Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016AE2835

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een EU-strategie voor verwarming en koeling (COM(2016) 51 final)

    PB C 34 van 2.2.2017, p. 151–156 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    2.2.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 34/151


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een EU-strategie voor verwarming en koeling

    (COM(2016) 51 final)

    (2017/C 034/25)

    Rapporteur:

    Baiba MILTOVIČA

    Raadpleging

    Europese Commissie, 16.2.2016

    Rechtsgrondslag

    Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

     

    (COM(2016) 51 final)

    Bevoegde afdeling

    Afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

    Goedkeuring door de afdeling

    6.10.2016

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    19.10.2016

    Zitting nr.

    520

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    229/3/3

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Het is hoog tijd voor een strategie voor verwarming en koeling, zaken die dagelijks een rechtstreekse impact hebben op alle EU-burgers. Als wordt voortgebouwd op beproefde praktijken en een samenhangend, door beschikbare financieringsinstrumenten geschraagd beleidskader wordt gecreëerd, liggen er in heel Europa tal van kansen op verbetering.

    1.2.

    Deze brede EU-strategie is uitermate ambitieus. Zozeer, dat de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU grotendeels zal afhangen van een adequate en consequente uitvoering van de strategie door de lidstaten. Als in verwarming en koeling meer met duurzame energie wordt gewerkt, zou dat meer dan andere maatregelen bijdragen aan de verwezenlijking van doelstellingen voor de middellange en lange termijn, en als zodanig zou het ook moeten worden erkend in het continue programma van de energie-unie.

    1.3.

    In het jaarverslag over de stand van de energie-unie zou in een apart hoofdstuk de voortgang van de strategie moeten worden bijgehouden.

    1.4.

    Het is een goede zaak dat de Commissie gegevens over verwarming en koeling in kaart heeft gebracht en met elkaar heeft vergeleken. Zulke gegevens zijn van groot belang. Eurostat zou met voorrang nog meer gegevens moeten verzamelen, vooral over de energie die voor verwarming wordt gebruikt.

    1.5.

    De effectiviteit van een algemene strategie staat of valt met de rol van de consument. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) zou daarom graag zien dat zijn voorstel voor een brede Europese energiedialoog verder wordt uitgewerkt, zodat consumenten nog veel meer bewust worden gemaakt en er voor hen duidelijke stimulansen komen om hun gedrag aan te passen. Die stimulansen zouden financieel van aard moeten zijn. Ook zouden zij het positieve effect van alle maatregelen van de strategie voor de samenleving moeten versterken en gericht moeten zijn op kwetsbare en energiearme groepen.

    1.6.

    Er zou zo snel mogelijk een vergelijkende analyse moeten worden gemaakt van de regelingen van de publieke en de particuliere sector voor efficiënte en koolstofarme verwarmings- en koelingsprogramma’s.

    1.7.

    Om zeker te zijn van een goede uitvoering van de strategie is in alle lidstaten op regionaal en gemeentelijk niveau een nieuw stedenbouwbeleid nodig dat erop aansluit. Voor het burgemeestersconvenant is in dit verband een belangrijke rol weggelegd.

    1.8.

    Ambitieuze energie- en klimaatdoelstellingen van de EU moeten worden vertaald in expliciete bijdragen van lidstaten, met nationale en per sector uitgesplitste uitvoeringsplannen met een looptijd van bijvoorbeeld 5 jaar en speciaal voor verwarming en koeling ontwikkelde meeteenheden.

    2.   Inleiding

    2.1.

    De strategie voor verwarming en koeling bevat de eerste beoordeling van de gehele sector op EU-niveau. Verwarming en koeling zijn goed voor ongeveer 50 % van het totale energieverbruik in de EU en zullen op de langere termijn de energievraag blijven bepalen, met de verwarming van gebouwen als de grootste sector in dit verband. Het al dan niet duurzame karakter van verwarmingstechnologieën voor gebouwen is van belang voor de vraag of de EU haar klimaat- en energiedoelen voor de middellange en langer termijn zal kunnen verwezenlijken. De verwarming en de warmwatervoorziening in gebouwen behoren momenteel tot de meest energie-intensieve sectoren en zijn het moeilijkst koolstofarm te maken. Voor de verwarming van gebouwen bedoelde fossiele brandstoffen worden momenteel nog meestal bij deze gebouwen zelf afgeleverd, met alle gevolgen van dien voor de veiligheid en emissies ter plaatse.

