Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016AE5262

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over hoogwaardig onderwijs voor iedereen (verkennend advies)

PB C 173 van 31.5.2017, p. 1–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

31.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 173/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over hoogwaardig onderwijs voor iedereen

(verkennend advies)

(2017/C 173/01)

Rapporteur:

Benjamin RIZZO

Verzoek van het Maltese voorzitterschap van de Raad

16.9.2016

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

3.2.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

22.2.2017

Zitting nr.

523

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

207/1/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) moedigt de lidstaten aan zich meer in te zetten voor hoogwaardig onderwijs voor iedereen teneinde tegen 2020 de EU-doelstellingen en tegen 2030 de VN-doelstellingen te verwezenlijken.

1.2.

Het onderstreept het belang van door de staat gefinancierd hoogwaardig onderwijs en opleidingen voor iedereen, alsook van educatie van burgers wat betreft mensenrechten, hun rol als burgers en de beklemtoning van Europese waarden in alle onderwijsprogramma’s van de lidstaten.

1.3.

Het pleit voor betere ondersteuning van voor- en vroegschools onderwijs (bepalend voor taalverwerving, socialisering, aanpassing aan lager en verder onderwijs) en levenslang leren (bepalend voor succesvolle integratie in de samenleving en de arbeidswereld).

1.4.

Er moeten opleidingskansen worden gecreëerd voor vroegtijdige schoolverlaters, laagopgeleide werknemers en arbeidsmigranten, en de resultaten van niet-formeel en informeel onderwijs moeten worden erkend.

1.5.

De toekomst van werk en de uitdagingen i.v.m. de digitalisering zijn belangrijke onderwerpen waaraan de EU en haar lidstaten een centrale plaats moeten toekennen in de beleidsdiscussies en in de sociale dialoog over hoogwaardig onderwijs voor iedereen.

1.6.

De EU en haar lidstaten worden aangespoord op zoek te gaan naar meer synergie en gemeenschappelijke pan-Europese strategieën op het gebied van onderwijs voor iedereen.

1.7.

De Commissie en de lidstaten worden eraan herinnerd dat leerkrachten en onderwijspersoneel moeten worden ondersteund in hun streven naar verbetering van alle aspecten van hun professionele ontwikkeling, teneinde hun prestaties op het werk te verbeteren. Het EESC adviseert dan ook te investeren in de opleiding van leerkrachten en opleiders, te streven naar een genderevenwicht bij aanwervingen, en stabiele arbeidsomstandigheden, goede loopbaanvoorwaarden en salarissen te garanderen.

1.8.

Er moet efficiënter gebruik worden gemaakt van de Europese fondsen, met name het Europees Sociaal Fonds (ESF) en Horizon 2020, ter ondersteuning van hoogwaardig onderwijs en opleiding, talentbegeleiding, onderzoek en innovatie.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Het EESC is zeer verheugd dat het Maltese voorzitterschap „Hoogwaardig onderwijs voor iedereen” heeft gekozen als overkoepelend thema en het EESC heeft verzocht om een verkennend advies over deze kwestie op te stellen. Europa mag de essentiële rol van hoogwaardig onderwijs voor iedereen niet uit het oog verliezen bij het opbouwen van een Europese samenleving die zich inzet voor het handhaven van fundamentele rechten en waarden. Malta beoogt inclusie in diversiteit in formeel en niet-formeel onderwijs te bevorderen door te voorzien in billijke en diverse leertrajecten. Malta organiseerde met het oog daarop in januari 2017 een onderwijsweek die toegespitst was op „billijkheid en opleiding” en „digitaal onderwijs”.

2.2.

Het EESC is er ook erg mee ingenomen dat de Commissie op 7 december drie mededelingen heeft gepubliceerd onder de noemer „Jongereninitiatief” (1). In dit advies wordt de aandacht toegespitst op de mededeling „Onderwijs verbeteren en moderniseren: hoogwaardig onderwijs voor iedereen”. Bovendien verwacht het EESC, als vertegenwoordiger van het Europese maatschappelijk middenveld op EU-niveau, te worden geraadpleegd en een actieve rol te vervullen bij verdere ontwikkelingen m.b.t. deze initiatieven. In een eerste reactie vreest het EESC echter dat de waarde van deze initiatieven verloren kan gaan wanneer bezuinigingsmaatregelen nog steeds van toepassing zijn op tal van onze samenlevingen en hen daarbij belemmeren ten volle van hoogwaardig onderwijs te profiteren.

