EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010TN0507R(01)

Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-507/10 ( PB C 13 van 15.1.2011, blz. 28 )

PB C 72 van 5.3.2011, p. 38–38 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/38


Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-507/10

( Publicatieblad van de Europese Unie C 13 van 15 januari 2011, blz. 28 )

2011/C 72/61

De mededeling in het Publicatieblad in zaak T-507/10, Uspaskich/Parlement, dient te worden gelezen als volgt:

Beroep ingesteld op 28 oktober 2010 — Viktor Uspaskich/Europees Parlement

(Zaak T-507/10)

2011/C 72/61

Procestaal: Litouws

Partijen

Verzoekende partij: Viktor Uspaskich (Kėdainiai, Litouwen) (vertegenwoordiger: Vytautas Sviderskis, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

besluit nr. P7_TA(2010)0296 van het Europees Parlement van 7 september 2010 betreffende het verzoek tot opheffing van de parlementaire immuniteit van Viktor Uspaskich nietig verklaren;

de verwerende partij veroordelen tot betaling van een vergoeding van 10 000 EUR voor immateriële schade;

de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker baseert zijn vordering op vier middelen.

In de eerste plaats schond verweerder volgens verzoeker zijn rechten van de verdediging en het beginsel van behoorlijk bestuur in procedure 2009/2147 (IMM). Het Europees Parlement weigerde verzoeker in de procedure tot opheffing van zijn immuniteit te horen zowel in de commissie juridische zaken als in plenaire zitting. Het Parlement hield geen rekening met de meeste van verzoekers argumenten en liet ze onbeantwoord.

In de tweede plaats baseerde het Europees Parlement het bestreden besluit op een onjuiste rechtsgrondslag en schond artikel 9, lid 1, sub a, van het protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, aangezien het uitging van een kennelijk onjuiste uitlegging van artikel 62, leden 1 en 2, van de Litouwse Grondwet. Verzoeker verwijst naar het arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, waarin het Gerecht een soortgelijke schending door het Europees Parlement heeft vastgesteld.

In de derde plaats nam verweerder het beginsel van fumus persecutionis niet in acht en maakte hij een kennelijk onjuiste beoordeling bij de toepassing ervan. Verweerder ging volledig voorbij aan zijn vorige besluiten betreffende fumus persecutionis. Het Europees Parlement hield er bovendien geen rekening mee dat ten tijde van de beslissing tot strafrechtelijke vervolging politici niet verantwoordelijk waren voor overtredingen in verband met bestuur en dat gegevens over de instructie waren gepubliceerd.

In de vierde plaats schond verweerder verzoekers recht om overeenkomstig artikel 6, lid 3, van het Reglement van het Europees Parlement een verzoek om verdediging van zijn immuniteit in te dienen. Verzoekers vraag dat zijn immuniteit zou worden verdedigd op grond dat de maatregel krachtens welke hij een zekerheid van 436 000 EUR moest stellen, onevenredig is aan de mogelijke maximumgeldboete voor het ten laste gelegde strafbare feit, heeft verweerder geweigerd te onderzoeken.


Top