Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31993R2891

Verordening (EEG) nr. 2891/93 van de Commissie van 21 oktober 1993 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1538/91 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee

PB L 263 van 22.10.1993, p. 12–30 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/06/2008; stilzwijgende opheffing door 32008R0543

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1993/2891/oj

31993R2891

Verordening (EEG) nr. 2891/93 van de Commissie van 21 oktober 1993 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1538/91 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee

Publicatieblad Nr. L 263 van 22/10/1993 blz. 0012 - 0030
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 53 blz. 0073
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 53 blz. 0073


VERORDENING (EEG) Nr. 2891/93 VAN DE COMMISSIE van 21 oktober 1993 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1538/91 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee (1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 317/93 (2), en met name op de artikelen 7 en 9,

Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 1538/91 van de Commissie (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1980/92 (4), uitvoeringsbepalingen zijn vastgesteld voor de toepassing van handelsnormen voor de sector pluimvee;

Overwegende dat het nodig is gebleken definities betreffende de soort, de leeftijd en de aanbiedingsvorm van hele dieren alsmede de anatomische omschrijving van delen van pluimvee te wijzigen; dat, om frauduleuze praktijken te voorkomen, voor het produkt dat bekend staat als "magret" een definitie moet worden opgenomen;

Overwegende dat, met het oog op uniforme toepassing van Verordening (EEG) nr. 1538/91, de begrippen "in de handel brengen" en "partij" voor de sector vlees van pluimvee moeten worden gedefinieerd, en de specifieke toleranties moeten worden gewijzigd die in het kader van de controle op de toepassing van de definities voor hele dieren, de benamingen van aanbiedingsvormen en de handelsklassen voor hele dieren en delen van pluimvee worden gehanteerd;

Overwegende dat, om de voorschriften beter te laten aansluiten op de reële situatie in de bedoelde sector, bepaalde criteria inzake de omstandigheden waaronder de dieren worden gehouden en de grenswaarden die in acht moeten worden genomen in verband met de facultatieve verwijzing naar het toegepaste houderijsysteem, moeten worden gewijzigd;

Overwegende dat in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 1538/91 is bepaald dat de benamingen van de produkten en de andere vermeldingen in ten minste de taal of de talen van de Lid-Staat waar de produkten in de detailhandel worden gebracht of op een andere manier worden gebruikt, moeten worden aangebracht; dat dit voorschrift in overeenstemming met het bepaalde in Richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (5), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/72/EEG (6), moet worden gewijzigd, ten einde de verkoop van vlees van pluimvee aan andere afnemers dan eindverbruikers te vergemakkelijken;

Overwegende dat, in verband met de economische en technische ontwikkelingen op zowel het stuk van de behandeling van geslacht pluimvee als dat van de controle, en omdat, bij het in de handel brengen van bevroren en diepgevroren vlees van kuikens, het gehalte aan water een belangrijke factor is, de relevante voorschriften in het licht van op communautair niveau verrichte studies moeten worden aangepast; dat derhalve het maximumwatergehalte van bevroren en diepgevroren kuikens moet worden vastgesteld en dat een controlesysteem moet worden ingevoerd dat zowel in de slachterijen als in alle stadia van het afzetproces moet worden toegepast, zonder te tornen aan het principe van het vrije verkeer van goederen op de eengemaakte markt;

Overwegende dat het aanbeveling verdient dat de waterabsorptie in de produktie-inrichting wordt gecontroleerd en dat betrouwbare methoden worden vastgesteld aan de hand waarvan kan worden bepaald hoeveel water tijdens het behandelen van geslachte kuikens voor het bevriezen of diepvriezen wordt toegevoegd, en dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen lichaamsvloeistoffen en door de behandeling van geslachte kuikens toegevoegd water, aangezien het hanteren van een dergelijk onderscheid praktische problemen zou geven;

Overwegende dat het dienstig is het in de handel brengen te verbieden van bevroren of diepgevroren kuikens in een verpakking die niet aan de voorschriften voldoet; dat dan ook praktische voorschriften moeten worden vastgesteld betreffende de naar gelang van de bestemming van de goederen op de individuele verpakking en de bulkverpakking aan te brengen vermeldingen, ten einde de controle te vergemakkelijken en te voorkomen dat de goederen een andere bestemming krijgen;

Overwegende dat moet worden voorgeschreven welke maatregelen moeten worden genomen wanneer bij een controle van een zending onregelmatigheden worden geconstateerd, ingeval de goederen niet aan deze verordening voldoen; dat moet worden voorzien in een procedure om geschillen met betrekking tot intracommunautaire zendingen te regelen;

Overwegende dat, ingeval zich geschillen voordoen, de Commissie ter plaatse moet kunnen optreden en op de situatie afgestemde maatregelen nemen;

Overwegende dat de harmonisatie van de eisen ten aanzien van het watergehalte impliceert dat een communautair referentielaboratorium en nationale referentielaboratoria worden erkend;

Overwegende dat dient te worden bepaald dat de Lid-Staten praktische regelingen moeten vaststellen voor de controle van het watergehalte van bevroren en diepgevroren kuikens; dat, met het oog op de uniforme toepassing van deze verordening, moet worden voorgeschreven dat Lid-Staten de Commissie en de andere Lid-Staten van die regelingen in kennis moeten stellen;

Overwegende dat volgens artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 1906/90 Verordening (EEG) nr. 2967/76 van de Raad van 23 november 1976 houdende vaststelling van gemeenschappelijke normen betreffende het watergehalte van bevroren of diepgevroren hanen, kippen en kuikens (7), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3204/83 (8), van toepassing blijft totdat overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 1906/90 aangenomen normen ten uitvoer worden gelegd; dat maatregelen voor de uitvoering van de normen in deze verordening zijn neergelegd; dat derhalve Verordening (EEG) nr. 2967/76 en Verordening (EEG) nr. 2785/80 van de Commissie van 30 oktober 1980 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2967/76 houdende vaststelling van gemeenschappelijke normen betreffende het watergehalte van bevroren en diepgevroren hanen, kippen en kuikens (9), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3759/85 (10), moeten worden ingetrokken;

Overwegende dat het Comité van beheer voor slachtpluimvee en eieren geen advies heeft uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 1538/91 wordt gewijzigd als volgt:

1. In artikel 1

- worden in punt 1, onder a), eerste streepje, de woorden "kippen, braadkippen" toegevoegd na de woorden "Kuikens, braadkuikens";

- wordt punt 1, onder a), vierde streepje, gelezen:

"- Piepkuikens: kuikens van minder dan 650 gram (gewichten zonder de eetbare bijprodukten, de kop en de voeten). Kuikens van 650 tot 750 gram mogen "piepkuikens" worden genoemd indien zij bij het slachten niet ouder zijn dan 28 dagen. Voor de controle op de leeftijd bij het slachten mogen de Lid-Staten artikel 11 toepassen.";

- wordt punt 1, onder c), gelezen:

"c) Eenden (Anas platyrhynchos dom., cairina muschata), "Mulard"-eenden (c.m.x.a.p.)

