Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/045/24

Zaak C-459/04: Beroep, op 29 oktober 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Zweden

PB C 45 van 19.2.2005, p. 12–12 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/12


Beroep, op 29 oktober 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Zweden

(Zaak C-459/04)

(2005/C 45/24)

Procestaal: Zweeds

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 29 oktober 2004 beroep ingesteld tegen Koninkrijk Zweden door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Kreppel en J. Enegren als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat het Koninkrijk Zweden de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 7, lid 8, van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (1), door niet de definities vast te stellen van de nodige capaciteiten en bekwaamheden van de werknemers die zijn aangewezen om de beschermings- en preventieactiviteiten op het gebied van de gezondheid en veiligheid op zich te nemen;

2.

het Koninkrijk Zweden te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 7, lid 8, van de richtlijn schrijft geen volledige harmonisatie in de verschillende lidstaten voor van de definitie van de capaciteiten en bekwaamheden van de werknemers die zich bezighouden met de beschermings- en preventieactiviteiten, maar laat het aan de lidstaten over om de volgens die bepaling nodige kennis te definiëren. De definities in de nationale wetgeving moeten evenwel een bepaald minimumniveau hebben, zodat de richtlijn op aanvaardbare wijze kan worden uitgevoerd.

De nationale wetgeving moet minimaal een aanwijzing bevatten voor een objectieve methode om te beoordelen of de betrokken persoon de voorgeschreven opleiding heeft gevolgd en werkelijk de nodige ervaring en kennis bezit.

Noch de voorschriften noch de algemene wenken van het Arbetsmiljöverk (dienst Arbeidsmilieu) bevatten de voor een juiste omzetting van artikel 7, lid 8, van de richtlijn vereiste definitie van de capaciteiten en bekwaamheden van de werknemers die zich bezighouden met de activiteiten op het gebied van het arbeidsmilieu.


(1)  PB L 183. blz. 1


Top