This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52020BP1836
Resolution (EU) 2020/1836 of the European Parliament of 14 May 2020 on discharge in respect of the implementation of the budget of the European Union agencies for the financial year 2018: performance, financial management and control
Resolutie (EU) 2020/1836 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018: functioneren, financieel beheer en controle
Resolutie (EU) 2020/1836 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018: functioneren, financieel beheer en controle
PB L 417 van 11.12.2020, p. 1–9
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
11.12.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 417/1 |
RESOLUTIE (EU) 2020/1836 VAN HET EUROPEES PARLEMENT
van 14 mei 2020
over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018: functioneren, financieel beheer en controle
HET EUROPEES PARLEMENT,
— |
gezien zijn besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, |
— |
gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2017 (COM(2019) 334), |
— |
gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1), |
— |
gezien Evaluatie nr. 07/2019 van de Rekenkamer “Verslaglegging over duurzaamheid: een inventaris van de stand van zaken bij EU-instellingen en -agentschappen”, gepubliceerd op 12 juni 2019, |
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (2) van de Raad, en met name artikel 1, lid 2, en artikel 208, |
— |
gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014, en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (3), en met name de artikelen 68 en 70, |
— |
gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4), en met name artikel 110, |
— |
gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 105, |
— |
gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement, |
— |
gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, |
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0079/2020), |
A. |
overwegende dat deze resolutie voor elk orgaan in de zin van artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en van artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, horizontale op- en aanmerkingen bevat die zijn vervat in de kwijtingsbesluiten volgens artikel 110 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 en artikel 3 van bijlage V bij zijn Reglement; |
B. |
overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure de nadruk legt op het belang van het verder versterken van het concept van resultaatgericht begroten, de verantwoordingsplicht van de instellingen en een goed personeelsbeheer; |
1.
benadrukt dat de agentschappen een aanzienlijke invloed hebben op het beleid, de besluitvorming en programma-uitvoering op gebieden van zeer groot belang voor de Europese burgers, namelijk veiligheid, beveiliging, gezondheid, onderzoek, economische zaken, vrijheid en justitie; onderstreept andermaal het belang van de door agentschappen uitgevoerde taken en hun rechtstreekse invloed op het dagelijks leven van EU-burgers; wijst ook nogmaals op het belang van de autonomie van de agentschappen, met name de autonomie van de regelgevende agentschappen en van agentschappen die tot taak hebben op onafhankelijke wijze informatie te verzamelen; herinnert eraan dat agentschappen vooral zijn opgericht om systemen van de Unie te beheren, de uitvoering van de Europese eengemaakte markt te vergemakkelijken en onafhankelijke technische of wetenschappelijke evaluaties uit te voeren; is in dit verband ingenomen met de doeltreffende algemene prestaties van de agentschappen;
2.
is ingenomen met de zichtbare vorderingen die de agentschappen hebben gemaakt met hun inspanningen om tegemoet te komen aan de eisen die zijn gesteld en de aanbevelingen die zijn gedaan tijdens de jaarlijkse kwijtingsprocedures; merkt tevreden op dat volgens het verslag van de Rekenkamer (de “Rekenkamer”) over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018 (het “verslag van de Rekenkamer”), de Rekenkamer een goedkeurend oordeel heeft gegeven over de betrouwbaarheid van de rekeningen van alle agentschappen; merkt ook op dat de Rekenkamer een goedkeurend oordeel heeft gegeven over de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende ontvangsten bij de rekeningen van alle agentschappen; stelt vast dat de Rekenkamer voor alle agentschappen een goedkeurend oordeel heeft gegeven over de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende betalingen bij de rekeningen, behalve in het geval van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO); merkt op dat de Rekenkamer voor EASO een basis voor een oordeel met beperking heeft afgegeven met betrekking tot de bevindingen waarover zij rapporteerde voor de begrotingsjaren 2016 en 2017 inzake de rechtmatigheid en regelmatigheid van de betalingen, maar dat zij oordeelde dat de betalingen van EASO die de basis vormen voor de jaarrekeningen voor het jaar dat afliep op 31 december 2018, met uitzondering van de effecten van de begrotingsjaren 2016 en 2017, in alle materiële aspecten rechtmatig en regelmatig zijn; erkent de constante voortgang die is geboekt door EASO met betrekking tot de uitvoering van hervormingen en corrigerende actieplannen;
3.
merkt op dat de begrotingen van de 32 gedecentraliseerde agentschappen van de Unie voor 2018 ongeveer 2 590 000 000 EUR aan vastleggingskredieten bedroegen, een stijging van ongeveer 10,22 % ten opzichte van 2017, en 2 360 000 000 EUR aan betalingskredieten, een stijging van 5,13 % ten opzichte van 2017; merkt bovendien op dat van de 2 360 000 000 EUR ongeveer 1 700 000 000 EUR uit de algemene begroting van de Unie werd gefinancierd, hetgeen neerkomt op 72,16 % van de totale financiering van de agentschappen in 2018 (72,08 % in 2017); stelt voorts vast dat een bedrag van circa 657 000 000 EUR gefinancierd werd met vergoedingen en heffingen alsmede rechtstreekse bijdragen van deelnemende landen;
4.