    2.2.

    Alle onderdelen van het maatschappelijk middenveld hebben te maken met verwarming en koeling. De energiebehoefte van de meeste grote procesindustrieën, waar meestal rijkelijk van warmte gebruik wordt gemaakt, heeft een directe weerslag op hun concurrentievermogen. Koeling is van essentieel belang in een groot gedeelte van de voedselverwerkende sector, in de distributie en in retail en opslag, terwijl de kosten en de efficiëntie van verwarming en koeling van woningen een zaak van iedereen is.

    2.3.

    In de lidstaten besteden steeds meer huishoudens een steeds groter gedeelte van hun inkomen aan energie, waardoor de energiearmoede toeneemt. Vooral ouderen, kwetsbare groepen en mensen met een laag inkomen lopen wat dit betreft gevaar. Om het probleem aan te pakken heeft het EESC voorgesteld een waarnemingspost voor energiearmoede op te richten (1). Voor goede resultaten is een combinatie nodig van elkaar versterkende sociale, financiële en technische maatregelen. Meer aandacht voor het verzamelen van betrouwbare gegevens over verwarming zal de bestrijding van energiearmoede ten goede komen.

    2.4.

    Verwarming en koeling zijn niet gemakkelijk of op economische wijze te transporteren. Daardoor hebben de „markten” een duidelijk lokaal karakter en zijn ze sterk versnipperd. Voor koeling wordt slechts 5 % van de gevraagde energie gebruikt en voor verwarming 95 %. Zelfs in de warmere lidstaten gaat veel meer energie naar verwarming dan naar koeling. Investeringen in verwarmings- en koelsystemen zijn meestal voor de middellange tot lange termijn, terwijl de technologie zich in deze sector razendsnel ontwikkelt en innovaties zich in hoog tempo aandienen.

    2.5.

    In eerdere adviezen (2) heeft het EESC al gepleit voor een samenhangend en geïntegreerd beleid voor de hele energiesector en voor een grotere rol van — en meer overleg met — het maatschappelijk middenveld in dezen. Dit heeft officieel prioriteit gekregen dankzij het pakket voor de energie-unie, en nu verwarming en koeling als een vitale sector te boek staat is het mogelijk kruisverbanden te leggen en samenhang aan te brengen tussen de talrijke in de maak zijnde wetgevingspakketten op het gebied van klimaat en milieu.

    3.   De mededeling van de Commissie en opmerkingen

    3.1.

    De Commissie gaat na welke bijdrage de sector zou kunnen leveren aan de strategische klimaat- en energiedoelstellingen en gaat vergezeld van een werkdocument van de Commissie dat als analytische en wetenschappelijke onderbouwing dient. Zij wil de sector verwarming beleidsmatige prioriteit verlenen in het streven naar meer energie-efficiëntie en pleit voor een op feiten gebaseerde discussie en consensus over dit onderwerp en over de aanverwante onderwerpen vermindering van de energievraag en ontwikkeling van een koolstofarme samenleving.

    3.2.

    In de strategie staat op welke gebieden maatregelen nodig zijn. De thermische efficiëntie van gebouwen; duurzame verwarmings- en koelingstechnologie; het ongebruikte potentieel van de industrie benutten en deze efficiënter maken; en meer synergie met het elektriciteitsstelsel, waar voor warmtepompen en andere duurzame energiesystemen een belangrijke rol is weggelegd. Tal van mogelijke maatregelen worden beschreven, maar voor gedetailleerde oplossingen is het wachten op het pakket voor herziening van de wetgeving, dat ook betrekking zal hebben op de energie-unie.

    3.3.