2.3.

Hoewel onderwijs een prerogatief is van nationale overheden moet de EU volgens het EESC haar invloed en financiële capaciteit aanwenden teneinde lidstaten te helpen om meer in hoogwaardig onderwijs voor iedereen te investeren.

3.   Specifieke opmerkingen

3.1.    Hoogwaardig onderwijs

3.1.1.

Hoogwaardig onderwijs draagt bij tot de ontwikkeling van vrije, kritische, bewuste, actieve en onafhankelijke mannen en vrouwen, die in staat zijn mee te werken aan de vooruitgang van de samenlevingen waarin zij leven, en die de gemeenschappelijke waarden van vrijheid en solidariteit ten volle begrijpen. Een en ander vormt ook de grondslag om de uitdagingen van de arbeidswereld aan te gaan.

3.1.2.

Het streven naar hoogwaardig onderwijs vereist concrete acties zoals:

verbetering van de ondersteuning voor voor- en vroegschools onderwijs (bepalend voor taalverwerving, socialisering, aanpassing aan lager en verder onderwijs) en levenslang leren (bepalend voor succesvolle integratie in de samenleving en de arbeidswereld);

verzekering van afstemming van het onderwijs op de uitdagingen van de globalisering, de digitalisering en de veranderingen in de arbeidswereld;

het scheppen van opleidingskansen voor vroegtijdige schoolverlaters, laagopgeleide werknemers en arbeidsmigranten, met de nodige aandacht voor digitale vaardigheden;

ervoor zorgen dat in het onderwijs de vaardigheid wordt aangeleerd om informatie te selecteren;

erkenning van de resultaten van niet-formeel en informeel onderwijs;

bevordering van allianties tussen de meest uiteenlopende onderwijsactoren, met deelname van de hele onderwijsgemeenschap;

verbetering van en investeringen in initiële opleiding en opleiding op de werkplek voor leerkrachten en onderwijspersoneel;

opwaardering van het beroep van leraar en verzekering van betere werkomstandigheden en hogere salarissen;

ervoor zorgen dat maatregelen om de economische crisis en de staatsschuld het hoofd te bieden, de kwaliteit van onderwijs en opleiding niet in het gedrang brengen;

investeringen in betere onderwijsinfrastructuur en -instrumenten zoals ICT;

verbetering van de overheidsinvesteringen in hoogwaardig onderwijs, onderzoek en beroepsopleiding, en blijvende ondersteuning en financiering van het programma Erasmus+;

beter gebruik van de Europese fondsen, met name het Europees Sociaal Fonds (ESF) en Horizon 2020, ter ondersteuning van hoogwaardig onderwijs en opleiding, onderzoek en innovatie;

versterking van de Europese mobiliteitsmogelijkheden voor studenten, academici, leerkrachten, opleiders en onderzoekers, die de kans moeten krijgen om enige tijd in een andere lidstaat door te brengen — dit geldt niet alleen voor formeel onderwijs maar ook voor niet-formele stelsels, beroepsopleiding en stages;

streven naar meer pan-Europese synergie en gemeenschappelijke strategieën op onderwijsgebied, en

bevordering van de samenwerking en dialoog tussen het bedrijfsleven en onderwijs- en opleidingsstelsels en de aanbieders daarvan, om de behoeften aan vaardigheden vast te stellen en de werkgelegenheid te stimuleren.

3.2.    Onderwijs en mensenrechten

3.2.1.

Hoewel onderwijs in eerste instantie gericht is op de ontwikkeling van het individu zoals hierboven uiteengezet, is het EESC van mening dat opleiding een discipline en een activiteit is die vooral relevant is voor operationele doeleinden, alsook nauw verbonden is met de ontwikkeling van en integratie in de arbeidswereld. Het Comité heeft reeds gewezen op de verschillen en de samenhang tussen onderwijs en opleiding, die weliswaar met elkaar verweven zijn maar eigen doelstellingen hebben. In veel adviezen heeft het EESC bijgedragen aan de erkenning van onderwijs als een fundamenteel mensenrecht, een publiek goed en een primaire verantwoordelijkheid van overheden.

