Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CN0503

    Zaak C-503/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Secretario Judicial del Juzgado de Violencia sobre la Mujer de Terrassa (Spanje) op 23 september 2015 — Ramón Margarit Panicello/Pilar Hernández Martínez

    PB C 414 van 14.12.2015, p. 19–20 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.12.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 414/19


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Secretario Judicial del Juzgado de Violencia sobre la Mujer de Terrassa (Spanje) op 23 september 2015 — Ramón Margarit Panicello/Pilar Hernández Martínez

    (Zaak C-503/15)

    (2015/C 414/23)

    Procestaal: Spaans

    Verwijzende rechter

    Secretario Judicial del Juzgado de Violencia sobre la Mujer de Terrassa

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Ramón Margarit Panicello

    Verwerende partij: Pilar Hernández Martínez

    Prejudiciële vragen

    1)

    Zijn de artikelen 34, 35, 207, leden 2, 3 en 4, van Ley 1/2000 [Ley 1/2000 de Enjuiciamiento Civil — wet 1/2000 op de burgerlijke rechtsvordering], die de bestuurlijke procedure van de „jura de cuentas” [bijzondere betalingsbevelprocedure voor advocaten- en procureurshonoraria] regelen, in strijd met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (1) voor zover zij rechterlijke toetsing uitsluiten? Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt:

    Is de griffier in het kader van de procedure van de artikelen 34 en 35 van Ley 1/2000 een „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie?

    2)

    Zijn de artikelen 34 en 35 van Ley 1/2000, die de ambtshalve rechterlijke toetsing uitsluiten van mogelijk oneerlijke bedingen of oneerlijke handelspraktijken in overeenkomsten tussen advocaten en natuurlijke personen die anders dan in het kader van hun beroepsuitoefening handelen, in strijd met de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 2, van richtlijn [93/13/EEG] (2) en de artikelen 6, lid 1, onder d), 11 en 12, van richtlijn 2005/29/EG (3)?

    3)

    Zijn de artikelen 34 en 35 van Ley 1/2000, die bewijslevering ten behoeve van de beslechting van het geding in de administratieve procedure van de „jura de cuentas” verbieden, in strijd met de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 2, en [punt 1, onder q), van de bijlage] van richtlijn [93/13/EEG]?


    (1)  PB 2000, C 364, blz. 1.

    (2)  Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29).

    (3)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22).


    Top