wijst nogmaals op zijn verzoek om de kwijtingsprocedure te stroomlijnen en te versnellen zodat kwijting kan worden verleend in het jaar dat onmiddellijk volgt op het jaar waarvoor kwijting wordt verleend, en de procedure wordt afgesloten in het jaar na het boekjaar in kwestie; is in dit verband ingenomen met de positieve inspanningen en de goede samenwerking met het netwerk van agentschappen van de Europese Unie (hierna “het netwerk”) en de afzonderlijke agentschappen, en met name met de Rekenkamer, waaruit duidelijk blijkt dat het van hun kant mogelijk is om de procedure te stroomlijnen en te versnellen; waardeert de tot dusver geboekte vooruitgang en nodigt alle betrokken partijen uit zich te blijven inspannen om verdere vorderingen met de procedure te maken;
De belangrijkste door de Rekenkamer vastgestelde risico’s en aanbevelingen
5. |
stelt tevreden vast dat de Rekenkamer, zoals blijkt uit haar verslag, het algemene risico voor de betrouwbaarheid van de rekeningen van de agentschappen, op basis van internationale boekhoudnormen, laag acht en dat in het verleden slechts van enkele materiële fouten sprake is geweest; merkt echter op dat het toenemende aantal delegatieovereenkomsten, waarbij de Commissie specifieke aanvullende taken en ontvangsten aan de agentschappen toewijst, een uitdaging vormt ten aanzien van de consistente en transparante behandeling van de rekeningen van de agentschappen; |
6. |
stelt vast dat volgens het verslag van de Rekenkamer het totale risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de ontvangsten die aan de rekeningen van de agentschappen ten grondslag liggen, voor de meeste agentschappen gering is, en dat er een middelgroot risico bestaat voor de gedeeltelijk zelffinancierende agentschappen, waar specifieke regelgeving geldt voor het aanrekenen en innen van vergoedingen en voor bijdragen van marktdeelnemers of samenwerkende landen; merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer het totale risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen van de agentschappen middelhoog is en voor specifieke begrotingstitels uiteenloopt van laag tot hoog; merkt op dat het risico voor titel I (personeelsuitgaven) over het algemeen laag is, dat voor titel II (administratieve uitgaven) het risico als middelgroot wordt beschouwd, en dat voor titel III (operationele uitgaven) het risico laag tot hoog wordt geacht, afhankelijk van het agentschap in kwestie en de aard van de operationele uitgaven; wijst erop dat de hoge risico’s doorgaans voortvloeien uit aanbestedingen en betalingen in het kader van subsidies en dat hiermee rekening moet worden gehouden wanneer de Rekenkamer een steekproef voor toekomstige controles en audits neemt; |
7. |
merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer het risico voor goed financieel beheer gemiddeld is en voornamelijk wordt vastgesteld op het gebied van informatietechnologie (IT) en overheidsopdrachten; vindt het betreurenswaardig dat IT en overheidsopdrachten foutgevoelige gebieden blijven; verzoekt de Commissie nogmaals aanvullende opleidingen te verzorgen en de uitwisseling van goede praktijken voor aanbestedingsteams van agentschappen te bevorderen; |
8. |
benadrukt dat de noodzaak van afzonderlijke administratieve structuren en procedures voor ieder agentschap een inherent risico op administratieve inefficiëntie vormt en dringt er bij de agentschappen op aan de thematische bundeling en samenwerking overeenkomstig hun beleidsterrein te intensiveren teneinde harmonisering te waarborgen en ervoor te zorgen dat middelen efficiënt worden gedeeld; verzoekt de agentschappen zich extra in te spannen om de reikwijdte van hun gedeelde diensten te verbreden en zo de doelmatigheid en kosteneffectiviteit van hun procedures te verhogen; |
9. |
wijst op het probleem waarbij duale operationele en administratieve hoofdkantoren geen operationele toegevoegde waarde bieden voor de agentschappen en dringt aan op verdere maatregelen om de inefficiëntie te beperken; moedigt agentschappen aan zich op dezelfde locatie te vestigen als andere agentschappen, waarbij ze zich tegelijkertijd op hun specifieke beleidsterreinen blijven richten; merkt op dat de Commissie voorstellen moet doen met betrekking tot eventuele fusies, sluitingen en/of overheveling van taken; |
10. |
maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat, naar aanleiding van opmerkingen die de voorgaande jaren zijn gemaakt en vanwege bekende beleidsontwikkelingen van de Unie op bepaalde gebieden, het vastgestelde risico met betrekking tot het samenwerkingsniveau van de lidstaten voor sommige agentschappen hoog is, namelijk het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), EASO en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA); verzoekt de Commissie nogmaals deze kwesties op de agenda van de Raad te zetten teneinde de samenwerking tussen lidstaten te versterken; |
11. |
erkent dat een doeltreffende, doelmatige en foutloze werking van de agentschappen nauw samenhangt met een niveau van financiering dat toereikend is om hun operationele en administratieve activiteiten te dekken; |
Begroting en financieel beheer
12. |