3.2.2.

In de verklaring over het bevorderen, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, tolerantie en non-discriminatie (ondertekend door de ministers van Onderwijs te Parijs in maart 2015, na de aanslagen in Frankrijk en Denemarken) wordt gesteld dat de EU herbevestigt dat zij vastberaden is om schouder aan schouder de fundamentele waarden te ondersteunen die aan de basis van de EU liggen: respect voor de menselijke waardigheid, vrijheid (waaronder vrijheid van meningsuiting), democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten.

3.2.3.

Helaas had in 2016 geweld van uiteenlopende oorsprong (waaronder extreemrechtse politieke groeperingen die xenofobe en racistische standpunten omarmen, terrorisme dat gebruikmaakt van religieuze argumenten en een sterke afwijzing van vluchtelingen die aan oorlog en conflicten willen ontsnappen) opnieuw pijnlijke gevolgen. Educatie op het gebied van mensenrechten en van EU-waarden, en met het oog op burgerschap, moet dan ook kracht worden bijgezet in alle onderwijsprogramma’s van de lidstaten.

3.2.4.

In die zin moeten lidstaten nieuwe dimensies aan het onderwijs toevoegen, waarbij wordt gewezen op de verbanden met de grondrechten en de toekomst van werk; onderwijs moet een voorbereiding vormen op de culturele en functionele veranderingen die het gevolg zijn van ecologische ontwikkelingen; ook moet ervoor worden gezorgd dat opleiding afgestemd is op de taken en vaardigheden die nodig zijn in een economie die gericht is op duurzame ontwikkeling.

3.2.5.

Een van de uitdagingen voor het hedendaagse onderwijs is het aanleren van de vaardigheid om met informatie om te gaan. De toegang tot informatie is een burgerrecht, maar het gebruik ervan is complex. In het belang van individu en maatschappij kan en moet aan de selectie, interpretatie en benutting van informatie in het onderwijs aandacht worden geschonken. Informatievaardigheid is een van de criteria van hoogwaardig onderwijs.

3.3.    Economische crisis, armoede, sociale uitsluiting

3.3.1.

Een rapport van Eurostat stelt dat in 2015 ongeveer 25 miljoen kinderen en 26 % van de bevolking tussen 0-17 jaar in de EU een risico liep op armoede of sociale uitsluiting. In 2015 dreigde meer dan een derde van de kinderen geconfronteerd te worden met armoede of sociale uitsluiting in zes lidstaten: Roemenië, Bulgarije, Griekenland, Hongarije, Spanje en Italië. De grootste stijging van dat percentage deed zich voor in Griekenland (van 28,7 % in 2010 tot 37,8 % in 2015, dat wil zeggen een stijging van 9,1 procentpunt). Deze verontrustende gegevens tonen duidelijk het verband aan tussen de crisis en de stijging van de armoede.

3.3.2.

De meest recente EU-rapporten over de onderwijssector verstrekken aanvullend bewijs van een problematiek die in tal van eerdere maatschappelijke analyses en uitspraken aan bod is gekomen: dat armoede nauw verbonden is met de sociaaleconomische en culturele achtergrond van gezinnen en sociale groepen. Eurostat bevestigt dat het percentage kinderen in de EU met een risico op armoede of sociale uitsluiting afneemt naarmate het opleidingsniveau van hun ouders hoger is. In 2015 liep bijna twee derde (65,5 %) van alle kinderen van wie de ouders een laag opleidingsniveau hadden (hooguit lager middelbaar onderwijs) een risico op armoede, in vergelijking met 30,3 % van de kinderen die bij ouders met een gemiddeld opleidingsniveau woonden en 10,6 % van de kinderen van wie de ouders een hoger opleidingsniveau hadden.

3.3.3.

Onderwijsarmoede, of het percentage jongeren dat de minimumonderwijsnormen niet haalt, is een van de grootste uitdagingen in het Europa van vandaag. Aan de andere kant is de kwaliteit van onderwijs- en opleidingsstelsels als gevolg van de economische crisis en de strenge budgettaire en financiële beperkingen, er erg op achteruit gegaan. Dit verhoogt het risico op armoede en uitsluiting en zet het beginsel van hoogwaardig openbaar onderwijs voor iedereen op de helling.

