EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016IP0252

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juni 2016 over de bevordering van innovatie en economische ontwikkeling in het toekomstige Europese landbouwbeheer (2015/2227(INI))

PB C 86 van 6.3.2018, p. 62–71 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 86/62


P8_TA(2016)0252

Bevordering van innovatie en economische ontwikkeling in het toekomstige Europese landbouwbeheer

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juni 2016 over de bevordering van innovatie en economische ontwikkeling in het toekomstige Europese landbouwbeheer (2015/2227(INI))

(2018/C 086/07)

Het Europees Parlement,

gezien Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad,

gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad,

gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad,

gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad,

gezien de internationale beoordeling van de VN van landbouwkennis, wetenschap en technologie voor ontwikkeling van de FAO, de GEF, het UNDP, het UNEP, Unesco, de Wereldbank en de WHO,

gezien het memorandum van overeenstemming tussen de Europese Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB), dat op 14 juli 2014 werd ondertekend,

gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over het proteïnetekort in de EU: welke oplossing voor een allang bestaand probleem? (1),

gezien de conclusies van de Raad van 18 juni 2012 over het Europees Innovatiepartnerschap „Productiviteit en duurzaamheid in de landbouw” (2),

gezien zijn resolutie van 17 december 2015 over octrooien en kwekersrechten (3),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0163/2016),

A.

overwegende dat de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de VN schat dat vanwege de verwachte stijging van de wereldbevolking naar 9,1 miljard mensen in 2050 de voedselvoorziening — die veilig en van hoge kwaliteit moet zijn — tegen die tijd met 60 % gestegen moet zijn in de ontwikkelde landen en de oogstopbrengsten met 24 %, maar dat tegelijkertijd de hulpbronnen voor toekomstige generaties behouden moeten blijven en voedselverspilling en -verlies moet worden tegengegaan, omdat momenteel meer dan een derde van de wereldwijde productie op die manier eindigt; overwegende dat de FAO tevens schat dat de landbouwgrond in 2050 slechts met 4,3 % in omvang toegenomen zal zijn, wat een beter beheer van natuurlijke hulpbronnen vergt om onder andere de aantasting van de bodem te voorkomen;

B.

overwegende dat grond overal ter wereld wordt gekenmerkt door een scherp dalende intrinsieke productiviteit en vruchtbaarheid als gevolg van de aantasting van de bodem, voornamelijk in de vorm van bodemerosie, omdat ecosysteemfuncties zoals de vorming van de bovenlaag, humusvorming, bestuiving, het waterhoudend vermogen en de kringloop van voedingsstoffen verloren gaan; overwegende dat er een brede consensus bestaat dat we, als oplossing voor dit probleem en teneinde de productiviteit in stand te houden en zelfs te verhogen, door middel van innovatie de werking van deze ecosysteemfuncties moeten verbeteren om de weerbaarheid tegen klimaatverandering te waarborgen;

C.

overwegende dat de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) volgens de VN alleen kunnen worden verwezenlijkt indien de landbouwproductiviteit in 2030 twee keer zo hoog is geworden, de agrovoedingssector zich aan de klimaatverandering en de veranderende weersomstandigheden aanpast, de kwaliteit van het ecosysteem en de bodem verbetert en het verlies aan biodiversiteit tot een minimum wordt beperkt; overwegende dat om dit te bereiken prioriteit moet worden gegeven aan het gebruik van microbiologische preparaten die het bodemleven bevorderen; overwegende dat vier van de acht VN-millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's) verband houden met de landbouw;

D.

overwegende dat de bevolkingsgroei, de stijging van het gemiddelde inkomen en het veranderende consumentengedrag zullen leiden tot gewijzigde voedingspatronen, en met name zullen resulteren in een grotere vraag naar verwerkte levensmiddelen en dierlijke eiwitten, zoals vlees en zuivel;

E.

overwegende dat de levenskwaliteit van werknemers in de landbouw en van plattelandsgemeenschappen moet worden verbeterd;

F.

overwegende dat de Unieconsumenten, gezien de talrijke problemen, het toenemende aantal voorschriften waar landbouwers mee te maken krijgen en het feit dat het aantal technologische hulpmiddelen in de landbouw is gedaald en de groei van geïrrigeerde gebieden zichtbaar is vertraagd, nog nooit zo'n laag percentage van hun inkomen aan voeding hebben besteed; overwegende dat de huidige economische recessie heeft geleid tot een toename van de armoede, waardoor Unieconsumenten vaker moeten aankloppen bij voedselbanken;

G.

overwegende dat de FAO in haar hoofdpublicatie „The State of Food and Agriculture” opmerkt dat vrouwen in alle regio's een aanzienlijke bijdrage leveren aan de plattelandseconomie en dat hun rol per regio verschilt, hoewel ze nog altijd minder toegang hebben dan mannen tot de hulpmiddelen en mogelijkheden die nodig zijn om hun productiviteit te verhogen;

H.

overwegende dat de consumenten behoefte hebben aan voedsel met hogere ecologische, voedings- en gezondheidsnormen en -waarden en van een hogere kwaliteit, terwijl de landbouwsector tegelijkertijd moet diversifiëren en innoveren om alle burgers te voorzien van kwalitatief hoogstaand, veilig en betaalbaar voedsel en de producenten een fatsoenlijk en leefbaar inkomen te garanderen;

I.

overwegende dat de landbouwproductie verhoogd en verbeterd moet worden met minder middelen als gevolg van de druk op de natuurlijke hulpbronnen en de daaraan verbonden gevolgen voor de biodiversiteit, de kwetsbaarheid van het milieu, klimaatverandering en landschaarste, in combinatie met de groei van de wereldbevolking en het veranderende consumentengedrag; overwegende dat innovatieve landbouw een kleinere ecologische voetafdruk moet achterlaten en optimaal gebruik moet maken van natuurlijke processen en ecosysteemdiensten, waaronder hernieuwbare energie en een hogere consumptie van plaatselijke agrovoedingsmiddelen;

