Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016TN0232

    Zaak T-232/16 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 mei 2016 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 2 maart 2016 in zaak F-3/15, Frieberger en Vallin/Commissie

    PB C 243 van 4.7.2016, p. 44–45 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    4.7.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 243/44


    Hogere voorziening ingesteld op 12 mei 2016 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 2 maart 2016 in zaak F-3/15, Frieberger en Vallin/Commissie

    (Zaak T-232/16 P)

    (2016/C 243/49)

    Procestaal: Frans

    Partijen

    Rekwirerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en G. Gattinara, gemachtigden)

    Andere partijen in de procedure: Jürgen Frieberger (Sint-Lambrechts-Woluwe, België) en Benjamin Vallin (Sint-Gillis, België)

    Conclusies

    De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

    het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 2 maart 2016 in zaak F-3/15, Frieberger en Vallin/Commissie, te vernietigen, voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken het vierde middel van het beroep gegrond heeft verklaard;

    wat de procedure in eerste aanleg betreft, voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken van oordeel mocht zijn dat de zaak in staat van wijzen is, het beroep ongegrond verklaren en verzoekers verwijzen in de kosten;

    wat de procedure in hogere voorziening betreft, elke partij verwijzen in haar eigen kosten van deze procedure.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij vijf middelen aan.

    1.

    Eerste middel: verkeerde opvatting van de in eerste aanleg aangevoerde argumenten alsmede schending van het verbod om ultra petita te gaan.

    2.

    Tweede middel: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 26, lid 5, van bijlage XIII bij het Statuut.

    3.

    Derde middel: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het begrip overdracht van pensioenrechten krachtens artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut.

    4.

    Vierde middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht.

    5.

    Vijfde middel: schending van het beginsel van gelijke behandeling.


    Top