    Voorop staat het streven om gebouwen koolstofarm te maken door renovaties, efficiëntere verwarmings- en koelsystemen, meer stadsverwarming en een omschakeling van fossiele brandstoffen op koolstofarme energiebronnen. Woningen vormen het leeuwendeel van Europa’s gebouwenbestand. 60 à 70 % van het woningbestand in de EU dateert van 1980 of eerder dateert en huishoudens hebben het hoogste specifieke verbruik ((kWh/m2/jaar). Door de lage renovatiepercentages nemen de financiële lasten voor de consumenten toe. Huishoudens in de EU besteden gemiddeld 6,4 % van hun besteedbare inkomen aan hun energieverbruik thuis — ongeveer twee derde aan verwarming en een derde aan andere doeleinden (COM(2014) 520 final). Steeds meer huishoudens hebben moeite om hun energierekening te betalen. Betaalbare verwarming en koeling zijn van essentie belang voor een goede levenskwaliteit van consumenten.

    3.4.

    Niet alle industrietakken kunnen overstappen op een koolstofarme aanpak, vooral omdat veel procesindustrieën niet zonder energierijke fossiele brandstoffen kunnen. Daarom is het van groot belang dat veel meer gebruik wordt gemaakt van de afvalwarmte die door bepaalde industriële en opwekkingsinstallaties als bijproduct wordt geproduceerd. In het werkdocument wordt onderkend dat het gebruik van industriële afvalwarmte voor stadsverwarming en de ontwikkeling van nieuwe technologieën en alternatieve brandstoffen een groot verschil kunnen maken.

    3.5.

    In de strategie wordt een aantal grote uitdagingen omschreven. Fossiele brandstoffen zijn goed voor ruim 80 % van de verbruikte energie, wat betekent dat deze sector van cruciaal belang is voor het beleid om de economie koolstofarmer te maken en over te stappen op een efficiënter en zekerder energiestelsel. Van de gebouwen in de EU — waarvan de meeste in 2050 nog steeds in gebruik zullen zijn — is twee derde gebouwd voordat eisen voor energie-efficiëntie werden ingevoerd. Stimulansen voor „verbeteringen” kunnen door eigendoms- of huurregelingen sterk uiteenlopen en aan effect inboeten door een tekort aan goede financieringsmechanismen. Het schort aan concurrentie in de verwarmingsbranche en aan goed opgeleide aannemers met de nodige expertise, en bovendien zijn huishoudens zich te weinig bewust van de mogelijke voordelen. Er worden maar weinig gebouwen gerenoveerd (0,4-1,2 % per jaar) en energiearmoede neemt hand over hand toe in de EU.

    3.6.

    Bijna 50 % van de gebouwen heeft boilers met een efficiëntie van nog geen 60 %, terwijl met de huidige stand van de techniek meer dan 90 % wordt bereikt (een percentage dat in geval van vervanging inmiddels wettelijk verplicht is gesteld). Verder draagt de verwarming van woningen (met fossiele brandstoffen en biomassa) in sommige delen van Europa in belangrijke mate bij aan de luchtverontreiniging. Een groot aantal boilers wordt echter langer gebruikt dan hun technische levensduur toestaat. Kosten blijven zwaar meewegen als het op vervangen aankomt, en hoewel ze ruimschoots worden terugverdiend is het moeilijk om aan het vereiste startkapitaal te komen, zeker als wordt overgeschakeld op een duurzame warmtebron als zonne-energie, aardwarmte of warmtepompen. Sinds het begin van deze eeuw heeft de industrie dankzij grotere efficiëntie al veel energie bespaard, maar met name het midden- en kleinbedrijf heeft problemen met het prioritiseren en financieren van verbeteringen.

    3.7.