J.

overwegende dat een hulpbronnenefficiënter landbouwmodel waarvan de producten meer tot hun recht komen essentieel is om de duurzaamheidsproblemen voor alle landbouwbedrijven, ongeacht hun omvang, aan te pakken en om hen beter toe te rusten op de instandhouding van de natuurlijke hulpbronnen en het milieu;

K.

overwegende dat de ontwikkeling van duurzamere landbouwmodellen, die niet alleen bedoeld zijn om de bevolking van voedsel te voorzien maar ook om andere goederen en diensten dan levensmiddelen te produceren, mogelijk tal van nieuwe banen oplevert in elke regio, niet alleen in de sector voeding (voor mens en dier) maar ook in de sectoren bio-economie, groene chemie, hernieuwbare energie, toerisme enz.; overwegende dat die banen bovendien zeer vaak plaatsgebonden zijn;

L.

overwegende dat de EU 's werelds grootste exporteur van landbouwproducten is, waardoor de agrovoedingssector een cruciale economische pijler van de Unie is die werk verschaft aan 47 miljoen personen in 15 miljoen downstreambedrijven op terreinen zoals voedselverwerking, detailhandel en diensten, en bijdraagt aan een positieve handelsbalans van 17 802 EUR miljoen die staat voor 7,2 % van de totale waarde van de EU-export;

M.

overwegende dat het concurrentievermogen en de duurzaamheid van het GLB belangrijke prioriteiten van de hervorming van het GLB uit 2013 waren; overwegende dat de veiligstelling van de voedselvoorziening door een toename van de productiviteit van de duurzame landbouw en het waarborgen van redelijke en billijke prijzen voor landbouwers en consumenten, zoals genoemd in artikel 39 VWEU, het beste kan worden bereikt door middel van onder andere innovatie; overwegende dat mede dankzij duurzame en innovatieve landbouw, die hoogwaardige producten voortbrengt, veel doelstellingen uit het VWEU op het vlak van milieu en gezondheid die vallen onder het horizontale beleid verwezenlijkt kunnen worden; overwegende dat het toekomstige concurrentievermogen onder andere afhangt van de intrinsieke productiviteit en vruchtbaarheid die voortkomen uit natuurlijke processen en hulpbronnen;

N.

overwegende dat in het op 14 juli 2014 ondertekende memorandum van overeenstemming tussen de Commissie en de EIB uitdrukkelijk verdere investeringen in innovatieve landbouw worden aangemoedigd door financieringsinstrumenten beschikbaar te stellen om investeringen in de landbouw te bevorderen, waaronder een voorstel van de Commissie dat gericht is op de ondersteuning en uitbreiding van de financieringsinstrumenten in de landbouwsector teneinde prijsschommelingen tegen te gaan;

O.

overwegende dat de landbouwsector regelmatig veranderingscycli ondergaat met het oog op een toename van de productiviteit; overwegende dat deze cycli aanzienlijk hebben bijgedragen aan de economische ontwikkeling van de landbouw tot het huidige niveau; overwegende dat de integratie van de nieuwste technologieën en de aanpassing en het opnieuw uitvinden van bestaande technologieën, waaronder biologische en agro-ecologische benaderingen in landbouwpraktijken, aanzienlijke voordelen met zich mee zullen brengen voor landbouwbedrijven van elke omvang; overwegende dat aquacultuur een onderbelicht potentieel heeft om innovatie door te voeren in conventionele landbouwpraktijken door mariene en oceanische natuurlijke hulpbronnen op een duurzame manier te benutten;

P.

overwegende dat in sommige lidstaten om uiteenlopende structurele redenen grote stukken verlaten landbouwgrond braak blijven liggen;

1.

merkt op dat de landbouw altijd nieuwe praktijken, technieken en productiemethoden heeft ontwikkeld waarmee de opbrengst is toegenomen, het vermogen om landbouwpraktijken aan te passen aan nieuwe en veranderende omstandigheden is gestegen en de productiekosten zijn gedaald; merkt verder op dat land- en bosbouw essentiële onderdelen zijn van onze natuurlijke wereld en dat deze sectoren goederen leveren en diensten verlenen die verder strekken dan voedselproductie en verder kunnen worden geholpen door nieuwe ontwikkelingen aan te wakkeren; is ervan overtuigd dat innovatie een absolute voorwaarde is om vooruitgang te blijven boeken;

2.

is er sterk van overtuigd dat economische ontwikkeling en duurzame productie elkaar niet uitsluiten en vooral met behulp van innovatie, onderzoek en ontwikkeling, nieuwe governance- en bedrijfsmodellen en verbeterde agronomie tot stand kunnen worden gebracht; benadrukt dat technologische en bestuurlijke innovatie moet worden ondersteund door te zorgen voor samenhangende en duidelijke regelgeving die ruimte biedt voor ondernemerschap; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat dit in elk toekomstig GLB wordt weerspiegeld en dat innovatie uitdrukkelijk aan bod komt bij komende herzieningen en hervormingen van de desbetreffende wetgeving waarin nieuwe en jonge landbouwers met originele ideeën en bedrijfsmodellen meer erkenning krijgen; wijst erop het feit dat de Europese landbouw zijn doel bereikt om hoogwaardige producten met een grote meerwaarde te produceren, door middel van winstgevende en op kennis gebaseerde oplossingen die worden ondersteund door de Europa 2020-strategie; is in dit verband verheugd over de beoordeling van de Commissie van de bijdrage van de strategie voor de bio-economie van 2012 aan de kringloopeconomie, omdat de overstap van fossiele brandstoffen naar hernieuwbare energiebronnen bijdraagt aan lagere energiekosten voor landbouwers en zodoende meer investeringen in innovatie mogelijk maakt;

3.

