Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014PC0180

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, tot wijziging van Verordening (EU) nr. XXX/XXX van het Europees Parlement en de Raad (verordening officiële controles) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007

    /* COM/2014/0180 final - 2014/0100 (COD) */

    52014PC0180

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, tot wijziging van Verordening (EU) nr. XXX/XXX van het Europees Parlement en de Raad (verordening officiële controles) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 /* COM/2014/0180 final - 2014/0100 (COD) */


    TOELICHTING

    1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    1.1.        Motivering en doel van het voorstel

    De afgelopen tien jaar heeft de markt voor biologische producten een dynamische ontwikkeling meegemaakt die werd aangedreven door een sterke toename van de vraag. Op wereldschaal is de markt voor biologische voeding momenteel vier keer groter dan in 1999. Het biologische productieareaal in de Europese Unie (Unie) is verdubbeld. Elk jaar wordt 500 000 ha grond omgeschakeld naar de biologische productie. Probleem is dat noch het interne aanbod, noch het wetgevingskader gelijke tred met de marktexpansie heeft gehouden. Zo wordt in de productievoorschriften onvoldoende rekening gehouden met de zorgen en verwachtingen van de consument in het bijzonder en de burger in het algemeen, zijn de etiketteringsvoorschriften erg ingewikkeld, en blijken er gaten te zitten in het controlesysteem en de handelsregeling. Bovendien is de wetgeving verre van eenvoudig en legt zij zoveel administratieve taken op dat kleine landbouwers die eventueel deelname aan de biologische regeling van de Unie zouden overwegen, worden afgeschrikt. Een aantal uitzonderingen die nodig waren voor de ontwikkeling van de sector, lijkt niet langer gerechtvaardigd.

    Dit voorstel moet de wetgeving over de biologische productie verbeteren, door:

    (1) factoren die de duurzame ontwikkeling van de biologische productie in de Unie belemmeren, uit de weg te ruimen,

    (2) billijke concurrentie voor landbouwers en marktdeelnemers te garanderen en de interne markt in de gelegenheid te stellen zich efficiënter te ontwikkelen,

    (3) het vertrouwen van de consument in biologische producten op peil te houden of te vergroten.

    1.2.        Algemene context

    Bij de vaststelling van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten[1] heeft de Raad bepaald dat de Commissie de bij de toepassing van die verordening opgedane ervaring moest evalueren en vervolgens over bepaalde punten verslag moest uitbrengen bij het Europees Parlement en de Raad.

    Op 13 en 14 mei 2013 heeft de Raad, tijdens zijn vergadering over landbouw en visserij, naar aanleiding van het verslag van de Commissie[2] conclusies aangenomen[3] en een oproep tot zowel de lidstaten als de Commissie gedaan om de sector van de biologische productie op een ambitieus niveau te ontwikkelen door de huidige regelgeving, met het oog op beter bruikbare regels, te herzien, door tegelijkertijd te zorgen voor een periode van stabiliteit en zekerheid, door te streven naar verdere verduidelijking en door de nog onopgeloste kwesties die verder moeten worden uitgewerkt aan te pakken.

    De herziening van de wetgeving over de biologische productie maakt deel uit van het programma van de Commissie voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving[4].

    Dankzij de herziening kunnen de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad worden aangepast aan het onderscheid tussen gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie, dat bij de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is ingevoerd.

    1.3.        Bestaande bepalingen op dit gebied

    De eerste wetgeving van de Unie over de biologische productie dateert uit 1991. Bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad werd de biologische productie aan de hand van productievoorschriften juridisch gedefinieerd en werden controle- en etiketteringsvereisten en regels voor de invoer van biologische producten vastgesteld. Hiermee werd de basis gelegd voor de bescherming van zowel consumenten als producenten van biologische producten tegen onrechtmatige en misleidende biologische claims.

    Een wijziging van die wetgeving kwam er in juni 2007, met Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad, waarin met name:

    – de biologische productie nader werd omschreven aan de hand van doelstellingen en beginselen,

    – de voorschriften voor de biologische productie in de Unie verder werden geharmoniseerd door een eind te maken aan nationale regels voor dierlijke producten,

    – de mogelijkheid tot tijdelijke afwijking van de voorschriften mogelijk werd gemaakt, weliswaar onder toezicht van de lidstaten (LS) en onder strikte beperkingen,

    – het biologische controlesysteem werd gekoppeld aan het in Verordening (EG) nr. 882/2004[5] bedoelde systeem voor officiële controles van diervoeders en levensmiddelen, en de accreditering van particuliere controleorganen verplicht werd,

    – de invoerregeling werd geherstructureerd: bovenop de erkenning van derde landen voor gelijkwaardigheidsdoeleinden erkent de Europese Unie met het oog op gelijkwaardigheid en naleving controleorganen die in derde landen actief zijn. Het voorgaande systeem, waarbij de LS elke afzonderlijke zending moesten toestaan, werd uit de basiswetgeving geschrapt en wordt nu geleidelijk afgeschaft.

    1.4.        Samenhang met andere beleidsgebieden

    Met dit initiatief worden de doelstellingen van de mededeling over slimme regelgeving in de Europese Unie nagestreefd, onder meer de vereenvoudiging van met de wetgeving gepaard gaande belasting.

    Het initiatief is in overeenstemming met het algemene kader van de Europa 2020-strategie, meer bepaald de prioriteit duurzame groei en de bevordering van een groenere, competitievere economie waarin efficiënter met hulpbronnen wordt omgesprongen.

    Ook spoort het met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), die handen en voeten geeft aan het globale kader voor de ontwikkeling van de landbouw in de Unie in de periode 2014-2020[6]. De nieuwe bepalingen moeten uitmonden in een duurzaam concurrentiekader waarin de voedingproducerende sector economisch rendabel kan werken, en in een duurzaam beheer van natuurlijke grondgebonden hulpbronnen van de Unie, in het kader waarvan de biologische productie een inmiddels als essentieel erkend element vormt.

    In het voorstel is tevens rekening gehouden met het gemeenschappelijk visserijbeleid, met name wat betreft de aquacultuur, die een sleutelrol speelt als het erop aankomt om in een wereld waar de vraag naar aquatische levensmiddelen toeneemt, duurzame voedselzekerheid op de lange termijn, groei en werkgelegenheid te waarborgen en de druk op de wilde visbestanden te verlichten.

    Het voorstel is ook in overeenstemming met het voorstel van de Commissie voor een nieuwe verordening van de Raad en het Parlement inzake officiële controles[7] dat de geïntegreerde benadering op alle gebieden die te maken hebben met de voedselketen, moet consolideren door het globale wetgevingskader te rationaliseren en te vereenvoudigen en tegelijkertijd te streven naar betere regelgeving. Met name worden de definities waar nodig afgestemd en/of verduidelijkt en wordt voorgesteld de nodige specifieke controlebepalingen te integreren in het eengemaakte wetgevingskader voor officiële controles.

    Tot slot maakt de regeling inzake de biologische productie deel uit van de kwaliteitsregelingen van de Unie voor landbouwproducten, samen met de regelingen betreffende geografische aanduidingen, gegarandeerde traditionele specialiteiten en producten uit ultraperifere en berggebieden van de Unie, zoals wordt onderstreept in de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over het kwaliteitsbeleid ten aanzien van landbouwproducten, en wordt aangegeven in Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen[8].

    2.           RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

    2.1.        Overleg

    De huidige situatie is grondig geanalyseerd op basis van de informatie die is verzameld tijdens een reeds hoorzittingen met de belanghebbende partijen waarvoor de Commissie meer dan 70 deskundigen en academici heeft uitgenodigd om de bestaande en toekomstige uitdagingen voor de sector uit en te na te bespreken.

    Begin 2013 heeft de Commissie het online overleg opgestart. Dit heeft ca. 45 000 antwoorden op de vragenlijst en bijna 1 400 spontane bijdragen opgeleverd. De meest reacties (96 %) waren afkomstig van Unieburgers, de resterende 4 % van belanghebbende partijen.

    Daarnaast zijn verschillende vergaderingen van de raadgevende groep biologische landbouw belegd om de belanghebbenden uit de sector te informeren en te consulteren over de herziening.

    Zowel lidstaten als bevoegde autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van de wetgeving, werden op de hoogte gehouden en geraadpleegd over de technische aspecten van de herziening.

    2.2.        Belangrijkste resultaten van de raadplegingen

    De respondenten die op de openbare raadpleging hebben gereageerd, maken zich voornamelijk zorgen over milieu en kwaliteit. Zij willen een verstrenging van de Europese biologische voorschriften en een harmonisering van de biologische voorschriften voor landbouwers en andere marktdeelnemers in de hele Unie. Bijgevolg pleit de meerderheid van hen ervoor een einde te maken aan de uitzonderingen op de regels. Uit de reacties blijkt dat de verwachtingen inzake residuen van niet voor gebruik in de biologische productie toegelaten producten en stoffen hooggespannen zijn. Het biologisch logo van de Europese Unie werd, als instrument om biologische producten te herkennen, op hetzelfde niveau geplaatst als de nationale logo's. De meeste burgers en marktdeelnemers hebben vertrouwen in het biologische controlesysteem, maar vinden niettemin dat het voor verbetering vatbaar is, meer bepaald via de invoering van elektronische certificering. Ook groepscertificering voor kleine landbouwers kan op de steun van de meerderheid rekenen.

    In de biologische sector bestaat een breed draagvlak voor verbetering van de wetgeving over de biologische productie. Ook is men het er doorgaans over eens dat de biologische productie trouw moet blijven aan de beginselen en doelstellingen die ervoor zijn vastgesteld, en dat een einde moet komen aan de uitzonderingen die op de regels worden gemaakt.

    2.3.        Effectbeoordeling

    In het kader van de effectbeoordeling zijn de volgende drie alternatieve beleidsscenario's met elkaar vergeleken.

    – Verbeterde status quo, gebaseerd op verbeteringen en een betere handhaving van de bestaande wetgeving.

    – Aansturing door de markt, bedoeld om de voorwaarden te creëren die nodig zijn voor een dynamische respons op verdere marktontwikkelingen aan de hand van flexibeler voorschriften. Reeds lang bestaande uitzonderingen zouden in de productievoorschriften worden geïntegreerd.

    – Aansturing door beginselen, bedoeld om de biologische productie weer beter af te stemmen op de beginselen die eraan ten grondslag liggen en die beter in de productievoorschriften tot uiting zouden moeten komen. Er zou een einde worden gesteld aan uitzonderingsregels.

    Nagegaan is in hoeverre de drie beleidsopties in staat zijn om de doelstellingen van het GLB 2020, specifieke beleidsdoelstellingen en operationele doelstellingen voor de herziening te halen, en hoe doeltreffend en doelmatig ze zijn. Aansturing door beginselen scoort het beste op alle geëvalueerde criteria, gevolgd door aansturing door de markt en als laatste de verbeterde status quo.

    Van de optie aansturing door beginselen worden de volgende resultaten verwacht:

    – positieve marktvooruitzichten (dankzij het grotere consumentenvertrouwen) zullen naar verwachting de prijzen van biologische producten ondersteunen en nieuwkomers aantrekken,

    – het schrappen van de uitzonderingen op de regels zou moeten bijdragen tot de ontwikkeling van biologische productiemiddelen, met name zaaigoed,

    – duidelijker en eenvoudiger productievoorschriften zullen de sector aantrekkelijker maken,

    – de concurrentie zal billijker worden als gevolg van verdergaande harmonisatie, duidelijker en eenvoudiger voorschriften en de verschuiving van gelijkwaardigheid naar naleving voor de erkenning van controleorganen in derde landen,

    – het vertrouwen van de consument zal toenemen als gevolg van een verbeterd controlesysteem en geharmoniseerde productievoorschriften waarin rekening wordt gehouden met de veranderende vragen van de samenleving (milieubeheersysteem voor verwerkers en handelaren, dierenwelzijn),

    – een risicogebaseerde benadering moet de doeltreffendheid en doelmatigheid van de controles verbeteren en moet, samen met een betrouwbaardere invoerregeling, fraude helpen voorkomen,

    – de positieve milieueffecten die samenhangen met de biologische productie, zullen worden benadrukt als gevolg van de afschaffing van de uitzonderingsregels,

    – het dierenwelzijn zal erop vooruit gaan dankzij de afschaffing van uitzonderingen.

    In de effectbeoordeling werd geconcludeerd dat aansturing door beginselen de voorkeur verdiende, mits aangevuld met de verbeteringen die in het kader van de verbeterde status quo werden voorgesteld en een aantal subopties.

    Bijzondere aandacht is besteed aan vereenvoudiging in het hele proces. Toepassing van de aanbevolen optie zal de volgende resultaten opleveren:

    – de bepalingen inzake toepassingsgebied, productievoorschriften, etikettering en controles zullen worden verduidelijkt,

    – inefficiënte bepalingen zullen worden geschrapt,

    – de ruimte voor de LS om uitzonderingen op de regels toe te staan, wordt beperkt,

    – de invoerregeling zal worden vereenvoudigd,

    – de voorschriften voor kleine landbouwers zullen worden vereenvoudigd, met name met de invoering van groepscertificering.

    Wat administratieve kosten betreft, worden met het onderhavige voorstel bovendien 37 van de 135 informatieverplichtingen voor biologische marktdeelnemers en openbare diensten afgeschaft.

    3.           JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

    3.1.        Samenvatting van de voorgestelde maatregel

    De biologische productie moet zich blijven houden aan een reeks beginselen die nauw aansluiten bij de verwachtingen van de consument.

    Met het oog op de leesbaarheid zijn de specifieke productievoorschriften samengebracht in een bijlage bij de voorgestelde verordening.

    De productievoorschriften worden versterkt en geharmoniseerd door uitzonderingen te schrappen, behalve wanneer tijdelijke maatregelen nodig zijn om de biologische productie voort te zetten of opnieuw op te zetten in het geval van een ramp. Biologische landbouwbedrijven moeten volledig worden beheerd  volgens de eisen die gelden voor de biologische productie. De mogelijkheid van ex-post-erkenning voor de omschakelingsperiode vervalt in principe. Alle landbouwingrediënten die in de samenstelling van verwerkte biologische producten worden gebruikt, moeten biologisch zijn. Met uitzondering van micro-ondernemingen moeten andere biologische marktdeelnemers dan landbouwers of marktdeelnemers die zeewier of aquacultuurdieren produceren, een systeem ontwikkelen om hun milieuprestatie te verbeteren.

