EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CN0105

Zaak C-105/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 25 februari 2010 — Staatsanwaltschaft/Malik Gataev, Khadizhat Gataeva

PB C 100 van 17.4.2010, p. 32–34 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

17.4.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 100/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 25 februari 2010 — Staatsanwaltschaft/Malik Gataev, Khadizhat Gataeva

(Zaak C-105/10)

2010/C 100/48

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Staatsanwaltschaft

Verwerende partijen: Malik Gataev, Khadizhat Gataeva

Prejudiciële vragen

1)

Hoe moet de verhouding tussen de bepalingen van richtlijn 2005/85/EG van de Raad (1) (richtlijn asielprocedures) en kaderbesluit 2002/584/JBZ (2) van de Raad worden uitgelegd, wanneer een onderdaan van een derde staat, om wiens overlevering met een Europees aanhoudingsbevel wordt verzocht, in de uitvoerende lidstaat een asielverzoek heeft ingediend en de asielprocedure en de procedure voor de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel gelijktijdig aanhangig zijn?

a)

Dient het in artikel 7, lid 1, van de richtlijn bedoelde recht om gedurende de behandeling van het asielverzoek in de lidstaat te verblijven, voorrang te krijgen, of moet artikel 7, lid 2, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel een grond vormt voor uitschakeling van het in artikel 7, lid 1, bedoelde recht? Kan overlevering worden geweigerd wegens een aanhangige asielprocedure, ook al is in de artikelen 3 en 4 van het kaderbesluit geen weigeringsgrond in die zin opgenomen?

b)

Moet artikel 7, lid 2, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat het lidstaten de vrijheid geeft de in sub a bedoelde kwestie in hun nationale wetgeving naar eigen inzicht te regelen?

c)

Hoe moet artikel 7 van de richtlijn inzonderheid met betrekking tot de voorgaande vragen worden uitgelegd in het geval waarin een persoon om wiens overlevering met een aanhoudingsbevel wordt verzocht, een asielverzoek heeft ingediend op in wezen dezelfde grondslag als die waarop hij zich verzet tegen de overlevering?

d)

Indien asiel wordt verleend, leidt dit er dan toe dat de uitvoerende lidstaat de overlevering moet weigeren? Voor dit geval wordt tevens verwezen naar de vierde vraag (punten a-c).

2)

Moet het kaderbesluit, gelet op het in artikel 1, lid 2, daarvan neergelegde beginsel en op de bepalingen van artikel 6, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat overlevering behalve op de in de artikelen 3 en 4 van het kaderbesluit genoemde gronden, gezien de punten 12 en 13 van de considerans van het kaderbesluit, ook geweigerd kan worden op andere gronden die gebaseerd zijn op de in de considerans genoemde omstandigheden?

a)

Indien het kaderbesluit zo uitgelegd wordt, op welke gronden kan of moet de uitvoerende lidstaat zich in dat geval baseren? Kan een lidstaat in dat geval uitgaan van de uitleggingscriteria die in het kader van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens op het gebied van overlevering zijn gehanteerd door het Europees Hof voor de rechten van de mens? Kan een lidstaat zich ook baseren op gronden die de weigeringsgronden uitbreiden ten opzichte van de in de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens aanvaarde uitleggingscriteria?

b)

Indien het kaderbesluit aldus moet worden uitgelegd dat de tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel eveneens geweigerd kan worden op andere dan de in de artikelen 3 en 4 genoemde gronden, vloeit hieruit dan tevens voort dat het kaderbesluit de lidstaten bovendien toestaat de tenuitvoerlegging van een met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf uitgevaardigd aanhoudingsbevel te weigeren op grond van omstandigheden die betrekking hebben op de inhoud of de motivering van het in de verzoekende staat gewezen vonnis of de regelmatigheid van de gerechtelijke procedure die tot het vonnis heeft geleid en die een nader onderzoek van de desbetreffende bezwaren vergen in de uitvoerende lidstaat? Onder welke precieze voorwaarden of op welke precieze gronden is een dergelijk onderzoek („révision au fond”) mogelijk?

c)

Moet het kaderbesluit aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten onder andere toestaat overlevering op grond van een met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf uitgevaardigd aanhoudingsbevel te weigeren, indien er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat de procedure waarin de straf is opgelegd niet eerlijk is verlopen, omdat de veroordeelde door de autoriteiten van de staat van de rechter werd onderworpen aan een vervolging die geconcretiseerd werd in een discriminerende inbeschuldigingstelling?

