This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62006TN0059
Case T-59/06: Action brought on 23 February 2006 — Low & Bonar and Bonar Technical Fabrics v Commission
Zaak T-59/06: Beroep ingesteld op 23 februari 2006 — Low & Bonar en Bonar Technical Fabrics tegen Commissie
Zaak T-59/06: Beroep ingesteld op 23 februari 2006 — Low & Bonar en Bonar Technical Fabrics tegen Commissie
PB C 86 van 8.4.2006, p. 42–43
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
8.4.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 86/42 |
Beroep ingesteld op 23 februari 2006 — Low & Bonar en Bonar Technical Fabrics tegen Commissie
(Zaak T-59/06)
(2006/C 86/81)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoeksters: Low & Bonar plc (Dundee, Verenigd Koninkrijk) en Bonar Technical Fabrics NV (Zele, België) (vertegenwoordigers: L. Garzaniti, lawyer, M. O'Regan, Solicitor)
Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies van verzoeksters
— |
Nietigverklaring van de bestreden beschikking van de Commissie nr. C(2005)4634 van 30 november 2005 in zaak COMP/F/38.354 — Industriezakken in het algemeen, voorzover betrekking hebbend op verzoeksters; of |
— |
Subsidiair, gedeeltelijke nietigverklaring van artikel 1, lid 1, voorzover deze bepaling van toepassing is op verzoeksters, en gedeeltelijke nietigverklaring dan wel passende verlaging van de bij artikel 2 aan verzoeksters opgelegde geldboete; en |
— |
Meer subsidiair, wezenlijke verlaging van het bedrag van de bij artikel 2 aan verzoeksters opgelegde geldboete; en |
— |
Veroordeling van verweerster in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de door verzoeksters of elk van hen gederfde rente in verband met de betaling van de gehele of gedeeltelijke geldboete; en |
— |
Oplegging van elke andere passende maatregel. |
Middelen en voornaamste argumenten
In de bestreden beschikking heeft de Commissie vastgesteld, dat Bonar Phormium Packaging („BPP”) had deelgenomen in een complex kartel tussen fabrikanten van plastic industriezakken, dat zich uitstrekte tot België, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg, Nederland en Spanje. Dit kartel was op Europees niveau georganiseerd rond een handelsorganisatie, genaamd Valveplast, en tal van sub-groepen. De Commissie achtte eerstgenoemde verzoekster aansprakelijk voor de deelname van BPP op grond dat zij de moederonderneming van Bonar Phormium NV („BP”) was, waarvan BPP een divisie was; zij achtte de tweede verzoekster aansprakelijk op grond dat deze de rechtsopvolger van BP was, waarmee zij een juridische fusie was aangegaan. De Commissie legde verzoeksters een geldboete op van 12,24 miljoen EUR.
Eerstgenoemde verzoekster stelt, dat de Commissie juridische en feitelijke fouten heeft gemaakt door haar aansprakelijk te houden voor de door BPP begane inbreuk. Anders dan in de bestreden beschikking is geconstateerd, had zij geen deel in het commerciële beleid van BPP, wier management zelfstandig het marktgedrag van deze onderneming bepaalde.
Beide verzoeksters betogen verder subsidiair, dat de Commissie juridische en feitelijke fouten heeft gemaakt door vast te stellen dat de in de bestreden beschikking genoemde complexe afspraken gezamenlijk één voortdurende schending van artikel 81 EG opleverden die op Europees niveau rond Valveplast was begaan, en door subsidiair vast te stellen dat BPP had deelgenomen aan of anderszins op de hoogte was met en dus aansprakelijk was voor die schending. Volgens verzoeksters kon de Commissie enkel vaststellen, dat BPP had deelgenomen aan of, subsidiair, op de hoogte was met en aansprakelijk was voor afspraken met betrekking tot België en Nederland, en dat zij had deelgenomen aan het Valveplast-kartel gedurende slechts een week, namelijk tussen 21 november 1997, toen een vertegenwoordiger van BPP een bijeenkomst van Valveplast bijwoonde, en 28 november 1997, de datum waarop volgens de bestreden beschikking BPP's deelname werd beëindigd.
Verzoeksters stellen verder subsidiair, dat de door de Commissie opgelegde geldboete buitensporig hoog en onevenredig is en inbreuk maakt op de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie. Voorts heeft de Commissie juridische en feitelijke fouten gemaakt bij het bepalen van de hoogte van de geldboete en is de berekening van de geldboete ontoereikend gemotiveerd. In deze context heeft de Commissie volgens hen over het hoofd gezien, dat BPP een beperkte en uitsluitend passieve rol had gespeeld, en heeft zij een onevenredig en buitensporig basisbedrag opgelegd.