benadrukt dat landbouw onderdeel kan zijn van de oplossing door verstandig gebruik te maken van natuurlijke hulpbronnen en de biodiversiteit te waarborgen, waarbij het stimuleren van innovatie cruciaal is; is van mening dat landbouwpraktijken afhankelijk zijn van natuurlijke hulpbronnen en dat deze wisselwerking moet worden geoptimaliseerd en er een beter begrip moet komen van de productiesystemen om de beheerssystemen te verbeteren; pleit voor het waarborgen van de intrinsieke productiviteit, vruchtbaarheid en veerkracht van onze agro-ecosystemen op de middellange en lange termijn en voor een vermindering van de emissies; benadrukt dat productiesystemen verbeterd moeten worden met beter aangepaste gewassen en rotatiesystemen en verbeterde beheersystemen, en wijst op het belang van een levende bodem; wijst op het banenpotentieel, niet alleen in de levensmiddelensector maar ook in de sectoren toerisme, bio-economie en groene chemie;

4.

houdt er rekening mee dat de Uniemarkt voor levensmiddelen en landbouw een van de best geïntegreerde markten in Europa is, en dringt er bij de Commissie op aan voorschriften op te stellen en ten uitvoer te leggen die gelijkere voorwaarden en eerlijke mededinging waarborgen om de economische ontwikkeling in de landbouw- en levensmiddelensector in alle lidstaten aan te wakkeren;

5.

wijst erop dat kleine en middelgrote familiebedrijven een essentieel onderdeel vormen van de Europese landbouwsector en bijdragen aan de totstandbrenging van sociaal en economisch levendige plattelandsgebieden die helpen het culturele en natuurlijke erfgoed in stand te houden; wijst er daarnaast op dat deze boerenbedrijven soms moeilijkheden ondervinden bij het benutten van de voordelen van geavanceerde productietechnieken en -praktijken waarmee een billijk inkomen kan worden gewaarborgd, de levens- en arbeidsomstandigheden van landbouwers kunnen worden verbeterd en kwalitatief hoogwaardige banen kunnen worden geschapen; onderstreept dat met innovatie de arbeidsproductiviteit en inkomens kunnen worden verhoogd door de productiekosten te verlagen en bedrijfsprocessen efficiënter te maken; benadrukt dat het eigendomsrecht op en de toegang tot landbouwgrond cruciaal zijn voor landbouwers en familiebedrijven; pleit ervoor om werken in de landbouw aantrekkelijker te maken voor jonge mannen en vrouwen, onder andere door de toegang tot financiering, technologie en steunprogramma's te verbeteren; pleit voor de ontwikkeling van nieuwe zakelijke ideeën, en verzoekt de Commissie landbouwers doeltreffender te informeren over hun mogelijkheden op dit gebied; onderkent de sociale rol van de landbouw, de bijdrage ervan aan sociale cohesie en de gevolgen ervan voor het tegengaan van de leegloop van het platteland, de innovatieve diensten die daardoor worden geleverd aan plaatselijke gemeenschappen en de rol die de landbouw speelt in het behoud van traditionele kennis; benadrukt het belang van toegang tot snelle en betrouwbare breedbandinternetdiensten op het platteland en van innovatieve concepten die afgestemd zijn op alle achtergestelde regio's, zoals berggebieden en afgelegen gebieden in de Unie, en dringt er bij de Commissie op aan dit als prioriteit te behandelen;

6.

spoort de Commissie aan te komen met oplossingen ter stimulering van de invoering van op ICT gebaseerde beheerssystemen, rechtstreekse gegevensmonitoring, sensortechnologie en het gebruik van detectiesystemen voor de optimalisering van productiesystemen of precisielandbouw, wat onder meer kan neerkomen op aanpassing aan veranderende productie- en marktomstandigheden om te zorgen voor een efficiënter en optimaler gebruik van natuurlijke hulpbronnen, een beter toezicht op een aantal productiefases, hogere gewasopbrengsten, beperking van de ecologische voetafdruk, het energieverbruik en broeikasgassen, een beter begrip van het gedrag van dieren, en betere diergezondheid en meer dierenwelzijn; benadrukt tevens dat de uitgebreidere toepassing van ICT essentieel is om de landbouw ecologisch duurzamer te maken en de sector concurrerender; spoort de Commissie in dit verband aan de betrokken beleidsgebieden beter op elkaar af te stemmen voor een doeltreffendere bevordering van de ICT-beheerssystemen;

7.

herinnert eraan dat een vereenvoudiging van de maatregelen en meer begeleiding bij de tenuitvoerlegging van het GLB landbouwers zou stimuleren om duurzamere landbouwmethoden toe te passen;

8.

is ervan overtuigd dat informatie die wordt verzameld door robotica, sensortechnologie, automatische besturing en andere technologische innovaties in het kader van het internet der dingen (IdD) en big data de mogelijkheid biedt tot rechtstreekse monitoring, betere besluitvorming en beter operationeel beheer in de gehele voedselketen; is ingenomen met de oprichting van de Alliance for Internet of Things Innovation (AIOTI) (werkgroep 06), die zich bezighoudt met „slimme landbouwpraktijken en voedselveiligheid”, en benadrukt in dit verband het belang en de relevantie van de Europese digitale interne markt voor de landbouw wat betreft de aanpak van interoperabiliteitsproblemen, normen voor een betere convergentie en kwesties betreffende het eigendomsrecht op, de toegang tot en het gebruik van persoonsgegevens en andere gegevens;

9.

vindt het zorgwekkend dat er zo weinig besef is van het potentieel van big data en het IdD, en van de versnippering van de bijbehorende technologiesystemen, waardoor de invoering ervan verder wordt bemoeilijkt en de toepassing ervan wordt vertraagd, en is teleurgesteld over de langzame invoering van GPS-technologieën; benadrukt dat deze technologieën in dienst gesteld moeten worden van landbouwers; merkt op dat in de EU ondersteunde begeleiding momenteel slechts voor 10 % wordt toegepast, rechtstreekse kinematische bewegingen voor minder dan 1 % en toepassingstechnieken met een variabele dosering eveneens voor minder dan 1 %; spoort de Commissie aan de milieu- en de productievoordelen te kwantificeren, de bekendheid ervan te vergroten en te zorgen voor kennis- en technologieoverdracht; uit zijn bezorgdheid over het feit dat sommige lidstaten een deel van het bedrag aan rechtstreekse betalingen in 2018 dreigen te verliezen omdat ze nog geen kadaster hebben, en stelt voor dat de Commissie slimme instrumenten ter beschikking stelt om landbouwgronden sneller in kaart te brengen;