- (jonge) eenden, (jonge) Barbarijse eenden, (jonge) "Mulard"-eenden: eenden waarbij de punt van het borstbeen nog buigzaam is (niet-verbeend),

- eenden, Barbarijse eenden, "Mulard"-eenden: eenden waarbij de punt van het borstbeen hard is (verbeend);";

- wordt punt 2, onder b), gelezen:

"b) Kwart: achterkwart of voorkwart, verkregen door een helft door middel van een dwarse doorsnede in twee stukken te verdelen;";

- wordt punt 2, onder f), gelezen:

"f) Poot/dij met rugdeel (bout): het gewicht van het rugdeel mag niet meer bedragen dan 25 % van het gewicht van het hele deel;";

- wordt het volgende punt m) ingevoegd in punt 2:

"m) "magret": borstfilet van eenden en ganzen als bedoeld in punt 3, met inbegrip van de huid en het onderhuidse vet dat de borstspier bedekt, maar zonder de diepgelegen borstspier.";

- wordt in punt 2 het volgende ingevoegd na de punten a) tot en met m):

"Voor de onder e), g) en h) genoemde produkten wordt onder de bepaling "De twee sneden worden gemaakt in de gewrichten" verstaan dat de sneden worden gemaakt tussen de lijnen die, in de tekening in bijlage I bis, aangeven tot waar de gewrichten komen.".

2. Het volgende artikel 1 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 1 bis

In het kader van deze verordening wordt verstaan onder:

"in de handel brengen": het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op de verkoop, het te koop aanbieden, de verkoop, de aflevering of elke andere wijze van in de handel brengen;

"partij": te keuren vlees van pluimvee van dezelfde soort en hetzelfde type, van dezelfde klasse, van dezelfde produktiegang, van dezelfde slachterij of uitsnijderij en dat op een zelfde plaats aangetroffen wordt. Voor de toepassing van artikel 8 en van de bijlagen V en VI bestaat een partij uitsluitend uit voorverpakkingen die op basis van het nominale gewicht tot dezelfde gewichtsklasse behoren.".

3. Artikel 2, lid 3, wordt gelezen:

"3. Voor elke aanbiedingsvorm van hele dieren geldt dat, wanneer de kop niet is verwijderd, de luchtpijp, de slokdarm en de krop in het hele dier mogen blijven.".

4. Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:

- lid 1 wordt gelezen:

"1. Beslissingen op grond van de vaststelling dat niet aan het bepaalde in de artikelen 1, 2 en 6 is voldaan, mogen slechts worden genomen voor de gehele partij die overeenkomstig het bepaalde in dit artikel is gekeurd.";

- lid 2 wordt geschorst;

- de tabel in lid 3 wordt vervangen door de onderstaande tabel:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

- de leden 4 en 5 worden gelezen:

"4. Bij de keuring van een partij vlees van pluimvee van klasse A is in totaal het in kolom 3 van de tabel in lid 3 aangegeven aantal ondeugdelijke produkten toegestaan. Deze ondeugdelijke produkten kunnen, wanneer het gaat om borstfilet, bestaan uit filet waarin ten hoogste 2 gewichtspercenten kraakbeen (buigzame punt van het borstbeen) aanwezig is.

Het aantal ondeugdelijke produkten dat niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1, punten 1 en 3, en in artikel 6, lid 1, mag evenwel niet groter zijn dan het in kolom 4 van de tabel in lid 3 vermelde aantal.

Met betrekking tot het bepaalde in artikel 1, punt 3, is een ondeugdelijk produkt alleen toegestaan bij een gewicht van ten minste 240 gram voor eendelevers en van ten minste 385 gram voor ganzelevers.

5. Bij de keuring van een partij vlees van pluimvee van klasse B wordt het toegestane aantal ondeugdelijke produkten verdubbeld.".

5. Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

- in lid 1 wordt de aanhef gelezen:

"1. In de etikettering als bedoeld in artikel 1, lid 3, onder a), van Richtlijn 79/112/EEG mogen ter aanduiding van het houderijsysteem, met uitzondering van de biologische landbouw, geen andere benamingen en vermeldingen worden gebruikt dan de hierna vastgestelde benamingen en vermeldingen en de overeenkomstige in de lijst van bijlage III opgenomen benamingen en vermeldingen in de andere talen van de Gemeenschap, en in elk geval mogen zij alleen worden gebruikt voor zover aan de desbetreffende in bijlage IV vastgestelde voorwaarden is voldaan:";

- in de Nederlandse tekst wordt het bepaalde in lid 1, onder b) tot en met e), gelezen:

"b) "Scharrel . . . binnengehouden"

c) "Scharrel . . . met uitloop"

d) "Boerenscharrel . . . met uitloop"/"Hoeve . . . met uitloop"

e) "Boerenscharrel . . . met vrije uitloop"/"Hoeve . . . met vrije uitloop"";

- lid 2 wordt gelezen:

"2. De leeftijd bij het slachten of de duur van de mestperiode mogen slechts worden vermeld indien een van de in lid 1 vastgestelde benamingen of vermeldingen wordt gebruikt en de kuikens ten minste de leeftijd hebben die is aangegeven in bijlage IV, punten b), c) of d). Deze bepaling geldt evenwel niet voor dieren bedoeld in artikel 1, punt 1, onder a), vierde streepje.".

6. Artikel 14 wordt gelezen:

"Artikel 14

De benamingen van de produkten en de andere vermeldingen als bedoeld in deze verordening, worden aangebracht

- in geval van verkoop aan de eindverbruiker: in een voor de koper in de Lid-Staat waar deze verkoop plaatsvindt, gemakkelijk te begrijpen taal als bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 79/112/EEG; deze bepaling staat het aanbrengen van genoemde benamingen en vermeldingen in meer dan één taal niet in de weg;

- in de overige gevallen: in een of meer talen van de Gemeenschap.".

7. Het volgende artikel 14 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 14 bis

1. Onverminderd het bepaalde in de leden 6 en 10 mogen bevroren en diepgevroren kuikens in het kader van beroep of bedrijf binnen de Gemeenschap alleen in de handel worden gebracht indien hun gehalte aan water het technisch onvermijdelijke gehalte, geconstateerd volgens de in bijlage V (dripmethode) of in bijlage VI (chemische test) beschreven analysemethode, niet overschrijdt.

2. De door elke Lid-Staat aangewezen bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de slachterijen de nodige maatregelen nemen om aan het bepaalde in lid 1 te voldoen en dat met name:

- monsters worden genomen om de waterabsorptie tijdens het koelen en het watergehalte van bevroren en diepgevroren kuikens te controleren;

- de resultaten van de controles worden geregistreerd en gedurende een jaar worden bewaard;

- elke partij op zodanige wijze wordt gemerkt dat kan worden nagegaan op welke datum de partij is geproduceerd; in de produktieboekhouding moet worden opgetekend welk merk voor elke partij is gebruikt.