    Het controlesysteem wordt verbeterd door alle controlegerelateerde bepalingen samen te brengen in één wetgevingshandeling in het kader van het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake officiële controles en andere officiële activiteiten met betrekking tot levensmiddelen en diervoeders. Als gevolg daarvan zullen marktdeelnemers, bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten en controleorganen in de toekomst geen twee verschillende wetsteksten meer moeten toepassen voor controledoeleinden.

    De controleerbaarheid wordt versterkt dankzij de verduidelijking, vereenvoudiging en harmonisatie van de productievoorschriften en de schrapping van een reeks mogelijke uitzonderingen op die voorschriften.

    De mogelijkheid om bepaalde typen detailhandelaren vrij te stellen zoals bedoeld in verordening (EG) nr. 834/2007, heeft in de lidstaten tot uiteenlopende interpretaties en praktijken geleid en beheer, toezicht en controle bemoeilijkt. Daarom wordt ernaar gestreefd om deze mogelijkheid bij het onderhavige voorstel in te trekken.

    De risicogebaseerde benadering ten aanzien van officiële controles wordt geïntensiveerd door de in Verordening (EG) nr. 834/2007 bedoelde verplichte jaarlijkse controle op de naleving door alle marktdeelnemers af te schaffen. Daardoor zal de controlefrequentie middels gedelegeerde handelingen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. XX/XXX (verordening officiële controles) moeten worden vastgesteld, kunnen worden aangepast om het mogelijk te maken marktdeelnemers met een laag risicoprofiel minder dan eenmaal per jaar fysiek te controleren en/of aan een lichtere jaarlijkse fysieke controle te onderwerpen terwijl marktdeelnemers met een hoger risico van meer nabij zouden worden gevolgd. Op die manier wordt de controledruk evenwichtiger over de marktdeelnemers verdeeld (met een lichtere last voor marktdeelnemers met een goede staat van dienst op het gebied van naleving van de voorschriften) en maken de bevoegde autoriteiten, de controleautoriteiten en de controleorganen doeltreffender en doelmatiger gebruik van de middelen.

    Om de vergoedingen die mogen worden geïnd voor de controles, transparanter te maken, worden specifieke bepalingen ingevoerd. De bepalingen inzake de bekendmaking van marktdeelnemers samen met de informatie over hun certificeringsstatus worden verscherpt.

    Voor kleinschalige landbouwers in de Unie wordt een groepscertificeringssysteem ingevoerd om de inspectie- en certificeringskosten en de daarmee gepaard gaande administratieve belasting te verminderen, de lokale netwerken te versterken, de afzetmogelijkheden te verbeteren en een gelijk speelveld met marktdeelnemers in derde landen te waarborgen.

    Met het oog op een betere traceerbaarheid en fraudepreventie worden specifieke bepalingen ingevoerd. Zo mogen marktdeelnemers voor dezelfde productgroepen in de verschillende stadia van de biologische keten niet door verschillende controleautoriteiten of controleorganen worden gecontroleerd.

    Voorts worden specifieke bepalingen ingevoerd ter harmonisering van de maatregelen die bij detectie van niet-toegelaten producten of stoffen moeten worden getroffen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat landbouwers hun producten niet als biologisch in de handel kunnen brengen omdat deze onbedoeld niet-toegelaten producten of stoffen bevatten. De Commissie kan de lidstaten toestemming verlenen om nationale betalingen toe te kennen ter vergoeding van het in dergelijke gevallen geleden verlies. Daarnaast kunnen de lidstaten een beroep doen op de instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om dergelijke verliezen geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

    Tot slot wordt heeft het voorstel betrekking op de maatregelen die Uniewijd voor bepaalde categorieën van niet-nalevingen moeten worden genomen om een gelijk speelveld bij de behandeling van marktdeelnemers, een goede werking van de interne markt en behoud van het consumentenvertrouwen te garanderen zonder vooruit te lopen op onder de bevoegdheid van de lidstaten vallende vaststelling van sancties.

    De handelsregeling wordt aangepast om het speelveld voor de biologische marktdeelnemers van de Europese Unie en van derde landen gelijker te maken en het vertrouwen van de consument beter te waarborgen. De mogelijkheid van gelijkwaardigheidsovereenkomsten met derde landen blijft bestaan terwijl het systeem van unilaterale gelijkwaardigheid geleidelijk wordt afgeschaft. Voorgesteld wordt om van de erkenning van de controleorganen gestaffeld over te stappen naar een nalevingsregeling.

    3.2.        Rechtsgrondslag

    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 42, eerste alinea, en artikel 43, lid 2.

    3.3.        Subsidiariteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel

    Met het voorstel wordt beoogd een in het kader van het GLB bestaande kwaliteitsregeling te herzien. De Unie is samen met de LS bevoegd voor het produceren en verhandelen van landbouwproducten en levensmiddelen op de markt van de Europese Unie en voor het waarborgen van de goede werking van de interne markt voor biologische producten.

    Om de vlotte ontwikkeling van de interne markt te waarborgen is een in het globale GLB ingebedde Uniewijde biologische regeling doeltreffender dan 28 afzonderlijke regelingen. Bovendien kan met een voor de hele Unie geldende regeling een krachtdadiger en samenhangender handelsbeleid worden gevoerd ten aanzien van de handelspartners wereldwijd, met name omdat de onderhandelingspositie van de Unie erdoor wordt versterkt.

    Het voorstel leidt tot verdere harmonisatie op de volgende gebieden:

    – de ruimte die de lidstaten ter beschikking staat om uitzonderingen op de regels toe te staan, wordt beperkt. Deze mogelijkheid werkt oneerlijke concurrentie tussen marktdeelnemers in de hand, knaagt aan het vertrouwen van de consument en maakt wetgeving en handel onnodig complex (handhavingsproblemen),

    – het feit dat dezelfde niet-naleving van de biologische wetgeving van de Unie afhankelijk van de lidstaat verschillende reacties kan uitlokken, leidt tot oneerlijke concurrentie en een inefficiënte werking van de interne markt.

    3.4.        Keuze van instrumenten

    Er is gekozen voor een verordening omdat is gebleken dat de bestaande bepalingen een geschikt kader voor de lidstaten vormen; andere soorten maatregelen zouden niet voldoen. Een richtlijn, met de daarbij horende flexibelere voorschriften, zou aanleiding geven tot oneerlijke concurrentie tussen marktdeelnemers en tot verwarring en misleiding van de consument. Een verordening stelt de lidstaten een samenhangende aanpak ter hand en vermindert de administratieve belasting omdat de marktdeelnemers zich allemaal aan dezelfde reeks regels moeten houden. Zachte wetgeving zoals richtsnoeren wordt, mede vanwege de internationale context, als onvoldoende beschouwd om verschillen in de interpretatie en de toepassing van de regelgeving op te heffen.

    4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Krachtens het voorstel worden begrotingsmiddelen voor maatregelen op het gebied van technische bijstand toegewezen. Nadere gegevens over de gevolgen voor de begroting staan in het financieel memorandum.

    5.           FACULTATIEVE ELEMENTEN: VEREENVOUDIGING

    Het voorstel maakt een en ander eenvoudiger en duidelijker en vult bepaalde lacunes in de wetgeving. Van de 135 verplichtingen in de vigerende wetgeving over de biologische landbouw worden er bij dit voorstel 37 afgeschaft. Voorts wordt voorgesteld de administratieve lasten aanzienlijk te reduceren. De uit het voorstel voortvloeiende gedelegeerde handelingen zullen overeenkomstig dezelfde beginselen worden opgesteld.

    Op het gebied van productievoorschriften wordt de situatie voor marktdeelnemers en nationale overheden aanzienlijk eenvoudiger omdat de ruimte van de LS om uitzonderingen toe te staan, wordt beperkt. Voorts wordt een aantal niet-efficiënte bepalingen afgeschaft, met name via de versterking van de risicogebaseerde benadering op het gebied van controles. Wat invoer betreft, zal de nalevingsregeling voor controleorganen het beheer voor producenten, controleorganen en de Commissie makkelijker maken.

    Kleine landbouwers wordt het leven danig vergemakkelijkt met de invoering van de groepscertificering die zal leiden tot billijker inspectie- en boekhoudingsvereisten.

    Met het voorstel wordt beoogd de wetgeving gebruiksvriendelijker te maken, met name door de algemene productievoorschriften zoals voorheen in het dispositief van de verordening op te nemen en de specifieke productievoorschriften in één bijlage bij de verordening onder te brengen.

    6.           Aanpassing

    In 2010 heeft de Commissie COM(2010) 759 betreffende de aanpassing van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad aan het Verdrag van Lissabon vastgesteld. Ondanks uitvoerige besprekingen tijdens trilogen in 2011 en 2012 kon geen vooruitgang met het aanpassingsvoorstel worden geboekt. In het huidige voorstel zijn de noodzakelijke elementen van het aanpassingsvoorstel geïntegreerd, met inbegrip van de architectuur van de wetsbepalingen, i.e. basishandeling, gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. Als gevolg hiervan vervalt het nut van COM(2010) 759, dat om die reden zal worden ingetrokken.

    2014/0100 (COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, tot wijziging van Verordening (EU) nr. XXX/XXX van het Europees Parlement en de Raad (verordening officiële controles) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42, eerste alinea, en artikel 43, lid 2,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[9],

    Gezien het advies van het Comité van de Regio’s[10],

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)       De biologische productie is een alomvattend systeem om landbouwbedrijven te beheren en levensmiddelen te produceren volgens een methode die de beste milieu- en klimaatactiepraktijken, een hoog biodiversiteitsniveau, de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen en de toepassing van strenge normen op het gebied van dierenwelzijn en productie combineert en is afgestemd op de vraag van een toenemend aantal consumenten naar producten die worden vervaardigd met natuurlijke stoffen en procedés. De biologische productie speelt aldus een tweeledige rol in de samenleving, enerzijds als leverancier aan een specifieke markt die inspeelt op de vraag van de consument naar biologische producten, en anderzijds als leverancier van voor het algemene publiek beschikbare goederen die bijdragen tot de bescherming van het milieu en het dierenwelzijn, alsmede tot de plattelandsontwikkeling.

    (2)       Biologische producten ontlenen hun hoge kwaliteit aan de inachtneming van strenge gezondheids-, milieu- en dierenwelzijnsnormen bij de vervaardiging van deze producten. Zoals wordt onderstreept in de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over het kwaliteitsbeleid ten aanzien van landbouwproducten[11] maakt de regeling inzake de biologische productie deel uit van de kwaliteitsregelingen van de Unie voor landbouwproducten, samen met de regelingen betreffende geografische aanduidingen, gegarandeerde traditionele specialiteiten en producten uit ultraperifere gebieden van de Unie, zoals vastgesteld in respectievelijk Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad[12] en Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad[13]. In die zin worden met de biologische productie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) dezelfde doelstellingen nagestreefd als met alle kwaliteitsregelingen van de Unie voor landbouwproducten.

    (3)       De inbedding van de doelstellingen van het beleid inzake de biologische productie in de GLB-doelstellingen houdt met name in dat landbouwers een billijke prijs moeten krijgen voor de naleving van de biologische productievoorschriften. Bovendien creëert de toenemende vraag van de consument naar biologische producten de voorwaarden voor een verdere ontwikkeling en expansie van de markt voor deze producten en bijgevolg voor een hogere vergoeding voor biologisch producerende landbouwers.

    (4)       Voorts draagt het biologische productiesysteem bij tot de integratie van milieubeschermingsvereisten in het GLB en tot de bevordering van de duurzame landbouwproductie. Daarom zijn in het kader van het GLB, laatstelijk bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad[14], maatregelen voor de financiële ondersteuning van de biologische productie ingevoerd en nog versterkt bij de recente hervorming van het rechtskader voor het plattelandsontwikkelingsbeleid, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad[15].

    (5)       De biologische productie draagt tevens bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het milieubeleid van de Unie, met name die van de biodiversiteitstrategie voor 2020[16], de mededeling over groene infrastructuur[17], de thematische strategie voor bodembescherming[18] en milieuwetgeving zoals de vogelrichtlijn[19], de habitatrichtlijn[20], de nitratenrichtlijn[21], de kaderrichtlijn water[22], de richtlijn nationale emissieplafonds[23] en de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden[24].

    (6)       Met het oog op de doelstellingen van het Uniebeleid inzake de biologische productie moet het rechtskader voor de uitvoering van dat beleid gericht zijn op het verzekeren van eerlijke concurrentie en een goede werking van de interne markt voor biologische producten, alsmede op het behoud en de rechtvaardiging van het vertrouwen van de consument in als biologisch geëtiketteerde producten. Voorts moet dit kader ervoor zorgen dat het beleid verder kan evolueren in overeenstemming met de productie- en marktontwikkelingen.

    (7)       Tot de beleidsprioriteiten van de Europa 2020-strategie die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie, getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei"[25] behoort de ontwikkeling van een op kennis en innovatie gebaseerde concurrerende economie, de bevordering van een economie met veel werkgelegenheid en sociale en territoriale cohesie en de ondersteuning van de overschakeling naar een koolstofarme economie die efficiënt met hulpbronnen omgaat. Het beleid inzake de biologische productie moet de marktdeelnemers daarom de juiste instrumenten ter hand stellen om de herkenbaarheid en de afzet van hun producten te bevorderen en daarbij die producenten tegen oneerlijke praktijken te beschermen.