10.

moedigt de invoering van precisielandbouw aan die leidt tot een nieuwe aanpak voor het beheer van het gehele landbouwbedrijf, zoals machines die worden aangedreven door GPS- en GNSS-technologie en die, in combinatie met op afstand bestuurde luchtvaartuigen (RPAS'en of drones), de landbouwgrond tot op de centimeter nauwkeurig kunnen bewerken; is het ermee eens dat deze technieken het gebruik van gewasbeschermingsproducten, meststoffen en water aanzienlijk kunnen verminderen en bodemerosie kunnen tegengaan; roept de Commissie op de belemmeringen voor de toepassing van precisielandbouw weg te nemen, met name degene als gevolg van complexe en versnipperde ICT-systemen en problemen met de hoeveelheid investeringen; constateert dat precisielandbouw ook belangrijk is in de veehouderij om de gezondheid, voeding en prestaties van de dieren bij te houden; spoort de lidstaten aan deze praktijken te ondersteunen, met name door de mogelijkheden te benutten die worden geboden door de nieuwe voorschriften voor plattelandsontwikkeling uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1305/2013; verzoekt de Commissie om bij toekomstige herzieningen van het GLB rekening te houden met het gebruik van precisielandbouw door landbouwers in het kader van vergroening; benadrukt dat erop moet worden toegezien dat alle landbouwbedrijven, ook die in de meest afgelegen en geïsoleerde gebieden en de kleinste bedrijven, en alle andere partijen die betrokken zijn bij landbouw op het platteland toegang hebben tot technologieën voor diverse doeleinden, aangezien de werkgelegenheid in deze uiterst kwetsbare gebieden op peil moet worden gehouden en zelfs moet worden verbeterd;

11.

is ingenomen met het toegenomen gebruik van RPAS'en voor landbouwdoeleinden, aangezien hiermee kan worden bespaard op gewasbeschermers en het watergebruik; merkt op dat er een wetgevingsvoorstel in de maak is in het kader van de herziening van de basisverordening van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA), zodat alle drones onder de bevoegdheid van de EU komen te vallen; roept de Commissie op te zorgen voor duidelijke en ondubbelzinnige normen en regels voor het civiele gebruik van RPAS'en in de hele EU, en erop toe te zien dat er in de op stapel staande wetgeving rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden waaronder drones worden ingezet in de landbouw;

12.

benadrukt het belang van nieuwe innovatieve en betaalbare oplossingen in de landbouwsector om het gebruik van milieuvriendelijkere methoden, producten en hulpmiddelen te bevorderen, zoals nieuwe teeltmethoden en veldbeheer, maar ook manieren om het gebruik van hernieuwbare energie te bevorderen en om de behoefte aan fossiele brandstoffen af te bouwen;

13.

spoort aan tot innovatieve oplossingen voor de veeteelt die bijdragen aan een grotere mate van dierengezondheid en -welzijn, waardoor de behoefte aan geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, met inbegrip van antimicrobiële stoffen, afneemt; benadrukt de mogelijkheden voor de optimale benutting van dierlijke uitwerpselen bij de productie van hernieuwbare energie en verbeterde meststoffen; onderkent dat er binnen de grenzen van natuurlijke processen innovatieve oplossingen gevonden kunnen worden voor de afvang van gasemissies, diffuse verontreiniging en het vergroten van de energie-efficiëntie van systemen voor de huisvesting van dieren, terwijl tevens de gevolgen voor de kostprijs worden aangepakt; vestigt de aandacht op het feit dat methaan kan worden afgevangen voor energieproductie waarmee kan worden bijgedragen aan de matiging van de klimaatverandering; wijst erop dat er op zorgvuldige en verantwoordelijke wijze gebruik moet worden gemaakt van antimicrobiële stoffen en dat de hele productieketen kan worden verbeterd met efficiëntere en snellere diagnostische hulpmiddelen, betere rechtstreekse monitoring, gerichte voorzorgsmaatregelen en nieuwe toedieningsmethoden teneinde antimicrobiële resistentie te bestrijden, waarbij voldoende vrijheid wordt geboden aan lidstaten die nu al beter presteren op dit vlak, en benadrukt dat onderzoek naar geneesmiddelen gericht moet zijn op opkomende ziekten;

14.

ondersteunt de methoden van de extensieve veeteelt en wenst dat er innovatieve technologieën worden ontwikkeld voor de accurate beoordeling van de milieuvoordelen van gras- en weilanden die door de veehouderij in stand worden gehouden, en onderkent de voordelen daarvan als aanvulling op de gewassenteelt;

15.

onderstreept het belang van de terugwinning van dierlijke eiwitten binnen de productiecyclus; verzoekt de Commissie dan ook maatregelen uit te werken om het hergebruik van afval uit de landbouwsector te bevorderen door de omzetting van eiwitten in diervoeder aan te moedigen;

16.

spoort de Commissie aan beleid te bevorderen om de toegang tot land voor kleine en middelgrote landbouwbedrijven te verbeteren, veeteelt in weiden en velden en de productie van plantaardig eiwit te bevorderen, en onderzoek en innovatie met betrekking tot de duurzame productie van plantaardig eiwit te stimuleren;

17.