3. Slachterijen dienen geregeld, ten minste een keer per arbeidsperiode van vier uur, volgens het bepaalde in bijlage VII te controleren hoeveel water wordt geabsorbeerd, dan wel een controle volgens bijlage V uit te voeren.

Wanneer uit die controles blijkt dat de waterabsorptie groter is dan het totale watergehalte dat krachtens deze verordening is toegestaan, rekening houdend met de waterabsorptie in de niet-gecontroleerde fasen van de behandeling van geslachte dieren, en in elk geval wanneer de waterabsorptie groter is dan de in bijlage VII, punt 9, of in bijlage V, punt 7, bedoelde waarden, brengen de slachterijen onmiddellijk de nodige wijzigingen aan in het behandelingssysteem.

4. In alle gevallen als bedoeld in lid 3, tweede alinea, en in elk geval ten minste een keer per twee weken, wordt overeenkomstig lid 1 in elke slachterij steekproefsgewijs het watergehalte van bevroren en diepgevroren kuikens gecontroleerd, waarbij de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat bepaalt of de controle volgens het bepaalde in bijlage V of in bijlage VI plaatsvindt. Deze controles hoeven niet te worden verricht wanneer het gaat om geslachte dieren waarvoor ten genoegen van de bevoegde autoriteit is aangetoond dat zij uitsluitend voor uitvoer bestemd zijn.

5. De in de leden 3 en 4 bedoelde controles worden verricht door of onder verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit. De bevoegde autoriteit kan, in specifieke gevallen, de bepalingen van lid 3 - en met name het bepaalde in bijlage VII, punten 1 en 9 - en van lid 4 voor een bepaalde slachterij stringenter toepassen, wanneer dit noodzakelijk blijkt om ervoor te zorgen dat het krachtens deze verordening toegestane totale watergehalte niet wordt overschreden.

6. Als uit de in lid 4 bedoelde controles blijkt dat de toegestane maxima zijn overschreden, wordt de betrokken partij geacht niet aan het bepaalde in deze verordening te voldoen. In dat geval kan de slachterij vragen om een tegenanalyse te verrichten met gebruikmaking van een door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat te kiezen methode.

7. Wanneer, eventueel na bovenbedoelde tegenanalyse, blijkt dat de betrokken partij niet aan deze verordening voldoet, neemt de bevoegde autoriteit adequate maatregelen om ervoor te zorgen dat de partij toch in de Gemeenschap in de handel kan worden gebracht, doch alleen op voorwaarde dat zowel de individuele verpakkingen als de bulkverpakkingen van de betrokken geslachte dieren door de slachterij onder toezicht van de bevoegde autoriteit worden gemerkt met een banderol of etiket waarop in rode hoofdletters ten minste een van de volgende vermeldingen is aangebracht:

"Contenido en agua superior al límite CEE"

"Vandindhold overstiger EØF-Normen"

"Wassergehalt über dem EWG-Höchstwert"

"Ðåñéåêôéêüôçôá óå íåñü áíþôåñç ôïõ ïñßïõ ÅÏÊ"

"Water content exceeds EEC limit"

"Teneur en eau supérieure à la limite CEE"

"Tenore d'acqua superiore al limite CEE"

"Watergehalte hoger dan het EEG-maximum"

"Teor de água superior ao limite CEE".

De in de eerste alinea bedoelde partij blijft onder toezicht van de bevoegde autoriteit totdat zij is behandeld overeenkomstig het bepaalde in dit lid, of totdat zij een andere bestemming heeft gekregen. Wanneer ten genoegen van de bevoegde autoriteit wordt aangetoond dat de in de eerste alinea bedoelde partij voor uitvoer bestemd is, treft de bevoegde autoriteit de nodige maatregelen om te voorkomen dat de betrokken partij binnen de Gemeenschap in de handel wordt gebracht.

De in de eerste alinea vastgestelde vermeldingen worden aangebracht op een in het oog springende plaats, op zodanige wijze dat zij gemakkelijk zichtbaar en duidelijk leesbaar zijn en niet kunnen worden uitgewist. Zij mogen niet verborgen, minder duidelijk of onderbroken worden door andere vermeldingen of door illustraties. Op individuele verpakkingen moeten de letters ten minste 1 cm hoog zijn, op bulkverpakkingen ten minste 2 cm.

8. Wanneer er ernstige redenen zijn om te vermoeden dat er onregelmatigheden zijn gebeurd, mag de Lid-Staat van bestemming niet-discriminerende, op aselecte steekproeven gebaseerde controles van bevroren of diepgevroren kuikens verrichten om na te gaan of een zending aan het bepaalde in dit artikel voldoet.

9. De in lid 8 bedoelde controles worden verricht op de plaats van bestemming van de goederen of op een andere daarvoor geschikte plaats, voor zover in dit laatste geval de gekozen plaats niet aan de grens is gelegen, de keuze zo weinig mogelijk invloed heeft op het transport van de goederen en de goederen normaal naar hun bestemming kunnen worden gebracht zodra het vereiste monster is genomen. De betrokken produkten mogen evenwel niet aan de eindgebruiker worden verkocht voordat het resultaat van de controle bekend is.

Dergelijke controles worden zo snel mogelijk verricht ten einde het op de markt brengen van de goederen niet onnodig te vertragen, noch vertragingen te veroorzaken waardoor de kwaliteit zou kunnen worden aangetast.

De resultaten van deze controles en alle op grond daarvan genomen beslissingen worden, met opgave van redenen, uiterlijk twee werkdagen na de bemonstering medegedeeld aan de verzender, de geadresseerde of hun vertegenwoordiger. De door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van bestemming genomen beslissingen worden, met opgave van redenen, medegedeeld aan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van verzending.

Indien de geadresseerde of diens vertegenwoordiger daarom verzoekt, worden de met redenen omklede beslissingen hem schriftelijk medegedeeld met opgave van de rechtsmiddelen waarover hij krachtens de in de Lid-Staat van bestemming geldende wetgeving beschikt, alsmede van de vorm waarin en de termijn waarbinnen deze rechtsmiddelen moeten worden ingesteld.

10. Als uit de in lid 8 bedoelde controles blijkt dat de toegestane maxima zijn overschreden, kan de houder van de betrokken partij vragen om een tegenanalyse te verrichten met gebruikmaking van een door hem gekozen methode, in een van de in bijlage VIII genoemde referentielaboratoria of in een ander laboratorium dat daartoe door de bevoegde autoriteiten is erkend. De aan deze tegenanalyse verbonden kosten zijn ten laste van de houder van de partij. De taken en bevoegdheden van de referentielaboratoria zijn vastgesteld in bijlage IX.