    (8)       Gezien de dynamische evolutie van de biologische sector is in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad[26] bepaald dat de voorschriften van de Unie inzake de biologische productie in de toekomst moeten worden geëvalueerd rekening houdend met de ervaring die met de toepassing ervan is opgedaan. Uit deze door de Commissie verrichte evaluatie blijkt dat het rechtskader van de Unie voor de biologische productie moet worden verbeterd aan de hand van voorschriften die aansluiten op de hoge verwachtingen van de consument en die voldoende duidelijk zijn voor de partijen waarvoor zij zijn bestemd. Daarom moet Verordening (EG) nr. 834/2007 worden ingetrokken en door een nieuwe verordening worden vervangen

    (9)       Uit de ervaring die tot dusverre met de toepassing van Verordening (EG) nr. 834/2007 is opgedaan, blijkt dat verduidelijkt moet worden op welke producten deze verordening van toepassing is. In de eerste plaats moeten de in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("het Verdrag") vermelde landbouwproducten, inclusief aquacultuurproducten, eronder vallen. Voorts moet de verordening van toepassing zijn op verwerkte landbouwproducten voor gebruik als levensmiddel of diervoeder, omdat het in de handel brengen van dergelijke producten als "biologisch" een zeer belangrijke afzetmogelijkheid voor landbouwproducten biedt en voor de consument zichtbaar maakt dat deze producten vervaardigd zijn met biologische landbouwproducten. Bovendien moet deze verordening tevens van toepassing zijn op bepaalde andere producten die net als verwerkte landbouwproducten een nauwe band met landbouwproducten hebben, en wel omdat die andere producten hetzij een belangrijke afzetmarkt voor landbouwproducten vertegenwoordigen, hetzij integraal deel uitmaken van het productieproces. Tot slot moet zeezout in het toepassingsgebied van deze verordening worden opgenomen, omdat de productie ervan aan de hand van natuurlijke technieken plaatsvindt en bijdraagt tot de ontwikkeling van plattelandsgebieden en dus in overeenstemming is met de doelstellingen van deze verordening. Omwille van de duidelijkheid moeten deze andere producten, die niet in bijlage I bij het Verdrag worden vermeld, in een bijlage bij deze verordening worden opgenomen.

    (10)     Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet de Commissie worden gemachtigd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

    (11)     Om rekening te houden met nieuwe productiemethoden, productiematerialen of internationale verbintenissen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot wijziging van de lijst andere producten die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Alleen producten die een nauwe band met landbouwproducten hebben, komen in aanmerking voor opname in die lijst.

    (12)     Omdat grootkeuken-diensten per definitie lokaal van aard zijn, worden maatregelen die door de lidstaten of in het kader van particuliere regelingen op dit gebied worden genomen, als adequaat beschouwd om de werking van de interne markt te garanderen. Voedsel dat door grootkeukens in hun eigen bedrijfsruimten wordt bereid, valt niet onder deze verordening. Producten van jacht en visserij op in het wild levende dieren mogen evenmin onder deze verordening vallen, aangezien het productieproces niet volledig kan worden gecontroleerd.

    (13)     Uit onderzoeksprojecten is naar voren gekomen dat het vertrouwen van de consument van essentieel belang is op de markt voor biologische levensmiddelen. Op de lange termijn kunnen onbetrouwbare voorschriften het vertrouwen van het publiek schade toebrengen en tot marktfalen leiden. Daarom moet de duurzame ontwikkeling van de biologische productie in de Unie gebaseerd zijn op degelijke productievoorschriften die op Unieniveau zijn geharmoniseerd. Deze productievoorschriften moeten bovendien tegemoet komen aan de verwachtingen die marktdeelnemers en consumenten hebben ten aanzien van de kwaliteit van biologische producten en de naleving van de in deze verordening vastgestelde beginselen en regels.

    (14)     Deze verordening moet van toepassing zijn onverminderd gerelateerde wetgeving, zoals op het gebied van veiligheid van de voedselketen, gezondheid en welzijn van de dieren, gezondheid van planten, vegetatief teeltmateriaal, etikettering en milieu. Wat de toelating voor het gebruik van bepaalde producten en stoffen in de productie van biologische producten betreft, dient meer bepaald te worden benadrukt dat dergelijke producten en stoffen eerst op Unieniveau moeten worden toegelaten. Daarom moet deze verordening van toepassing zijn onverminderd andere specifieke Uniebepalingen betreffende het toelaten en het in de handel brengen van dergelijke producten en stoffen.

    (15)     Principieel moet het op grond van de in deze verordening vervatte productievoorschriften verboden zijn gebruik te maken van ioniserende straling, genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) en producten die geproduceerd zijn met of door ggo's. Aangezien de consument steeds meer begaan is met de milieueffecten van de verwerking en het vervoer van levensmiddelen, moeten andere biologische marktdeelnemers dan landbouwers en marktdeelnemers die zeewier of aquacultuurdieren produceren, ertoe worden verplicht hun milieuprestatie overeenkomstig een geharmoniseerd systeem te beheren. Om de regelgevingsdruk voor in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie[27] gedefinieerde micro-ondernemingen die bij de biologische productie zijn betrokken, tot een minimum te beperken, dienen deze ondernemingen van toepassing van deze eis te worden vrijgesteld. Om de correcte toepassing van de algemene productievoorschriften te waarborgen, dient de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria voor het milieubeheersysteem.

    (16)     Het risico dat de biologische productievoorschriften niet worden nageleefd, wordt hoger ingeschat in landbouwondernemingen met eenheden die niet in het kader van de biologische productievoorschriften worden beheerd. Daarom moeten alle landbouwbedrijven in de Unie die biologisch willen worden, na een adequate omschakelingsperiode volledig worden beheerd overeenkomstig de eisen voor de biologische productie. Biologische landbouwbedrijven moeten in alle lidstaten dezelfde omschakelingsperiode doormaken, ongeacht of zij voordien met steun uit Uniemiddelen agromilieumaatregelen hebben toegepast. Voor braakliggend land hoeft echter geen omschakelingsperiode in acht te worden genomen. Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften tot aanvulling van de algemene omschakelingsregels of tot aanvulling en wijziging van de specifieke omschakelingsregels.

    (17)     Voor de plantaardige productie, de dierlijke productie en de aquacultuurproductie moeten specifieke productievoorschriften worden vastgesteld, onder meer met betrekking tot de vergaring van wilde planten en zeewier en tot de productie van verwerkte levensmiddelen, verwerkte diervoeders, wijn en gist, teneinde de harmonisering en de inachtneming van de doelstellingen en beginselen van de biologische productie te garanderen.

    (18)     Aangezien de biologische plantaardige productie is gebaseerd op het beginsel dat de planten hun voedsel vooral uit het ecosysteem van de bodem halen, mag substraatteelt niet worden toegelaten. Voorts moeten bij de biologische plantaardige productie productietechnieken worden gebruikt die elke bijdrage aan milieuvervuiling voorkomen of zoveel mogelijk beperken.

    (19)     Wat beheer en bemesting van de grond betreft, moeten voorwaarden worden vastgesteld voor het gebruik van teeltpraktijken die bij de biologische plantaardige productie zijn toegelaten en voor het gebruik van meststoffen en bodemverbeteringsmiddelen.

    (20)     Het gebruik van pesticiden moet aanzienlijk worden beperkt. De voorkeur moet worden gegeven aan maatregelen die schade door plaagorganismen en onkruid voorkomen via de toepassing van technieken waarbij geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, zoals vruchtwisseling. De aanwezigheid van plaagorganismen en onkruid moet worden gemonitord teneinde te beslissen of ingrijpen economisch en ecologisch gerechtvaardigd is. Het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen moet worden toegelaten indien de net genoemde technieken onvoldoende bescherming bieden en alleen indien die gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad[28] zijn toegelaten na conform te zijn bevonden aan de doelstellingen en beginselen van de biologische productie, inclusief de restrictieve gebruiksvoorwaarden, en vervolgens overeenkomstig de onderhavige verordening te zijn toegelaten.

    (21)     Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de specifieke voorschriften voor plantaardige productie, op het gebied van teeltpraktijken, beheer en bemesting van de bodem, gezondheid van planten, beheer van plaagorganismen en onkruid, beheer van de champignonteelt en andere specifieke planten en systemen voor plantaardige productie, de oorsprong van vegetatief teeltmateriaal en de vergaring van wilde planten.

    (22)     Aangezien dierlijke productie van nature uit hand in hand gaat met beheer van de landbouwgrond en de dierlijke mest wordt gebruikt voor de gewasproductie, moet niet-grondgebonden dierlijke productie worden verboden. Bij de keuze van de rassen moet het vermogen van de dieren om zich aan de plaatselijke omstandigheden aan te passen, hun levenskracht en hun ziektebestendigheid in aanmerking worden genomen, en moet tevens een ruime biologische diversiteit worden nagestreefd.

    (23)     De huisvesting voor de biologische dierlijke productie en aquacultuurproductie, inclusief waar relevant het aquatische medium, moet voldoen aan de ethologische behoeften van de dieren. Voor sommige dieren, waaronder bijen, moeten specifieke huisvestingsvoorwaarden en houderijpraktijken worden vastgesteld. Deze voorwaarden en praktijken moeten een hoog niveau van dierenwelzijn garanderen dat op sommige punten verder gaat dan de dierenwelzijnsnormen van de Unie voor de dierlijke productie in het algemeen. In de meeste gevallen moeten de dieren permanent toegang hebben tot openluchtruimten om te grazen en deze openluchtruimten moeten in beginsel worden beheerd volgens een adequaat rotatieschema.

    (24)     Om te voorkomen dat nutriënten natuurlijke hulpbronnen als grond en water verontreinigen, moet een maximumgrens voor de mestgift per hectare en voor de dierbezetting per hectare worden vastgesteld. Deze maximumgrens moet gerelateerd zijn aan het stikstofgehalte van de mest.

    (25)     Verminkingen die bij de dieren stress, schade, ziekte of lijden in de hand werken, moeten worden verboden.

    (26)     De dieren moeten, rekening houdend met hun fysiologische behoeften, worden gevoederd met voedermiddelen die overeenkomstig de biologische productievoorschriften zijn geproduceerd en bij voorkeur afkomstig zijn van het eigen bedrijf. Bovendien kan het nodig zijn om onder welomschreven voorwaarden bepaalde mineralen, spoorelementen en vitamines bij te voederen om aan de basisvoedingsbehoeften van de dieren te voldoen.

    (27)     Maatregelen op het gebied van diergezondheid moeten vooral gebaseerd zijn op ziektepreventie. Bovendien moeten specifieke reinigings- en ontsmettingsmaatregelen worden toegepast. Het preventieve gebruik van chemisch gesynthetiseerde, allopathische geneesmiddelen mag in de biologische landbouw niet worden toegestaan, tenzij, tot een strikt minimum beperkt, om het welzijn van een ziek of gewond dier dat onmiddellijk zorg nodig heeft, te herstellen. Om de integriteit van de biologische productie voor de consument te waarborgen, moet het in dergelijke gevallen mogelijk zijn beperkende maatregelen te treffen, zoals verdubbeling van de officiële wachttijd na gebruik van deze geneesmiddelen zoals gespecificeerd in de wetgeving van de Unie. Voor de bijenteelt moeten specifieke voorschriften op het gebied van ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling worden vastgesteld.

    (28)     Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de specifieke voorschriften voor dierlijke productie op het gebied van oorsprong van dieren, huisvesting van dieren, onder meer inzake minimumvloeroppervlakte van binnen- en buitenruimten en het maximumaantal dieren per hectare, houderijpraktijken, fokkerij/reproductie, voeder en vervoedering, ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling.

    (29)     Dit voorstel weerspiegelt de doelstellingen van het nieuw gemeenschappelijk visserijbeleid, met name wat betreft de aquacultuur, die een sleutelrol speelt als het erop aankomt om in een wereld waar de vraag naar aquatische levensmiddelen toeneemt, duurzame voedselzekerheid op de lange termijn, groei en werkgelegenheid te waarborgen en de druk op de wilde visbestanden te verlichten. In haar uit 2013 daterende mededeling aan de Raad en het Europees Parlement inzake strategische richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur in de EU[29] gaat de Commissie in op de belangrijkste uitdagingen voor de aquacultuur in de Unie en op de groeimogelijkheden voor deze sector. De biologische aquacultuur wordt er als een bijzonder veelbelovende sector beschreven, met concurrentievoordelen als gevolg van biologische certificering.

    (30)     In vergelijking met de biologische landbouw en de langdurige ervaring die de landbouwbedrijven met deze methode hebben opgedaan, is de biologische aquacultuur een relatieve nieuwkomer in de biologische productie. Gezien de toenemende belangstelling van de consument voor biologische aquacultuurproducten is het waarschijnlijk dat meer en meer aquacultuureenheden op de biologische productie zullen overschakelen. De vooruitgang uit het oogpunt van ervaring, technische kennis en ontwikkeling die hiermee gepaard gaat, leidt tot verbeteringen in de biologische aquacultuur die hun neerslag moeten krijgen in de productievoorschriften.

    (31)     Deze productievoorschriften moeten vergezeld gaan van een aantal definities op het gebied van aquacultuur, teneinde een uniforme interpretatie te waarborgen, dubbelzinnigheid te voorkomen en de eenvormige toepassing van de voorschriften voor de biologische productie van aquacultuurdieren en zeewier te garanderen.

    (32)     Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de specifieke voorschriften voor de zeewierproductie, onder meer aangaande de geschiktheid van het aquatische medium en het duurzaambeheerplan, de oogst van wild zeewier, zeewierteelt, groeiwerende behandelingen en reiniging van productieapparatuur en productievoorzieningen, met betrekking tot voorschriften tot aanvulling van de specifieke voorschriften voor de productie van aquacultuurdieren, onder meer aangaande de geschiktheid van het aquatische medium en het duurzaambeheerplan, de oorsprong van aquacultuurdieren, aquacultuurhouderij, waaronder aquatische inperkingssystemen, productiesystemen en maximale bezettingsdichtheid, reproductie, beheer van aquacultuurdieren, voeder en vervoedering, ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling.

    (33)     Marktdeelnemers die biologische levensmiddelen of diervoeders produceren, moeten passende procedures volgen die zijn gebaseerd op de systematische identificatie van cruciale verwerkingsfasen, teneinde ervoor te zorgen dat de verwerkte producten voldoen aan de voorschriften voor de biologische productie. Verwerkte biologische producten moeten worden geproduceerd aan de hand van verwerkingsmethoden die garanderen dat de biologische integriteit en de vitale kwaliteiten van de producten in alle stadia van de biologische productie bewaard blijven.