    Stadsverwarming neemt momenteel 9 % van de verwarming in de EU voor haar rekening en kan volgens de Commissie aanzienlijk worden uitgebreid. Door het gebruik van afvalwarmte zou stadsverwarming bovendien beter dan huishoudens in staat moeten zijn om over te stappen op duurzame of gemengde warmtebronnen. Warmtekrachtkoppeling is eveneens onderontwikkeld, en een combinatie van slimme gebouwen — woningen, dienstverlening, industrie — en slimme netwerken zou voor meer efficiëntie kunnen zorgen en huishoudens de kans kunnen geven om zich meer als „prosumenten” te gaan gedragen. De strategie impliceert indirect dat van individuele huishoudens met behulp van nieuwe verwarmingstechnieken en een betere bewustmaking „prosumenten” moeten worden gemaakt.

    3.8.

    Er worden instrumenten voorgesteld en oplossingen aangedragen. Een consistente integratie, herziening en toepassing van EU-instrumenten in het momenteel tot wasdom komende programma voor de energie-unie zal de basis vormen van de strategie. Met name de Richtlijn energie-efficiëntie (REE), de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen (EPBD), het EU-kader voor energie-etikettering en ecologisch ontwerp, de Richtlijn hernieuwbare energie en het emissiehandelssysteem (ETS) kunnen in dit verband worden genoemd. De strategie zou aan een betere coördinatie van deze maatregelen moeten bijdragen.

    3.9.

    Er worden specifieke maatregelen genoemd die de Commissie zal nemen om de uiteengezette problemen het hoofd te bieden en de al van kracht zijnde wetgevende maatregelen te helpen uitvoeren. Het gaat hierbij onder meer om het bevorderen van het gebruik van duurzame energie, het stimuleren van de participatie van burgers, het intensiveren van de samenwerking met de Europese consumentenorganisaties, het sterker inzetten op innovatie, bijvoorbeeld door middel van het strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan), en het stimuleren van nieuwe manieren om maatregelen te financieren. De strategie moet uitgaan van de consument en gericht zijn op de transitie naar koolstofarme systemen die werken met duurzame energie en afvalwarmte.

    4.   Algemene opmerkingen

    4.1.

    Verwarming en koeling spelen een grote rol in de industrie, in de verwerking en opslag van voedsel en in de tertiaire sector. Ze zijn ook van belang voor de EU-burger, die net als iedereen graag woont en werkt in comfortabele omstandigheden. De kosten en het voorhanden zijn van verwarming en koeling zijn niet alleen bepalend voor de mate waarin energiearmoede voorkomt in een samenleving, maar ook voor het concurrentievermogen van hele bedrijfstakken. Daarom is het eerste strategische overzicht van verwarming en koeling in de EU meer dan welkom.

    4.2.

    De visie die de Commissie ontvouwt komt erop neer dat de strategieën van belang zullen zijn om tot lagere kosten te komen, de energiezekerheid te vergroten, de afhankelijkheid van ingevoerde energie af te bouwen en de klimaatdoelstellingen te halen. Het EESC is het hier volledig mee eens, maar de problemen die de Commissie aankaart zijn wel erg groot en complex en onderschatting ligt op de loer, bijvoorbeeld wat betreft de hoge eisen die aan de lidstaten zullen worden gesteld, de gedragsverandering die burgers moeten doorvoeren, de effectiviteit van financiële ondersteuning, de bestrijding van onzekere energieprijzen en het uitstippelen en uitvoeren van de meest effectieve technische oplossingen.

    4.3.

    In veel lidstaten hebben zijn consumenten aangesloten op stadsverwarmingssystemen, die aanzienlijk minder kosten en efficiënter zijn en bovendien gebruikmaken van afvalwarmte. De EU-instellingen doen er goed aan om te onderkennen dat in de strategie duidelijk de nadruk ligt op deze sector en om de ontwikkeling en verbetering van gemeentelijke stadsverwarmingssystemen te ondersteunen met financiële maatregelen en maatregelen voor renovaties en technische verbeteringen. De modernisering van thermische centrales kan wat energiegebruik en emissies aanzienlijke voordelen opleveren, en verplichte toepassing van de best beschikbare technologie zou deel moeten uitmaken van de nieuwe regels voor de opzet van de elektriciteitsmarkt. Het is vooral belangrijk dat eventuele synergie tussen het „energie uit afval”- initiatief (dat een groot potentieel heeft) en stadsverwarming wordt benut.