11. Indien, na een controle uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in de leden 8 en 9 en eventueel na een tegenanalyse, wordt geconstateerd dat de bevroren of diepgevroren kuikens niet aan het bepaalde in dit artikel voldoen, past de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van bestemming de beschikkingen van lid 7 toe.

12. In de in de leden 10 en 11 bedoelde gevallen treedt de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van bestemming onverwijld in contact met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van verzending. Deze laatsten nemen de nodige maatregelen en delen aan de bevoegde autoriteit van de eerste Lid-Staat de aard van de verrichte controles, de genomen beslissingen en de redenen daarvoor mede.

Wanneer op grond van de in de leden 8 en 10 bedoelde controles herhaalde onregelmatigheden worden geconstateerd, of wanneer de Lid-Staat van verzending de uitvoering van deze controles onbevredigend acht, stellen de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten de Commissie daarvan in kennis.

De Commissie kan, voor zover dat nodig is voor de uniforme toepassing van deze verordening of op verzoek van de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van bestemming, en met inachtneming van de aard van de geconstateerde overtreding:

- deskundigen naar de betrokken inrichting zenden om, samen met de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staat, controles ter plaatse te verrichten, of

- de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van verzending verzoeken de produkten van de betrokken inrichting intensiever te bemonsteren en indien nodig sancties toe te passen op grond van artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 1906/90.

De Commissie deelt de Lid-Staten haar conclusies mede. De Lid-Staten op het grondgebied waarvan een controle wordt verricht, verlenen de deskundigen de nodige hulp voor het vervullen van hun taken.

In afwachting van de conclusies van de Commissie moet de Lid-Staat van verzending, op verzoek van de Lid-Staat van bestemming, de controle op de uit de betrokken inrichting afkomstige produkten verscherpen.

Wanneer deze maatregelen worden genomen op grond van herhaalde onregelmatigheden die door een inrichting zijn begaan, verhaalt de Commissie de uit de toepassing van het bepaalde onder de gedachtenstreepjes in de derde alinea, voortvloeiende kosten op de betrokken inrichting.

13. De Lid-Staten stellen de praktische regelingen voor het verrichten van de in dit artikel bedoelde controles vast. Zij stellen de andere Lid-Staten en de Commissie vóór 1 november 1993 in kennis van deze regelingen. Relevante wijzigingen daarin worden onverwijld aan de andere Lid-Staten en aan de Commissie medegedeeld.".

8. De bijlagen I, III en IV worden vervangen door de overeenkomstige bijlagen bij deze verordening.

9. De bijlagen I bis, V, VI, VII, VIII en IX worden toegevoegd aan de overeenkomstige bijlagen bij Verordening (EEG) nr. 1538/91.

Artikel 2

De Verordeningen (EEG) nr. 2967/76 en (EEG) nr. 2785/80 worden ingetrokken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 1 december 1993.

Artikel 1, punt 7, en artikel 2 zijn van toepassing met ingang van 1 maart 1994.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 1993.

Voor de Commissie

René STEICHEN

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 173 van 6. 7. 1990, blz. 1.

(2) PB nr. L 37 van 13. 2. 1993, blz. 8.

(3) PB nr. L 143 van 7. 6. 1991, blz. 11.

(4) PB nr. L 198 van 17. 7. 1992, blz. 31.

(5) PB nr. L 33 van 8. 2. 1979, blz. 1.

(6) PB nr. L 42 van 15. 2. 1991, blz. 27.

(7) PB nr. L 339 van 8. 12. 1976, blz. 1.

(8) PB nr. L 315 van 15. 11. 1983, blz. 17.

(9) PB nr. L 288 van 31. 10. 1980, blz. 13.

(10) PB nr. L 356 van 31. 12. 1985, blz. 64.

BIJLAGE I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE I bis

Snede om de poot/dij te scheiden van de rug

- afbakening van het heupgewricht -

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Snede om de bovenpoot/bovendij te scheiden van de onderpoot/onderdij (drumstick)

- afbakening van het kniegewricht -

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

BIJLAGE II

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

a) Voederingrediënten

De onderstaande voederingrediënten mogen uitsluitend worden vermeld indien:

- wanneer het gaat om granen, het aandeel ervan in het voedermengsel dat tijdens het grootste deel van de mestperiode wordt toegediend, ten minste 65 gewichtsprocenten bedraagt; het aandeel daarin van bijprodukten van granen mag niet meer bedragen dan 15 %; wanneer evenwel slechts één specifieke graansoort wordt vermeld, moet ze ten minste 35 % van het gebruikte voedermengsel uitmaken (voor maïs ten minste 50 %);

- wanneer het gaat om leguminosen of bladgroenten, het aandeel ervan in het voedermengsel dat tijdens het grootste deel van de mestperiode wordt toegediend, ten minste 5 gewichtsprocenten bedraagt;

- wanneer het gaat om zuivelprodukten, het aandeel ervan in het voedermengsel dat in de periode van het afmesten wordt toegediend, ten minste 5 gewichtsprocenten bedraagt.

De term "met haver vetgemeste" gans mag evenwel worden gebruikt wanneer de ganzen in de drie weken durende periode van het afmesten per dag ten minste 500 gram haver krijgen toegediend.

b) "Scharrel . . . binnengehouden"

Deze benaming mag alleen worden gebruikt wanneer:

- de bezettingsdichtheid per vierkante meter vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan:

- 12 dieren doch ten hoogste 25 kg levend gewicht voor kuikens,

- 25 kg levend gewicht voor eenden, parelhoenders en kalkoenen,

- 15 kg levend gewicht voor ganzen;

- de dieren worden geslacht wanneer zij

- ten minste 56 dagen oud zijn, wanneer het gaat om kuikens,

- ten minste 70 dagen oud zijn, wanneer het gaat om kalkoenen,

- ten minste 112 dagen oud zijn, wanneer het gaat om ganzen,

- ten minste 49 dagen oud zijn, wanneer het gaat om pekingeenden,

- ten minste 70 dagen oud zijn, wanneer het gaat om Barbarijse eenden (vrouwelijke dieren),

- ten minste 84 dagen oud zijn, wanneer het gaat om Barbarijse eenden (mannelijke dieren),

- ten minste 65 dagen oud zijn, wanneer het gaat om "Mulard"-eenden (vrouwelijke dieren),

- ten minste 82 dagen oud zijn, wanneer het gaat om parelhoenders.

c) "Scharrel . . . met uitloop"

Deze benaming mag alleen worden gebruikt wanneer

- de bezettingsdichtheid in de stal en de leeftijd bij het slachten in overeenstemming zijn met het bepaalde onder b), behalve voor kuikens, waarvoor de bezettingsdichtheid mag worden verhoogd tot 13 dieren, doch ten hoogste 27,5 kg levend gewicht per m², en voor kapoenen, waarvoor de bezettingsdichtheid niet meer mag bedragen dan 7,5 dieren, doch ten hoogste 27,5 kg levend gewicht per m²;

- de dieren ten minste gedurende de helft van hun leven overdag voortdurend toegang hebben gehad tot een uitloopruimte in de vrije lucht, namelijk een hoofdzakelijk begroeide ruimte waar elk dier beschikt over ten minste

- 1 m² grondoppervlak, wanneer het gaat om kuikens of parelhoenders,

- 2 m² grondoppervlak, wanneer het gaat om eenden,

- 4 m² grondoppervlak, wanneer het gaat om kalkoenen of ganzen.