    (34)     Er moeten bepalingen inzake de samenstelling van biologische verwerkte levensmiddelen worden vastgesteld. Deze levensmiddelen moeten voornamelijk uit biologische ingrediënten van agrarische oorsprong worden geproduceerd, eventueel aangevuld met bepaalde, in deze verordening gespecificeerde niet-biologische  ingrediënten van agrarische oorsprong.  Bovendien mogen alleen bepaalde stoffen, die overeenkomstig deze verordening zijn toegelaten, worden gebruikt bij de productie van verwerkte biologische levensmiddelen.

    (35)     Verwerkte levensmiddelen mogen alleen als biologisch product worden geëtiketteerd wanneer alle of nagenoeg alle ingrediënten van agrarische oorsprong biologisch zijn. Er moeten evenwel bijzondere etiketteringsvoorschriften worden vastgesteld voor verwerkte levensmiddelen die ingrediënten van agrarische oorsprong bevatten die niet biologisch kunnen worden verkregen, zoals producten van jacht en visserij. Bovendien moet het, omwille van de consumentenvoorlichting, de transparantie van de markt en om het gebruik van biologische ingrediënten aan te moedigen, ook mogelijk zijn om onder bepaalde voorwaarden naar de biologische productie te verwijzen in de lijst van ingrediënten.

    (36)     Er moeten bepalingen worden vastgesteld betreffende de samenstelling van verwerkte biologische diervoeders en het gebruik van bepaalde stoffen en technieken bij de productie van die diervoeders.

    (37)     Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de specifieke productievoorschriften voor verwerkte levensmiddelen en diervoeders, meer bepaald op het gebied van de procedures, preventieve maatregelen, samenstelling van de verwerkte levensmiddelen en diervoerders, reinigingsmaatregelen, het in de handel brengen van verwerkte producten, inclusief etikettering en identificatie, het scheiden van enerzijds biologische en anderzijds niet-biologische producten, ingrediënten van agrarische oorsprong en voedermiddelen, de lijst van niet-biologische ingrediënten van agrarische oorsprong die uitzonderlijk mogen worden gebruikt voor de productie van verwerkte biologische producten, de berekening van het percentage ingrediënten van agrarische oorsprong en de technieken die bij de verwerking van levensmiddelen of diervoeders worden gebruikt.

    (38)     Biologische wijn moet volledig uit biologische grondstoffen worden geproduceerd, eventueel met toevoeging van bepaalde overeenkomstig deze verordening toegelaten stoffen. Het gebruik van bepaalde oenologische procedés, processen en behandelingen bij de productie van biologische wijn moet worden verboden. Het gebruik van bepaalde andere procedés, processen en behandelingen dient onder duidelijk omschreven voorwaarden te worden toegelaten.

    (39)     Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de specifieke voorschriften voor de productie van wijn, op het gebied van oenologische procedés en beperkingen.

    (40)     Gist werd oorspronkelijk niet als een ingrediënt van agrarische oorsprong in het kader van Verordening (EG) nr. 834/2007 beschouwd en kon bijgevolg niet in aanmerking worden genomen voor de agrarische samenstelling van biologische producten. Krachtens Verordening (EG) nr. 889/2009 van de Commissie[30] moeten gist en gistproducten in het kader van de biologische productie echter als ingrediënten van agrarische oorsprong worden meegerekend, en wel met ingang van 31 december 2013 - zodat de sector voldoende tijd had om zich aan die eis passen. Bijgevolg mogen voor de productie van biologische gist alleen biologisch geproduceerde substraten worden gebruikt en mogen alleen bepaalde stoffen worden toegelaten voor gebruik bij de vervaardiging van gist, gistbereidingen en gistformuleringen. Biologische gist mag bovendien niet samen met niet-biologische gist voorkomen in biologische levensmiddelen of diervoeders.

    (41)     Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de specifieke voorschriften voor biologische gist, op het gebied van de verwerking van gist en de bij de productie van gist gebruikte substraten.

    (42)     Om rekening te houden met toekomstige behoeften aan specifieke productievoorschriften voor producten waarvan de productie niet valt onder een van de categorieën specifieke productievoorschriften als vastgesteld in deze verordening, en om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening, en vervolgens aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot specifieke productievoorschriften voor dergelijke producten, en de wijziging of aanvulling daarvan.

    (43)     Verordening (EG) nr. 834/2007 voorziet in een aantal uitzonderingen op de biologische productievoorschriften. Uit ervaring met de toepassing van die bepalingen is gebleken dat deze uitzonderingen een negatieve impact op de biologische productie hebben. Met name blijkt dat louter het bestaan van dergelijke uitzonderingen de productie van productiemiddelen in biologische vorm belet en dat het hoge niveau van dierenwelzijn dat met de biologische productie wordt geassocieerd, niet wordt gewaarborgd. Bovendien gaat met het beheer en de controle van de uitzonderingen een aanzienlijke administratieve belasting gepaard, zowel voor de nationale overheden als voor de marktdeelnemers. Tot slot heeft het bestaan van uitzonderingen de voorwaarden voor concurrentieverstoringen gecreëerd en het consumentenvertrouwen op de helling gezet. Daarom dient de ruimte om uitzonderingen op de biologische productievoorschriften toe te staan, verder te worden beperkt tot gevallen waarin zich een ramp heeft voorgedaan.

    (44)     Om de voortzetting of de hervatting van de biologische productie in het geval van rampen mogelijk te maken, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria om te bepalen wanneer een geval als ramp kan worden gekwalificeerd, en met betrekking tot de specifieke voorschriften voor de aanpak van dergelijke gevallen en voor de vereiste monitoring en verslaglegging.

    (45)     In bepaalde omstandigheden kunnen biologische en niet-biologische producten samen worden opgehaald en vervoerd. Er moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld om de biologische en de niet-biologische producten tijdens de behandeling goed van elkaar te scheiden en vermenging te voorkomen.

    (46)     Om de integriteit van de biologische productie en de aanpassing aan de technische ontwikkelingen te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de specifieke voorschriften voor ophaling, verpakking, vervoer en opslag van biologische producten.

    (47)     Producten en stoffen als gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen, bodemverbeteringsmiddelen, nutriënten, diervoedingscomponenten, additieven voor levensmiddelen of diervoeders, technische hulpstoffen en reinigings- en ontsmettingsmiddelen, mogen in de biologische productie slechts worden gebruikt in een tot een minimum beperkte hoeveelheid en overeenkomstig de specifieke voorwaarden van deze verordening. Hetzelfde dient te gelden voor producten en stoffen die als levensmiddelenadditieven en technische hulpstoffen worden gebruikt bij de productie van verwerkte biologische levensmiddelen. Daarom moet worden voorzien in bepalingen inzake toekomstig gebruik van dergelijke producten en stoffen in de biologische productie in het algemeen en de productie van verwerkte biologische levensmiddelen in het bijzonder, mits daarbij de beginselen van deze verordening en bepaalde criteria in acht worden genomen.

    (48)     Om kwaliteit, traceerbaarheid en naleving van deze verordening met betrekking tot de biologische productie in het algemeen en de productie van verwerkte biologische levensmiddelen in het bijzonder, alsmede aanpassing aan technische ontwikkelingen te waarborgen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot aanvullende criteria inzake de toelating, en de intrekking van de toelating, voor het gebruik van producten en stoffen in de biologische productie in het algemeen en in de productie van verwerkte biologische levensmiddelen in het bijzonder, en met betrekking tot andere voorschriften voor het gebruik van dergelijke toegelaten producten en stoffen.

    (49)     Omdat in de regelgeving van de Unie niet is vastgesteld welke maatregelen moeten worden genomen bij aanwezigheid van niet-toegelaten stoffen of producten in biologische producten, lopen de benaderingen die verspreid over de Unie zijn ontwikkeld en worden toegepast, uiteen. Deze situatie leidt tot onzekerheid bij de marktdeelnemers, de controleautoriteiten en de controleorganen. Bovendien kan ze tot gevolg hebben dat de marktdeelnemers in de Unie niet gelijk worden behandeld en dat de consumenten hun vertrouwen in biologische producten aangetast zien. Daarom moeten duidelijke en uniforme bepalingen worden vastgesteld om te verbieden dat producten waarin niet-toegelaten producten of stoffen boven bepaalde niveaus aanwezig zijn, als biologisch in de handel worden gebracht. Bij het bepalen van deze niveaus moet met name rekening worden gehouden met Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie[31] inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters.

    (50)     Om de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de transparantie van het biologische productiesysteem en het desbetreffende etiketteringssysteem te waarborgen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot specifieke criteria en voorwaarden om voor de aanwezigheid van niet-toegelaten producten en stoffen in producten maximumniveaus te bepalen en toe te passen bij overschrijding waarvan deze producten niet als biologisch in de handel mogen worden gebracht, alsmede met betrekking tot het bepalen van die niveaus en de aanpassing ervan in het licht van technische ontwikkelingen.  

    (51)     De biologische productie is gebaseerd op het algemene beginsel dat het gebruik van externe productiemiddelen moet worden beperkt. Landbouwers moeten maatregelen nemen om het risico van verontreiniging door niet-toegelaten producten of stoffen te voorkomen. Toch kunnen zich ondanks dergelijke maatregelen gevallen voordoen waarin landbouwers hun landbouwproducten niet als biologisch in de handel kunnen brengen omdat deze onbedoeld niet-toegelaten producten of stoffen bevatten. Daarom dient de Commissie de mogelijkheid te krijgen om de lidstaten overeenkomstig artikel 42 van het Verdrag toe te staan nationale betalingen toe te kennen als vergoeding voor het in dergelijke gevallen geleden verlies. Daarnaast kunnen de lidstaten een beroep doen op de instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om dergelijke verliezen geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

    (52)     De etikettering van landbouwproducten en levensmiddelen dient in overeenstemming te zijn met de algemene voorschriften van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad[32], met name de bepalingen die verwarring of misleiding van de consument moeten voorkomen. Daarbovenop moeten specifieke bepalingen over de etikettering van biologische producten worden vastgesteld in de onderhavige verordening. Deze moeten strekken tot bescherming van de belangen van zowel marktdeelnemers (correcte identificatie van hun producten op de markt en billijke concurrentievoorwaarden) als consumenten (de juiste informatie om met kennis van zaken een keuze te maken).

    (53)     De termen waarmee biologische producten worden aangeduid, moeten in de hele Unie en ongeacht de gebruikte taal worden beschermd om te voorkomen dat zij worden gebruikt bij de etikettering van niet-biologische producten. Deze bescherming moet tevens gelden voor de gebruikelijke afleidingen of verkleinwoorden van deze termen, ongeacht of deze alleen of in combinatie worden gebruikt.

    (54)     Omwille van de duidelijkheid voor de consument op de hele interne markt moet het gebruik van het logo voor de biologische productie van de Europese Unie verplicht worden gesteld voor alle voorverpakte biologische levensmiddelen die in de Unie worden geproduceerd. Daarnaast moet het mogelijk zijn het EU-logo vrijwillig te gebruiken voor niet-voorverpakte biologische producten die in de Unie zijn geproduceerd en voor biologische producten die uit derde landen zijn ingevoerd. Het model van het logo voor de biologische productie van de Europese Unie moet in deze verordening worden opgenomen.

    (55)     Om de consument niet te misleiden ten aanzien van het biologische karakter van het hele product, dient het gebruik van dat logo evenwel te worden beperkt tot producten die uitsluitend of bijna uitsluitend biologische ingrediënten bevatten. Derhalve mag het gebruik ervan niet worden toegestaan voor de etikettering van omschakelingsproducten of verwerkte levensmiddelen waarvan minder dan 95 % van de ingrediënten van agrarische oorsprong biologisch zijn.

    (56)     Om verwarring bij de consument over de al dan niet uniale oorsprong van het product te voorkomen, moet bij gebruik van het logo voor de biologische productie van de Europese Unie de consument worden geïnformeerd over de plaats waar de agrarische grondstoffen waaruit het product is samengesteld, zijn geteeld. In dit verband moet de mogelijkheid worden geboden om op het etiket van producten van de biologische aquacultuur te verwijzen naar aquacultuur in plaats van naar landbouw.

    (57)     Om de consument duidelijkheid en adequate informatie te verschaffen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanpassing van de in deze verordening opgenomen lijst met termen inzake de biologische productie, met betrekking tot specifieke etiketterings- en samenstellingsvoorschriften voor diervoeders en de ingrediënten daarvan, met betrekking tot aanvullende voorschriften inzake etikettering en het gebruik van andere aanduidingen dan het logo voor de biologische productie van de Europese Unie zoals bepaald in deze verordening, en met betrekking tot de wijziging van het logo voor biologische productie van de Europese Unie en de desbetreffende regels.

    (58)     De biologische productie is alleen geloofwaardig als zij wordt geflankeerd door doelmatige verificaties en controles in alle stadia van de productie, de verwerking en de distributie. Om de naleving van de voorschriften inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten te verifiëren, moeten voor de biologische productie officiële controles of andere officiële activiteiten worden verricht overeenkomstig Verordening (EU) nr. (XXX/XXXX) van het Europees Parlement en de Raad[33].

    (59)     Om naleving van de specifiek voor de biologische productie geldende voorschriften te garanderen, moeten specifieke eisen worden vastgesteld. Met name moeten bepalingen worden vastgesteld voor de melding van de activiteiten van de marktdeelnemers en voor een certificeringssysteem om de marktdeelnemers te identificeren die de voorschriften inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten in acht nemen. Deze bepalingen moeten tevens van toepassing zijn op subcontractanten van de betrokken marktdeelnemers. De transparantie van het certificeringssysteem moet worden gewaarborgd door de lidstaten te verplichten tot bekendmaking van de lijst van marktdeelnemers die hun activiteiten hebben gemeld, en van eventuele vergoedingen die kunnen worden geïnd in verband met de controles op de naleving van de biologische productievoorschriften.