benadrukt het onbenutte potentieel van technologie en innovatie voor de ontwikkeling van nieuwe goederen en producten (op het gebied van levensmiddelen en diervoeders, machines, biochemie, biocontroles enz.) waarmee misschien wel in de hele waardeketen op het gebied van agrovoeding werkgelegenheid kan ontstaan; vestigt desondanks de aandacht op het feit dat innovatie en technologie leiden tot banenverlies in de traditionele landbouwberoepen, en verzoekt de Commissie en de lidstaten de werknemers in de getroffen landbouwsectoren opleidingen en omscholing aan te bieden; wijst erop dat het scheppen van nieuwe banen in de landbouwsector van cruciaal belang is voor de ontwikkeling en herbevolking van het platteland en voor economische groei, en is van oordeel dat de ontwikkeling van moderne landbouwpraktijken de landbouw aantrekkelijker zal maken voor jonge landbouwers en ondernemers; roept de Commissie op te onderzoeken hoe landbouwers kunnen worden gestimuleerd om het publiek bewuster te maken van de werking van de agrovoedingsketen en nieuwe productiemethoden;

18.

is van mening dat de nieuwe informatietechnologieën volop mogelijkheden bieden om nieuwe waardeketens tot stand te brengen, die gepaard kunnen gaan met directer contact tussen producenten en consumenten, waarbij de nadruk sterker ligt op innovatieve producten, nieuwe diensten en een meer gedifferentieerde productie, met het potentieel om nieuwe inkomstenstromen voor landbouwers aan te boren en een transparantere markt tot stand te brengen waarmee landbouwers hun voordeel kunnen doen en hun potentiële bereik wordt vergroot; wijst erop dat innovaties in de voedselvoorzieningsketen ertoe kunnen bijdragen dat de risico's nog gelijkmatiger worden verdeeld;

19.

onderstreept dat voedselverspilling, met name systematische voedselverspilling, aangepakt moet worden aangezien er in Europa elk jaar 100 miljoen ton voedsel wordt verspild of weggegooid, dat wil zeggen ongeveer 30 tot 50 % van het in de EU geproduceerde voedsel; is van mening dat er ook nauwer moet worden samengewerkt in de voedselketen om de huidige afvalbergen terug te dringen; wijst erop dat achterhaalde regelgevingskaders geen belemmering mogen vormen voor innovatieve manieren om voedselafval te verwerken, en dat het delen van optimale werkmethoden en het prioriteren van innovatieve projecten moet worden aangemoedigd om voedselverspilling en -verlies tegen te gaan, onder andere in het kader van Horizon 2020;

20.

wijst erop dat elke ton voedselafval die voorkomen wordt, een besparing van circa 4,2 ton CO2 kan opleveren, met grote gevolgen voor het milieu; onderstreept bovendien het belang van een met het beginsel van de kringloopeconomie overeenstemmend rechtskader op basis waarvan duidelijke richtsnoeren worden opgesteld voor nevenproducten, het gebruik van grondstoffen wordt verbeterd en restafval tot een minimum wordt beperkt;

21.

wijst erop dat een aanzienlijk deel van de biotische afvalstromen reeds wordt gebruikt als bijvoorbeeld diervoeder of grondstof voor biobrandstoffen; is evenwel van mening dat het rendement van deze materialen verder moet worden verhoogd door te streven naar de grootste meerwaarde en door nieuwe technologieën te gebruiken, zoals bioraffinage, het kweken van insecten, het hergebruik van dierlijke lipiden, enzymen en eiwitten uit reststromen in de voedingssector, de vergisting van vaste stoffen, de winning van biogas en de winning van mineralen uit mest, en het gebruik van overtollige mest als hernieuwbare energiebron; wijst op het gebrek aan duidelijke voorschriften en het ontoereikende gebruik van andere hulpbronnen die worden gewonnen uit biomassa, zoals agrarische nevenproducten en afvalstromen, en spoort de Commissie aan het hergebruik ervan in domeinen zoals energie te ondersteunen door in de hele EU geldende erkenningsregelingen en speciale maatregelen in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma te bevorderen waarmee landbouwers en andere partners zoals lokale gemeenschappen kunnen worden betrokken bij kleinschalige projecten; stelt vast dat deze erkenningsregelingen en speciale programma's voor plattelandsontwikkeling ook het grensoverschrijdende verkeer kunnen vereenvoudigen en de synergie en samenhang met andere Uniebeleidsterreinen kunnen verbeteren;

22.

is van mening dat de aangetaste bodemkwaliteit een wissel trekt op de toekomstige productie en een wijziging van de landbouwmethoden en -systemen vereist, aangezien het afbouwen van de veehouderij in tal van landbouwbedrijven heeft bijgedragen aan de lagere vruchtbaarheid van de bodem als gevolg van de te geringe organische samenstelling daarvan en van een ontoereikend gebruik van organische meststoffen; vindt het zorgelijk dat de EU sterk afhankelijk is van de import van mineralen voor de productie van minerale meststoffen zoals fosfaat, en dat de productie van minerale meststoffen een grote koolstof- en ecologische voetafdruk achterlaat; benadrukt dat het mogelijk is om dierlijke mest te verwerken tot mineraalconcentraten die kunnen worden gebruikt om „groene meststoffen” te produceren waarmee de behoefte aan minerale meststoffen kan worden verminderd en uiteindelijk kan worden weggenomen, omdat de efficiëntie ervan vergelijkbaar is met die van minerale meststoffen; is ingenomen met het feit dat de productie en het gebruik van mineraalconcentraten aanzienlijk bijdragen tot de kringloopeconomie door de mineraalcirkel te sluiten, en de mestkosten van landbouwbedrijven beduidend zullen terugdringen; verzoekt de Commissie de Unieverordening inzake kunstmest te herzien en de wettelijke belemmeringen in de nitraatrichtlijn weg te nemen teneinde de ontwikkeling van mineraalconcentraten uit dierlijke mest mogelijk te maken en te stimuleren;

23.

vindt het daarnaast zorgwekkend dat de EU afhankelijk blijft van de invoer van eiwitrijke voedingsmiddelen zoals soja, en roept op tot een ambitieus beleid voor de ontwikkeling van eiwitrijke teelten in de EU;

24.

