EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CN0395

Zaak C-395/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Administrativen sad Varna (Bulgarije) op 14 juni 2022 — Trade Express-L” OOD/Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia “Darzhaven rezerv i voennovremenni zapasi”

PB C 359 van 19.9.2022, p. 33–34 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 359/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Administrativen sad Varna (Bulgarije) op 14 juni 2022 — Trade Express-L” OOD/Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia “Darzhaven rezerv i voennovremenni zapasi”

(Zaak C-395/22)

(2022/C 359/38)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Varna (Bulgarije)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“Trade Express-L” OOD

Verwerende partij: Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia “Darzhaven rezerv i voennovremenni zapasi”

Prejudiciële vragen

1.

Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van richtlijn 2009/119/EG (1) van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, gelet op het doel van de richtlijn en artikel 2, onder d), van verordening (EG) nr. 1099/2008 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken, alsmede in het licht van het in artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan personen die intracommunautaire verwervingen van smeeroliën als bedoeld in punt 3.4.20 van bijlage A bij verordening (EG) nr. 1099/2008 hebben verricht (of importeurs van dergelijke smeeroliën), verplicht kunnen worden om veiligheidsvoorraden aan te leggen?

2.

Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, gelet op het doel van de richtlijn en in het licht van het in artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de soorten producten waarvoor veiligheidsvoorraden moeten worden aangelegd en in opslag moeten worden gehouden, beperkt zijn tot een deel van de soorten producten in artikel 2, onder i), van de richtlijn, gelezen in samenhang met hoofdstuk 3.4 van bijlage A bij verordening (EG) nr. 1099/2008?

3.

Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, gelet op het doel van de richtlijn en in het licht van het in artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan het verrichten van intracommunautaire verwervingen of importen van een bepaalde soort van de in artikel 2, onder i), van de richtlijn juncto hoofdstuk 3.4 van bijlage A bij verordening (EG) nr. 1099/2008 genoemde producten door een persoon ertoe leidt dat deze persoon verplicht is om veiligheidsvoorraden van een andere, onderscheiden soort product aan te leggen en in opslag te houden?

4.

Moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, gelet op het doel van de richtlijn en in het licht van het in artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan een persoon verplicht is voorraden van een product aan te leggen en in opslag te houden dat hij niet gebruikt in het kader van zijn economische activiteiten en dat geen verband houdt met deze activiteiten, waarbij deze verplichting bovendien gepaard gaat met een aanzienlijke financiële last (waardoor de nakoming ervan in de praktijk onmogelijk wordt), aangezien die persoon niet beschikt over het product en evenmin de importeur en/of houder is van het product?

5.

Indien een van de voorgaande vragen ontkennend wordt beantwoord, moeten overweging 33, artikel 1, artikel 3, artikel 8 en artikel 2, onder i) en j), van richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, gelet op het doel van de richtlijn en in het licht van het in artikel 52, lid 1, juncto artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel, dan aldus worden uitgelegd dat een persoon die intracommunautaire verwervingen of importen van een bepaalde soort product heeft verricht, uitsluitend kan worden verplicht om veiligheidsvoorraden van hetzelfde soort product aan te leggen en in opslag te houden dat het voorwerp van de intracommunautaire verwervingen of importen was?


(1)  PB 2009, L 265, blz. 9.

(2)  PB 2008, L 304, blz. 1.


Top