    (60)     Voor individuele kleine landbouwers in de Unie vallen de inspectiekosten en de administratieve lasten die met biologische certificering gepaard gaan, verhoudingsgewijs hoog uit. Daarom dient een groepscertificeringssysteem te worden ingevoerd om de inspectie- en certificeringskosten en de daarmee gepaard gaande administratieve lasten te verminderen, de lokale netwerken te versterken, betere afzetmogelijkheden te bevorderen en een gelijk speelveld met marktdeelnemers in derde landen te waarborgen. Met het oog daarop moet het begrip "groep marktdeelnemers" worden ingevoerd en gedefinieerd.

    (61)     Om de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de transparantie van het biologische productiesysteem en het desbetreffende etiketteringssysteem te waarborgen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot boekhoudingsvoorschriften voor marktdeelnemers of groepen marktdeelnemers, voorschriften inzake de bekendmaking van de lijst van marktdeelnemers, en de voorschriften en procedures voor enerzijds de bekendmaking van de vergoedingen die mogen worden geïnd in verband met de controles op de naleving van de biologische productievoorschriften, en anderzijds het toezicht van de bevoegde autoriteiten op de toepassing van deze vergoedingen, alsmede met betrekking tot de criteria om te bepalen voor welke productgroepen de marktdeelnemers aanspraak moet kunnen maken op slechts één door de betrokken controleautoriteit of het betrokken controleorgaan afgegeven certificaat.

    (62)     Met het oog op een doeltreffende en doelmatige certificering van een groep marktdeelnemers, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot de taken van de individuele leden van een groep marktdeelnemers, de samenstelling en omvang van die groep, de categorieën door een groep marktdeelnemers te produceren producten, de voorwaarden voor deelname aan de groep en de opzet en werking van het systeem van de groep voor interne controles, inclusief werkingssfeer, inhoud en frequentie van de uit te voeren controles.

    (63)     Uit ervaring met de regelingen voor de invoer van biologische producten in de Unie in het kader van Verordening (EG) nr. 834/2007 is gebleken dat deze regelingen moeten worden herzien, zowel om tegemoet te komen aan de consument, die verwacht dat geïmporteerde biologische producten aan dezelfde strenge voorschriften als die van de Unie voldoen, als om de toegang van biologische producten uit de Unie tot internationale markt beter te garanderen. Voorts moet duidelijkheid worden geschapen in de voorschriften voor de uitvoer van biologische producten, met name door te voorzien in een uitvoercertificaat en door bepalingen vast te stellen voor de uitvoer naar derde landen die voor gelijkwaardigheidsdoeleinden zijn erkend in het kader van Verordening (EG) nr. 834/2007.

    (64)     Gezorgd moet worden voor versterking van de bepalingen voor de invoer van producten die voldoen aan de productie- en etiketteringsvoorschriften van de Unie en ten aanzien waarvan de marktdeelnemers zijn gecontroleerd door controleautoriteiten en controleorganen die volgens de erkenning door de Commissie bevoegd zijn om controles en certificeringen op het gebied van de biologische productie in derde landen te verrichten. Meer bepaald moeten met betrekking tot de accreditatieorganen die controleorganen accrediteren voor de invoer van conforme biologische producten in de Unie, vereisten worden vastgesteld, met als doel een gelijk speelveld te waarborgen voor het toezicht dat de Commissie op de controleorganen uitoefent. Voorts moet de Commissie de mogelijkheid krijgen om rechtstreeks contact met de accreditatieorganen en de bevoegde autoriteiten in derde landen op te nemen, teneinde het toezicht op de controleautoriteiten respectievelijk de controleorganen doeltreffender te maken.

    (65)     De mogelijkheid moet behouden blijven om biologische producten die niet aan de Unievoorschriften inzake de biologische productie voldoen, maar die afkomstig zijn uit derde landen waarvan de systemen voor biologische productie en controle als gelijkwaardig met die van de Unie zijn erkend, toegang tot de markt van de Unie te verschaffen. Toch mag de in Verordening (EG) nr. 834/2007 bedoelde erkenning van de gelijkwaardigheid van derde landen alleen worden verleend op grond van een internationale overeenkomst die tussen de Unie en het betrokken derde land wordt gesloten en die tevens tot doel heeft om ook voor de Unie wederzijdse erkenning van de gelijkwaardigheid te bekomen.

    (66)     Derde landen die voor gelijkwaardigheidsdoeleinden zijn erkend op grond van Verordening (EG) nr. 834/2007, moeten in het kader van de onderhavige verordening, zo lang als nodig is voor een vlotte overgang naar de regeling inzake erkenning middels een internationale overeenkomst, erkend blijven, mits zij de gelijkwaardigheid van hun voorschriften voor de biologische productie en controle met de ter zake vigerende Unievoorschriften blijven waarborgen en mits zij voldoen aan alle eisen betreffende het toezicht van de Commissie op hun erkenning. Dit toezicht moet met name gebaseerd zijn op de jaarverslagen die de derde landen de Commissie toezenden.

    (67)     Uit de ervaring met de regeling van controleautoriteiten en controleorganen die erkend zijn als bevoegd om in derde landen controles te verrichten en certificaten te verstrekken met het oog op de invoer van producten van gegarandeerde gelijkwaardigheid, blijkt dat de door die autoriteiten en organen toegepaste voorschriften verschillen en wellicht niet altijd makkelijk als gelijkwaardig met de betrokken Unievoorschriften kunnen worden beschouwd. Bovendien ondervindt de Commissie bij het toezicht hinder van de wildgroei aan normen van controleautoriteiten en controleorganen. Daarom dient die regeling voor de erkenning van de gelijkwaardigheid te worden afgeschaft. Dit neemt niet weg dat controleautoriteiten en controleorganen die een erkenning willen krijgen voor de invoer van aan de Unievoorschriften conforme producten, voldoende tijd moeten krijgen om hiertoe voorbereidingen te treffen. 

    (68)     Biologische producten die in het kader van een in deze verordening bedoelde invoerregeling in de Unie worden geïmporteerd, mogen alleen als biologisch in de handel worden gebracht indien de informatie die nodig is om de traceerbaarheid van het product in de voedselketen te garanderen, beschikbaar is.

    (69)     Om eerlijke concurrentie tussen de marktdeelnemers te garanderen, de traceerbaarheid van de producten die worden geïmporteerd om in de Unie als biologisch in de handel te worden gebracht te waarborgen, de transparantie van de erkennings- en toezichtsprocedure voor controleautoriteiten en controleorganen in het kader van de invoer van conforme biologische producten te verzekeren en ervoor te zorgen dat de lijst van derde landen die voor gelijkwaardigheidsdoeleinden in het kader van Verordening (EG) nr. 834/2007 zijn erkend, wordt beheerd, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot de voor de douaneautoriteiten in derde landen bestemde documenten, zo mogelijk in elektronische vorm, met name een biologisch uitvoercertificaat, met betrekking tot de voor invoer vereiste documenten, eveneens zo mogelijk in elektronische vorm, met betrekking tot de criteria voor erkenning en intrekking van de erkenning van controleautoriteiten en controleorganen in het kader van de invoer van conforme producten, en met betrekking tot de informatie die in het kader van die verordening erkende derde landen dienen toe te zenden met het oog op het toezicht op hun erkenning en de uitoefening van dat toezicht door de Commissie, onder meer in de vorm van onderzoeken ter plaatse.

    (70)     Bepaald moet worden dat het verkeer van biologische producten die in een bepaalde lidstaat zijn gecontroleerd en aan deze verordening voldoen, in een andere lidstaat niet kan worden beperkt. Om de goede werking van de interne markt en de handel tussen lidstaten te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften inzake het vrije verkeer van biologische producten.

    (71)     De lidstaten moeten met het oog op de tenuitvoerlegging van deze verordening de Commissie jaarlijks daartoe vereiste betrouwbare gegevens verstrekken. Omwille van de duidelijkheid en de transparantie moeten lidstaten lijsten van bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten en controleorganen bijhouden. De lijst van controleautoriteiten en controleorganen moet door de lidstaten openbaar worden gemaakt en jaarlijks door de Commissie worden gepubliceerd.

    (72)     Er moet maatregelen worden vastgesteld die borg staan voor een vlotte overgang naar een aantal bij deze verordening ingevoerde wijzigingen van het rechtskader voor de import van biologische producten in de Unie. Met name moet de Commissie er, met het oog op een vlotte overgang van het oude naar het nieuwe rechtskader, toe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften inzake omschakelingsperioden die in het kader van Verordening (EG) nr. 834/2007 ingaan, en dat in afwijking van de algemene regel dat geen eerdere perioden met terugwerkende kracht als deel van de omschakelingsperiode mogen worden erkend.

    (73)     Voorts moet worden bepaald op welke datum de erkenning van controleautoriteiten en controleorganen voor gelijkwaardigheidsdoeleinden verstrijkt en hoe de situatie in afwachting van het verstrijken van die erkenning wordt aangepakt. Er moeten bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot aanvragen die derde landen in het kader van Verordening (EG) nr. 834/2007 voor gelijkwaardigheidsdoeleinden hebben ingediend en die bij de inwerkingtreding van de onderhavige verordening nog in behandeling zijn. 

    (74)     Met het oog op het beheer van de lijst van controleautoriteiten en controleorganen die in het kader van Verordening (EG) nr. 834/2007 voor gelijkwaardigheidsdoeleinden zijn erkend, en met het oog op een vlottere afronding van het onderzoek van door derde landen voor gelijkwaardigheidsdoeleinden ingediende erkenningsaanvragen die bij de inwerkingtreding van de onderhavige verordening nog in behandeling zijn, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot de informatie die deze controleautoriteiten en controleorganen dienen toe te zenden met het oog op het toezicht op hun erkenning, met betrekking tot de uitoefening van dat toezicht door de Commissie en met betrekking tot procedurevoorschriften voor het onderzoek van de nog in behandeling zijnde verzoeken van derde landen.

    (75)     Om uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te garanderen, moet de Commissie uitvoeringsbevoegdheden krijgen met betrekking tot de technische details voor het opzetten van de databank waarin de rassen worden opgenomen waarvoor overeenkomstig de biologische productiemethode verkregen vegetatief teeltmateriaal beschikbaar is, met betrekking tot de toelating, en de intrekking van de toelating, voor het gebruik van bepaalde producten en stoffen in de biologische productie in het algemeen en in de productie van verwerkte biologische levensmiddelen in het bijzonder, inclusief de te volgen toelatingsprocedure en de lijst van deze producten en stoffen en, in voorkomend geval, de desbetreffende beschrijving, samenstellingseisen en gebruiksvoorwaarden, met betrekking tot de specifieke en praktische bepalingen voor presentatie, samenstelling en grootte van de vermelding van de codenummers van de controleautoriteiten en controleorganen alsmede van de vermelding van de plaats waar de agrarische grondstoffen zijn geteeld, en de toewijzing van codenummers aan controleautoriteiten en controleorganen, met betrekking tot de details en specificaties inzake inhoud, vorm en meldingswijze voor de door de marktdeelnemers en groepen marktdeelnemers aan hun bevoegde autoriteiten te richten meldingen van hun activiteit en de wijze van bekendmaking van de vergoedingen die voor de controles mogen worden geïnd, met betrekking tot de uitwisseling van informatie tussen groepen marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten en controleorganen en tussen lidstaten en de Commissie, met betrekking tot de erkenning of intrekking van de erkenning van controleautoriteiten en controleorganen die bevoegd zijn om controles in derde landen te verrichten en het opstellen van de lijst van deze controleautoriteiten en controleorganen en van voorschriften die borg staan voor de toepassing van maatregelen in gevallen van niet-naleving of vermoeden van niet-naleving met een impact op de integriteit van geïmporteerde biologische producten, met betrekking tot het opstellen van een lijst van in het kader van artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007 erkende derde landen en de wijziging van die lijst, alsmede voorschriften die borg staan voor de toepassing van maatregelen in gevallen van niet-naleving of vermoeden van niet-naleving met een impact op de integriteit van uit die landen geïmporteerde biologische producten, met betrekking tot het systeem voor de toezending van de voor de tenuitvoerlegging en monitoring van deze verordening vereiste informatie, en met betrekking tot het opstellen van de lijst van in het kader van artikel 33, lid 3, van Verordening (EG) nr. 834/2007 erkende controleautoriteiten en controleorganen en de wijziging van die lijst. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad[34].

    (76)     De Commissie moet ertoe worden gemachtigd om, in naar behoren gemotiveerde gevallen op het gebied van de bescherming tegen oneerlijke praktijken of praktijken die onverenigbaar zijn met de beginselen en regels inzake de biologische productie, op het gebied van de bescherming van het consumentenvertrouwen of op het gebied van de bescherming van de eerlijke concurrentie tussen marktdeelnemers, onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen wanneer dat om dwingende urgente redenen nodig is om de toepassing van maatregelen te verzekeren in gevallen van niet-naleving of vermoeden van niet-naleving met een impact op de integriteit van geïmporteerde biologische producten die onder de controlebevoegdheid van erkende controleautoriteiten of controleorganen vallen.

    (77)     Voor een vlotte overgang van, aan de ene kant, de in Verordening (EG) nr. 834/2007 vastgestelde voorschriften inzake de biologische oorsprong van vegetatief teeltmateriaal en voor de fokkerij/reproductie bestemde dieren, en de krachtens artikel 22 van die verordening vastgestelde uitzondering op de productievoorschriften, naar, aan de andere kant, de nieuwe in de onderhavige verordening vastgestelde productievoorschriften voor planten, plantaardige producten en dieren, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot het toestaan van uitzonderingen wanneer deze uitzonderingen noodzakelijk worden geacht om toegang tot voor gebruik in de biologische productie toegelaten vegetatief teeltmateriaal en voor de fokkerij/reproductie bestemde levende dieren te waarborgen.  Aangezien het hier overgangshandelingen betreft, dienen deze slechts voor een beperkte periode van toepassing te zijn.

    (78)     De Commissie dient de situatie op het gebied van de beschikbaarheid van biologisch vegetatief teeltmateriaal en biologische voor fokkerij/reproductie bestemde dieren te beoordelen en in dit verband in 2021 verslag uit te brengen bij het Europees Parlement en de Raad.

    (79)     Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid voorraden van producten die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007 zijn geproduceerd en vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening in de handel zijn gebracht, op te gebruiken.