neemt kennis van het antwoord van het netwerk ter ondersteuning van het verzoek van het Parlement om de instellingen van de Unie constructieve feedback te geven in het kader van de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader na 2020 en merkt op dat elk agentschap is verzocht een analyse uit te voeren van het door de Commissie voorgestelde meerjarig financieel kader voor 2021-2027; is zich bewust van het belang van het meerjarig financieel kader voor de begrotingen van de agentschappen en moedigt de agentschappen aan naar nieuwe bronnen van financiering te blijven zoeken om de huidige bijdragen van de Uniebegroting aan te vullen; |
13. |
stelt vast dat de mate van gedetailleerdheid van de gecontroleerde verslagen over de uitvoering van de begroting van bepaalde agentschappen afwijkt van die van de meeste andere agentschappen, waaruit blijkt dat er duidelijke richtsnoeren nodig zijn voor de begrotingsverslagen van de agentschappen; erkent de inspanningen die geleverd zijn om de samenhang bij de presentatie van en de verslaggeving over de rekeningen te waarborgen; constateert ook dit jaar dat door de agentschappen openbaar gemaakte informatie en documenten discrepanties vertonen, met name wat betreft personeelsgerelateerde cijfers, onder meer in verslagen over de personeelsformatie (bezette posten of maximaal toegestane posten in het kader van de begroting van de Unie); neemt kennis van het antwoord van het netwerk dat het de richtsnoeren van de Commissie volgt, die werden herzien naar aanleiding van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 en aangenomen op 20 april 2020; verzoekt de Commissie voorts wederom om de komende jaren automatisch de officiële begroting (in vastleggingskredieten en betalingskredieten) en de personeelscijfers (personeelsformatie, arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen op 31 december van het jaar in kwestie) met betrekking tot de 32 gedecentraliseerde agentschappen, ter beschikking te stellen aan de kwijtingsautoriteit; |
Functioneren
14. |
moedigt de agentschappen en de Commissie aan het beginsel van resultaatgericht begroten verder te ontwikkelen en toe te passen, consequent te zoeken naar de meest doeltreffende manieren om toegevoegde waarde te creëren, en de mogelijke verbeteringen op het gebied van doelmatigheid in verband met het beheer van middelen te onderzoeken; neemt kennis van de suggestie van de Rekenkamer dat de publicatie van de begrotingen van de agentschappen per activiteit het mogelijk zou maken om de middelen te koppelen aan de activiteiten waarvoor ze worden gebruikt, de toewijzing van middelen gemakkelijker zou maken, de doeltreffendheid zou vergroten en onnodige uitgaven zou beperken; |
15. |
merkt tevreden op dat het netwerk door de agentschappen werd opgericht als platform voor samenwerking tussen de agentschappen, om hun zichtbaarheid te vergroten, verbeteringen op het gebied van efficiëntie vast te stellen en te stimuleren en toegevoegde waarde te creëren; erkent de toegevoegde waarde van het netwerk in zijn samenwerking met het Parlement en is ingenomen met zijn inspanningen om acties en informatie te coördineren, te verzamelen en te consolideren ten behoeve van de instellingen van de Unie; is voorts ingenomen met de richtsnoeren die het netwerk de agentschappen heeft aangereikt ter ondersteuning van hun inspanningen om de resultaten, de begroting en de gebruikte middelen zo goed mogelijk te plannen, te monitoren en te rapporteren; |
16. |
stelt met tevredenheid vast dat sommige agentschappen (bijvoorbeeld, de agentschappen voor justitie en binnenlandse zaken (6) en de Europese toezichthoudende autoriteiten (7)), doeltreffend samenwerken op basis van hun thematische verwantschap; moedigt de overige agentschappen aan om waar mogelijk verdere samenwerking aan te gaan met andere agentschappen, niet enkel door gedeelde diensten en synergieën tot stand te brengen, maar ook door samen te werken op gemeenschappelijke beleidsterreinen; merkt op dat de meerderheid van de agentschappen zich richt op en streeft naar het versterken van synergieën en het delen van middelen; merkt op dat het netwerk een onlinecatalogus heeft opgesteld van gedeelde diensten (voornamelijk IT-diensten) en dat in 2018 een proefprogramma is opgezet om het gebruik en de voordelen van gedeelde diensten te monitoren, dat in 2019 is uitgebreid tot alle gedeelde diensten; |
17. |
maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat er in 2018 enige vooruitgang is geboekt met betrekking tot de invoering van Sysper2 (het door de Commissie ontwikkelde instrument voor het beheer van personele middelen) doordat vijf extra agentschappen zich er in 2018 bij hebben aangesloten; merkt echter op dat de voortgang in de invoering ervan varieert, omdat het project complex is en elk agentschap zijn eigen specifieke kenmerken heeft; verzoekt de Commissie daarom te helpen ervoor te zorgen dat het instrument goed wordt gebruikt; merkt voorts op dat er bevredigende vooruitgang is geboekt bij de invoering van e-aanbesteding; wijst er echter op dat een aantal agentschappen nog steeds bezig is met de invoering van de instrumenten voor elektronische facturering die door de Commissie zijn ontwikkeld; |
18. |
uit zijn bezorgdheid over het feit dat maar één agentschap van de Unie, het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, een duurzaamheidsverslag publiceert; verzoekt alle agentschappen om duurzaamheid volledig te integreren in hun rapportagegegevens, duurzaamheidsverslagen te publiceren over zowel de bedrijfsvoering als de uitgevoerde activiteiten, en de betrouwbaarheid van de duurzaamheidsrapportage door middel van controles te waarborgen; |
19. |