Voor parelhoenders mag de uitloopruimte in open lucht worden vervangen door een volière met een vloeroppervlakte die ten minste gelijk is aan die van de stal en met een hoogte van ten minste 2 m. Per dier is ten minste 10 cm zitstok beschikbaar (stal en volière samen);

- het in de mestperiode toegediende voedermengsel ten minste voor 70 % uit graan bestaat;

- de pluimveestal voorzien is van luiken met een totale lengte van ten minste 4 m per 100 m² vloeroppervlakte van de stal.

d) "Boerenscharrel . . . met uitloop"/"Hoeve . . . met uitloop"

Deze benaming mag alleen worden gebruikt wanneer

- de bezettingsdichtheid in de stal niet meer bedraagt dan:

- 12 dieren, doch ten hoogste 25 kg levend gewicht per m², wanneer het gaat om kuikens; wanneer evenwel mobiele stallen worden gebruikt met ten hoogste 150 m² vloeroppervlakte, die 's nachts open blijven, mag de bezettingsdichtheid worden verhoogd tot 20 dieren, doch ten hoogste 40 kg levend gewicht per m²,

- 6,25 (tot en met de 91e dag: 12) dieren, doch ten hoogste 25 kg levend gewicht per m², wanneer het gaat om kapoenen,

- 8 mannelijke dieren, doch ten hoogste 35 kg levend gewicht per m², dan wel 10 vrouwelijke dieren, doch ten hoogste 35 kg levend gewicht per m², wanneer het gaat om Barbarijse eenden en pekingeenden,

- 8 dieren, doch ten hoogste 35 kg levend gewicht per m², wanneer het gaat om "Mulard"-eenden,

- 13 dieren, doch ten hoogste 23 kg levend gewicht per m², wanneer het gaat om parelhoenders,

- 6,25 (tot en met de zevende week: 10) dieren, doch ten hoogste 25 kg levend gewicht, wanneer het gaat om kalkoenen,

- 5 dieren (tot en met de zesde week 10) dan wel 3 dieren, indien zij gedurende de laatste drie weken van de afmestperiode worden opgesloten, doch ten hoogste 30 kg levend gewicht per m², wanneer het gaat om ganzen;

- de totale nuttige oppervlakte van de pluimveestallen op een bepaalde produktieplaats niet meer bedraagt dan 1 600 m²;

- per pluimveestal niet meer dieren zijn gehuisvest dan:

- 4 800 voor kuikens,

- 5 200 voor parelhoenders,

- 4 000 voor vrouwelijke Barbarijse eenden of pekingeenden of 3 200 mannelijke Barbarijse eenden of pekingeenden, of 3 200 "Mulard"-eenden,

- 2 500 voor kapoenen, ganzen en kalkoenen;

- de pluimvestal voorzien is van luiken met een totale lengte van ten minste 4 m per 100 m² vloeroppervlakte van de stal;

- de dieren overdag zonder onderbreking vrije toegang hebben tot een uitloopruimte in de open lucht, ten minste vanaf de leeftijd van:

- 6 weken voor kuikens en kapoenen,

- 8 weken voor eenden, ganzen, parelhoenders en kalkoenen;

- de uitloopruimte in open lucht hoofdzakelijk begroeid is en elk dier kan beschikken over ten minste:

- 2 m² voor kuikens, Barbarijse eenden, pekingeenden of parelhoenders,

- 3 m² voor "Mulard"-eenden,

- 4 m² voor kapoenen, die ten minste 92 dagen oud zijn (2 m² totdat zij 91 dagen oud zijn),

- 6 m² voor kalkoenen,

- 10 m² voor ganzen.

Voor parelhoenders mag de uitloopruimte in open lucht worden vervangen door een volière met een vloeroppervlakte die ten minste het dubbele bedraagt van die van de stal en met een hoogte van ten minste 2 m, voorzien van zitstokken met een zodanige lengte dat per dier ten minste 10 cm beschikbaar is (stal en volière samen);

- de mestdieren van een als langzaam groeiend erkend ras zijn;

- het in de mestperiode toegediende voedermengsel ten minste voor 70 % uit graan bestaat;

- de minimumleeftijd bij het slachten ten minste gelijk is aan:

- 81 dagen voor kuikens,

- 150 dagen voor kapoenen,

- 49 dagen voor pekingeenden,

- 70 dagen voor vrouwelijke Barbarijse eenden,

- 84 dagen voor mannelijke Barbarijse eenden,

- 102 dagen voor "Mulard"-eenden,

- 94 dagen voor parelhoenders,

- 140 dagen voor kalkoenen en braadganzen,

- 95 dagen voor ganzen bestemd voor de produktie van foie gras en "magret";

- het afmesten in gevangenschap niet langer duurt dan:

- 15 dagen voor kuikens die ten minste 90 dagen oud zijn,

- 4 weken voor kapoenen die ten minste 125 dagen oud zijn,

- 4 weken voor "Mulard"-eenden die ten minste 70 dagen oud zijn.

e) "Boerenscharrel . . . met vrije uitloop"/"Hoeve . . . met vrije uitloop"

Deze benaming mag alleen worden gebruikt wanneer aan alle onder d) vastgestelde voorwaarden wordt voldaan, met dien verstande dat de dieren overdag voortdurend toegang hebben tot een onbeperkte vrije uitloopruimte in de open lucht.

BIJLAGE V

BEPALING VAN HET DRIPVERLIES (Dripmethode)

1. Doel en toepassingsgebied

Deze methode wordt gebruikt voor de bepaling van de hoeveelheid water die bevroren of diepgevroren kuikens bij ontdooiing verliezen. Als het dripverlies, uitgedrukt in gewichtspercentage van het geslachte dier, met inbegrip van alle in de verpakking bijgevoegde eetbare slachtafvallen, groter is dan de in punt 7 vastgestelde maximumwaarde, wordt aangenomen dat tijdens de bewerking te veel water is opgenomen. Deze methode kan niet worden toegepast bij pluimvee dat is behandeld met polyfosfaten of andere stoffen waardoor het waterbindend vermogen wordt verhoogd. Pluimvee dat met dergelijke stoffen is behandeld, wordt onderworpen aan de in bijlage VI beschreven analysemethode.