beveelt het gebruik van beheerssystemen aan die zijn toegespitst op de afzonderlijke landbouwbedrijven, de voedingsstoffenbalans op bedrijfsniveau meten en evalueren, en gekoppeld zijn aan de verschillende ketens in de productiecyclus en met behulp waarvan de milieu-impact van elk landbouwbedrijf in kaart kan worden gebracht en de voedingsstoffenbalans per bedrijf kan worden berekend; merkt op dat een efficiënt gebruik van mineralen resulteert in hogere oogstopbrengsten en een verminderde behoefte aan meststoffen, en bijdraagt tot efficiënte voederpraktijken, zodat landbouwers hun bedrijfsprocessen kunnen verbeteren, kosten kunnen besparen en af kunnen stappen van generieke maatregelen; roept de Commissie op reeds geplande pilots op dit gebied middels cofinanciering uit verschillende Europese fondsen, waaronder Horizon 2020 en het EFSI, te steunen en een studie uit te voeren over dit vraagstuk;

25.

spoort aan tot de ingebruikname van precisietechnieken met geringe emissies voor de opslag, het vervoer en het uitrijden van mest, waardoor planten de voedingsstoffen uit de mest beter kunnen opnemen en zodoende zowel de behoefte aan minerale meststoffen als het gevaar van waterverontreiniging wordt verminderd;

26.

wijst erop dat betere uitrijdmethoden een cruciale rol spelen bij de vermindering van de totale ammoniakuitstoot en dat ieder land er daarom voor moet zorgen dat drijfmestverspreidingstechnieken met geringe emissies worden toegepast in combinatie met strooksgewijze verspreiding (met behulp van sleepschoen- of sleepslangsystemen), injectie of aanzuring;

27.

wijst erop dat slimme landbouwpraktijken op klimaatgebied een drievoudig voordeel kunnen opleveren, doordat de duurzame productie toeneemt, klimaatbestendige landbouwpraktijken tot stand worden gebracht die beter bestand zijn tegen veranderende en ongunstige weersomstandigheden, en de uitstoot van de landbouwsector wordt verminderd door productieve, hulpbronnenefficiënte en kringloopsystemen te bevorderen; benadrukt dat de landbouw- en bosbouwsector uniek zijn in de actieve afvang van CO2 door middel van beplanting en bebossing, het gebruik van bodembedekkers en peulgewassen, de vermindering van de grondbewerking en permanente bodembedekking, bosstroken ook de gewasbescherming en het waterhoudend vermogen ten goede komen, en de opname van broeikasgassen in de bodem (koolstofputten); wijst in dit verband op het programma „4 per 1000”, dat werd gepresenteerd tijdens de COP21, en op de mogelijkheid voor financiële stimuleringsmaatregelen; spoort landbouwers aan om de invoering van deze nieuwe en innovatieve praktijken voort te zetten en op te voeren;

28.

benadrukt de belangrijke rol van agrobosbouw in landbouwsystemen, met name bij de beperking van overstromingen en bodemerosie, en bij de verbetering van de bodemgezondheid; pleit voor de verdere integratie van innovatieve, van bomen uitgaande benaderingen in landbouwactiviteiten en voor de opheffing van administratieve obstakels om de planning van het afwateringsniveau en het beheer van stroomgebieden en water te optimaliseren; benadrukt de positieve effecten die bomen hebben op de verbetering van de duurzaamheid en de productiviteit van de landbouw, voor het behoud van biodiversiteit en de lokale en regionale economische ontwikkeling; is zich ervan bewust dat traditionele bosbegrazingssystemen multifunctioneel zijn en dat duurzame vormen van grondgebruik moeten worden beschermd en beloond, maar dat er tegelijkertijd nieuwere methoden voor de integratie van bomen in landbouwsystemen in het laagland, zoals galerijbeplanting, in overweging moeten worden genomen;

29.

is van mening dat de bodemkwaliteit van economisch en ecologisch belang is, aangezien de aantasting van de ecologische toestand zou resulteren in een minder productieve bodem, verminderde beschikbaarheid van voedingsstoffen, een toename van de vatbaarheid van planten voor plagen en ziekten, een lager waterhoudend vermogen en een verminderde biodiversiteit; roept de Commissie op innovatieve praktijken en het delen van beste praktijken, zoals gewasrotatiesystemen, permanente bodembedekking, beperking van de grondbewerking en bemesting met groene peulgewassen en stikstofbindende bacteriën, te ondersteunen om verdere aantasting van de bodem te voorkomen; wijst erop dat, om woestijnvorming en eutrofiëring tegen te gaan, landbouwers moeten worden aangespoord om irrigatiesystemen te ontwikkelen, onder andere door de waterefficiëntie te verbeteren en economische irrigatietechnieken toe te passen; is van mening dat er een beter begrip moet komen van de wisselwerking tussen het gebruik van organisch materiaal en de productie; is ingenomen met onderzoek naar innovatieve praktijken, zoals het gebruik van microbiële middelen (bacteriële meststoffen) en onderzoek naar plant-bodem-interacties met mycorrhiza, PGPR- en PGR-bacteriën die de gevolgen voor het milieu kunnen beperken en het gebruik van chemische meststoffen en pesticiden kunnen verminderen aangezien ze schadelijk zijn voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu; ziet het belang in van duurzaam bodemgebruik waarbij rekening wordt gehouden met plaatsgevonden behoeften;

30.

erkent dat landbouwsystemen niet productief zijn als ze het grootste deel van het jaar ofwel overstroomd, ofwel door droogte geteisterd zijn; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de innovatie van waterbeheer en -behoud te bevorderen, als onderdeel van landbouwadviesdiensten en -voorlichtingsdiensten, met gebruikmaking van innovatieve technieken en technologieën om verspillende irrigatiepraktijken te beperken en overstromingen tegen te gaan; pleit voor de toepassing van deze technieken samen met bestaande en nieuwe landschapselementen zoals vijvers, alsook met programma's voor de verbetering van de waterretentie in de bodem en landbouwgerelateerde habitats zoals natte graslanden, om grondwaterinfiltratiegebieden te beschermen en de infiltratiecapaciteit van water in de bodem en waterretentie te verbeteren; verwelkomt de synergieën op landschapsniveau met de planning van het stroomgebiedbeheer; vraagt dat de invoering van technieken op het gebied van „regeneratieve landbouw” wordt aangemoedigd met het oog op het dikker maken van de bovenlaag, het stimuleren van humusvorming, het enten van stervende of zieke bodems met compost om de optimale functionaliteit ervan te herstellen, enzovoort;