onderstreept dat de agentschappen van de Unie bij de uitvoering van hun werkzaamheden in het bijzonder aandacht moeten besteden aan het waarborgen van de verenigbaarheid met het Unierecht, de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel en de naleving van de basisbeginselen van de interne markt; |
20. |
moedigt de agentschappen aan te streven naar de ontwikkeling van een samenhangend beleid voor de digitalisering van hun diensten; |
Personeelsbeleid
21. |
merkt op dat de 32 gedecentraliseerde agentschappen in 2018 in totaal 7 626 ambtenaren, tijdelijke functionarissen, arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen in dienst hadden (7 324 in 2017), hetgeen een toename van 3,74 % betekent ten opzichte van het voorgaande jaar; |
22. |
merkt op dat er in 2018 op het niveau van het hogere management bij 6 agentschappen sprake was van een evenwichtige genderverdeling en dat er bij 4 agentschappen een goed evenwicht was bereikt, maar dat er bij 14 agentschappen sprake was van een gebrek aan genderevenwicht (bij één agentschap bestond het hogere management volledig uit mannen); verzoekt de agentschappen grotere inspanningen te leveren voor een beter genderevenwicht in hun leidinggevend personeel; |
23. |
merkt op dat er in 2018 in de raad van bestuur van 3 agentschappen sprake was van een evenwichtige genderverdeling en in 6 agentschappen van een goed evenwicht, maar dat er in 21 agentschappen sprake was van een gebrek aan genderevenwicht (bij één agentschap bestond de raad van bestuur volledig uit mannen); verzoekt de lidstaten en de relevante organisaties die deel uitmaken van deze raden van bestuur rekening te houden met de noodzaak van een beter genderevenwicht wanneer zij vertegenwoordigers voor deze organen benoemen; |
24. |
merkt op dat slechts één agentschap, de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), heeft aangegeven een evenwichtige genderverdeling te hebben in zijn hoger management en de raad van bestuur; is ingenomen met deze prestatie en moedigt andere agentschappen aan dit goede voorbeeld te volgen; |
25. |
neemt nota van de informatie die door agentschappen is verstrekt over het genderevenwicht in hun hoger management en raden van bestuur en van de opmerkingen van sommige agentschappen dat zij buiten de uitvoerend directeur geen hoger management hebben; verzoekt de agentschappen in dit opzicht in de toekomst gegevens te presenteren voor alle categorieën leidinggevend personeel; |
26. |
moedigt de agentschappen aan een kader voor personeelsbeleid voor de lange termijn te ontwikkelen waarin wordt ingegaan op de balans tussen werk en privéleven voor personeel, levenslange begeleiding en loopbaanontwikkeling, genderevenwicht, werken op afstand, non-discriminatie, geografisch evenwicht en de werving en integratie van personen met een handicap; |
27. |
neemt nota van de conclusie in het verslag van de Rekenkamer dat, na haar snelle evaluatie in 2017 over de wijze waarop de agentschappen de toezegging hebben uitgevoerd om 5 % van het personeelsbestand in hun personeelsformatie voor de periode 2014-2018 te schrappen, de vermindering van 5 % is uitgevoerd, zij het met enige vertraging; |
28. |
merkt op dat sommige agentschappen met een personeelstekort kampen, en dat dit met name een uitdaging vormt wanneer er nieuwe taken worden toegewezen zonder dat wordt voorzien in extra personeel voor de uitvoering ervan en dat de kwijtingsautoriteit zich specifiek zorgen maakt over het feit dat sommige agentschappen zulke grote moeilijkheden ondervinden bij de werving van gekwalificeerd personeel voor specifieke graden, dat dit het algemene functioneren van de agentschappen in de weg staat en dat er een beroep moet worden gedaan op externe arbeidskrachten; |
29. |
erkent dat de agentschappen stappen hebben genomen om een omgeving zonder intimidatie tot stand te brengen, bijvoorbeeld door het personeel en management extra opleidingen te laten volgen en vertrouwenspersonen aan te wijzen; moedigt de agentschappen die dergelijke maatregelen nog niet hebben ingevoerd, aan dit te doen, en moedigt agentschappen die klachten hebben ontvangen met betrekking tot intimidatie aan hieraan prioriteit toe te kennen; |
30. |
merkt op dat de agentschappen hun personeelsbestand en de aanvullende personele en financiële middelen die zij nodig hebben, constant monitoren en evalueren en dat zij zo nodig relevante aanvragen indienen; erkent dat dergelijke aanvragen zouden moeten worden ingediend via een breder, interinstitutioneel proces, zodat de hoeveelheid middelen wordt afgestemd op de taken en verantwoordelijkheden van de agentschappen; |
31. |
benadrukt het belang van een beleid inzake personeelswelzijn; benadrukt dat agentschappen moeten zorgen voor fatsoenlijke, kwalitatief hoogwaardige arbeidsomstandigheden voor al hun personeel; |
32. |
maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat de betalingen in haar steekproeven wijzen op een tendens in de richting van compensatie van het tekort aan eigen statutair personeel door extern personeel (met name IT-consultants) dat van tijd tot tijd in de kantoren van de agentschappen werkt en waarbij arbeidscontractanten en uitzendkrachten worden ingezet; stelt vast dat vijf agentschappen uitzendkrachten aantrokken van geregistreerde uitzendbureaus, maar zich niet hielden aan alle regels zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) en in de desbetreffende nationale wetgeving (bijvoorbeeld, wat betreft arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten); merkt op dat drie agentschappen gebruikmaakten van overeenkomsten inzake de verlening van IT- en andere adviesdiensten die zodanig waren opgesteld en/of werden uitgevoerd dat dit in de praktijk zou kunnen neerkomen op de terbeschikkingstelling (“mise à disposition”) van uitzendkrachten in plaats van de verlening van duidelijk omschreven diensten of producten, zoals vereist in Richtlijn 2008/104/EG, in het personeelsstatuut en in de sociale en arbeidswetgeving, waardoor deze agentschappen werden blootgesteld aan juridische en reputatierisico’s; verzoekt het netwerk een algemeen beleid in te voeren ter voorkoming van de vervanging van vast personeel door duurdere externe consultants; |
33. |
neemt met bezorgdheid nota van de bevindingen van de Rekenkamer dat uitzendkrachten bij sommige agentschappen minder goede arbeidsomstandigheden hebben dan medewerkers die rechtstreeks in dienst zijn genomen door het agentschap; herinnert eraan dat, volgens Richtlijn 2008/104/EG en diverse nationale arbeidswetten, de arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten dezelfde moeten zijn als die voor werknemers die door de organisatie rechtstreeks in dienst zijn genomen; verzoekt de desbetreffende agentschappen de arbeidsvoorwaarden van hun uitzendkrachten te analyseren en te waarborgen dat deze in overeenstemming zijn met de Unie- en nationale arbeidswetgeving; |
34. |
wijst op het zeer lage aantal klokkenluiderszaken bij agentschappen van de Unie en vraagt zich naar aanleiding daarvan bezorgd af of het personeel wel op de hoogte is van de bestaande regels en of er een gebrek aan vertrouwen is in het systeem; verzoekt het beleid voor de bescherming van klokkenluiders van alle agentschappen van de Unie in overeenstemming te brengen met Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (9); dringt er bij de agentschappen op aan dat zij hun vastgestelde interne regels of richtsnoeren inzake klokkenluiders effectief toepassen, en verzoekt de agentschappen die nog bezig zijn met het vaststellen van dergelijke regels, dit proces zo snel mogelijk af te ronden; |
35. |
roept alle agentschappen op om het niveau van hun jaarlijkse personeelsverloop en het gemiddelde ziekteverzuim bekend te maken en duidelijk aan te geven welke posten op 31 december van het betreffende jaar zijn bezet om de onderlinge vergelijkbaarheid van de agentschappen te waarborgen; |
36. |
verzoekt de Commissie wederom te evalueren hoe de salariscoëfficiënt voor personeel dat werkzaam is in verschillende lidstaten wordt berekend teneinde te zorgen voor een beter geografisch evenwicht onder het personeel van agentschappen; |
37. |
merkt bezorgd op dat de lage correctiecoëfficiënten die worden toegepast op het salaris van personeel leiden tot lastige situaties waarin het vermogen van een agentschap om zijn dagelijkse taken doeltreffend uit te voeren in het gedrang kan komen, en kunnen leiden tot een hoog personeelsverloop; benadrukt dat agentschappen die zijn gevestigd in landen waar een lage correctiecoëfficiënt wordt toegepast, extra steun van de Commissie moeten ontvangen voor de invoering van aanvullende maatregelen die hen aantrekkelijker maken voor huidig en potentieel personeel, bijvoorbeeld de oprichting van Europese scholen en andere voorzieningen; roept de Commissie op de impact en haalbaarheid te beoordelen van een toekomstige toepassing van salariscorrectiecoëfficiënten; |
38. |
stelt vast dat de meeste agentschappen hun vacatures niet publiceren op de website van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO); neemt kennis van de bezorgdheid omtrent de hoge kosten van vertalingen; is in dit verband ingenomen met het door het netwerk gelanceerde en beheerde banenportaal en verzoekt alle agentschappen dit platform te benutten; |
39. |
moedigt de agentschappen van de Unie die geen grondrechtenstrategie hebben aan er een vast te stellen, inclusief een verwijzing naar de grondrechten in een gedragscode waarin de taken van hun personeel en de opleiding van het personeel kunnen worden vastgelegd; beveelt aan een doeltreffend preventiebeleid in te voeren en efficiënte procedures vast te stellen om problemen met betrekking tot intimidatie op te lossen; |
Aanbestedingen
40. |
maakt met bezorgdheid uit het verslag van de Rekenkamer op dat er tekortkomingen zijn vastgesteld in verband met de buitensporige afhankelijkheid van contractanten, externe consultants en uitzendkrachten, het gebruik van ontoereikende gunningscriteria en het sluiten van contracten met een abnormaal laag aantal inschrijvers zonder gegronde redenen; merkt op dat verschillende agentschappen terugkerende activiteiten en af en toe kernactiviteiten in hoge mate hebben uitbesteed, wat leidt tot een verzwakking van de interne deskundigheid en de controle op de uitvoering van de contracten, waarbij enkele tekortkomingen in het aanbestedingsproces zijn vastgesteld die eerlijke concurrentie en het bereiken van de beste prijs-kwaliteitverhouding kunnen ondermijnen; beveelt aan te streven naar een adequate verhouding tussen prijs en kwaliteit bij het toekennen van contracten, een optimaal ontwerp van kaderovereenkomsten, de inzet van gerechtvaardigde diensten van tussenpersonen en het gebruik van gedetailleerde kaderovereenkomsten; merkt op dat bij zes agentschappen de raamovereenkomst voor de levering van IT-onderhoud en -apparatuur gebrekkig was, aangezien daarin de aankoop van artikelen die niet specifiek in het