EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020IE1551

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Van urgent belang na COVID-19: een nieuwe multilaterale matrix ontwerpen (initiatiefadvies)

EESC 2020/01551

PB C 364 van 28.10.2020, p. 53–61 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

28.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 364/53


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Van urgent belang na COVID-19: een nieuwe multilaterale matrix ontwerpen

(initiatiefadvies)

(2020/C 364/08)

Rapporteur:

Emmanuelle BUTAUD-STUBBS

Besluit van de voltallige vergadering

20.2.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 32, lid 2, reglement van orde

 

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Externe Betrekkingen

Goedkeuring door de afdeling

16.6.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

16.7.2020

Zitting nr.

553

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

213/3/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

COVID-19 en multilateralisme

1.1.

De ingrijpende en ongekende economische, sociale en financiële gevolgen van de COVID-19-gezondheidscrisis vereisen een kordate en langdurige reactie die haar weerga in de geschiedenis niet kent. De EU moet de economie en de wereldhandel ondersteunen, enerzijds om te voorkomen dat deze, net als in 1929, een grote achterstand moet inlopen, en anderzijds om het herstel te financieren. Tegelijkertijd moet zij bedrijven, allerlei soorten werknemers (ook gehandicapten), kwetsbare groepen en burgers beschermen, in een geest van solidariteit en verantwoordelijkheid, waarbij niemand aan zijn of haar lot wordt overgelaten. Alle bedrijven, ook ondernemingen van de sociale economie, zijn essentiële onderdelen van de oplossing en moeten daarom onvoorwaardelijk kunnen profiteren van herstelmaatregelen.

1.2.

Herstel na de “Grote Lockdown” moet in het teken staan van duurzaamheid en inclusieve groene groei. Green Deal-maatregelen zijn daarom relevanter dan ooit (industriële strategie, koolstofcorrectie aan de grens en koolstofneutraliteit in 2050).

1.3.

De COVID-19-crisis heeft een zware slag toegebracht aan een multilateralisme dat toch al leed onder structurele zwakheden, zoals overlappende organisaties, een verouderde werking en een unanieme besluitvorming in combinatie met een groot aantal leden. Een en ander bleek uit het verscheiden van het beroeporgaan voor geschilbeslechting van de WTO en uit het feit dat de Verenigde Staten eerst zijn financiële bijdrage bevroor en zich daarna terugtrok uit de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Daar komt bij dat nationale exportbeperkingen voor essentiële medische benodigdheden en persoonlijke beschermingsmiddelen, ook door EU-lidstaten, nationaal egoïsme en een gebrek aan solidariteit en internationale samenwerking consequenties hebben voor de meest kwetsbare landen en het herstel van de wereldeconomie afremmen.

Een meer holistische aanpak is nodig

1.4.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) wil ruchtbaarheid geven aan zijn ideeën over een “multilaterale matrix”, die voortbouwen op een lange reeks eerdere voorstellen (bijvoorbeeld over de hervorming van de WTO en de rol van de Internationale Arbeidsorganisatie), en met nieuwe oplossingen komen voor het tijdperk na COVID-19 (1).

1.5.

Het EESC hoopt dat deze overdenkingen, die het tijdens de crisis op schrift heeft gesteld, een stimulans vormen voor nieuwe samenwerking en meer samenhang tussen de besluiten van internationale, supranationale en intergouvernementele organisaties op het gebied van handel en investeringen, fatsoenlijk werk, sociale en mensenrechten en klimaatverandering. Het zou graag zien dat landen loyaal samenwerken binnen deze organisaties en een impuls geven aan synergieën in plaats van te profiteren van mazen in de gemaakte afspraken.

1.6.

Na elke wereldoorlog hebben mensen voor het behoud van vrede en welvaart hun toevlucht gezocht tot internationale organisaties. De wereldwijde sanitaire crisis is een uitgelezen gelegenheid om de manier waarop de mondiale governance geregeld is kritisch tegen het licht te houden en om daarin tot op zekere hoogte plaats in te ruimen voor de geest van innovatie die in buitengewone situaties aan de dag treedt.

Een serie concrete voorstellen

1.7.

Verschillende belanghebbenden met een uiteenlopende achtergrond (zie bijlage 1) hebben de rapporteur geholpen met het formuleren van suggesties, waarbij rekening is gehouden met beperkingen van juridische, politieke en organisatorische aard.

1.8.