    (80)     Bij de herziening van het rechtskader voor de biologische productie en de etikettering van biologische producten is gebleken dat in verband met de overeenkomstig Verordening (EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles) verrichte officiële controles en andere officiële activiteiten specifieke behoeften bestaan waarvoor bepalingen moeten worden vastgesteld met het oog op een betere aanpak van gevallen van niet-naleving.  Bovendien moeten de bepalingen van Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening officiële controles) inzake de taken en verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten, de goedkeuring van en het toezicht op de gemachtigde instanties, de officiële certificering, de verslagleggingsverplichtingen en de administratieve bijstand worden afgestemd op de specifieke behoeften van de biologische productiesector. Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening officiële controles) moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (81)     Aangezien de doelstellingen van deze verordening, met name het garanderen van eerlijke concurrentie, de goede werking van de interne markt voor biologische producten en het vertrouwen van de consument in die producten en in het logo voor de biologische productie van de Europese Unie, niet voldoende door de lidstaten zelf kunnen worden verwezenlijkt maar in plaats daarvan, omwille van de vereiste harmonisering van de voorschriften inzake de biologische productie, beter op het niveau van de Unie kunnen worden gerealiseerd, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    (82)     Bij de vaststelling van de datum van toepassing van deze verordening dient erop te worden toegezien dat de marktdeelnemers zich aan de nieuwe voorschriften kunnen aanpassen,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Hoofdstuk I

    Onderwerp, toepassingsgebied en definities

    Artikel 1

    Onderwerp

    Bij deze verordening worden de beginselen van de biologische productie vastgesteld alsmede de voorschriften inzake de biologische productie en het gebruik van daarnaar verwijzende vermeldingen op het etiket en in reclame.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    1.           Deze verordening is van toepassing op in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het Verdrag) vermelde landbouwproducten en een aantal andere in bijlage I bij deze verordening vermelde producten, voor zover die landbouwproducten en die andere producten bestemd zijn om als biologisch te worden geproduceerd, bereid, gedistribueerd, in de handel gebracht, geïmporteerd  of geëxporteerd.

    De producten van jacht en visserij op in het wild levende dieren worden niet als biologische producten beschouwd

    2.           Deze verordening is van toepassing op elke marktdeelnemer die betrokken is bij activiteiten in enig stadium van de productie, bereiding of distributie met betrekking tot de in lid 1 bedoelde producten.

    Grootkeukendiensten die worden uitgevoerd door een in artikel 2, lid 2, punt d), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad[35] omschreven grote cateraar, vallen niet onder deze verordening.

    De lidstaten kunnen nationale voorschriften, of, bij ontstentenis daarvan, particuliere normen inzake etikettering en controle van producten afkomstig van grootkeukendiensten toepassen.

    3.           Deze verordening is van toepassing onverminderd gerelateerde wetgeving van de Unie op het gebied van, onder meer, veiligheid van de voedselketen, gezondheid en welzijn van de dieren, gezondheid van planten, en vegetatief teeltmateriaal, met name onverminderd Verordening (EU) nr. XX/XXX van het Europees Parlement en de Raad[36] (vegetatief teeltmateriaal) en Verordening (EU) nr. XX/XXX van het Europees Parlement en de Raad[37] (beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten).

    4.           Deze verordening is van toepassing onverminderd andere specifieke EU-bepalingen inzake het in de handel brengen van producten, met name onverminderd  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad[38] en Verordening (EU) nr. 1169/2011.

    5.           Om rekening te houden met nieuwe informatie over productiemethoden, productiematerialen of internationale verbintenissen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst producten in bijlage I. Alleen producten die een nauwe band met landbouwproducten hebben, komen in aanmerking voor opname in die lijst.

    Artikel 3

    Definities

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    (1) "biologische productie": het gebruik van productiemethoden die in overeenstemming zijn met deze verordening, in alle stadia van de productie, bereiding en distributie;

    (2) "biologisch": afkomstig van of verband houdend met de biologische productie;

    (3) "agrarische grondstof": een landbouwproduct dat geen handeling van verduurzaming of verwerking heeft ondergaan;

    (4) "preventieve maatregelen": maatregelen die moeten worden genomen om de bodemkwaliteit en de preventie en bestrijding van plaagorganismen en onkruid te waarborgen en om contaminatie met producten of stoffen die in het kader van deze verordening niet zijn toegelaten, te voorkomen;

    (5) "omschakeling": de overgang van de niet-biologische productie naar de biologische productie binnen een bepaalde periode;

    (6) "marktdeelnemer": een natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de voorschriften van deze verordening in alle onder zijn controle vallende stadia van de productie, bereiding en distributie;

    (7) "groep marktdeelnemers": een groep waarin elke marktdeelnemer een landbouwer is die een bedrijf van maximaal 5 hectare cultuurgrond heeft, levensmiddelen of diervoeders produceert en eventueel ook betrokken is bij de verwerking van levensmiddelen of diervoeders;

    (8) "landbouwer" : een natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, die een landbouwactiviteit uitoefent;

    (9) "landbouwareaal": landbouwareaal als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

    (10) "planten": planten als gedefinieerd in artikel 3, punt 5, van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

    (11) "plantaardige productie": de productie van landbouwgewassen, met inbegrip van het oogsten van in het wild voorkomende plantaardige producten voor commerciële doeleinden;

    (12) "plantaardige producten": plantaardige producten als gedefinieerd in artikel 3, punt 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

    (13) "plaagorganismen": plaagorganismen als omschreven in artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) nr. XX/XXXX (beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten);

    (14) "gewasbeschermingsmiddelen": de producten als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

    (15) "dierlijke productie": de productie van als huisdier of in gedomesticeerde staat gehouden landdieren, met inbegrip van insecten;

    (16) "veranda": een extra, overdekte, niet-geïsoleerde tot de stal behorende buitenruimte met aan de langste zijde gewoonlijk een afsluiting van metaaldraad of metaalgaas, met een buitenklimaat, met natuurlijke en kunstmatige verlichting en met een van strooisel voorzien vloeroppervlak;

    (17) "aquacultuur": aquacultuur als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 25, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad[39];

    (18) "diergeneeskundige behandeling": elke therapeutische of profylactische behandeling van één specifiek ziektegeval;

    (19) "diergeneesmiddelen": geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik als gedefinieerd in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad[40];

    (20) "bereiding": alle handelingen van verduurzaming of verwerking van biologische producten (waaronder voor dierlijke producten het slachten en het uitsnijden), verpakking, etikettering of wijziging van de etikettering in verband met de biologische productie;

    (21) "levensmiddel": een levensmiddel als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad[41];

    (22) "diervoeders": diervoeders als gedefinieerd in artikel 3, punt 4, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

    (23) "voedermiddelen": voedermiddelen als gedefinieerd in artikel 3, lid 2, punt g), van Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad[42];

    (24) "omschakelingsdiervoeders": diervoeders die tijdens de omschakelingsperiode worden geproduceerd, met uitzondering van de diervoeders die gedurende een periode van 12 maanden vanaf het begin van de omschakeling worden geproduceerd;

    (25) "in de handel brengen": in de handel brengen als gedefinieerd in artikel 3, punt 8, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

    (26) "traceerbaarheid": traceerbaarheid als gedefinieerd in artikel 3, punt 15, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

    (27) "stadia van de productie, bereiding en distributie": alle stadia, met ingang van de primaire productie van een biologisch product tot en met de opslag, de verwerking, het vervoer, de verkoop of de levering daarvan aan de eindverbruiker en, in voorkomend geval, etikettering, reclame, invoer, uitvoer en onderaanneming;

    (28) "ramp": omstandigheden die voortvloeien uit "ongunstige weersomstandigheden", een "milieuongeval", een "natuurramp" of een "rampzalige gebeurtenis", als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, respectievelijk punt h), j), k) en l), van Verordening (EU) nr. 1305/2013;

    (29) "ingrediënt": ingrediënt als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, punt f), van Verordening (EU) nr. 1169/2011;

    (30) "etikettering": etikettering als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, punt j), van Verordening (EU) nr. 1169/2011;

    (31) "reclame": iedere manier, behalve etikettering, om biologische producten aan het publiek voor te stellen met als doel of als waarschijnlijk gevolg houdingen, overtuigingen en gedragingen te beïnvloeden en te vormen, teneinde direct of indirect de verkoop van biologische producten te bevorderen;

    (32) "bevoegde autoriteiten": bevoegde autoriteiten als gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles);

    (33) "controleautoriteit": een controleautoriteit voor de biologische productie en de etikettering van biologische producten als gedefinieerd in artikel 2, punt 39, van Verordening (EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles);

    (34) "controleorgaan": een gemachtigde instantie als gedefinieerd in artikel 2, punt 38, van Verordening (EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles), alsmede een instantie die door de Commissie of een door de Commissie erkend derde land is erkend om in derde landen controles te verrichten met betrekking tot de invoer van biologische producten in de Unie;

    (35) "niet-naleving": niet-naleving van deze verordening;

    (36) "genetisch gemodificeerd organisme": een genetisch gemodificeerd organisme als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad[43], dat niet is verkregen met behulp van de in bijlage I.B bij die richtlijn 2001/18/EG genoemde genetische modificatietechnieken, hierna "GGO";

    (37) „met ggo's geproduceerd”: geheel of gedeeltelijk afgeleid van ggo's maar geen ggo's bevattend en niet uit ggo's bestaand;

    (38) „door ggo's geproduceerd”: afgeleid door gebruik te maken van een GGO als laatste levend organisme in het productieproces, maar geen ggo's bevattend, niet uit ggo's bestaand, noch met ggo's geproduceerd;

    (39) "levensmiddelenadditieven": levensmiddelenadditieven als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad[44] ;

    (40) "diervoederadditieven": toevoegingsmiddelen als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, punt a), van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad[45];

    (41) "gelijkwaardigheid": het voldoen aan dezelfde doelstellingen en beginselen door de toepassing van voorschriften die hetzelfde overeenstemmingsniveau garanderen;

    (42) "technische hulpstof": technische hulpstof als gedefinieerd in artikel 3, lid 2, punt b), van Verordening (EG) nr. 1333/2008;

    (43) "voedingsenzym": een voedingsenzym als gedefinieerd in artikel 3, lid 2, punt a), van Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad[46];

    (44) "ioniserende straling": "ioniserende straling als gedefinieerd in artikel 1 van Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad[47].

    Hoofdstuk II

    Beginselen van de biologische productie

    Artikel 4

    Algemene beginselen

    De biologische productie is een duurzaam beheersysteem voor de landbouw dat is gebaseerd op de volgende algemene beginselen:

    (a) eerbiedigen van de systemen en cycli van de natuur, behouden en verbeteren van de toestand van bodem, water, lucht en biodiversiteit en van de gezondheid van planten en dieren, alsmede van het evenwicht daartussen;

    (b) bijdragen tot een hoog niveau van biodiversiteit;

    (c) verantwoord gebruik maken van energie en natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem, organische stoffen en lucht;

    (d) voldoen aan hoge normen voor dierenwelzijn en in het bijzonder tegemoetkomen aan de soortspecifieke ethologische behoeften van dieren;

    (e) passend ontwerpen en beheren van biologische processen, gebaseerd op ecologische systemen die gebruik maken van systeeminterne natuurlijke hulpbronnen door methoden:

    i)       waarbij levende organismen en mechanische productiemethoden worden gebruikt;

    ii)      waarbij op grondgebonden wijze gewassen worden geteeld of dieren worden gehouden of waarbij aquacultuur wordt bedreven volgens het beginsel van duurzame exploitatie van de visbestanden;

    iii)     waarbij het gebruik van ggo's en van met of door ggo's geproduceerde producten, met uitzondering van diergeneesmiddelen, uitgesloten wordt;

    iv)     die gebaseerd zijn op het gebruik van preventieve maatregelen waar dat nodig is;

    (f) beperken van het gebruik van externe productiemiddelen. Indien externe productiemiddelen vereist zijn of er geen passende onder e) bedoelde beheerpraktijken en -methoden bestaan, worden zij beperkt tot:

    i)       productiemiddelen van de biologische productie;

    ii)      natuurlijke stoffen of natuurlijke derivaten;

    iii)     minerale meststoffen met een lage oplosbaarheid;

    (g) zo nodig aanpassen van het productieproces in het kader van deze verordening, rekening houdend met de gezondheidstoestand, regionale verschillen in ecologisch evenwicht, klimatologische en plaatselijke omstandigheden, stadia van ontwikkeling en specifieke houderijpraktijken.

    Artikel 5

    Specifieke beginselen voor landbouwactiviteiten en aquacultuur

    De biologische productie in het kader van landbouwactiviteiten en aquacultuur is met name gebaseerd op de volgende specifieke beginselen:

    (a) instandhouden en verbeteren van het bodemleven en de natuurlijke bodemvruchtbaarheid, de bodemstabiliteit, het waterhoudend vermogen van de bodem en de biodiversiteit van de bodem, voorkomen en bestrijden van verlies van organische stoffen, bodemverdichting en bodemerosie, en voeden van de gewassen hoofdzakelijk via het bodemecosysteem;

    (b) tot een minimum beperken van het gebruik van niet-hernieuwbare hulpbronnen en externe productiemiddelen;

    (c) recyclen van afval en bijproducten van plantaardige en dierlijke oorsprong tot productiemiddelen voor de plantaardige en de dierlijke productie;

    (d) instandhouden van de gezondheid van planten door middel van preventieve maatregelen, zoals de keuze van tegen plaagorganismen en ziekten resistente soorten en rassen en resistent heterogeen materiaal, passende vruchtwisseling, mechanische en fysische methoden en de bescherming van natuurlijke vijanden van plaagorganismen;

    (e) kiezen van rassen rekening houdend met het vermogen van de dieren om zich aan de plaatselijke omstandigheden aan te passen, met hun levenskracht en met hun resistentie tegen ziekten en andere gezondheidsproblemen; beoefenen van een aan de locatie aangepaste en grondgebonden dierhouderij; gebruiken van dierhouderijpraktijken die het immuunsysteem versterken en de natuurlijke weerstand tegen ziekten verhogen, met name door geregelde beweging en toegang tot openluchtruimten en tot weidegrond, in voorkomend geval;

    (f) naleven van een hoog niveau van dierenwelzijn, rekening houdend met soortspecifieke behoeften;

    (g) voederen van de dieren met biologische diervoeders die bestaan uit biologisch geproduceerde ingrediënten van agrarische oorsprong en natuurlijke stoffen van niet-agrarische oorsprong;

    (h) uitsluiten van gentechnologie, klonen van dieren, kunstmatig geïnduceerde polyploïdie en ioniserende straling uit de hele biologische levensmiddelenketen;

    (i) duurzaam instandhouden van de gezondheid van het aquatische milieu en van de kwaliteit van de omliggende aquatische en terrestrische ecosystemen;

    (j) voederen van aquatische organismen met diervoeders afkomstig uit de duurzaam geëxploiteerde visserij als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1380/2013, of met biologische diervoeders die bestaan uit biologisch geproduceerde ingrediënten van agrarische oorsprong, inclusief uit de biologische aquacultuur, en natuurlijke stoffen van niet-agrarische oorsprong.