2. Definitie

De met behulp van deze methode vastgestelde waterhoeveelheid wordt uitgedrukt in gewichtspercentage dripwater, berekend op het totale gewicht van het bevroren of diepgevroren geslachte dier, eetbare slachtafvallen inbegrepen.

3. Principe

Het bevroren of diepgevroren geslachte dier, eventueel aanwezige eetbare slachtafvallen inbegrepen, wordt onder zodanige omstandigheden ontdooid dat het dripverlies kan worden berekend.

4. Apparatuur

4.1. Weegschaal met een weegcapaciteit tot 5 kg die ten minste tot op 1 g nauwkeurig is.

4.2. Plastic zakken die groot genoeg zijn om het geslachte dier te bevatten, met een deugdelijk hechtingssysteem.

4.3. Een thermostatisch geregeld bassin met de nodige voorzieningen om de geslachte dieren te behandelen als beschreven in de punten 5.5 en 5.6. Het bassin dient een hoeveelheid water te bevatten die gelijk is aan ten minste achtmaal het volume van het te controleren pluimvee en het water moet op een temperatuur van 42 ± 2 °C kunnen worden gehouden.

4.4. Filtreerpapier of andere absorberende papieren handdoeken.

5. Werkwijze

5.1. 20 geslachte dieren worden willekeurig uit de hoeveelheid te controleren pluimvee genomen. Totdat de dieren kunnen worden onderzocht zoals beschreven in de punten 5.2 tot en met 5.11, worden zij op een temperatuur van maximaal - 18 °C gehouden.

5.2. De buitenkant van de verpakking wordt afgeveegd om hierop aanwezig ijs en water te verwijderen. De verpakking met inhoud wordt gewogen waarbij het gewicht wordt afgerond tot op het naaste hele gram; aldus verkrijgt men M0.

5.3. Het geslachte dier wordt te zamen met de eventueel meeverkochte eetbare slachtafvallen uit de buitenverpakking genomen. Deze verpakking wordt afgedroogd en gewogen, waarbij het gewicht wordt afgerond tot op het naaste hele gram; aldus verkrijgt men M1.

5.4. Het gewicht van het bevroren dier plus slachtafvallen wordt berekend door M1 af te trekken van M0.

5.5. Het geslachte dier en de slachtafvallen worden in een sterke waterdichte plastic zak gestoken met de open buikholte naar de dichte onderkant van de zak gekeerd. De zak moet lang genoeg zijn opdat hij stevig kan worden vastgemaakt wanneer hij in het bassin hangt, maar niet te ruim want het geslachte dier moet in verticale positie blijven.

5.6. Het gedeelte van de zak dat het geslachte dier en de eetbare slachtafvallen bevat, wordt volledig in een bassin gedompeld en blijft open, zodat zoveel mogelijk lucht kan ontsnappen. De zak moet verticaal worden gehouden, eventueel door gebruik te maken van een rek of door extra gewicht in de zak te stoppen, op een zodanige wijze dat er geen water uit het bassin in de zak kan lopen. De individuele zakken mogen elkaar niet raken.

5.7. De zak blijft in het bassin, waarvan het water op een temperatuur van 42 ± 2 °C wordt gehouden; de zak wordt voortdurend bewogen of het water wordt voortdurend in beweging gehouden, totdat het thermisch centrum van het geslachte dier (het diepst gelegen gedeelte van de borstspier bij kippen zonder de eetbare bijprodukten, of het midden van de eetbare bijprodukten bij kippen met de eetbare bijprodukten) een temperatuur van ten minste 4 °C heeft bereikt, gemeten bij willekeurig gekozen geslachte dieren. De geslachte dieren blijven niet langer in het bassin dan nodig is om een temperatuur van 4 °C te bereiken. Voor geslachte dieren die zijn opgeslagen bij -18 °C bedraagt de vereiste onderdompelingstijd ongeveer:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Boven 1 400 g wordt deze tijd verhoogd met zeven minuten per 100 g bijkomend gewicht. Indien de voorgestelde onderdompelingstijd verstreken is zonder dat, bij de twee gecontroleerde geslachte dieren, een temperatuur van 4 °C is bereikt, moet het ontdooiingsproces worden voortgezet totdat in het thermisch centrum wel een temperatuur van 4 °C is bereikt.

5.8. De zak met inhoud wordt uit het bassin genomen. Er wordt een gat gemaakt in de onderkant van de zak zodat het dripwater kan weglopen. De zak met inhoud moet nu een uur lang kunnen uitlekken bij een omgevingstemperatuur tussen +18 °C en +25 °C.

5.9. Het ontdooide dier wordt uit de zak genomen en het pakje met de slachtafvallen wordt (indien aanwezig) uit de buikholte genomen. Het dier wordt van binnen en van buiten afgedroogd met filtreerpapier of met papieren handdoeken. In het zakje met de slachtafvallen wordt een gat gemaakt en wanneer het aanwezige water is weggelopen worden de zak en de ontdooide afvallen zo goed mogelijk afgedroogd.

5.10. Het totale gewicht van het ontdooide geslachte dier, de afvallen en de verpakking wordt bepaald en afgerond tot op het naaste hele gram; dit is M2.

5.11. Het gewicht van het zakje dat de afvallen bevatte, wordt bepaald en afgerond tot op het naaste hele gram; dit is M3.

6. Berekening van het resultaat

Het gewicht van het bij ontdooiing vrijgekomen water, d.i. het dripverlies, uitgedrukt als gewichtspercentage van het bevroren of diepgevroren dier (inclusief afvallen) wordt berekend met behulp van de volgende formule:

>NUM>M0 - M1 - M2 >DEN>M0 - M1 - M3 × 100

7. Beoordeling van het resultaat

Als het gemiddelde dripverlies bij het monster van 20 geslachte dieren meer bedraagt dan de hierna vermelde percentages, wordt aangenomen dat de hoeveelheid water die tijdens de bewerking is opgenomen, groter is dan de grenswaarde.

De betrokken percentages zijn:

- bij luchtkoeling: 1,5 %

- bij lucht-sproeikoeling: 3,3 %

- bij dompelkoeling: 5,1 %.

BIJLAGE VI

BEPALING VAN HET TOTALE WATERGEHALTE VAN KUIKENS (Chemische test)

1. Doel en toepassingsgebied

Deze methode wordt gebruikt om het totale watergehalte van bevroren en diepgevroren kuikens te bepalen. Hierbij worden het watergehalte en het eiwitgehalte van monsters gehomogeniseerd geslacht pluimvee bepaald. Het aldus bepaalde totale watergehalte wordt vergeleken met de grenswaarde die wordt berekend met behulp van de in punt 6.4 vastgestelde formules, ten einde na te gaan of tijdens de bewerking te veel water is opgenomen. Als de analist de aanwezigheid van een stof vermoedt die de berekening kan beïnvloeden, moet hij de nodige voorzorgsmaatregelen treffen.