Deze voorstellen zijn gericht op een betere afstemming tussen:

mondiale sociale normen en verplichtingen inzake klimaatverandering en milieubescherming;

handelsgerelateerde regels en verdragen inzake klimaatverandering en milieubescherming, en

handelsgerelateerde regels en wereldwijde sociale normen.

1.9.

Het gaat onder meer om een betere toegang tot de status van waarnemer, financiering van studies, oprichting van nieuwe werkgroepen, betere coördinatie tussen de verschillende secretariaten, gemeenschappelijk beleid op het gebied van onderzoek en de interpretatie van een aantal wettelijke bepalingen en politieke toezeggingen.

1.10.

Het EESC is zich ervan bewust dat de veranderingen op politiek niveau moeten worden geïnitieerd en is er vast van overtuigd dat de EU, als een van de weinige mondiale actoren met een constitutionele plicht tot en mandaat voor goed mondiaal bestuur, een cruciale rol toekomt bij het van binnenuit vormgeven van een efficiëntere multilaterale matrix.

2.   De karige resultaten van ons jarenlange aandringen op samenhang tussen multilaterale regels

2.1.    Een pleidooi van prominente maatschappelijke actoren

2.1.1.

Veel belanghebbenden hebben herhaaldelijk aangedrongen op meer samenhang in de beleidsvorming van internationale, supranationale en intergouvernementele organisaties.

2.1.2.

Wat het bedrijfsleven betreft heeft de Internationale Kamer van Koophandel (ICC) er met name op gewezen dat “het huidige debat over de globalisering onder meer onder spanning staat door de ogenschijnlijke dissonantie tussen handels-, arbeids- en milieunormen” (2).

2.1.3.

In de verklaring van de G-7-L7-top in 2019 werd ook benadrukt dat “de mondiale governance meer oog moet hebben voor wat er op sociaal gebied nodig is, zoals nieuwe vaardigheden, om te kunnen zorgen voor fatsoenlijk werk conform internationale normen en voor omstandigheden waarin het bedrijfsleven garant kan staan voor productiviteit en hogere lonen en goede banen kan creëren” (paragraaf 3).

2.2.    Eerdere stappen in vogelvlucht

2.2.1.   Inzicht in de complexiteit van globalisering

2.2.1.1.

De Verenigde Naties (VN) speelt een belangrijke rol als overkoepelende internationale organisatie die regels en normen met de breedst mogelijke geografische dekking kan opstellen. Daarom steunt het EESC de hervorming van de VN, die moet leiden van een op procedures gebaseerde aanpak naar een resultaatgerichte aanpak. In september 2015 heeft de VN 17 doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) vastgesteld die de meest universele uitdagingen voor de mensheid weerspiegelen. Hoewel de SDG’s niet wettelijk bindend zijn, wordt van regeringen, en ook van EU-instellingen, verwacht dat zij zich verantwoordelijk opstellen en voor de verwezenlijking ervan een nationaal raamwerk vaststellen.

2.2.1.2.

In 2017 schreef de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) dat we “de globalisering in goede banen moeten leiden, maar dat we niet goed weten hoe we dat moeten doen” (3). Het betreffende beleidsdocument bevatte een overzicht van flankerend beleid (sociale en arbeidsmarkt, onderwijs en vaardigheden, sociale en milieuverantwoordelijkheid van bedrijven) en repte van “de dringende behoefte aan meer openbare raadplegingen en aan een grotere rol voor het maatschappelijk middenveld” als het op normalisatieactiviteiten van internationale organisaties aankomt.

2.2.2.   Mondiale sociale normen en multilaterale handelsregels: hoe een kans werd misgelopen

2.2.2.1.

Meteen na de mislukte poging om een sociale bepaling in haar regelgeving op te nemen verklaarde de WTO in 1996 (4) dat de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) nog steeds “voor deze [arbeids]normen en de formulering daarvan verantwoordelijk [is]”. Sindsdien heeft de IAO een aantal instrumenten van belang goedgekeurd. In hoofdstuk 5 van haar verklaring uit 1998 onderkent zij “dat arbeidsnormen niet mogen worden gebruikt voor protectionistische handelsdoeleinden en dat niets in deze Verklaring en de follow-up daarvan mag worden ingeroepen of anderszins worden gebruikt voor dergelijke doeleinden; bovendien mag het comparatieve voordeel van een land op geen enkele wijze in het gedrang komen door deze Verklaring en de follow-up daarvan”.

2.2.2.2.