    4.4.

    In de strategie zou meer aandacht kunnen worden besteed aan de rol van consumenten, en met name aan het belang van onderwijs en opleiding voor gedragsveranderingen. Vooral bewoners van meergezinswoningen moeten bewust worden gemaakt van het gebruik en de kosten van verwarming. Slimme gebouwen en slimme verwarming vereisen slimme bewoners met goede digitale vaardigheden. In de strategie is er niet genoeg aandacht voor het feit dat het welslagen van zo’n overkoepelende strategie valt of staat met de rol van de consument. Aangezien consumenten „comfort” plegen te verkiezen boven meer efficiëntie en niet graag hun levenswijze aanpassen om zoveel mogelijk profijt te kunnen trekken van nieuwe technologie, moet verder onderzocht worden welke factoren tot gedragsverandering aanzetten.

    4.5.

    Uit de strategie komt duidelijk naar voren dat gerichte financieringspakketten van essentieel belang zullen zijn om de nodige publieke en particuliere investeringen te genereren. Van de door de EIB goedgekeurde financiering voor de energiesector, die loopt via het Europees fonds voor strategische investeringen, gaat slechts een miniem gedeelte naar relevante projecten voor verwarming en koeling. In het werkdocument ontbreken voorbeelden of analyses van de programma’s op dit gebied in de lidstaten, waarvan slechts een paar daadwerkelijk tot meer investeringen hebben geleid.

    4.6.

    Aangezien verwarming en koeling voor de EU zo enorm belangrijk zijn om haar energie- en klimaatdoelstellingen te kunnen verwezenlijken, zou in het jaarverslag over de stand van de energie-unie een een apart hoofdstuk moeten worden opgenomen waarin aan de hand van de in deel drie van de strategie genoemde uitdagingen bepaald wordt welke vooruitgang is geboekt en wat de volgende stappen moeten zijn. Dat zou twee grote voordelen hebben:

    het zou duidelijk maken dat verwarming een doorslaggevende rol speelt voor het verwezenlijken van de doelstellingen en dat hiermee in het hele programma voor de energie-unie rekening moet worden gehouden,

    in het verslag zou het accent onder meer concreet op de consument worden gelegd, wat past in het streven om consumenten en kwetsbare groepen centraal te stellen.

    5.   Specifieke opmerkingen

    5.1.

    In het begeleidende werkdocument worden verschillende bronnen gebruikt om een beeld te schetsen van de manier waarop in de hele EU energie wordt gebruikt voor verwarming en koeling. Er worden weliswaar schattingen gemaakt en redelijke conclusies getrokken, maar het geschetste beeld past toch vooral bij de situatie in 2012 en 2013. Meer gegevens over de tendensen in de afgelopen tien jaar zouden nuttig zijn geweest. Eurostat zou met voorrang nog meer gegevens moeten verzamelen, vooral over de energie die voor verwarming wordt gebruikt (3).

    5.2.

    De verwachte toename in 2020 van het gebruik van duurzame energie voor verwarmingsdoeleinden mag dan naar verwachting voor 90 % op het conto van biomassa worden geschreven, maar dat neemt niet weg dat het beperken van de uitstoot van deeltjes en gas bij de verbranding van biomassa een probleem blijft. De conclusies van het geactualiseerde EU-beleid voor duurzame bioenergie voor de periode 2020-2030 zullen van groot belang zijn (gepland onderdeel van het vóór het eind van 2016 verwachte duurzame-energiepakket van de EU), waarbij onder meer het schadelijke effect van sommige vormen van biomassa op de gezondheid in aanmerking zal moeten worden genomen.

    5.3.

    Er bestaan grote verschillen tussen de lidstaten wat energiestelsels, juridische structuren, bouwtechnologie en bedrijfsmodellen betreft. De verwachte wetgevingspakketten die relevant zijn voor de uitvoering van de strategie zouden ruimte moeten bieden voor nationale aanpassingen.

    5.4.