raamcontract waren vermeld en niet aan een eerste competitieve procedure waren onderworpen, was toegestaan, en de contractant ook de prijzen kon verhogen van de producten die bij andere leveranciers waren aangekocht; merkt op dat de agentschappen weliswaar niet bevoegd zijn om de contractuele basisregelingen te wijzigen, maar dat bij hun daarmee verband houdende controles vooraf niet de juistheid van de door de contractant in rekening gebrachte prijsverhogingen werd gecontroleerd; verzoekt alle agentschappen en organen van de Unie de voorschriften voor openbare aanbestedingen strikt na te leven; onderstreept dat digitalisering agentschappen een geweldige kans biedt om de efficiëntie en transparantie, ook op het gebied van aanbestedingen, te vergroten; verzoekt alle agentschappen en organen daarom de processen voor elektronisch aanbesteden, elektronische inschrijving, elektronische facturering en elektronische formulieren voor openbare aanbestedingen spoedig af te ronden en in te voeren; verzoekt de Commissie en de agentschappen urgent de nodige verbeteringen door te voeren in aanbestedingsteams en hierbij rekening te houden met het feit dat het probleem hardnekkig is en systematisch dient te worden aangepakt; |
41. |
is van mening dat agentschappen, organen en instellingen van de Unie het goede voorbeeld moeten geven wat transparantie betreft; vraagt daarom om de publicatie van de volledige lijst met contracten die zijn toegekend via procedures voor openbare aanbesteding, ook contracten onder de wettelijk verplichte drempel van 15 000 EUR; |
42. |
merkt op dat de gedecentraliseerde agentschappen en andere organen, samen met de acht gemeenschappelijke ondernemingen van de Unie, aandringen op meer administratieve efficiëntie en schaalvoordelen door meer gebruik te maken van gezamenlijke aanbestedingsprocedures; stelt echter vast dat, ondanks de veelbelovende trend, pogingen om gezamenlijke aanbestedingsprocedures te gebruiken niet altijd succesvol waren, bijvoorbeeld wegens inadequate marktanalyses; |
Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie
43. |
stelt vast dat op 2 april 2019 op verzoek van de Commissie verzoekschriften van het Parlement een workshop werd georganiseerd, getiteld “Belangenconflicten: integriteit, verantwoording en transparantie in de instellingen en agentschappen van de EU”, waar de voorlopige bevindingen werden gepubliceerd van een nog te publiceren studie, getiteld “Belangenconflicten en EU-agentschappen”; betreurt dat de studie naar verwachting pas in januari 2020 werd gepubliceerd, terwijl deze eigenlijk in juli 2019 zou worden gepresenteerd; wijst erop dat de studie een alomvattend overzicht en een uitgebreide analyse omvat van het beleid ter voorkoming van belangenconflicten in de verschillende agentschappen, alsmede aanbevelingen met betrekking tot een beter toezicht op het beleid inzake belangenconflicten in de agentschappen; verzoekt het netwerk aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de ontwikkelingen met betrekking tot de toepassing van en mogelijke wijzigingen in dergelijke regelgeving en dergelijk beleid inzake belangenconflicten; |
44. |
merkt bezorgd op dat niet alle agentschappen en organen van de Unie op hun respectieve websites de belangenverklaringen hebben gepubliceerd van hun bestuursleden, uitvoerend management en gedetacheerde deskundigen; betreurt het dat sommige agentschappen nog steeds verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten publiceren; beklemtoont dat het niet aan de leden van de raad van bestuur of het uitvoerend management is te verklaren dat zij geen belangenconflicten hebben; dringt aan op een uniform model voor belangenverklaringen dat door alle agentschappen wordt gevolgd; benadrukt hoe belangrijk het is een onafhankelijk ethisch comité op te richten dat belangenconflicten en draaideurconstructies bij instellingen, agentschappen en andere organen van de Unie beoordeelt; dringt er bij de lidstaten op aan te garanderen dat alle gedetacheerde deskundigen hun respectieve belangenverklaringen en cv’s publiceren op de website van het desbetreffende agentschap; |
45. |
herhaalt dat een onvoldoende gedetailleerd beleid inzake belangenconflicten tot gevolg kan hebben dat een agentschap zijn geloofwaardigheid verliest; meent dat het regelmatig indienen van gedetailleerde belangenverklaringen altijd de basis moet vormen van al dit beleid; onderstreept in dit opzicht dat een verschuiving naar positieve belangenverklaringen in plaats van verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten uitgebreidere controles mogelijk zou maken; benadrukt dat de agentschappen van de Unie daarnaast over een screeningmechanisme voor belangenconflicten moeten beschikken dat evenredig is aan de omvang en functie van dat agentschap; |
46. |
roept alle agentschappen op deel te nemen aan het interinstitutioneel akkoord betreffende het transparantieregister voor belangenvertegenwoordigers, waarover momenteel wordt onderhandeld door de Commissie, de Raad en het Parlement; |
47. |
betreurt de afwezigheid van duidelijke richtsnoeren en van een geconsolideerd beleid inzake het draaideurprobleem; benadrukt dat deze kwestie van cruciaal belang is, met name voor agentschappen die met het bedrijfsleven samenwerken; verzoekt de Commissie om voor strengere regels, betere controles, duidelijker richtsnoeren inzake wachttijden voor vertrekkend personeel en andere maatregelen met betrekking tot het draaideurprobleem te zorgen; |
