Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021TN0008

    Zaak T-8/21: Beroep ingesteld op 10 januari 2021 — IFIC Holding / Commissie

    PB C 62 van 22.2.2021, p. 49–50 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    22.2.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 62/49


    Beroep ingesteld op 10 januari 2021 — IFIC Holding / Commissie

    (Zaak T-8/21)

    (2021/C 62/61)

    Procestaal: Duits

    Partijen

    Verzoekende partij: IFIC Holding AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Franz en N. Bornemann, advocaten)

    Verwerende partij: Europese Commissie

    Conclusies

    uitvoeringsbesluit C(2020) 2813 final van de Europese Commissie van 28 april 2020 nietig verklaren;

    verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Het beroep is gericht tegen uitvoeringsbesluit C(2020) 2813 final van de Commissie van 28 april 2020 waarbij aan Clearstream Banking AG toestemming wordt verleend volgens artikel 5, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen.

    Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan:

    1.

    Eerste middel: schending van het recht om te worden gehoord overeenkomstig artikel 41, lid 1 en lid 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”).

    Op grond van artikel 41, lid 1 en lid 2, onder a), van het Handvest heeft iedere (natuurlijke en rechts-)persoon recht op een eerlijke administratieve procedure alsook op het recht te worden gehoord voordat jegens hem een nadelige maatregel wordt genomen.

    De Commissie heeft dit wezenlijke vormvoorschrift geschonden doordat zij verzoekster niet heeft geïnformeerd noch haar op enig tijdstip mondeling of schriftelijk heeft geraadpleegd of de mogelijkheid heeft geboden om haar opmerkingen te maken.

    2.

    Tweede middel: schending van de werkingssfeer van artikel 5, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad (1), van uitvoeringsverordening (EU) 2018/1101 van de Commissie (2), en van de leidraad voor de toepassing van bovengenoemde verordening (3).

    Verweerster heeft inbreuk gemaakt op de bepalingen en de werkingssfeer van artikel 5 van verordening nr. 2271/96, alsook Unierecht van hogere rang geschonden doordat zij bij het bestreden besluit de litigieuze toestemming met terugwerkende kracht voor vroegere feiten aan aanvraagster heeft verleend.

    Een dergelijke terugwerkende kracht of goedkeuring achteraf is in strijd met het Unierecht, met name met de processuele en de procedurele beginselen ter waarborging van transparantie, rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen.

    In de verordening noch in de daarop gebaseerde uitvoeringsverordening (EU) 2018/1101 is er sprake van een dergelijke terugwerkende kracht. Het Unierecht voorziet niet in een toestemming met terugwerkende kracht.

    3.

    Derde middel: schending van de motiveringsplicht en van het transparantie- en nauwkeurigheidsbeginsel.

    Verweerster heeft haar motiveringsplicht geschonden alsook het transparantie- en nauwkeurigheidsbeginsel zoals neergelegd in de procedurele en de processuele grondrechten.

    De werkingssfeer van artikel 1 van het bestreden uitvoeringsbesluit is volledig onbepaald wat tijd en inhoud betreft. Volgens de bewoordingen ervan kan het met terugwerkende kracht voor onbepaalde tijd van toepassing zijn.

    Artikel 1 ervan is vaag geformuleerd, met name wat “gegronde verdenking” en “diensten” betreft. Het is voor de betrokkenen onduidelijk onder welke voorwaarden aanvraagster handelingen kan verrichten die nadelig voor hen zijn, in welke periode en hoe deze verband houden met de “diensten”. Er wordt niet gespecificeerd wat onder “diensten” moet worden verstaan en of deze ook betrekking kunnen hebben op handelingen van derden.

    4.

    Vierde middel: onjuiste beoordeling en misbruik van bevoegdheid waardoor het Unierecht van hogere rang en inzonderheid de algemene procedurele, processuele en rechtsbeginselen zijn geschonden.

    Verweerster heeft haar discretionaire bevoegdheid onjuist uitgeoefend door in het geheel geen rekening te houden met de positie en de gevolgen van het besluit voor verzoekster.

    Verzoekster heeft niet de gelegenheid gekregen opmerkingen te maken over de redenen van de verdenking en zal blijkens artikel 1 van het besluit ook niet worden gehoord op een later tijdstip, zodat zij niet kan opkomen tegen de beslissingen van aanvraagster.

    Het feit dat verzoekster gebruik heeft gemaakt van haar door het constitutionele recht en het Unierecht beschermde procedurele grondrecht om bij de nationale rechter een beroepsprocedure tegen aanvraagster in te stellen, mag niet in aanmerking worden genomen bij de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid. Door aldus te handelen heeft verweerster haar beoordelingsmarge overschreden.

    Verweerster heeft niet overwogen minder verregaande of compenserende maatregelen te nemen, hoewel dit absoluut noodzakelijk was voor een geschikte afweging en toereikende beoordeling.


    (1)  Verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen (PB 1996, L 309, blz. 1).

    (2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1101 van de Commissie van 3 augustus 2018 tot vaststelling van de criteria voor de toepassing van artikel 5, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen (PB 2018, L 119I, blz. 7 ).

    (3)  Leidraad — Vragen en antwoorden: goedkeuring van de actualisering van de blokkeringsverordening (2018/C 277 I/03) (PB 2018, C 277I, blz. 4 ).


    Top