploopt. Artikel 5 Uitwisseling van informatie 1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen onderling informatie uit. Deze informatie omvat, op verzoek van een bevoegde autoriteit, een lijst van voor internationaal luchtverkeer openstaande luchthavens van de betrokken lidstaat, met de vermelding, per kalenderjaar, van het aantal verrichte platforminspecties, en van het aantal vliegbewegingen van luchtvaartuigen uit derde landen voor elke op de lijst vermelde luchthaven. 2. De standaardrapporten als bedoeld in artikel 3 en de platforminspectierapporten als bedoeld in artikel 4, lid 4, worden onverwijld ter beschikking gesteld van de Commissie en, desgevraagd, van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en van het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA). 3. Wanneer uit een standaardrapport blijkt dat er een potentieel gevaar voor de veiligheid bestaat, of indien uit een platforminspectierapport blijkt dat een luchtvaartuig niet aan de internationale veiligheidsnormen voldoet en een potentieel gevaar voor de veiligheid vormt, wordt het rapport onverwijld toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en aan de Commissie. Artikel 6 Bescherming en verspreiding van informatie 1. De lidstaten nemen, overeenkomstig hun nationale wetgeving, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de vertrouwelijkheid van informatie die zij overeenkomstig artikel 5 ontvangen, op passende wijze wordt beschermd. Zij gebruiken de informatie uitsluitend voor de doeleinden van deze richtlijn. 2. De Commissie publiceert jaarlijks een voor het publiek en de belanghebbenden in de bedrijfstak toegankelijk verslag met geaggregeerde gegevens, dat een analyse van alle overeenkomstig artikel 5 ontvangen informatie bevat. Die analyse is eenvoudig en begrijpelijk en geeft aan of er sprake is van een verhoogd veiligheidsrisico voor passagiers. In die analyse wordt de informatiebron geanonimiseerd. 3. Onverminderd het recht van het publiek op toegang tot de documenten van de Commissie, als neergelegd in Verordening (EG) nr. 1049/2001, neemt de Commissie volgens de procedure van artikel 10, lid 2, eigener beweging maatregelen voor de verspreiding aan de belanghebbende partijen van de in lid 1 bedoelde informatie en de daarvoor geldende voorwaarden. Deze maatregelen, die algemeen of individueel van aard kunnen zijn, zijn gebaseerd op de noodzaak om: - personen en organisaties te voorzien van de informatie die zij nodig hebben om de veiligheid van de burgerluchtvaart te verbeteren; - de verspreiding van informatie te beperken tot hetgeen strikt vereist is voor het doel van de gebruikers ervan, teneinde een passende vertrouwelijkheid van die informatie te waarborgen. 4. Wanneer informatie betreffende gebreken van luchtvaartuigen vrijwillig is verstrekt, wordt de bron ervan in de in artikel 4, lid 4, bedoelde platforminspectierapporten geanonimiseerd. Artikel 7 Vliegverbod voor luchtvaartuigen 1. Wanneer niet-naleving van internationale veiligheidsnormen duidelijk de vliegveiligheid in gevaar brengt, moet de exploitant van luchtvaartuigen maatregelen nemen om voor het vertrek van de vlucht de gebreken te herstellen. Indien de bevoegde autoriteit die de platforminspectie uitvoert er niet van overtuigd is dat de gebreken vóór de vlucht zullen worden hersteld, houdt zij het luchtvaartuig aan de grond, totdat het gevaar is weggenomen en stelt zij de bevoegde autoriteiten van de betrokken exploitant en van de staat waar het luchtvaartuig ingeschreven is daarvan onmiddellijk in kennis. 2. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de inspectie is uitgevoerd, kan in overleg met de staat die verantwoordelijk is voor de exploitatie van het betrokken luchtvaartuig of de staat waar het luchtvaartuig ingeschreven is, bepalen onder welke voorwaarden het luchtvaartuig mag doorvliegen naar een luchthaven waar de gebreken kunnen worden hersteld. Indien het gebrek de geldigheid van het bewijs van luchtwaardigheid in gevaar brengt, mag het vliegverbod alleen worden opgeheven indien de exploitant de toestemming krijgt van de staat of staten waar het luchtvaartuig overheen zal vliegen. Artikel 8 Maatregelen ter verhoging van de veiligheid en uitvoeringsmaatregelen 1. De lidstaten delen de Commissie mee welke operationele maatregelen zij hebben getroffen voor de uitvoering van de bepalingen van de artikelen 3, 4 en 5. 2. Op grond van de krachtens lid 1 ingewonnen informatie kan de Commissie, volgens de procedure van artikel 10, lid 2, alle nodige maatregelen treffen om de uitvoering van de bepalingen van de artikelen 3, 4 en 5 te vergemakkelijken, zoals: - vaststelling van de lijst van in te winnen inlichtingen; - specificering van de inhoud van en procedures voor platforminspecties specificeren; - bepaling van het formaat voor de opslag en verspreiding van gegevens; - oprichting of ondersteuning van de toepasselijke instanties die de instrumenten voor de inzameling en uitwisseling van informatie moeten beheren of gebruiken. 