2. Definities

Geslacht dier: het pluimveekarkas met been en kraakbeen en de eventueel bijgevoegde slachtafvallen.

Slachtafvallen: lever, hart, spiermaag en nek.

3. Principe

Het water- en het eiwitgehalte worden gemeten volgens de in de ISO-normen (International Organization for Standardization) beschreven methoden of volgens andere door de Raad erkende analysemethoden.

Het maximaal toegestane totale watergehalte van het geslachte dier wordt berekend op basis van het eiwitgehalte van het geslachte dier, dat kan worden gerelateerd aan het gehalte aan fysiologisch water.

4. Apparatuur en reageermiddelen

4.1. Een weegschaal om het geslachte dier en de verpakking ervan te wegen, die ten minste tot op 1 gram nauwkeurig is.

4.2. Een vleesbijl of een vleeszaag om het geslachte dier in stukken te snijden die in de vleesmolen kunnen.

4.3. Een krachtige vleesmolen en mixer, waarmee hele delen van bevroren of diepgevroren pluimvee kunnen worden gehomogeniseerd.

Opmerking: Er wordt geen bepaalde vleesmolen aanbevolen. De molen moet echter krachtig genoeg zijn om het bevroren en diepgevroren vlees en de beenderen zodanig te vermalen dat homogene monsters worden verkregen die overeenkomen met de monsters welke kunnen worden verkregen met een vleesmolen die is uitgerust met een schijf met perforaties van 4 mm.

4.4. Voor de bepaling van het watergehalte volgens ISO-norm 1442: de voor deze methode vereiste apparatuur.

4.5. Voor de bepaling van het eiwitgehalte volgens ISO-norm 937: de voor deze methode vereiste apparatuur.

5. Werkwijze

5.1. Zeven geslachte dieren worden willekeurig uit de te controleren hoeveelheid pluimvee genomen en in bevroren toestand gehouden totdat met de in de punten 5.2 tot en met 5.6 beschreven analyse wordt begonnen.

De analyse wordt uitgevoerd op elk van de zeven geslachte dieren afzonderlijk of op een mengmonster van de zeven geslachte dieren.

5.2. Met de bewerking wordt begonnen binnen een uur nadat de geslachte dieren uit de vriesinstallatie zijn gehaald.

5.3. a) De buitenkant van de verpakking wordt afgeveegd om hierop aanwezig ijs en water te verwijderen. Elk geslacht dier wordt gewogen en van de verpakking ontdaan. Nadat het geslachte dier in kleine stukken is gesneden, wordt het materiaal waarin de slachtafvallen zijn verpakt, indien mogelijk verwijderd. Het totale gewicht van het geslachte dier, inclusief slachtafvallen en het op het dier aanwezige ijs, wordt berekend door aftrek van het gewicht van het verwijderde verpakkingsmateriaal, waarbij wordt afgerond tot op het naaste hele gram; het berekende gewicht is de waarde P1.

b) Bij analyse van een mengmonster wordt het totale gewicht van de zeven overeenkomstig punt 5.3.a) bewerkte geslachte dieren bepaald, hetgeen de waarde P7 oplevert.

5.4. a) Het gehele geslachte dier, waarvan het gewicht overeenkomt met de waarde P1, wordt fijngemalen in een vleesmolen als omschreven in punt 4.3 (en zo nodig verder gemengd met een mixer) om een homogeen produkt te verkrijgen waaruit een monster kan worden genomen dat representatief is voor het geslachte dier.

b) Bij analyse van een mengmonster worden de zeven geslachte dieren, waarvan het gewicht overeenkomt met de waarde P7, samen in hun geheel fijngemalen in een vleesmolen als omschreven in punt 4.3 (en zo nodig verder gemengd met een mixer) om een homogeen produkt te verkrijgen waaruit twee monsters kunnen worden genomen die representatief zijn voor de zeven geslachte dieren.

Beide monsters worden geanalyseerd zoals beschreven in de punten 5.5 en 5.6.

5.5. Van het homogenaat wordt een monster genomen dat onmiddellijk wordt gebruikt voor de bepaling van het watergehalte volgens de methode die is beschreven in ISO-norm 1442, hetgeen leidt tot een watergehalte "a %".

5.6. Van het homogenaat wordt nog een monster genomen dat onmiddellijk wordt gebruikt voor de bepaling van het stikstofgehalte volgens de methode die is beschreven in ISO-norm 937. Dit stikstofgehalte wordt door vermenigvuldiging met de coëfficiënt 6,25 omgerekend in het gehalte aan ruw eiwit "b %".

6. Berekening van de resultaten

6.1. a) Het gewicht van het water (W) in elk geslacht dier wordt verkregen met behulp van de formule aP1/100, en het eiwitgewicht (RP) met behulp van de formule bP1/100; beide worden uitgedrukt in gram.

Berekend wordt het totale gewicht aan water (W7) en aan eiwit (RP7) van de zeven geanalyseerde geslachte dieren.

b) Bij analyse van een mengmonster wordt het gemiddelde gehalte aan water (a %) en aan eiwit (b %) van beide geanalyseerde monsters bepaald. Het watergewicht (W7) in de zeven geslachte dieren wordt verkregen met behulp van de formule aP7/100 en het eiwitgewicht (RP7) met behulp van de formule bP7/100; beide worden uitgedrukt in gram.

6.2. Het gemiddelde gewicht van het water (WA) en dat van het eiwit (RPA) worden berekend door W7 en RP7 te delen door zeven.

6.3. Volgens deze methode kan het theoretisch gehalte aan fysiologisch water (uitgedrukt in gram) worden berekend met behulp van de volgende formule:

- voor kuikens: 3,53 × RPA + 23.

6.4. a) Luchtkoeling

In de veronderstelling dat bij de bewerking van geslachte dieren de technologisch onvermijdbare waterabsorptie 2,0 % (1) bedraagt, wordt volgens deze methode de hoogste toegestane grenswaarde voor het totale watergehalte (WG) in gram (inclusief betrouwbaarheidsinterval) berekend met behulp van de onderstaande formule:

- voor kuikens: WG = 3,65 × RPA + 42.

b) Lucht-sproeikoeling:

In de veronderstelling dat bij de bewerking van de geslachte dieren de technologisch onvermijdbare waterabsorptie 4,5 % (2) bedraagt, wordt volgens deze methode de hoogste toegestane grenswaarde voor het totale watergehalte (WG) in gram (inclusief betrouwbaarheidsinterval) berekend met behulp van de onderstaande formule:

- voor kuikens: WG = 3,76 × RPA + 42.

c) Dompelkoeling:

In de veronderstelling dat bij de bewerking van de geslachte dieren de technologisch onvermijdbare waterabsorptie 7,0 % (3) bedraagt, wordt volgens deze methode de hoogste toegestane grenswaarde voor het totale watergehalte (WG) in gram (inclusief betrouwbaarheidsinterval) berekend met behulp van de onderstaande formule:

- voor kuikens: WG = 3,93 × RPA + 42.