In 2019 nam de IAO in haar verklaring ter gelegenheid van haar 100-jarig bestaan het voortouw. Zij verbond zich ertoe om “nauwer te gaan samenwerken met andere organisaties en met hen institutionele regelingen te ontwikkelen voor meer samenhang in het beleid, om zo met inachtneming van de sterke, complexe en cruciale banden tussen het sociale, handels-, financiële, economische en milieubeleid werk te maken van haar op de mens gerichte aanpak van de toekomst van werk” (hoofdstuk IV, paragraaf F).

2.2.2.3.

Hoewel zij onafhankelijk van elkaar opereren, werken de IAO en de WTO wel samen op een aantal gebieden en produceren zij onder meer interessante gezamenlijke publicaties over handel en werkgelegenheid, handel en informele werkgelegenheid, het sociaal duurzaam maken van de globalisering en het belang van beleid ter ontwikkeling van vaardigheden waarmee werknemers en bedrijven de voordelen van de handel beter kunnen benutten.

2.2.2.4.

In hun samenwerking hebben zij nooit de grens overschreden die in de ministeriële verklaring van de WTO (Singapore, 1996) als volgt is verwoord: “Wij verwerpen het gebruik van arbeidsnormen voor protectionistische doeleinden en zijn het erover eens dat het comparatieve voordeel van landen, met name lagelonenlanden, op geen enkele wijze ter discussie mag worden gesteld. In dit verband merken wij op dat de secretariaten van de WTO en de IAO zullen blijven samenwerken.”

2.2.3.   De geleidelijke inbedding van klimaat- en milieuverplichtingen in het multilaterale landschap

2.2.3.1.

Sinds 1994, toen het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) in werking trad, zijn regeringen regelmatig bijeengekomen om de voortgang te volgen via een degelijk systeem voor transparantie en verantwoording. Maar pas eind 2015 werd het Akkoord van Parijs aangenomen, de eerste universele en juridisch bindende klimaatveranderingsovereenkomst, waarmee een systeem van nationaal bepaalde bijdragen wordt opgelegd die gemonitord moeten worden.

2.2.3.2.

Als waarnemer in het UNFCCC, en met haar mandaat om vooruitgang te boeken op het gebied van fatsoenlijk werk en een rechtvaardige transitie, heeft de IAO een grote bijdrage geleverd aan de werkzaamheden van het Improved Forum on the impact of the implementation of response measures (2015-2018). Dit forum heeft met name onderzoek gedaan naar “het effect van beleid, programma’s en maatregelen (binnen of buiten rechtsgebieden ofwel grensoverschrijdende effecten) ter beperking van de klimaatverandering die partijen ten uitvoer leggen in het kader van het Verdrag, het Protocol van Kyoto en het Verdrag van Parijs inzake klimaatverandering”.

2.2.3.3.

Na een memorandum van overeenstemming in 2016 heeft de IAO nauw samengewerkt met personeel en deskundigen van het UNFCCC om het wederzijds begrip te vergroten: cursus over de rol van de sociale actoren, capaciteitsopbouw om het effect van de maatregelen inzake klimaatverandering te meten, regionale workshops over een rechtvaardige transitie en een tweejaarlijks wereldwijd forum.

2.2.3.4.

Activiteiten van de IAO op milieugebied verlopen voornamelijk via een consortium met UNEP, UNDP, UNIDO en Unitar, genaamd Partnership for Action on Green Economy (PAGE).

2.2.3.5.

Bovendien zijn er nog een aantal multilaterale milieuovereenkomsten (MEA’s) gesloten. Deze worden voornamelijk gebruikt door de VN en bestrijken een breed scala aan milieuthema’s, zoals biodiversiteit, land, zeeën, chemische stoffen, gevaarlijk afval en de atmosfeer. De EU is partij bij ongeveer 30 van deze overeenkomsten.

2.2.3.6.

Naast het VN-netwerk is het WTO-comité voor handel en klimaat een forum voor informatie-uitwisseling, evenementen en discussies over handel en duurzaamheid (d.w.z. circulaire economie, vrijwillige initiatieven op het gebied van normen, hervorming van subsidies voor fossiele brandstoffen, plastic enz.)

2.2.3.7.

Volgens de WTO-jurisprudentie mogen de leden maatregelen nemen met het oog op de gezondheid van de burgers, de bescherming van het milieu of het behoud van de biodiversiteit, mits deze voldoen aan een aantal vaste criteria die naleving van de WTO-regels en -praktijken moeten waarborgen. Deze uitzonderingen, die gebaseerd zijn op artikel XX van de GATT, worden als compatibel beschouwd indien zij proportioneel en niet-discriminerend zijn. Zulke maatregelen mogen in geen geval een “middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie of een verkapte beperking van de handel in het algemeen vormen.”