3. Op grond van de krachtens de artikelen 3, 4 en 5 ontvangen informatie, en overeenkomstig de procedure van artikel 10, lid 2, kan een besluit worden genomen over passende platforminspecties en andere controlemaatregelen, met name ten aanzien van een of meer exploitanten uit een bepaald derde land, in afwachting van de vaststelling door de bevoegde autoriteit van dat land van toereikende regelingen voor het treffen van corrigerende maatregelen. 4. De Commissie kan alle passende maatregelen nemen voor samenwerking met en het verlenen van assistentie aan derde landen om hun capaciteit voor toezicht op de veiligheid van de luchtvaart te verbeteren. Artikel 9 Oplegging van een verbod of operationele voorwaarden Indien een lidstaat besluit om een of meer exploitanten uit een bepaald derde land de toegang tot zijn luchthavens te ontzeggen of om daarvoor operationele voorwaarden op te leggen of dit slechts onder bepaalde voorwaarden toestaat, totdat de bevoegde autoriteit van dat derde land de nodige herstellingsmaatregelen heeft genomen: a) stelt die lidstaat de Commissie in kennis van de genomen maatregelen; deze stuurt de informatie door naar de overige lidstaten; b) kan de Commissie volgens de procedure van artikel 10, lid 3, de aanbevelingen doen en maatregelen nemen die zij nodig acht; zij kan bovendien de onder a) meegedeelde maatregelen uitbreiden tot de hele Gemeenschap op grond van de voorlegging van een ontwerp van de te nemen maatregelen overeenkomstig de in artikel 10, lid 2, bedoelde procedure. Artikel 10 Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 3922/91. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden. 3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. 4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast. 5. Voorts kan het comité door de Commissie worden geraadpleegd over elke andere met de toepassing van deze richtlijn verband houdende aangelegenheid. Artikel 11 Uitvoering De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 30 april 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. Artikel 12 Wijziging van de bijlagen De bijlagen bij deze richtlijn kunnen volgens de procedure van artikel 10, lid 2, worden gewijzigd. Artikel 13 Verslag Uiterlijk op 30 april 2008 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag inover de toepassing van de richtlijn, en met name over artikel 9, waarin onder meer rekening wordt gehouden met de ontwikkelingen in de Europese Gemeenschap en in internationale fora. Dit verslag kan vergezeld gaan van voorstellen voor herziening van deze richtlijn. Artikel 14 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 15 Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Straatsburg, 21 april 2004. Voor het Europees Parlement De voorzitter P. Cox Voor de Raad De voorzitter D. Roche (1) PB C 103 E van 30.4.2002, blz. 351. (2) PB C 241 van 7.10.2002, blz. 33. (3) Advies van het Europees Parlement van 3 september 2002 (PB C 272 E van 13.11.2003, blz. 343), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 13 juni 2003 (PB C 233 E van 30.9.2003, blz. 12) en standpunt van het Europees Parlement van 9 oktober 2003 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). Resolutie van het Europees Parlement van 1 april 2004 en besluit van de Raad van 30 maart 2004. (4) PB C 65 van 4.3.1996, blz. 172. (5) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43. (6) PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 240 van 7.9.2002, blz. 1). (7) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. BIJLAGE I >PIC FILE= "L_2004143NL.008202.TIF"> BIJLAGE II I. De platforminspectie moet, afhankelijk van de beschikbare tijd, alle of een aantal van onderstaande punten omvatten: 1. Controle van de aanwezigheid en geldigheid van de voor internationale vluchten vereiste bescheiden zoals: bewijs van inschrijving, logboek, bewijs van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid van het boordpersoneel, vergunning radiotelefonie, lijst van passagiers en lading, enz. 2. Controleren of de samenstelling en de kwalificaties van het cockpit personeel voldoen aan de voorschriften van bijlage 1 en bijlage 6 bij het Verdrag van Chicago (ICAO-bijlagen). 3. Controle van de operationele bescheiden (vluchtinformatie gegevens, operationeel vliegplan, logboek) en van de voorbereiding van de vlucht, die moet uitwijzen dat de vlucht overeenkomstig de voorschriften van ICAO-bijlage 6 is voorbereid. 4. Controle van de aanwezigheid en toestand van de volgens ICAO-bijlage 6 voor internationale navigatie vereiste zaken: - bewijs van luchtvaartexploitant (AOC) - geluidshinder- en emissiecertificaat - procedurehandboek (inclusief minimumuitrustingslijst) en vluchthandboek - veiligheidsapparatuur - cabineveiligheidsapparatuur - voor de betreffende vlucht benodigde apparatuur, met inbegrip van radiocommunicatie- en radionavigatieapparatuur - vluchtrecorders. 5. Controleren of met de staat waarin luchtvaartuig en uitrusting verkeren (met inbegrip van beschadigingen en reparaties) nog steeds aan de normen van ICAO-bijlage 8 wordt voldaan. II. Na de platforminspectie moet een inspectierapport worden opgesteld, dat bovenstaande algemene gegevens moet bevatten, alsmede een lijst van gecontroleerde punten, met voor elk punt vermelding van de eventueel geconstateerde gebreken, en eventuele specifieke opmerkingen. >PIC FILE= "L_2004143NL.008401.TIF"> >PIC FILE= "L_2004143NL.008501.TIF"> >PIC FILE= "L_2004143NL.008601.TIF">