6.5. Als het volgens punt 6.2. berekende gemiddelde watergehalte (WA) van de zeven geslachte dieren het volgens punt 6.4 vastgestelde maximum (WG) niet overschrijdt, wordt de gecontroleerde partij geacht aan de norm te voldoen.

(1) Van het gewicht van het geslachte dier, exclusief geabsorbeerd vreemd water.

BIJLAGE VII

CONTROLE VAN DE ABSORPTIE VAN WATER IN DE PRODUKTIE-INRICHTING (Test op het bedrijf)

1. Ten minste eenmaal per arbeidsperiode van 4 uur:

Uit de ontdarmketen naar willekeur 25 geslachte dieren nemen, onmiddellijk nadat de ingewanden en de slachtafvallen volledig zijn verwijderd en voordat de dieren voor de eerste maal worden gewassen.

2. Zo nodig de hals afsnijden waarbij de huid van de hals aan het geslachte dier bevestigd blijft.

3. Elk geslacht dier individueel identificeren. Elk geslacht dier wegen en het gewicht ervan registreren, afgerond op de naaste hele gram.

4. De te controleren geslachte dieren weer aan de ontdarmketen bevestigen, om ze verder de normale behandeling van wassen, koelen, uitlekken, enz., te laten ondergaan.

5. De geïdentificeerde geslachte dieren weer afnemen aan het einde van de uitleklijn zonder ze langer te laten uitlekken dan normaliter gebruikelijk is voor pluimvee van de partij waaruit het monster komt.

6. De eerste 20 teruggenomen geslachte dieren vormen het monster en worden opnieuw gewogen. Het op het naaste hele gram afgeronde gewicht hiervan wordt genoteerd naast het gewicht dat bij de eerste weging is geconstateerd. De test is nietig indien minder dan 20 geïdentificeerde geslachte dieren worden teruggenomen.

7. De merktekens van de geslachte dieren van het monster verwijderen en de geslachte dieren op de gebruikelijke wijze verpakken.

8. Het waterabsorptiepercentage bepalen door het totale gewicht van de 20 geslachte dieren vóór het wassen af te trekken van het totale gewicht van dezelfde geslachte dieren na wassen, koelen en uitlekken, en het verschil vervolgens te delen door het aanvankelijke gewicht en te vermenigvuldigen met 100.

9. De uitkomst van die berekening mag niet hoger zijn dan de onderstaande percentages van het aanvankelijke gewicht van de geslachte dieren of dan een andere waarde waaruit blijkt dat aan de eisen inzake totaal gehalte aan vreemd water is voldaan:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE VIII

LIJST VAN DE REFERENTIELABORATORIA

Communautair referentielaboratorium

Spelderholt, Centre for Poultry Research and Information Services (COVP-DLO)

Spelderholt 9

Postbus 15

NL-7360 AA Beekbergen

Nationale referentielaboratoria

België

Faculteit Diergeneeskunde

Vakgroep "Diergeneeskundig toezicht op eetwaren"

Universiteit Gent

Wolterslaan 1

B-9000 Gent

Denemarken

Veterinærdirektoratets Laboratorium

Howitzvej 13

DK-2000 Frederiksberg

Duitsland

Bundesanstalt für Fleischforschung

Institut für Fleischerzeugung und Vermarktung

EC-Baumanstraße 20

D-95326 Kulmbach

Griekenland

Ministry of Agriculture

Veterinary Laboratory of Patra

59, Terpsitheas Str.

GR-264 42 Patra

Spanje

Centro de Alimentación Nacional

(Instituto de Salud Carlos III)

Ctra de Majadahonda La Pozuelo Km 2

E-28220 Madrid

Frankrijk

L'Unité hygiène et qualité des produits avicoles

Laboratoire central de recherches avicoles et porcines

Centre national d'études vétérinaires et alimentaires

Beaucemaine - BP 53

F-22400 Ploufragan

Ierland

Dairy Science Laboratory

Department of Agriculture, Food and Forestry

Model Farm Road

Cork

Italië

Istituto de l'Ispettorato Centrale Repressione Frodi di Roma

Via G. Raggini 19

I-00149 Roma

Luxemburg

Laboratoire national de santé

42 rue du Laboratoire

L-1911 Luxembourg

Nederland

TNO-voeding

Postbus 360

NL-3700 AJ Zeist

Portugal

I.Q.A. Instituto da Qualidade Alimentar

Av. Conde Valbom, 98

P-1000 Lisboa

Verenigd Koninkrijk

Food Science Laboratory

Ministry of Agriculture, Fisheries and Food

Norwich Research Park

Colney

Norwich

NR4 7UQ.

BIJLAGE IX

Bevoegdheden en taken van het communautair referentielaboratorium

1. De taken van het in bijlage VIII genoemde communautair referentielaboratorium omvatten:

- het verstrekken van informatie over de analysemethoden en de vergelijkende proeven aan de nationale referentielaboratoria;

- het coördineren van de toepassing van de in het eerste streepje bedoelde methoden door de nationale referentielaboratoria, met name door het organiseren van vergelijkende proeven;

- het coördineren van het onderzoek naar nieuwe analysemethoden en het informeren van de nationale referentielaboratoria over ter zake gemaakte vooruitgang;

- het verschaffen van de nodige technische en wetenschappelijke assistentie aan de diensten van de Commissie, met name wanneer tussen de Lid-Staten verschil van mening bestaat over de uitkomsten van een analyse.

2. Het communautair referentielaboratorium moet, met betrekking tot de wijzen van functioneren, aan de volgende voorwaarden voldoen:

- beschikken over gekwalificeerd personeel met voldoende kennis van de gebruikte technieken bij het onderzoek inzake de controle op het watergehalte;

- beschikken over de nodige voorzieningen en stoffen voor het verrichten van de onder punt 1 genoemde taken;

- beschikken over een adequate administratieve infrastructuur;

- erop toezien dat zijn personeel het vertrouwelijke karakter van bepaalde onderwerpen, uitkomsten of mededelingen in acht neemt;

- de internationaal aanvaarde principes inzake goede laboratoriumpraktijken naleven.

Taken van de nationale referentielaboratoria

De taken van de in bijlage VIII genoemde nationale referentielaboratoria omvatten:

- het coördineren van de werkzaamheden van de nationale laboratoria die worden belast met de analyses inzake het watergehalte in vlees van pluimvee;

- het assisteren van de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat bij het opzetten van de regeling inzake de controle op het watergehalte in vlees van pluimvee;

- het organiseren van vergelijkende proeven met de medewerking van de in het eerste streepje bedoelde nationale laboratoria;

- het doorgeven van de door het communautair referentielaboratorium verstrekte informatie aan de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat en de in het eerste streepje bedoelde nationale laboratoria;

- samenwerken met het communautair referentielaboratorium.

Top