2.2.3.8.

Tijdens een conferentie in Bonn (9 december 1997) was Renato Ruggiero, directeur-generaal van de WTO, heel duidelijk over hoe ver een regering mag gaan: “Voor de bescherming van het milieu of de instandhouding van hulpbronnen binnen hun rechtsgebied mogen regeringen wat voor handelsbeperkingen dan ook opleggen, ook in- en uitvoerquota en -verboden, of belastingen en dergelijke heffen aan de grens, op voorwaarde dat zij voldoen aan de basisvereisten inzake non-discriminatie en zo gering mogelijke beperking van de handel. […] Op grond van de WTO-regels mogen zij echter niet proberen om door middel van handelsbeperkingen de productie- en verwerkingsmethoden — of ander beleid — van hun handelspartners te veranderen. Waarom? In principe omdat productie- en verwerkingsmethoden onder de soevereine rechtsbevoegdheid van elk land vallen”.

2.2.3.9.

Deze limiet, die interferentie met proces- en productiemethoden voorkomt, vormt een duidelijke belemmering voor stimulansen voor de productie van en de handel in duurzame goederen.

2.2.4.   Bilaterale oplossingen voor een grotere samenhang tussen economische, sociale en milieuregels

2.2.5.   Voor- en nadelen van de hoofdstukken handel en duurzame ontwikkeling (TSD)

2.2.5.1.

De EU heeft in de vrijhandelsovereenkomsten (FTA’s) TSD-hoofdstukken opgenomen om ervoor te zorgen dat de liberalisering van handel en investeringen niet tot slechtere milieu- en arbeidsvoorwaarden leidt.

2.2.5.2.

In 2017 onderkende het Europees Hof van Justitie (EHJ) de “essentiële plaats” van bepalingen inzake duurzame ontwikkeling in een overeenkomst (5).

2.2.5.3.

In 2018 (6) pleitte het EESC voor ambitieuzere en beter afdwingbare TSD-hoofdstukken, die evenveel gewicht in de schaal zouden moeten leggen als de hoofdstukken over commerciële, technische of tariefkwesties.

2.2.5.4.

In 2016 meldde de IAO (7) dat 63 % van de overeenkomsten met arbeidsbepalingen na 2008 zijn goedgekeurd, wat wijst op een versnelde ontwikkeling, en dat de EU, de VS of Canada betrokken waren bij 46,8 % van de vrijhandelsovereenkomsten met arbeidsbepalingen. De referentieteksten zijn in afnemende volgorde de Verklaring inzake beginselen en grondrechten van 1998, Verdrag nr. 182 (kinderarbeid), de Agenda voor fatsoenlijk werk en de Verklaring inzake sociale rechtvaardigheid.

3.   Nieuwe ideeën om een nieuwe multilaterale matrix te ontwerpen

3.1.    Algemene voorwaarden

3.1.1.

Voorstellen voor meer samenhang zouden altijd recht moeten doen aan vier beginselen:

specialisatie: “Internationale organisaties hebben alleen maar bevoegdheden omdat die hun door hun lidstaten zijn toegekend” (8);

besluitvormingscapaciteit: organisaties hebben duidelijke interne regels en processen die bestuursorganen (technische comités of algemene vergaderingen) in staat stellen te handelen;

transparantie: functionele wijzigingen, zoals de invoering van gemeenschappelijke groepen, nieuwe statuten of gemeenschappelijke verklaringen, moeten altijd zowel intern als extern op transparante wijze worden gecommuniceerd;

evaluatie: de totstandbrenging van een cultuur waarin het interne functioneren wordt geëvalueerd verdient aanmoediging.

3.1.2.

Het EESC is er qualitate qua voorstander van dat op een meer open wijze met het maatschappelijk middenveld wordt gecommuniceerd en overlegd over het beleid van internationale organisaties, en dringt aan op geleidelijke invoering van een permanente dialoog. Gezien zijn ervaring zou het EESC bij het opzetten van dergelijke procedures graag een faciliterende rol willen spelen. Net als het UNFCCC en de OESO, die waardevol overleg voeren met een breed scala aan partners, heeft de WTO, dat al een jaarlijks openbaar forum houdt, onlangs haar banden met het maatschappelijk middenveld aangehaald. Deze contacten kunnen het multilaterale handelssysteem een stuk efficiënter en democratischer helpen maken. Het EESC is dankbaar dat de Commissie het maatschappelijk middenveld een krachtiger stem helpt geven op multilateraal niveau en is ingenomen met actie 6 van het recente, zes punten tellende actieplan van de Ottawa Group (9).