31.

roept ertoe op meer inspanningen te leveren bij de ontwikkeling en volledige tenuitvoerlegging van systemen voor geïntegreerd plantenbeschermingsbeheer door wetenschappelijk onderzoek naar niet-chemische alternatieven, maatregelen met een laag risico, als omschreven in de desbetreffende wetgeving, en milieuvriendelijkere pesticiden te ondersteunen; waarschuwt voor het profylactisch gebruik van gewasbeschermingsmateriaal en onderstreept in dit verband dat het geïntegreerd plaagbestrijdingsbeheer slimmer gebruik moet maken van de wisselwerking tussen chemische en biologische maatregelen; onderstreept dat innovaties in alternatieve stoffen met een laag risico, zoals omschreven in de desbetreffende wetgeving, en fysische ingrepen verder kunnen worden aangemoedigd, naast biostimulatie en biocontrole op Europees niveau; is erover bezorgd dat de huidige aanpak inzake de toelating van gewasbeschermingsmiddelen niet optimaal is en dat de wetgeving ter aanmoediging van het ontwikkelen van een geïntegreerd plaagbestrijdingsbeheer achterblijft; roept de Commissie op te komen met een stappenplan dat gericht is op een duurzamer systeem voor plaagbestrijding met inbegrip van adviesdiensten; merkt op dat biologische controlemechanismen met betrekking tot plagen en ziekten het gebruik van pesticiden kunnen verminderen en de weerstand van planten kunnen verhogen;

32.

pleit voor de voortdurende ontwikkeling van innovatieve plantenveredelingstechnieken, waarbij de Europese zaadbanken evenwel behouden blijven, omdat dit van vitaal belang is voor nieuwe en diverse rassen met een hogere opbrengst, een grotere voedingswaarde, een betere weerstand tegen plagen, ziekten en ongunstige weersomstandigheden, en om grotere biodiversiteit te faciliteren; merkt op dat veredelingstechnieken mogelijkheden kunnen bieden om de milieu-impact van de conventionele landbouw te verminderen; waarschuwt voor het meegeven van een afhankelijkheid van chemicaliën aan nieuwere rassen; keurt de huidige administratieve en regelgevende belemmeringen af en moedigt lokale veredelingsprogramma's aan; onderstreept dat de goedkeuring van nieuwe rassen met zorgvuldigheid moet gebeuren; dringt er bij de Commissie op aan dat zij stimulansen geeft voor de toepassing van nieuwe technieken waarvoor een passende risicobeoordeling is uitgevoerd wanneer deze vereist is en die volledig stroken met het voorzorgsbeginsel, en dat zij zorgt voor toegang tot biologische materialen voor kmo's in de veredelingssector, en verwacht van de Commissie dat zij innovatie op dit gebied krachtig ondersteunt; spreekt zijn afkeuring uit over de recente uitspraak van de grote kamer van beroep van het Europees Octrooibureau (EOB) van 25 maart 2015, in de zaken G2/12 en G2/13;

33.

herinnert, in verband met innovatieve veredelingstechnieken voor planten- en dierenrassen, aan de regeling voor de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen (4), waarin wordt bepaald dat algemene planten- en dierenrassen, en in hoofdzaak biologische processen voor de veredeling van planten en dieren niet octrooieerbaar zijn; dringt er bij de Commissie op aan om de interpretatie en de reikwijdte van deze uitzondering te verifiëren, omdat in het belang van voedselveiligheid de vrije toegang tot en het vrije gebruik van veredelingsmateriaal gegarandeerd moet blijven;

34.

wijst op de mogelijkheid om financiële instrumenten te gebruiken om bij te dragen tot Europese landbouwinkomens; merkt op dat slechts vijf lidstaten de bijkomende mogelijkheden benutten die het nieuwe plattelandsontwikkelingsprogramma biedt voor het gebruik van marktconforme financiële instrumenten om leemten in de markt aan te pakken; roept de Commissie op de toegang tot krediet te vergemakkelijken, aangezien een gebrekkige toegang daartoe vaak een obstakel vormt voor innovatie;

35.

verwelkomt het gezamenlijk memorandum van overeenstemming tussen de Commissie en de EIB en de bereidheid daarin om landbouwprojecten en jonge landbouwers te steunen door te zorgen voor nieuwe financieringsmogelijkheden voor lidstaten die vormen van financiële ondersteuning instellen, zoals garantiefondsen, revolverende fondsen of investeringskapitaal om landbouwers en samenwerkingsverbanden van landbouwers, zoals coöperaties, producentenorganisaties en -groepen en hun partners, gemakkelijker toegang te bieden tot krediet, teneinde bij te dragen aan investeringen in de modernisering van landbouwbedrijven en tegelijk ook financieringsmogelijkheden te bieden om een eind te maken aan de belemmeringen die vooral vrouwen de toegang tot krediet in de weg staan, evenals financieringsmogelijkheden voor jonge landbouwers om hun bedrijf uit te breiden en ervoor te zorgen dat wordt geïnvesteerd in publiek onderzoek in combinatie met publiek-private partnerschappen met als doel innovatieve producten te testen en te lanceren; herhaalt dat het Parlement wenst dat deze financiële steun ongehinderd wordt verleend en dat alle eventuele belemmeringen voor de toegang tot deze financiering worden weggenomen;

36.

dringt er bij de Commissie op aan dat zij grondig nagaat welke nieuwe vaardigheden nodig zullen zijn in het toekomstige beheer van Europese landbouwbedrijven en dat zij met alle mogelijke middelen de verspreiding van deze vaardigheden bevordert;

37.