48. |
is ingenomen met het feit dat de meeste agentschappen, met uitzondering van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT) en het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), richtsnoeren hebben voor het verlenen van toegang tot documenten aan het publiek; merkt echter op dat het CdT van plan is richtsnoeren in te voeren en dat eu-LISA interne regels zal ontwikkelen voor de behandeling van verzoeken om toegang tot openbare documenten en zal trachten deze in 2020 vast te stellen; |
49. |
uit nogmaals zijn bezorgdheid over het feit dat agentschappen die een groot deel van hun inkomsten verkrijgen uit bijdragen van het bedrijfsleven gevoeliger zijn voor belangenconflicten en bedreigingen van hun professionele onafhankelijkheid; verzoekt de agentschappen en de Commissie de afhankelijkheid van bijdragen uit het bedrijfsleven te verminderen; |
50. |
verzoekt de agentschappen wederom een uitgebreid en horizontaal beleid in te voeren inzake het voorkomen van belangenconflicten en het onafhankelijkheidsbeleid van ECHA te gebruiken als beste praktijk en als goed voorbeeld van een systeem voor het bewaken en voorkomen van belangenconflicten; moedigt alle agentschappen aan een adviescomité inzake belangenconflicten in het leven te roepen; |
Interne controles
51. |
erkent de opmerking van de Rekenkamer dat agentschappen bij het gebruik van interinstitutionele contracten verantwoordelijk blijven voor de toepassing van de beginselen inzake overheidsopdrachten voor hun specifieke aankopen, en dat de interne controles van de agentschappen ervoor moeten zorgen dat deze in acht worden genomen; |
52. |
stelt vast dat de raad van bestuur van 29 agentschappen eind 2018 het herziene interne controlekader van de Commissie had goedgekeurd en dat 15 agentschappen ook verslag hadden uitgebracht over de uitvoering ervan; verzoekt om de vaststelling en uitvoering van het internecontrolekader door alle agentschappen teneinde de internecontrolenormen af te stemmen op de hoogste internationale normen en ervoor te zorgen dat interne controles op doeltreffende en doelmatige wijze de besluitvorming ondersteunen; |
53. |
maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat sommige agentschappen geen beleid hebben waarin hun gevoelige functies en de daarmee samenhangende risicobeperkende controles zijn vastgesteld (die tot doel hebben het risico van misbruik van aan personeelsleden gedelegeerde bevoegdheden te beperken en die een standaardonderdeel van de interne controle moeten zijn); dringt er daarom bij die agentschappen op aan dat zij dergelijk beleid aannemen; |
Overige opmerkingen
54. |
maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat de voorheen in Londen gevestigde agentschappen (de Europese Bankautoriteit (EBA) en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)) in 2019 uit het Verenigd Koninkrijk zijn verhuisd en dat hun rekeningen voorzieningen voor de bijbehorende verhuiskosten omvatten; wijst er voorts op dat de Rekenkamer in het geval van EMA heeft verwezen naar ontwikkelingen naar aanleiding van de huurovereenkomst van het agentschap en het vonnis van het Hooggerechtshof van Engeland en Wales; wijst op de voorwaardelijke verplichting van 465 000 000 EUR die is blijven bestaan naar aanleiding van de ondertekening van de nieuwe onderverhuringsovereenkomst en de onzekerheid over het totale verlies aan personeel na de verhuizing; merkt voorts met bezorgdheid op dat de Rekenkamer voor beide agentschappen ook heeft verwezen naar mogelijke dalingen van ontvangsten naar aanleiding van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie; |
55. |
is ingenomen met Evaluatie nr. 07/2019 van de Rekenkamer “Verslaglegging over duurzaamheid – een inventaris van de stand van zaken bij EU-instellingen en -agentschappen (Snelle evaluatie)”, gepubliceerd op 12 juni 2019; herhaalt zijn bevinding dat de informatie die wordt verzameld of gepubliceerd met name betrekking heeft op de manier waarop de bedrijfsvoering (zoals het interne verbruik van papier of water) van invloed is op de duurzaamheid en niet op de manier waarop de organisatie duurzaamheid heeft geïntegreerd in de algemene strategie en activiteiten; benadrukt dat er bij verslaglegging waarbij de nadruk op dergelijke interne aspecten ligt, geen rekening wordt gehouden met de meest essentiële kwesties voor een organisatie; verzoekt alle agentschappen een inventaris op te stellen van de negatieve effecten op de duurzaamheid die worden veroorzaakt door hun werkzaamheden en deze informatie structureel op te nemen in hun duurzaamheidsverslagen; |
56. |
moedigt de agentschappen sterk aan de aanbevelingen van de Rekenkamer uit te voeren; |
57. |
onderstreept de dringende noodzaak om de focus van de agentschappen te richten op het bekendmaken van de resultaten van hun onderzoek en werkzaamheden bij het grote publiek en om het publiek via sociale media en andere mediakanalen te bereiken teneinde het bewust te maken van hun activiteiten; herinnert eraan dat burgers in het algemeen niet op de hoogte zijn van het bestaan van de agentschappen, zelfs niet de agentschappen die in hun land werkzaam zijn; dringt er bij de agentschappen op aan dat zij effectiever en vaker contact zoeken met mensen; |
58. |
benadrukt de mogelijke negatieve effecten van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op de organisatie, activiteiten en rekeningen van de agentschappen, met name wanneer de rechtstreekse bijdragen dalen; dringt er bij de Commissie op aan de risicopreventie en -mitigatie voor de agentschappen buitengewoon zorgvuldig aan te pakken; |