3.1.3.

De onderhandelingscapaciteit van de sociale partners zou ook beter onderkend moeten worden. De tripartiete verklaring van de sociale partners op internationaal niveau en de reeks multinationale kaderovereenkomsten bevatten nuttige praktische regels en instrumenten (sociale normen, betrekkingen met leveranciers, sociale dialoog, bestrijding van kinder- en dwangarbeid).

3.2.    De multilaterale gereedschapskist

Integratie van de WTO in het VN-systeem vanuit functioneel oogpunt

3.2.1.

Met haar netwerk van gespecialiseerde agentschappen, zoals de IAO, Unesco, de WHO, het IMF, de Wereldbank en regionale ontwikkelingsbanken, is de VN de pijler van de internationale orde. Hoewel handelsregels moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de SDG’s, is de WTO opgezet als een zelfstandige organisatie en maakt zij geen deel uit van het VN-systeem. De directeur-generaal van de WTO neemt echter wel deel aan de VN-raad van de hoogste uitvoerende functionarissen (CEB), samen met alle directeuren-generaal van de gespecialiseerde agentschappen en andere prominente VN-organen. De WTO zou de CEB blijvend moeten informeren over ontwikkelingen in het systeem van handelsregels die kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de SDG’s

3.2.2.

Het expliciet noemen van “duurzame ontwikkeling” in de preambule van de WTO-overeenkomst van 1994 impliceert dat ook de SDG’s daaronder vallen, de nieuwe algemeen aanvaarde belichaming van duurzaamheid in het internationale recht. In overeenstemming hiermee noemt de WTO zichzelf op haar website al “essentieel voor het verwezenlijken van de SDG’s”.

Meer dwarsverbanden tussen verschillende regelingen

3.2.3.   Strakkere sociale en milieuregels

3.2.3.1.

In 2018 publiceerde de IAO verschillende studies over de algehele potentiële impact van het Akkoord van Parijs, over ecologische transitie en vaardigheden (10) en over vaardigheden voor een groenere toekomst en de impact van de opwarming van de aarde op de werkomstandigheden (11).

3.2.3.2.

Het EESC dringt aan op een bredere verspreiding van deze studies en zou graag zien dat er in ontwikkelingslanden door de Europese Commissie gefinancierde regionale workshops worden gehouden, en dan met name in de minst ontwikkelde landen en in insulaire en kwetsbare economieën, die het meest te lijden hebben onder de barre gevolgen van de opwarming van de aarde.

3.2.3.3.

In 2015 publiceerde de IAO richtsnoeren voor een rechtvaardige transitie naar een duurzame economie en samenleving voor iedereen. Bij hun normalisatieactiviteiten zouden diensten van de Commissie meer gebruik moeten maken van deze richtsnoeren. Bovendien zou de actualisering van deze richtsnoeren op de agenda van de Raad van Beheer van de IAO moeten staan.

3.2.4.   Meer afstemming tussen handelsregels en sociale normen

3.2.4.1.

In de geest van wederkerigheid zou de WTO aan de IAO formeel de status van waarnemer moeten toekennen in vergaderingen van haar belangrijkste organen en commissies. Op die manier zou de IAO de ministeriële conferenties van de WTO kunnen bijwonen, en bovendien zou het tot een grotere rol van de IAO in interne WTO-organen leiden en ertoe kunnen bijdragen dat eerbiediging van de internationale arbeidsnormen onderdeel wordt van de WTO-regeling inzake toetsing van het handelsbeleid (TPRM). Het EESC stelt voor om een speciale tijdelijke werkgroep met leden van het WTO- en het IAO-secretariaat op te richten, die dan in juni 2021 met uitgewerkte richtsnoeren zou moeten komen.

3.2.4.2.

