This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CN0749
Case C-749/18: Request for a preliminary ruling from the Cour administrative (Luxembourg) lodged on 30 November 2018 –B, C, D v Administration des contributions directes
Zaak C-749/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Cour administrative (Luxemburg) op 30 november 2018 — B, C, D / Administration des contributions directes
Zaak C-749/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Cour administrative (Luxemburg) op 30 november 2018 — B, C, D / Administration des contributions directes
PB C 93 van 11.3.2019, p. 27–29
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
11.3.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/27 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Cour administrative (Luxemburg) op 30 november 2018 — B, C, D / Administration des contributions directes
(Zaak C-749/18)
(2019/C 93/37)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour administrative
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: B, C, D
Verwerende partij: Administration des contributions directes
Prejudiciële vragen
1) |
Moeten de artikelen 49 en 54 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een wettelijke regeling van een lidstaat betreffende een fiscale-integratieregeling, die enerzijds consolidatie van de resultaten van de ondernemingen van eenzelfde groep toestaat en uitsluitend een verticale fiscale integratie van een ingezeten moedermaatschappij of een binnenlandse vaste inrichting van een niet-ingezeten moedermaatschappij met haar ingezeten dochterondernemingen toelaat, en die, anderzijds, zich op dezelfde wijze verzet tegen de zuiver horizontale fiscale integratie van uitsluitend dochterondernemingen van zowel een niet-ingezeten moedermaatschappij die niet over een binnenlandse vaste inrichting beschikt als een al dan niet ingezeten moedermaatschappij die wel over een binnenlandse vaste inrichting beschikt? |
2) |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten de artikelen 49 en 54 VWEU dan aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen dezelfde wettelijke regeling van een lidstaat met betrekking tot een fiscale-integratieregeling en, meer bepaald, tegen de uit deze wettelijke regeling voortvloeiende strikte scheiding tussen een verticale (tussen een topholding en haar directe of indirecte dochterondernemingen) en een horizontale integratieregeling (tussen twee of meer ingezeten dochterondernemingen van een topholding die buiten de fiscale integratie blijft) en tegen de daaruit voortvloeiende verplichting, de reeds bestaande verticale fiscale integratie te beëindigen alvorens een horizontaal fiscaal geïntegreerde groep te kunnen vormen, in het geval
|
3) |
Indien ook de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten de artikelen 49 en 54 VWEU — tezamen het beginsel van de nuttige werking van het Unierecht — dan aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen dezelfde wettelijke regeling van een lidstaat betreffende een fiscale-integratieregeling en, meer in het bijzonder, tegen de toepassing van een termijn op grond waarvan een verzoek om te worden toegelaten tot de fiscale-integratieregeling verplicht bij de bevoegde autoriteit moet worden ingediend vóór het einde van het eerste boekjaar ten aanzien waarvan om toepassing van deze regeling wordt verzocht, in het geval
|