    Artikel 6

    Specifieke beginselen voor de verwerking van biologische levensmiddelen en diervoeders

    De productie van verwerkte biologische levensmiddelen en diervoeders is met name gebaseerd op de volgende specifieke beginselen:

    (a) produceren van biologische levensmiddelen met biologische ingrediënten van agrarische oorsprong;

    (b) produceren van biologische diervoeders met biologische voedermiddelen;

    (c) beperken van het gebruik van levensmiddelenadditieven, niet-biologische ingrediënten met een hoofdzakelijk technologische en sensorische functie, en micronutriënten en technische hulpstoffen, zodat het gebruik ervan tot een minimum wordt beperkt en alleen om wezenlijke technologische redenen of voor bijzondere voedingsgerelateerde doeleinden plaatsvindt;

    (d) beperken van het gebruik van diervoederadditieven en technische hulpstoffen, zodat het gebruik ervan tot een minimum wordt beperkt en alleen om wezenlijke technologische of zoötechnische redenen of voor bijzondere voedingsgerelateerde doeleinden plaatsvindt;

    (e) uitsluiten van stoffen en verwerkingsmethoden die misleidend kunnen zijn met betrekking tot de ware aard van het product;

    (f) zorgvuldig verwerken van levensmiddelen of diervoeders, bij voorkeur met biologische, mechanische en fysische methoden.

    Hoofdstuk III

    Productievoorschriften

    Artikel 7

    Algemene productievoorschriften

    1.           De marktdeelnemers nemen de volgende algemene productievoorschriften in acht:

    (a) het volledige landbouwbedrijf of het volledige aquacultuurbedrijf wordt beheerd overeenkomstig de eisen die gelden voor de biologische productie;

    (b) tenzij anders is bepaald in bijlage II, deel IV, punt 2.2, en deel VI, punt 1.3, mogen alleen krachtens artikel 19 toegelaten producten en stoffen in de biologische productie en aquacultuur worden gebruikt, mits de betrokken producten en stoffen voor gebruik in de landbouw en de aquacultuur zijn toegelaten overeenkomstig de ter zake relevante bepalingen van de Uniewetgeving en, waar nodig, in de betrokken lidstaat, overeenkomstig op de Uniewetgeving gebaseerde nationale bepalingen; 

    (c) het gebruik van ioniserende straling voor de behandeling van biologische levensmiddelen of diervoeders, of van daarin gebruikte grondstoffen, is verboden;

    (d) andere biologische marktdeelnemers dan micro-ondernemingen, landbouwers en marktdeelnemers die zeewier of aquacultuurdieren produceren, passen een milieubeheersysteem toe om hun milieuprestatie te verbeteren.

    2.           Met het oog op de correcte toepassing van de algemene productievoorschriften wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria waaraan het in lid 1, onder d), bedoelde milieubeheersysteem moet voldoen. In het kader van deze criteria wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen.

    Artikel 8

    Omschakeling

    1.           Landbouwers en marktdeelnemers die zeewier of aquacultuurdieren produceren, nemen een omschakelingsperiode in acht. Gedurende de hele omschakelingsperiode passen zij de in deze verordening vastgestelde voorschriften inzake de biologische productie toe, en met name de specifieke omschakelingsvoorschriften in bijlage II.

    2.           De omschakelingsperiode begint ten vroegste wanneer de landbouwer of de marktdeelnemer die zeewier of aquacultuurdieren produceert, zijn activiteit overeenkomstig deze verordening heeft gemeld aan de bevoegde autoriteiten.

    2a) Grond die vóór de in artikel 24, lid 1, bedoelde melding ten minste zo lang als voor omschakeling vereist is, braak ligt, hoeft in afwijking van lid 2 en mits aan andere vereisten is voldaan, niet te worden omgeschakeld.

    3.           Geen eerdere perioden worden met terugwerkende kracht als deel van de omschakelingsperiode erkend.

    4.           Tijdens de omschakelingsperiode geproduceerde producten worden niet als biologisch in de handel gebracht.

    5.           In afwijking van artikel 7, lid 1, onder a), mag het landbouwbedrijf tijdens de omschakelingsperiode worden opgedeeld in duidelijk gescheiden eenheden die niet allemaal volgens de beginselen van de biologische productie worden beheerd. Voor dieren moet het bij de biologische productie tijdens de omschakelingsperiode gaan om verschillende soorten. Wat betreft aquacultuur mogen daarin dezelfde soorten voorkomen, mits de productie-eenheden op passende wijze gescheiden zijn. Wat planten betreft, moet het bij de biologische productie tijdens de omschakelingsperiode gaan om verschillende rassen die gemakkelijk van elkaar te onderscheiden zijn..

    6.           Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische productie en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van de in dit artikel opgenomen voorschriften en tot wijziging van de in bijlage II opgenomen voorschriften betreffende de omschakeling.

    Artikel 9

    Verbod op het gebruik van ggo's

    1.           Ggo's en met of door ggo's geproduceerde producten mogen in de biologische productie niet worden gebruikt in levensmiddelen of diervoeders, of als levensmiddel, diervoeder, technische hulpstof, gewasbeschermingsmiddel, meststof, bodemverbeteringsmiddel, vegetatief teeltmateriaal, micro-organisme of dier.

    2.           Voor de toepassing van lid 1 met betrekking tot het gebruik van ggo's of met of door ggo's geproduceerde producten voor levensmiddelen of diervoeders, mogen marktdeelnemers vertrouwen op de etikettering van het product of enig ander begeleidend document dat is aangebracht of verstrekt overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG, Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad[48] of Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad[49].

    3.           Marktdeelnemers mogen ervan uitgaan dat bij de vervaardiging van gekochte levensmiddelen en diervoeders die niet overeenkomstig de in lid 2 vermelde verordeningen zijn geëtiketteerd of van begeleidende documenten zijn voorzien, geen ggo's of met of door ggo's geproduceerde producten zijn gebruikt, tenzij zij over andere informatie beschikken die erop wijst dat de etikettering van de betrokken producten niet met de reeds genoemde verordeningen in overeenstemming is.

    Artikel 10

    Voorschriften voor de plantaardige productie

    1.           Marktdeelnemers die planten of plantaardige producten produceren, nemen met name de in bijlage II, deel I, vastgestelde specifieke productievoorschriften in acht.

    2.           In iedere lidstaat wordt een elektronische databank opgezet waarin overeenkomstig Verordening (EU) nr. XX/XXX (VTM-wetgeving) de rassen en het heterogeen materiaal worden opgenomen waarvoor op het grondgebied van die lidstaat biologisch geproduceerd vegetatief teeltmateriaal beschikbaar is.

    3.           Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de plantaardige biologische productie en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling of wijziging van de specifieke voorschriften voor de plantaardige productie, met betrekking tot:

    (a) teeltpraktijken;

    (b) beheer en bemesting van de grond;

    (c) gezondheid van de planten en beheer van plaagorganismen en onkruid;

    (d) beheer van de champignonteelt en andere specifieke plant- en plantproductiesystemen;

    (e) oorsprong van het vegetatief teeltmateriaal;

    (f) vergaring van wilde planten.

    4.           De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de technische voorschriften voor het opzetten van de in lid 2 bedoelde databank. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2.

    Artikel 11

    Voorschriften voor de dierlijke productie

    1.           Marktdeelnemers die dieren produceren, nemen met name de in bijlage II, deel II, vastgestelde specifieke productievoorschriften in acht.

    2.           Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische dierlijke productie, en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de specifieke voorschriften voor de dierlijke productie, met betrekking tot:

    (a) oorsprong van de dieren;

    (b) huisvesting van de dieren, onder meer het minimale vloeroppervlak van de binnen- en de buitenruimten en het maximumaantal dieren per hectare;

    (c) houderijpraktijken;

    (d) fokkerij/reproductie;

    (e) diervoeders en vervoedering;

    (f) ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling.

    Artikel 12

    Productievoorschriften voor zeewier en aquacultuurdieren

    1.           Marktdeelnemers die zeewier en aquacultuurdieren produceren, nemen met name de in bijlage II, deel III, vastgestelde specifieke productievoorschriften in acht.

    2.           Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische zeewierproductie en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling of wijziging van de specifieke voorschriften voor de zeewierproductie, met betrekking tot:

    (a) geschiktheid van het aquatische medium en het duurzaambeheerplan;

    (b) oogst van wild zeewier;

    (c) zeewierteelt;

    (d) groeiwerende behandelingen en reiniging van productieapparatuur en productievoorzieningen.

    3.           Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische productie van aquacultuurdieren en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling of wijziging van de specifieke voorschriften voor de productie van aquacultuurdieren, met betrekking tot:

    (a) geschiktheid van het aquatische medium en het duurzaambeheerplan;

    (b) oorsprong van de aquacultuurdieren;

    (c) aquacultuurhouderij, met inbegrip van aquatische inperkingssystemen, productiesystemen, maximale bezettingsdichtheid en, in voorkomend geval, minimale bezettingsdichtheid;

    (d) reproductie;

    (e) beheer van aquacultuurdieren;

    (f) diervoeders en vervoedering;

    (g) ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling.

    Artikel 13

    Productievoorschriften voor verwerkte levensmiddelen en diervoeders

    1.           Marktdeelnemers die verwerkte levensmiddelen en diervoeders produceren, nemen met name de in bijlage II, deel IV, vastgestelde specifieke productievoorschriften in acht.

    2.           Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische productie van verwerkte levensmiddelen en diervoerders en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling of wijziging van de specifieke voorschriften voor de productie van verwerkte levensmiddelen en diervoeders, met betrekking tot:

    (a) procedures;

    (b) preventieve maatregelen;

    (c) samenstelling en voorwaarden voor het gebruik van verwerkte levensmiddelen en diervoeders, met inbegrip van voor gebruik in verwerkte levensmiddelen en diervoeders toegelaten producten en stoffen;

    (d) reinigingsmaatregelen;

    (e) in de handel brengen van verwerkte producten, inclusief etikettering en identificatie;

    (f) scheiden van enerzijds biologische en anderzijds niet-biologische producten, ingrediënten van agrarische oorsprong en voedermiddelen;

    (g) de lijst van niet-biologische ingrediënten van agrarische oorsprong die uitzonderlijk mogen worden gebruikt voor de productie van verwerkte biologische producten;

    (h) berekening van het percentage ingrediënten van agrarische oorsprong als bedoeld in artikel 21, lid 3, onder a) ii) en onder b);

    (i) technieken die bij de verwerking van levensmiddelen of diervoeders worden gebruikt.

    Artikel 14

    Productievoorschriften voor wijn

    1.           Marktdeelnemers die producten van de wijnsector produceren, nemen met name de in bijlage II, deel V, vastgestelde specifieke productievoorschriften in acht.

    2.           Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische wijnproductie en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling of wijziging van de specifieke voorschriften voor de productie van wijn, met betrekking tot oenologische procedés en beperkingen.

    Artikel 15

    Productievoorschriften voor als levensmiddel of diervoeder gebruikte gist

    1.           Marktdeelnemers die voor gebruik als levensmiddel of diervoeder bestemde gist produceren, nemen met name de in bijlage II, deel VI, vastgestelde specifieke productievoorschriften in acht.

    2.           Om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische gistproductie en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling of wijziging van de specifieke voorschriften voor de productie van gist, met betrekking tot de verwerking en de gebruikte substraten.

    Artikel 16

    Productievoorschriften voor andere producten

    Om in te spelen op een toekomstige behoefte aan specifieke productievoorschriften voor andere dan in de artikelen 10 tot en met 15 bedoelde producten, om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische productie van deze andere producten en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van bijlage II met betrekking tot specifieke productievoorschriften voor deze producten.

    Artikel 17

    Vaststelling van uitzonderlijke productievoorschriften

    Om het mogelijk te maken de biologische productie in het geval van een ramp overeenkomstig de in hoofdstuk II vastgestelde beginselen voort te zetten of te hervatten, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria om te bepalen wanneer een geval als ramp kan worden gekwalificeerd, en met betrekking tot de specifieke voorschriften op het gebied van de aanpak van dergelijke gevallen en op het gebied van de nodige monitoring- en verslagleggingseisen.

    Artikel 18

    Ophaling, verpakking, vervoer en opslag van producten

    1. Biologische producten worden opgehaald, verpakt, vervoerd en opgeslagen overeenkomstig de voorschriften in bijlage III.

    2. Om de integriteit van de biologische productie en de aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de voorschriften in bijlage III.

    Artikel 19

    Toelating van bepaalde producten en stoffen voor gebruik in de biologische productie

    1.           De Commissie kan toelating voor het gebruik van bepaalde producten en stoffen in de biologische productie verlenen en deze producten en stoffen in beperkte lijsten opnemen, mits deze worden ingezet als:

    (a) gewasbeschermingsmiddel;

    (b) meststof, bodemverbeteringsmiddel of nutriënt;

    (c) voedermiddel;

    (d) diervoederadditief of technische hulpstof;

    (e) product voor het reinigen en ontsmetten van vijvers, kooien, tanks, doorstroomsystemen ("raceways"), gebouwen en installaties voor dierlijke productie;

    (f) product voor het reinigen en ontsmetten van gebouwen en installaties voor plantaardige productie, inclusief opslag in een landbouwbedrijf.