Gezien het effect van COVID-19 op de mondiale waardeketens zou de Wereldcommissie van de IAO inzake de sociale dimensie van de globalisering bovendien nieuw leven moeten worden ingeblazen. In het verlengde van zijn advies over een bindend VN-verdrag (12) pleit het EESC tijdens het Duitse voorzitterschap van de EU voor een doeltreffend regelgevingskader dat borg staat voor de eerbiediging van de mensenrechten en fatsoenlijk werk in de mondiale waardeketens. Dit kader zou een Europees actieplan met wetgevingsinstrumenten en tastbare resultaten alsook ambitieuze en doeltreffende normatieve maatregelen op mondiaal niveau moeten omvatten. Zowel de IAO als de WTO zouden daaraan vanuit hun respectieve rol een bijdrage moeten leveren.

3.2.4.3.

Bij het onderzoek naar regionale en bilaterale handelsregelingen, waarvan het aantal en de geografische reikwijdte voortdurend toenemen, moet de WTO een nieuwe rol gaan spelen op het gebied van arbeidsbepalingen. Omdat de meeste nieuwe vrijhandelsovereenkomsten arbeidsbepalingen bevatten, zou het WTO-secretariaat dit nieuwe corpus moeten verzamelen, vergelijken en controleren. Dat zou zij samen met de IAO kunnen doen, in het kader van het IAO-actieplan inzake fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens, met als mogelijk gevolg verdere samenwerking tussen de IAO en de WTO.

3.2.5.   Meer afstemming tussen regels en beleid voor klimaat en handel

3.2.5.1.

In een uitzonderingsregeling van de WTO voor klimaatbescherming, waarover al in de academische wereld en het bedrijfsleven is gesproken, zouden “klimaatmaatregelen” kunnen worden omschreven: kenmerken, doelstellingen van algemeen belang en criteria voor verenigbaarheid met de WTO-regels. Met een dergelijke regeling zouden WTO-leden in eigen land of aan hun grenzen klimaatmaatregelen kunnen invoeren (emissiehandelssysteem), met dien verstande dat deze maatregelen zich niet mogen ontpoppen als een verkapte vorm van protectionisme.

3.2.5.2.

Voor de twaalfde ministerconferentie in 2021 zou een informele WTO-werkgroep een ministeriële verklaring van de WTO over handel en milieu moeten opstellen waarin wordt onderkend dat de handel, het handelsbeleid en het multilaterale handelsstelsel de internationale gemeenschap helpen om de SDG’s en andere gemeenschappelijke internationale milieuverbintenissen, zoals de Overeenkomst van Parijs, te verwezenlijken. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan haar inspanningen op dit gebied voort te zetten.

3.2.5.3.

Het EESC verzoekt de Europese Commissie haar standpunt over de geleidelijke afschaffing van de subsidies voor fossiele brandstoffen in de EU te verduidelijken en alle nieuwe multilaterale initiatieven binnen de WTO ten volle te steunen.

3.2.5.4.

De multilaterale WTO-onderhandelingen over een overeenkomst inzake milieugoederen zouden snel moeten worden hervat. Deze overeenkomst zou nauwer moeten worden gekoppeld aan de Overeenkomst van Parijs, waarbij te denken valt aan het voorstel van Chinees Taipei uit 2019 voor afspraken inzake milieugoederen en -diensten in het kader van deze Overeenkomst, die gericht zijn op de afschaffing van de tarieven voor goederen en diensten die de vermindering van de koolstofuitstoot ten goede komen. “Het opstarten van gloednieuwe onderhandelingen als de PAEGSA, gericht op actuele kwesties als klimaatverandering en internationale handelsliberalisering, zal een belangrijke prestatie zijn van het multilaterale handelsstelsel” (13).

3.2.5.5.

Omwille van een grotere samenhang zouden MEA-secretariaten de status van waarnemer moeten krijgen in een groot aantal WTO-commissies, dus niet alleen in de commissie handel en milieu (maar ook bijvoorbeeld in de commissies die zich bezighouden met technische belemmeringen en sanitaire en fytosanitaire maatregelen).

3.2.5.6.

Het EESC pleit voor de oprichting van een gezamenlijke werkgroep voor het VN-milieuprogramma, het UNFCCC en de WTO, die zich zou moeten bezighouden met de uitstoot van broeikasgassen en internationale handelsvraagstukken, en meetmethoden of compensatiesystemen in vrijhandelszones (bijv. door herbebossing) zou moeten uitwerken. In de in het kader van de Overeenkomst van Parijs vastgestelde nationale bijdragen zou rekening moeten worden gehouden met zulke met derde landen afgesproken compensatieregelingen.

4.   Bijdrage van de EU aan een nieuw model van duurzaam multilateralisme

4.1.

