Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CA0388

    Zaak C-388/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 5 maart 2009 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England and Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk] — The Queen, The Incorporated Trustees of the National Council on Ageing (Age Concern England) / Secretary of State for Business, Enterprise and Regulatory Reform (Richtlijn 2000/78 — Gelijke behandeling in arbeid en beroep — Discriminatie op grond van leeftijd — Ontslag wegens pensionering — Rechtvaardiging)

    PB C 102 van 1.5.2009, p. 6–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    1.5.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 102/6


    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 5 maart 2009 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England and Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk] — The Queen, The Incorporated Trustees of the National Council on Ageing (Age Concern England) / Secretary of State for Business, Enterprise and Regulatory Reform

    (Zaak C-388/07) (1)

    (Richtlijn 2000/78 - Gelijke behandeling in arbeid en beroep - Discriminatie op grond van leeftijd - Ontslag wegens pensionering - Rechtvaardiging)

    2009/C 102/08

    Procestaal: Engels

    Verwijzende rechter

    High Court of Justice (England and Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court)

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: The Queen, The Incorporated Trustees of the National Council on Ageing (Age Concern England)

    Verwerende partij: Secretary of State for Business, Enterprise and Regulatory Reform

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice (England and Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Uitlegging van de artikelen 2, lid 2, en 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16) — Werkingssfeer — Nationale bepalingen die werkgevers toestaan werknemers van 65 jaar of ouder wegens pensionering te ontslaan

    Dictum

    1)

    Een nationale regeling als die welke is vastgesteld in Regulation 3, Regulation 7, leden 4 en 5, en Regulation 30 van de Employment Equality (Age) Regulations 2006 valt binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.

    2)

    Artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale maatregel die, zoals Regulation 3 van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde Regulations, geen nauwkeurige opsomming bevat van de doelstellingen die een afwijking van het principiële verbod van discriminatie op grond van leeftijd kunnen rechtvaardigen. Genoemd artikel 6, lid 1, biedt de mogelijkheid om van dat beginsel af te wijken enkel voor maatregelen die worden gerechtvaardigd door legitieme doelstellingen van sociaal beleid, zoals die in verband met het beleid op het gebied van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding. Het staat aan de nationale rechter na te gaan of de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, aan een dergelijk legitiem doel beantwoordt en of de nationale wetgevende of regelgevende autoriteiten, gelet op de beoordelingsvrijheid waarover de lidstaten op het gebied van sociaal beleid beschikken, terecht konden oordelen dat de gekozen middelen passend en noodzakelijk waren voor het bereiken van dat doel.

    3)

    Artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 biedt de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van de nationale wetgeving te voorzien in bepaalde vormen van verschil in behandeling op grond van leeftijd, wanneer zij „objectief en redelijk” worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, zoals het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Het belast de lidstaten ermee, het legitieme karakter van het aangevoerde doel met een hoge bewijsdrempel vast te stellen. Er dient geen bijzonder belang te worden gehecht aan de omstandigheid dat de in artikel 6, lid 1, van de richtlijn gebruikte term „redelijk” niet voorkomt in artikel 2, lid 2, sub b, hiervan.


    (1)  PB C 283 van 24.11.2007.


    Top