    Na het vaststellen van de doelstellingen is het gezien deze verschillen tussen de lidstaten belangrijk dat de hand wordt gehouden aan technologieneutraliteit als op lokaal en nationaal niveau wordt getracht ze zo goed mogelijk te verwezenlijken. Uit de ruime ervaring van steden en lokale overheden met het opstellen van duurzame-energieplannen, zoals vastgelegd in het burgemeestersconvenant, valt veel lering te trekken.

    5.5.

    De Commissie stelt voor dat retailbanken leningen aanbieden voor de renovatie van gehuurde gebouwen die particulier eigendom zijn. Europese hypotheekverstrekkers (European Mortgage Federation — European Covered Bond Council) zijn echter al van plan om huiseigenaren in aanmerking te laten komen voor lagere aflossingspercentages als zij hun huis energie-efficiënter maken, en voor lagere rentes op leningen om dergelijke ingrepen te bekostigen. Europese regelgevende instanties zouden dit initiatief zo snel mogelijk positief moeten waarderen.

    5.6.

    In diverse adviezen heeft het EESC gewezen op de groei van energiebedrijven (4) en de bijdrage die zij kunnen leveren aan een ruimere energiekeuze en meer efficiëntie voor consumenten. Hoewel dit een goede zaak is, zou de Commissie de lidstaten ter bescherming van de belangen van de consument wel moeten aansporen om te zorgen voor een adequaat toezicht op energiebedrijven of soortgelijke particuliere instanties. Het vertrouwen van consumenten in dergelijke diensten en in andere programma’s voor energieadvizen is van essentieel belang (5).

    5.7.

    Het EESC is zeer te spreken over het op initiatief van de Europese Commissie in Londen opgerichte Energieforum voor de burger en zou graag zien dat daar door middel van nauwere samenwerking met Europese consumentenorganisaties meer burgers aan meedoen. Willen de complexe ontwikkelingen van wet- en regelgeving, van de technologie, van de samenleving en van gedragspatronen, die samen de basis vormen van de energietransitie, volledig tot hun recht kunnen komen, dan moet het publiek ze begrijpen en steunen. Het EESC maakt zich sterk voor de participatie van burgers in zijn voorstel voor een Europese energiedialoog, dat strookt met dergelijke aspiraties.

    5.8.

    In deze strategie wordt ervoor gepleit om ruim baan te geven aan een radicale en gecoördineerde aanpak van verwarming en koeling. Die aanpak moet worden ingebed in herzieningen van wetgeving en in wetgevingspakketten. Daarom moeten (na hun herziening) Richtlijn 2012/27/EU over energie-efficiëntie en Richtlijn 2010/31/EU over de energieprestaties van gebouwen, de nieuwe richtlijn over duurzame energie voor de periode 2020-2030 en het geactualiseerde EU-beleid voor duurzame bio-energie specifiek gewag maken van de centrale rol van verwarming en koeling en de in deze strategie voorgestelde coördinerende maatregelen omvatten.

    5.9.

    Het valt daarom te betreuren dat de gelegenheid niet is aangegrepen om in de onlangs gepubliceerde verordening inzake de verdeling van de inspanningen prioriteit te geven aan energie-efficiëntie (COM(2016) 482 final). Om vervuiling, energieafhankelijkheid en energiearmoede het hoofd te bieden zouden lidstaten in Oost-Europa meer kunnen inzetten op de renovatie van gebouwen, en via de genoemde verordening zouden hiervoor middelen beschikbaar kunnen worden gesteld.

    Brussel, 19 oktober 2016.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Georges DASSIS


    (1)  PB C 341, 21.11.2013, blz. 21.

    (2)  PB C 383, 17.11.2015, blz. 84, PB C 198, 10.7.2013, blz. 56, PB C 318, 29.10.2011, blz. 155; PB C 277, 17.11.2009, blz. 75.

    (3)  PB C 264, 20.7.2016, blz. 117.

    (4)  PB C 120, 20.5.2005, blz. 115, PB C 162, 25.6.2008, blz. 62, PB C 24, 28.1.2012, blz. 134.

    (5)  PB C 383, 17.11.2015, blz. 84.


    Top