3)

Kunnen de bepalingen van het kaderbesluit aldus worden uitgelegd dat de overlevering in een situatie waarin die om in artikel 23, lid 4, van het kaderbesluit bedoelde ernstige humanitaire redenen, bijvoorbeeld gezondheidsredenen, tijdelijk kan worden opgeschort, volledig kan worden geweigerd indien de onevenredigheid van de uitlevering niet uit de weg kan worden geruimd door opschorting van de tenuitvoerlegging?

4)

Indien het kaderbesluit aldus moet worden uitgelegd dat de tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel kan worden geweigerd op basis van een grond waarin het kaderbesluit niet voorziet, welke voorwaarden gelden dan voor een dergelijke weigering, in het bijzonder in het geval waarin het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf?

a)

Zijn in dat geval de bepalingen van artikel 4, lid 6, van het kaderbesluit van overeenkomstige toepassing? Kan de tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel met andere woorden slechts worden geweigerd als de persoon om wiens overlevering wordt verzocht onderdaan of ingezetene is van de uitvoerende lidstaat en deze staat zich ertoe verbindt de straf of maatregel overeenkomstig zijn nationale recht zelf ten uitvoer te leggen?

b)

Kan als voorwaarde voor de weigering in elk geval worden gesteld dat de uitvoerende staat zich ertoe verbindt de straf of maatregel overeenkomstig zijn nationale recht zelf ten uitvoer te leggen?

c)

Indien het kaderbesluit aldus moet worden uitgelegd dat het in sommige gevallen toestaat de tenuitvoerlegging van een met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf uitgevaardigd aanhoudingsbevel te weigeren om redenen die verband houden met de inhoud of de motivering van het in de verzoekende staat gewezen vonnis of de regelmatigheid van de gerechtelijke procedure die tot het vonnis heeft geleid, is in dergelijke gevallen weigering toegestaan zonder dat voldaan is aan de sub a en b bedoelde voorwaarden?

5)

Welke betekenis moet of kan in verband met de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel worden gehecht aan de omstandigheid dat de aangehouden persoon, die een onderdaan van een derde staat is, zich tegen de overlevering verzet met de stelling dat hij in de uitvaardigende staat het risico loopt te worden uitgezet naar een derde staat?

a)

Welke betekenis heeft een dergelijk bezwaar, gelet op de bepalingen van het kaderbesluit en op de verplichtingen van de uitvaardigende staat ten aanzien van onderdanen van derde staten op grond van het recht van de Unie, onder andere op basis van de richtlijnen 2004/83/EG (3) en 2005/85/EG van de Raad?

b)

Welke betekenis kan in dit verband worden gehecht aan artikel 28, lid 4, van het kaderbesluit, volgens welke een persoon die op grond van een Europees aanhoudingsbevel is overgeleverd, niet aan een derde staat wordt uitgeleverd zonder toestemming van de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de gezochte persoon heeft overgeleverd? Vallen naast uitlevering ook andere vormen van verwijdering, zoals uitzetting, onder het verbod, en onder welke voorwaarden?

6)

Geldt de in de punten 34 en 42 tot en met 44 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 16 juni 2005, Pupino (C-105/03), geformuleerde verplichting om het nationale recht conform het kaderbesluit uit te leggen, ongeacht of deze uitlegging werkt in het voor- of nadeel van de betrokkene, voor zover het niet gaat om situaties als bedoeld in de punten 44 en 45 van dat arrest?


(1)  Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB L 326, blz. 13).

(2)  Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12).


Top