erkent dat er een groot potentieel bestaat voor beter risicobeheer en beschouwt de huidige risico- en marktbeheersinstrumenten als onderontwikkeld, hetgeen op de korte termijn kan resulteren in productiviteitsverlies en op de lange termijn in een verlies aan innovatie; roept de Commissie op onderzoek te doen naar en verslag uit te brengen over de mogelijkheid om private verzekeringsregelingen te stimuleren die ongunstige weersomstandigheden, dier- of plantenziekten, plagen en milieuongevallen dekken, zoals genoemd in artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1305/2013;

38.

is ingenomen met de mogelijkheden die het Europees innovatiepartnerschap inzake landbouw (EIP-AGRI) biedt voor toegepast onderzoek in de landbouwsector, en met de actieve deelname aan innovatie door gemeenschappen van beroepsbeoefenaars op het platteland; maakt zich zorgen over de gefragmenteerde uitvoering van het EIP-AGR op nationaal niveau, en roept in dit verband de Commissie op om de procedures voor deelname zo eenvoudig mogelijk te maken; verzoekt de Commissie na te gaan hoe de medefinancieringsmechanismen in het kader van het EIP-AGRI en ander Europees openbaar beleid stimulansen kunnen geven voor efficiënter onderzoek dat meer oog heeft voor de marktbehoeften en voor de noodzaak om duurzame landbouwkundige en agro-ecologische praktijken te ontwikkelen en dat door ondernemers- en sociaaleconomische behoeften aangedreven wordt, door grensoverschrijdende onderzoeksfocusgroepen en betere participatiemogelijkheden voor ondernemingen tot stand te brengen; vraagt de Commissie dat zij een actievere rol speelt door te voorzien in een uitdrukkelijke innovatie- en onderzoeksagenda die gekoppeld is aan Horizon 2020-programma's;

39.

benadrukt het belang van de bewustwording van en de voorlichting aan consumenten; benadrukt dat meer transparantie in de toeleveringsketens en bij de productie consumenten kan helpen om met meer kennis van zaken keuzes te maken omtrent de producten die ze kopen; is van oordeel dat dit landbouwers op hun beurt kan helpen om meer winst uit hun productie te halen;

40.

is van mening dat economische ontwikkeling en milieuduurzaamheid elkaar aanvullen, mits er voldoende ruimte wordt gelaten voor innovatie en ondernemerschap en er maatregelen worden genomen om ongerechtvaardigde verschillen in de tenuitvoerlegging op nationaal niveau te voorkomen en met terugwerkende kracht te bestrijden, teneinde te zorgen voor een echt gelijk speelveld in de Unie onder meer door nieuwe en relevante technieken, zoals satellietbeelden, te onderzoeken; roept de Commissie op te zorgen voor een echt gelijk speelveld voor de landbouwsector en tegelijkertijd te waarborgen dat de diverse lidstaten de desbetreffende milieuwetgeving, zoals de vogel- en de habitatrichtlijn, volledig naleven en dat een eind wordt gemaakt aan de uiteenlopende, tegenstrijdige en suboptimale tenuitvoerlegging ervan;

41.

acht het zorgelijk dat in de tussentijdse herziening van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 gesteld wordt dat er geen wezenlijke vooruitgang is geboekt in de bijdrage van de landbouw aan het behoud en de bevordering van de biodiversiteit;

42.

benadrukt dat het GLB meer gericht moet worden op de behoeften van landbouwers en op de plaatselijke omstandigheden, zonder afbreuk te doen aan de beleidsdoelstellingen; benadrukt dat er een eenvoudiger en flexibeler rechtskader nodig is dat meer gericht is op de nationale en plaatselijke omstandigheden, beter is afgestemd op de totstandbrenging van synergieën met andere sectoren, door de kennisuitwisseling en de integratie van het hulpbronnengebruik te verbeteren en te bevorderen, en dat beter geïntegreerd is in de circulaire economie teneinde de bestaande promotionele etiketteringssystemen meer zichtbaar te maken en nieuwe innovaties bij het promoten van de diversiteit van de Europese landbouwproducten aan te moedigen; benadrukt voorts dat een concurrerend en duurzaam GLB zorgt voor een beter gebruik van innoverende praktijken en voor de levensvatbaarheid van de Europese landbouwsector op lange termijn, door het rationaliseren van overheidsinterventie en het stimuleren van innovaties in de openbare en particuliere sector die bijdragen tot de economische ontwikkeling van Europa, met name in de plattelandsgebieden;

43.

roept de Commissie op om de twee jaar verslag uit te brengen van de effecten van financiering en overige maatregelen door de Unie ten aanzien van agrarische innovatie op de ontwikkeling van de kostprijs en de opbrengstprijs van landbouwproducten alsmede op het bijbehorend financieel-economisch toekomstperspectief van agrarische familie- en gezinsbedrijven in de Unie;

44.

beschouwt innovatie als een essentieel instrument en een belangrijke horizontale beleidsprioriteit voor de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de doelstellingen van de GLB-hervorming in de periode 2014-2020; roept de Commissie derhalve op een ambitieuzere overkoepelende strategie te formuleren, met meetbare resultaten om onderzoek en innovatie af te stemmen en te focussen op de beleidsprioriteiten; benadrukt dat het GLB flexibeler moet worden ten aanzien van het gebruik van pas ontwikkelde technieken en praktijken zonder dat dit leidt tot meer administratieve rompslomp; meent dat het een horizontale prioriteit voor het Europese rechtskader moet zijn om voldoende ruimte te bieden aan proefprogramma's en tests voor innovatieve technieken, met inachtneming van het voorzorgsbeginsel;

45.

verzoekt de Commissie om er ook voor te zorgen dat op andere regelgevingsgebieden die de totstandkoming van een beter functionerende en beter geïntegreerde interne markt beogen, de voorschriften en beleidslijnen gericht zijn op het verbeteren van de mededinging;

46.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 58.

(2)  PB C 193 van 30.6.2012, blz. 1.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0473.

(4)  Richtlijn 98/44/EG betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen.


Top