Om koolstoflekkage tegen te gaan is het EESC voorstander van een met de WTO verenigbaar mechanisme voor koolstofcorrectie aan de EU-grenzen, dat een gelijk speelveld voor CO2-intensieve sectoren zou opleveren (14). Het EESC verzoekt de Europese Commissie zich te houden aan haar oorspronkelijke tijdschema, met een wetgevingsvoorstel in het voorjaar van 2021. Voor de onlangs gestarte effectbeoordeling (de routekaart) is steun gebleken, met name in sectoren als staal, cement, chemie en elektriciteit.

4.2.

Het EESC benadrukt dat het belangrijk is om in het volgende stelsel van algemene preferenties (SAP) (Verordening (EU) nr. 978/2012 (15)) uitgebreide sociale en milieuvoorwaarden voor de begunstigde landen op te nemen.

4.3.    Zwaarder accent op duurzame ontwikkeling in vrijhandelsovereenkomsten

4.3.1.

Van de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling (TSD) in de handels- en investeringsovereenkomsten van de EU moet een sterkere dwang uitgaan:

Zoals het Europees Parlement aanbeveelt, moeten de TSD-hoofdstukken beide partners ertoe verplichten de belangrijkste internationale instrumenten op het gebied van de mensenrechten d.w.z. het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens), de kernverdragen van de IAO, waaronder het Verdrag betreffende arbeidsveiligheid, gezondheid en het arbeidsmilieu, en de Overeenkomst van Parijs en andere internationale milieuovereenkomsten te ratificeren en ten uitvoer te leggen.

Volgens het follow-upcomité Internationale Handel van het EESC moet in duurzaamheidseffectbeoordelingen het “gebruikte berekenbaar algemeen evenwichtsmodel […] opnieuw worden afgezet tegen alternatieve modellen en […] een bredere reeks indicatoren bevatten om de effecten op de mensen- en arbeidsrechten, klimaatverandering, biodiversiteit, consumenten en DBI’s te meten. Er moet een breder scala aan indicatoren worden ingevoerd, waarbij ook onbevooroordeeld dient te worden gekeken naar alternatieve modellen […].”

Het EESC dringt erop aan om de panelmechanismen zo te veranderen dat bedrijfsjuristen, maar ook arbeids-, klimaat- en mensenrechtendeskundigen, klachten met betrekking tot de TSD-hoofdstukken kunnen onderzoeken. Indien dergelijke panels schendingen constateren, zou er een mechanisme voor geschillenbeslechting tussen staten in werking moeten treden, met eventuele geldelijke straffen of sancties, en financiële compensatie voor de benadeelde partij.

4.3.2.

Toekomstige vrijhandelsovereenkomsten van de EU moeten naar de Overeenkomst van Parijs verwijzen en stimulansen bevatten, zoals een nulrecht voor milieugoederen of -diensten. CETA-artikel 22, lid 3, waarin de partijen zich ertoe verbinden economische en handelsstromen te bevorderen die fatsoenlijk werk en de bescherming van het milieu ten goede komen, zou ook moeten worden opgenomen in verdragen met andere handelspartners (Nieuw-Zeeland, Australië). Verder zou in toekomstige vrijhandelsovereenkomsten van de EU de toezichthoudende rol van de binnenlandse adviesgroepen meer dan milieu, werkgelegenheid en sociale aangelegenheden moeten bestrijken.

4.3.3.

Investeringsverdragen waarover de EU onderhandelt, met name met China, moeten altijd uitgebreide bepalingen bevatten over:

duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

het voorzorgsbeginsel met betrekking tot de volksgezondheid, natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen;

het beginsel van inspraak van het publiek en toegang tot informatie en justitie, en

het beginsel van integratie en wisselwerking, met name wat mensenrechten en sociale, economische en milieudoelstellingen betreft.

4.3.4.

De aanstaande benoeming van een EU-hoofd handhaving voor de handel zal ertoe bijdragen dat handelsovereenkomsten — met inbegrip van arbeidsrechten, milieuverbintenissen en de rol van het maatschappelijk middenveld — doeltreffend worden uitgevoerd.

4.4.    Een leidende rol voor de EU bij het ontwikkelen van een nieuwe multilaterale matrix

4.4.1.

De Unie is een van de weinige mondiale actoren met een constitutionele plicht tot en mandaat voor “het bevorderen van een internationaal bestel dat gebaseerd is op intensievere multilaterale samenwerking, en van goed mondiaal bestuur” (artikel 21, lid 2, onder h), van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)).