3.3.4.

Hoewel sommige Europese landen hebben besloten om in de budgetten voor onderwijs te snijden, de salarissen van het personeel te verminderen, minder personeel aan te werven, te stoppen met het bouwen van scholen en onvoldoende middelen toekennen om een veilige en leefbare infrastructuur van onderwijsinstellingen te handhaven, moet deze trend worden omgebogen. In 2014 bedroegen overheidsuitgaven voor onderwijs niet meer dan 1,1 % in reële termen, en verminderden tien lidstaten hun uitgaven ten opzichte van 2013 (2). Het EESC dringt er daarom bij de nationale overheden op aan om de bezuinigingsprogramma’s die een grote impact kunnen hebben op de uitvoering van de verbintenissen die op Europees en internationaal niveau zijn aangegaan op het gebied van het onderwijs, zoals Agenda 2020 en Agenda 2030, te herbekijken en aan te passen.

3.4.    Onderwijs en de toekomst van werk

3.4.1.

De toekomst van werk is een belangrijk onderwerp dat een sleutelplaats moet krijgen in het politieke debat en de sociale dialoog over hoogwaardig onderwijs. Bovendien zijn er tektonische verschuivingen aan de gang die de manieren waarop werk wordt verricht, veranderen. Hoewel nieuwe kansen worden geboden om innovaties om te zetten in nieuwe banen, wordt de arbeidswereld thans bijgevolg gekenmerkt door een hoge mate van onvoorspelbaarheid, voor zowel werknemers als ondernemingen. De overgangen waarmee de digitale revolutie gepaard gaat, ook al is er sprake van nieuwe kansen, maken het gevoel van onvoorspelbaarheid en complexiteit nog groter. Zoals vermeld in de eerste uitgave van de Onderwijs- en opleidingenmonitor van de Commissie-Juncker, is het klaarstomen van mensen voor een baan slechts één deel van het verhaal. Onderwijs speelt een even belangrijke rol in het tot stand brengen van een betere samenleving. Tegenwoordig kunnen zelfs de meest gekwalificeerde werknemers echter hun baan verliezen. Hoewel zij van cruciaal belang zijn, geven onderwijs en opleiding op zich geen garantie meer op een goede, stabiele, goed betaalde baan. Ongelijkheid op de arbeidsmarkt lijkt eveneens een probleem te zijn geworden dat adequaat moet worden aangepakt.

3.4.2.

Beroepsonderwijs en -opleiding zijn van steeds groter belang om werkloosheid te bestrijden en moeten beter, toegankelijker en relevanter worden. Er moeten passende personele en financiële middelen worden ingezet om de kwaliteit van de onderwijsresultaten en de inzetbaarheid van de betrokken personen te verzekeren.

3.4.3.

Uit een beoordelingsverslag van de Commissie over de investeringen door het Europees Sociaal Fonds (ESF) in de periode 2007-2013 blijkt dat minstens 9,4 miljoen Europese ingezetenen tegen eind 2014 een baan had gevonden en dat 8,7 miljoen personen een kwalificatie of diploma had verworven. Andere positieve resultaten, zoals hogere vaardighedenniveaus, werden vermeld door 13,7 miljoen deelnemers. Dit positieve nieuws zou de lidstaten moeten aanmoedigen om strijd te blijven voeren tegen de werkloosheid die in veel gevallen nog steeds hoog is.

3.4.4.

Het EESC zou ook graag zien dat de EU en haar lidstaten meer investeren in onderzoek en innovatie teneinde nieuwe en betere banen te creëren voor de toekomst.

3.4.5.

Er is nog steeds een loonkloof tussen mannen en vrouwen. Commissaris Věra Jourová zei in november 2015 dat vrouwen nog steeds bijna twee maanden per jaar gratis werken, omdat het gemiddelde uurloon van vrouwen 16,4 % lager ligt dan dat van mannen. Zij stelt dat gelijkheid tussen mannen en vrouwen een van de fundamentele waarden van de Europese Unie is, maar dat we eraan herinnerd worden dat het niet een van haar fundamentele werkelijkheden is. Gezien de feminisering van de onderwijssector moeten salarissen worden herbekeken en loopbaanmogelijkheden verbeterd.

3.5.    Openbaar onderwijs

3.5.1.