59. |
is ingenomen met de oprichting van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA), waarvan oprichtingsverordening in maart 2018 in werking is getreden en waarvan de werkzaamheden in oktober 2019 van start zijn gegaan; benadrukt dat voor voldoende financiering moet worden gezorgd voor de opbouw van deze autoriteit; onderstreept dat deze financiering niet kan worden verwezenlijkt door de toewijzingen voor andere agentschappen voor werkgelegenheid en sociale zaken en andere begrotingslijnen te herverdelen, en dat de ELA een nieuwe instantie is, die dus ook nieuwe middelen nodig heeft om soepel te kunnen functioneren; benadrukt met name dat de inwerkingtreding van de ELA niet mag leiden tot een vermindering van de middelen en capaciteiten van het Europees netwerk van diensten voor de arbeidsvoorziening (Eures), dat een centrale rol speelt bij het faciliteren van de arbeidsmobiliteit van burgers van de Unie en diensten en partnerschappen aanbiedt voor werkzoekenden en werkgevers, openbare diensten voor arbeidsvoorziening, de sociale partners en de lokale autoriteiten; onderstreept daarom dat er voor zowel de ELA als Eures duidelijke en afzonderlijke begrotingslijnen behouden moet blijven; |
60. |
benadrukt dat de ELA ervoor zal helpen zorgen dat de regels van de Unie inzake arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de sociale zekerheid eerlijk en doeltreffend worden toegepast, nationale autoriteiten zal ondersteunen bij de samenwerking om deze regels te handhaven en dat zij het voor burgers en het bedrijfsleven gemakkelijker zal maken profijt te hebben van de interne markt; is van oordeel dat de vier agentschappen het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), de Europese Stichting voor opleiding (ETF), het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) weliswaar voornamelijk gericht zijn op onderzoek, maar de werkzaamheden van ELA op nuttige wijze kunnen ondersteunen en ertoe kunnen bijdragen; |
61. |
benadrukt dat transparantie en bewustmaking van de burgers over het bestaan van de agentschappen van essentieel belang zijn voor de democratische verantwoordingsplicht van de agentschappen; is van oordeel dat het gebruiksgemak van de bronnen en gegevens van het agentschap van het hoogste belang zijn; vraagt daarom om een beoordeling van de manier waarop de gegevens en bronnen op dit moment worden weergegeven en beschikbaar worden gesteld en de mate waarin burgers vinden dat ze gemakkelijk te vinden, te herkennen en te gebruiken zijn; |
62. |
beveelt alle agentschappen aan om zich te richten op communicatie met het publiek en publiciteit, aangezien de burgers vaak niet bekend zijn met het bestaan en de activiteiten van de agentschappen; |
63. |
moedigt de agentschappen van de Unie ertoe aan de goedkeuring te overwegen van een grondrechtenstrategie, inclusief een verwijzing naar de grondrechten in een gedragscode waarin de taken en de opleiding van het personeel kunnen worden vastgelegd; moedigt de instelling van mechanismen aan om ervoor te zorgen dat elke schending van de grondrechten wordt opgespoord en gemeld en dat risico’s van dergelijke schendingen snel onder de aandacht van de belangrijkste organen van het betreffende agentschap worden gebracht; moedigt, indien relevant, de instelling van de functie van een grondrechtenfunctionaris aan die rechtstreeks rapporteert aan de raad van bestuur (om een bepaalde mate van onafhankelijkheid te garanderen ten opzichte van andere personeelsleden) teneinde ervoor te zorgen dat bedreigingen voor de grondrechten onmiddellijk worden aangepakt en dat het beleid inzake de grondrechten binnen de organisatie voortdurend wordt verbeterd; moedigt de ontwikkeling van een regelmatige dialoog over grondrechtenkwesties aan met organisaties uit het maatschappelijk middenveld en internationale organisaties die actief zijn op dit gebied; moedigt de eerbiediging van de grondrechten aan als centraal element van de criteria voor een mandaat van het betrokken agentschap om samen te werken met externe actoren, waaronder met name de leden van de nationale overheden waarmee zij op operationeel niveau contacten onderhouden. |
64. |
moedigt alle agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken aan om registratie te overwegen in het kader van het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) om hun milieuprestaties te verbeteren. |
65. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de onder deze kwijtingsprocedure vallende agentschappen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). |
(1) PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.
(2) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(3) PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.
(4) PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.
(5) PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.
(6) Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA), Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (CEPOL), Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust).
(7) Europese Bankautoriteit (EBA), Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa), Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA).
(8) Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).
(9) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).