4.4.2.

Als een op regionale integratie gerichte organisatie kan de EU echter niet ten volle deelnemen aan de werkzaamheden van vele VN-organen en -organisaties, omdat zij voor de verdediging van haar standpunten en belangen op lidstaten is aangewezen. Meer dan tien jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, waarin de EU zich ertoe verplicht “multilaterale oplossingen voor gemeenschappelijke problemen, met name in het kader van de Verenigde Naties” te bevorderen (artikel 21, lid 1, VEU), is het de hoogste tijd dat de Unie samen met haar lidstaten een geïntegreerde strategie ontwikkelt om een betere positie binnen het VN-stelsel te verwerven.

Brussel, 16 juli 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  EESC-adviezen: REX/509 — Hervorming van de WTO met het oog op aanpassing aan de veranderende wereldhandel (PB C 159 van 10.5.2019), REX/486 — De rol van het handels- en investeringsbeleid van de EU bij het verbeteren van haar economisch presteren (PB C 47 van 11.2.2020), REX/500 — De hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in vrijhandelsovereenkomsten van de EU (PB C 227 van 28.6.2018), NAT/760 — Discussienota “Naar een duurzaam Europa in 2030” (PB C 14 van 15.1.2020).

(2)  ICC WTO reform, oktober 2019.

(3)  http://www.oecd.org/about/sge/fixing-globalisation-time-to-make-it-work-for-all-9789264275096-en.htm, blz. 9.

(4)  WTO Singapore Ministerial Declaration 1996, paragraaf 4.

(5)  Advies 2/15 van 16 mei 2017, EU:C:2017:376.

(6)  EESC-advies REX 500 — De hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in vrijhandelsovereenkomsten van de EU (PB C 227 van 28.6.2018) paragraaf 2.4.

(7)  IAO, Labour-related provisions in trade agreements: Recent trends and relevance to the ILO, GB.328/POL/3, paragraaf 9.

(8)  Jan Wouters, Cedric Ryngaert, Tom Ruys en Geert De Baere, International Law: A European Perspective (Oxford, Hart Publishing, 2018), blz. 259.

(9)  Canada geeft leiding aan een groep WTO-leden die bekend staat als de Ottawa Group en is opgericht om specifieke problemen voor het multilaterale handelssysteem aan te pakken. June 2020 Statement of the Ottawa Group: Focusing Action on Covid-19, June 2020.

(10)  World employment social outlook 2018 — Greening with jobs, Genève, IAO, 2018.

(11)  Working on a warmer planet: The impact of heat stress on labour productivity and decent work, Genève, IAO, 2019.

(12)  EESC-advies REX 518 — Een bindend VN-verdrag inzake ondernemingen en mensenrechten (PB C 97, 24.3.2020, blz. 9).

(13)  Non Paper JOB/TE/19, 19 januari 2018.

(14)  EESC-advies CCMI/167 — Hoe kijken de industriële sectoren aan tegen het verzoenen van klimaat- en energiebeleid (PB C 353 van 18.10.2019, blz. 59).

(15)  PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1.


BIJLAGE

VOORBEREIDENDE VERGADERINGEN

Naam

Organisatie

Rol

Elina BARDRAM

Europese Commissie

eenheidshoofd

internationale betrekkingen (CLIMA.A.1)

Daniele BASSO

EVV

adviseur

John BRYAN

EESC

lid groep III

Cinzia DEL RIO

EESC

lid groep II

Dimitru FORNEA

EESC

lid groep II

Alan HERVÉ

Politicologie Rennes

hoogleraar internationaal publiekrecht

Emmanuel JULIEN

IAO

adjunct-directeur

afdeling bedrijfsleven

Bernd LANGE

EP

voorzitter commissie INTA

Jürgen MAIER

Forum

milieu & ontwikkeling

directeur

Jean-Marie PAUGAM

Franse regering

permanent vertegenwoordiger Frankrijk bij de WTO

Christophe PERRIN

IAO

directeur

afdeling multilaterale samenwerking

Denis REDONNET

Europese Commissie

directeur

WTO, juridische zaken & goederenhandel (TRADE.DGA2.F)

Lutz RIBBE

EESC

lid groep III

Victor VAN VUUREN

IAO

directeur

afdeling bedrijfsleven

Lieve VERBOVEN

IAO

directeur bureau voor de EU

Jan WOUTERS

Universiteit Leuven

hoogleraar internationaal recht en internationale organisaties


Top