Lidstaten moeten de rol van het openbaar onderwijs in de totstandbrenging van gelijkheid en sociale samenhang herbevestigen. Uit de meest recente EU-gegevens over armoede en risico op sociale uitsluiting blijkt dat het belang van openbaar onderwijs voor de totstandbrenging van billijkere samenlevingen niet kan worden onderschat.

3.5.2.

Hoogwaardig onderwijs moet op rechtvaardige wijze en zonder winstoogmerk worden verstrekt. Overheden hebben in eerste instantie de verantwoordelijkheid te zorgen voor voldoende middelen om onderwijs universeel toegankelijk te maken; hiertoe hebben ze zich ook op internationaal en Europees niveau verbonden. Investeringen in onderwijs en met name openbaar onderwijs zou een beleidsprioriteit moeten worden.

3.5.3.

Daar niet alle werknemers over de nodige instrumenten beschikken om het hoofd te bieden aan maatschappelijke, persoonlijke en beroepsrisico’s, blijft een heel leven lang toegang tot hoogwaardige bij- en omscholingskansen en tot passende welzijnszorg van cruciaal belang. Als vertegenwoordiger van het maatschappelijk middenveld op EU-niveau onderstreept het EESC dat openbare voorzieningen voor de opleiding van werklozen en arbeidsmigranten moeten worden versterkt en beter gefinancierd.

3.5.4.

Het Comité vindt ook dat de sociale partners en de onderwijsgemeenschap de doelmatigheid van de overheidsuitgaven voor onderwijs moeten kunnen monitoren en evalueren.

3.6.    Sociale dialoog en collectieve onderhandelingen

3.6.1.

De sociale dialoog in de onderwijssector wordt in heel Europa geconfronteerd met een groot aantal uitdagingen, als gevolg van interne en externe factoren. Meer acute economische problemen hebben de sociale dialoog naar onderen op de beleidsagenda geschoven. Het ontbreken van een effectieve sociale dialoog komt tot uiting in het feit dat de beslissingen die een invloed hebben op het onderwijspersoneel en het schoolwezen, vaak buiten het formeel overleg met de sociale partners worden genomen. In veel landen is de reikwijdte van de onderhandelingen versmald op het moment dat deze eigenlijk had moeten worden uitgebreid om de vele nieuwe uitdagingen voor de onderwijsgemeenschap te kunnen aanpakken.

3.6.2.

Het EESC moedigt daarom de lidstaten en de sociale partners aan de banden tussen de nationale en de Europese sociale dialoog te versterken, en te bespreken hoe de werkingssfeer van de collectieve onderhandelingen kan worden uitgebreid. De Europese sociale dialoog in de onderwijssector is cruciaal om de doelen van de Europa 2020-strategie en de Agenda 2030 te verwezenlijken. Zij brengt Europese werkgevers en werknemers van de sector immers bijeen zodat zij een overeenkomst kunnen vinden over de wijze waarop de uitdagingen voor de sector moeten worden aangepakt. De hele onderwijsgemeenschap (ouders, leerlingen, maatschappelijke organisaties enz.) moet ook bij een en ander worden betrokken.

3.7.    ICT in het onderwijs

3.7.1.

De laatste jaren heeft een mondiale verschuiving plaatsgevonden van een grotendeels productiegedreven naar een meer dienstengedreven economie. Kenniscreatie is een doorslaggevende waardefactor geworden voor zowel productie als diensten.

3.7.2.

Informatie- en communicatietechnologie in de geglobaliseerde wereld heeft de economische integratie en onderlinge afhankelijkheid op alle niveaus veranderd. Bovendien brengt de digitale transformatie grote veranderingen teweeg in industrieën en diensten. Dit geldt ook voor de overgang van traditionele werkgelegenheid naar digitale banen. ICT wordt op vele manieren toegepast. Het is bijvoorbeeld de basis voor sociale en/of politieke virtuele netwerken. Op deze manier speelt ICT een steeds grotere rol in de socialisatie van kinderen en jongeren.

3.7.3.

Hoewel ICT op vele gebieden kansen biedt, wordt aldus ook de deur opengezet voor reële gevaren zoals cybercriminaliteit, gevaarlijke en schadelijke inhoud en een toenemende commercialisering van diensten; ook wordt zo technologische bewaking en misbruik van persoonlijke gegevens mogelijk gemaakt. Bescherming van persoonsgegevens en informatiebeveiliging op onderwijsgebied zouden via een Europese strategie moeten worden aangepakt. In tal van Europese landen zijn bovendien nationale strategieën van kracht om het gebruik van ICT op verschillende gebieden aan te moedigen. Zo ook is er een specifieke strategie om onderwijs te stimuleren, maar er blijven grote lacunes in de uitvoering ervan.

3.7.4.

De introductie van digitale apparatuur in het onderwijs is een belangrijk thema voor de onderwijsgemeenschap en de maatschappij. De Europese Commissie heeft in haar Digitale Agenda en haar strategisch kader voor onderwijs en opleiding voor 2020 de behoefte benadrukt aan innovatieve onderwijs- en leerbenaderingen in de lidstaten, met als doel de digitale vaardigheden te verbeteren en de beroepsbevolking voor te bereiden op de digitale banen van de toekomst. Onderzoeksstudies en verslagen van de OESO en Unesco wijzen in dezelfde richting: de inherente noodzaak bestaat om ervoor te zorgen dat de onderwijsinstellingen voldoende uitgerust zijn om ICT te gebruiken in het onderwijs en om onderwijsvaardigheden met betrekking tot het pedagogisch gebruik van ICT op alle onderwijsniveaus te verbeteren, om zo vorm te geven aan de toekomst.

3.7.5.

De integratie van nieuwe technologie in het onderwijs kan de vaardigheden die nodig zijn om zich aan te passen aan de snel veranderende technologie bevorderen en studenten voorbereiden op een leven lang leren en actief democratisch burgerschap. Hoewel ICT in het onderwijs de mogelijkheid biedt om het onderwijs en het leren te verbeteren, stelt het leerkrachten en studenten tevens voor vele uitdagingen, zoals in dit advies wordt uiteengezet.

3.7.6.

Ten slotte zij opgemerkt dat de EU alleen een koploper op het gebied van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zal kunnen blijven als ze haar investeringen in talentbegeleiding, onderzoek en innovatie opvoert.

3.8.    Leerkrachten, de architecten van de toekomst

3.8.1.

Algemeen wordt aangenomen dat leerkrachten van cruciaal belang zijn voor het slagen of mislukken van onderwijsinitiatieven en -programma’s. Het EESC roept onderwijsautoriteiten en -inrichtingen op continue formele pedagogische en technische ondersteuning te bieden aan leerkrachten om hen te helpen zich aan te passen aan nieuwe digitale systemen en te vermijden dat het gebruik van ICT tot een verslechtering van de arbeidsomstandigheden leidt. Het EESC adviseert om te investeren in de opleiding van opleiders en leerkrachten, te streven naar genderevenwicht bij aanwervingen door binnen een beroepscategorie de beste krachten te selecteren, en stabiele arbeidsomstandigheden, goede loopbaanvoorwaarden en salarissen te bieden.

3.8.2.

Aangezien nationale normen inzake onderwijstechnologie naar verwachting grondig zullen veranderen moeten vertegenwoordigers van het onderwijspersoneel worden geraadpleegd als nationale onderwijsautoriteiten nieuwe strategieën en programma’s plannen die hun dagelijkse werkzaamheden beïnvloeden. Onderwerpen als mediaopslag, mediabeheer, mediapresentatie en -publicatie, websiteontwikkeling, gegevensinvoer, het hanteren van databanken, het verzamelen van informatie, samenwerkingsomgevingen en het delen van bestanden moeten worden geïntegreerd in hun initiële opleiding en opleiding op de werkplek. Het is van essentieel belang dat elke leerkracht wordt opgeleid teneinde deze vaardigheden en competenties te verwerven.

3.8.3.

Het EESC zou ook graag zien dat lidstaten mobiliteitskansen bevorderen voor leerkrachten en onderwijspersoneel die, als ze naar andere lidstaten reizen, hun socialezekerheids- en pensioenrechten behouden, zodat een baan in de onderwijs- of opleidingssector aantrekkelijker wordt voor jongere generaties.

Brussel, 22 februari 2017.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  COM(2016) 940 final, COM(2016) 941 final en COM(2016) 942 final.

(2)  Education & Training Monitor 2015.


Top