    De Commissie kan met name toelating voor het gebruik van bepaalde producten en stoffen in de productie van verwerkte biologische levensmiddelen verlenen en deze producten en stoffen opnemen in beperkte lijsten, mits deze worden ingezet als:

    (a) levensmiddelenadditief, voedingsenzym of technische hulpstof;

    (b) technische hulpstof voor de productie van gist en gistproducten.

    2.           De toelating voor het gebruik van de in lid 1, eerste alinea, genoemde producten en stoffen in de biologische productie wordt verleend in overeenstemming met de in hoofdstuk II vastgestelde beginselen en de volgende criteria, die in hun totaliteit worden beoordeeld:

    (a) het gebruik van de producten of stoffen is noodzakelijk voor duurzame productie en essentieel voor het beoogde gebruik;

    (b) alle producten en stoffen zijn van plantaardige, dierlijke, microbiële of minerale oorsprong, tenzij producten of stoffen van dergelijke oorsprong niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar zijn of geen alternatieven voorhanden zijn;

    (c) voor de in lid 1, eerste alinea, onder a), bedoelde producten geldt het volgende:

    i)       het gebruik ervan is essentieel voor de bestrijding van een plaagorganisme waarvoor geen andere biologische, fysische, kweek- of teeltgerelateerde of andere doeltreffende beheerspraktijk beschikbaar is;

    ii)      producten die niet van plantaardige, dierlijke, microbiële of minerale oorsprong zijn en niet identiek zijn aan hun natuurlijke vorm, mogen alleen worden toegelaten indien de voorwaarden voor het gebruik ervan elk direct contact met het eetbare gedeelte van het gewas uitsluiten;

    (d) het gebruik van de in lid 1, eerste alinea, onder b), bedoelde producten is essentieel voor het vruchtbaar maken of houden van de bodem, voor specifieke voedingsbehoeften van de gewassen of voor specifieke doelstellingen op het gebied van bodemverbetering;

    (e) voor de in lid 1, eerste alinea, onder c) en d), bedoelde producten geldt het volgende:

    i)       het gebruik van de producten en stoffen is noodzakelijk voor het handhaven van de gezondheid, het welzijn en de vitaliteit van de dieren, draagt bij tot een passend dieet dat voorziet in de fysiologische en ethologische behoeften van de betrokken soort, of is onmisbaar voor het produceren of bewaren van diervoeders;

    ii)      diervoeders van minerale oorsprong, spoorelementen, vitaminen of provitaminen zijn van natuurlijke oorsprong, tenzij producten of stoffen van dergelijke oorsprong niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar zijn of er geen alternatieven voorhanden zijn.

    De toelating voor het gebruik van de in lid 1, tweede alinea, genoemde producten en stoffen in de biologische productie van verwerkte biologische levensmiddelen wordt verleend in overeenstemming met de in hoofdstuk II vastgestelde beginselen en de volgende criteria, die in hun totaliteit worden beoordeeld:

    (a) er zijn geen overeenkomstig dit artikel toegelaten alternatieven voorhanden;

    (b) zonder deze producten en stoffen kunnen de levensmiddelen niet worden geproduceerd of bewaard of kan aan bepaalde voedingsvoorschriften waarin de EU-wetgeving voorziet, niet worden voldaan;

    (c) deze producten en stoffen komen in de natuur voor en hebben uitsluitend mechanische, fysische, biologische, enzymatische of microbiële processen ondergaan, behalve indien producten of stoffen van dergelijke oorsprong niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar zijn.

    Het gebruik van chemisch gesynthetiseerde producten of stoffen wordt alleen toegelaten wanneer het gebruik van in artikel 4, onder f), bedoelde externe productiemiddelen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het milieu.

    3.           Om kwaliteit, traceerbaarheid en naleving van deze verordening met betrekking tot de biologische productie in het algemeen en de productie van verwerkte biologische levensmiddelen in het bijzonder, alsmede aanpassing aan technische ontwikkelingen te waarborgen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot aanvullende criteria inzake de toelating, en de intrekking van de toelating, voor het gebruik van in lid 1 bedoelde producten en stoffen in de biologische productie in het algemeen en in de productie van verwerkte biologische levensmiddelen in het bijzonder, en met betrekking tot andere voorschriften en voorwaarden voor het gebruik van dergelijke toegelaten producten en stoffen.

    4.           Een lidstaat die van oordeel is dat een product of een stof aan de lijst van in lid 1 bedoelde toegelaten producten en stoffen moet worden toegevoegd of daarvan moet worden geschrapt of dat de in de productvoorschriften vermelde gebruiksvoorwaarden moeten worden gewijzigd, zorgt voor een dossier met een motivering van die toevoeging, schrapping of wijziging dat hij langs de officiële weg aan de Commissie en de andere lidstaten doet toekomen.

    Verzoeken tot wijziging of schrapping worden door de lidstaten bekendgemaakt.

    5.           De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de toelating, of de intrekking van de toelating, voor het gebruik van producten en stoffen in de biologische productie in het algemeen en in de productie van verwerkte biologische levensmiddelen in het bijzonder, en met betrekking tot de procedures voor de toelating van deze producten en stoffen, de lijst van deze producten en stoffen en, in voorkomend geval, de beschrijving, samenstellingseisen en gebruiksvoorwaarden voor deze producten en stoffen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2.

    Artikel 20

    Aanwezigheid van niet-toegelaten producten of stoffen

    1.           Producten waarin een gehalte aan niet krachtens artikel 19 toegelaten producten of stoffen aanwezig blijkt te zijn dat de met name met inachtneming van Richtlijn 2006/125/EG vastgestelde niveaus overschrijdt, worden niet als biologisch in de handel gebracht.

    2.           Om de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de transparantie van het biologische productiesysteem en het desbetreffende etiketteringssysteem te waarborgen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de specifieke criteria en voorwaarden voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde niveaus, de vaststelling van die niveaus en de aanpassing ervan aan technische ontwikkelingen.

    3.           In afwijking van artikel 211, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en mits de Commissie daarvoor, zonder toepassing van de in artikel 37, lid 2 of lid 3, van deze verordening bedoelde procedure, toestemming verleent, kunnen de lidstaten nationale betalingen toekennen om landbouwers die hun landbouwproducten niet als biologisch in de handel kunnen brengen omdat deze verontreinigd zijn met niet-toegelaten producten of stoffen, te vergoeden voor het daardoor veroorzaakte verlies, op voorwaarde dat deze landbouwers alle gepaste maatregelen hebben genomen om het risico van een dergelijke verontreiniging te voorkomen. Daarnaast kunnen de lidstaten een beroep doen op de instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om dergelijke verliezen geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

    Hoofdstuk IV

    Etikettering

    Artikel 21

    Het gebruik van termen die verwijzen naar de biologische productie

    1.           Voor de toepassing van deze verordening worden producten beschouwd als producten waarop naar de biologische productie verwijzende termen voorkomen, wanneer die producten, de ingrediënten ervan of de bij de productie gebruikte voedermiddelen in de etikettering, de reclame of de handelsdocumenten worden beschreven in termen die bij de koper de indruk wekken dat de producten, ingrediënten of voedermiddelen geproduceerd zijn overeenkomstig deze verordening. Met name mogen de in bijlage IV vermelde termen en de afleidingen of verkleinwoorden daarvan, zoals "bio" en "eco" in de hele Unie en in elke in die bijlage vermelde taal worden gebruikt in de etikettering en de reclame voor producten die voldoen aan deze verordening.

    2.           Ten aanzien van de in artikel 2, lid 1, bedoelde producten worden de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde termen nergens in de Unie en in geen enkele in bijlage IV bedoelde taal gebruikt voor de etikettering van, de reclame voor en de handelsdocumenten betreffende een product dat niet voldoet aan de eisen van deze verordening.

    Voorts worden in de etikettering of reclame geen termen, termen in handelsmerken inbegrepen, of praktijken gebruikt die de consument of gebruiker kunnen misleiden door de indruk te wekken dat de betrokken producten of de ingrediënten ervan voldoen aan deze verordening.

    3.           Met betrekking tot verwerkte levensmiddelen mogen de in lid 1 bedoelde termen worden gebruikt:

    (a) in de verkoopbenaming, op voorwaarde dat:

    i)       de verwerkte levensmiddelen voldoen aan de in bijlage II, deel IV, vervatte productievoorschriften;

    ii)      de ingrediënten van agrarische oorsprong voor ten minste 95 gewichtsprocent biologisch zijn;

    (b) alleen in de ingrediëntenlijst, wanneer minder dan 95 % van de ingrediënten van agrarische oorsprong biologisch zijn en op voorwaarde dat deze ingrediënten voldoen aan de in deze verordening vastgestelde productievoorschriften.

    In de in de eerste alinea, onder b), bedoelde ingrediëntenlijst wordt opgegeven welke ingrediënten biologisch zijn. Enkel bij de biologische ingrediënten mag naar de biologische productie worden verwezen. In de ingrediëntenlijst wordt het totale percentage biologische ingrediënten ten opzichte van de totale hoeveelheid ingrediënten van agrarische oorsprong vermeld.

    De in de lid 1 bedoelde termen en het in de eerste alinea, onder b), van dit lid vermelde percentage worden aangebracht in dezelfde kleur en lettergrootte en in hetzelfde lettertype als de andere aanduidingen in de ingrediëntenlijst.

    4.           Om te garanderen dat de consument duidelijk en adequaat wordt geïnformeerd, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanpassing van de lijst van termen in bijlage IV conform taalgebonden ontwikkelingen in de lidstaten en met betrekking tot specifieke etiketterings- en samenstellingsvoorschriften voor diervoeders en de ingrediënten daarvan.

    Artikel 22

    Verplichte aanduidingen

    1.           Wanneer termen als bedoeld in artikel 21, lid 1, worden gebruikt:

    (a) wordt het codenummer van de controleautoriteit of het controleorgaan waaraan de marktdeelnemer die de laatste productie- of bereidingshandeling heeft verricht, onderworpen is, ook op het etiket vermeld;

    (b) wordt op de verpakking van in artikel 2, lid 2, punt e), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 gedefinieerde voorverpakte levensmiddelen ook het in artikel 23 van de onderhavige verordening bedoelde logo voor de biologische productie van de Europese Unie aangebracht.

    2.           Wanneer het logo voor de biologische productie van de Europese Unie wordt gebruikt, wordt in hetzelfde gezichtsveld als het logo de plaats waar de agrarische grondstoffen waaruit het product is samengesteld, geteeld zijn, vermeld in, naargelang van het geval, een van de volgende vormen:

    (a) "EU Landbouw", wanneer de agrarische grondstoffen in de Unie zijn geteeld zijn;

    (b) "niet-EU Landbouw", wanneer de agrarische grondstoffen in derde landen zijn geteeld;

    (c) "EU/niet-EU Landbouw", wanneer een deel van de agrarische grondstoffen in de Unie en een ander deel in een derde land is geteeld.

    Het woord "Landbouw" mag in voorkomend geval worden vervangen door 'Aquacultuur'.

    De aanduiding "EU" of "niet-EU" kan worden vervangen door of aangevuld met een landnaam wanneer alle agrarische grondstoffen waaruit het product is samengesteld, in dat land zijn geteeld.

    Voor de aanduiding "EU" of "niet-EU" mogen kleine gewichtshoeveelheden ingrediënten buiten beschouwing worden gelaten voor zover de buiten beschouwing gelaten hoeveelheid in totaal minder dan 5 % uitmaakt van de totale gewichtshoeveelheid agrarische grondstoffen.

    De aanduiding "EU" of "niet-EU" mag niet worden aangebracht in een opvallender kleur, lettergrootte of lettertype dan de naam van het product.

    3.           De aanduidingen als bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel en in artikel 23, lid 3, worden aangebracht op een opvallende plaats en zijn goed zichtbaar, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar.

    4.           Om te garanderen dat de consument duidelijk en adequaat wordt geïnformeerd, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot aanvullende voorschriften inzake etikettering en het gebruik van de aanduidingen als bedoeld in lid 1, onder a), en lid 2 van dit artikel en in artikel 23, lid 3.

    5.           De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

    (a) specifieke en praktische bepalingen inzake de presentatie, samenstelling en grootte van de aanduidingen als bedoeld in lid 1, onder a), en lid 2 van dit artikel en in artikel 23, lid 3;

    (b) de toewijzing van codenummers aan controleautoriteiten en controleorganen;

    (c) de vermelding van de plaats waar de agrarische grondstoffen zijn geteeld, overeenkomstig lid 2 van dit artikel en artikel 23, lid 3.

    Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2.

    Artikel 23

    Het logo voor de biologische productie van de Europese Unie

    1.           Het logo voor de biologische productie van de Europese Unie mag worden gebruikt in de etikettering en presentatie van producten die aan deze verordening voldoen en in de reclame voor deze producten.

    2.           Het logo voor de biologische productie van de Europese Unie is een officiële verklaring in de zin van de artikelen 85 en 90 van Verordening (EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles).

    3.           Het gebruik van het logo voor de biologische productie van de Europese Unie is facultatief voor uit derde landen ingevoerde producten. Op etiketten met dit logo wordt ook de in artikel 22, lid 2, vermelde aanduiding aangebracht.

    4.           Het logo voor de biologische productie van de Europese Unie moet overeenstemmen met het model en de voorschriften in bijlage V.

    5.           In de etikettering en presentatie van producten die aan deze verordening voldoen en de reclame voor deze producten mogen nationale en particuliere logo’s worden gebruikt.

    6.           Om te garanderen dat de consument duidelijk en adequaat wordt geïnformeerd, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van het logo voor de biologische productie van de Europese Unie en de desbetreffende voorschriften, als opgenomen in bijlage V.

    Hoofdstuk V

    Biologische certificering

    Artikel 24

    Biologisch certificeringssysteem

    1.           Marktdeelnemers en groepen marktdeelnemers die biologische producten produceren, bereiden, opslaan, uit een derde land invoeren, naar een derde land uitvoeren of in de handel brengen, melden, alvorens deze producten als biologisch in de handel te brengen of alvorens om te schakelen, hun activiteit aan de bevoegde autoriteiten van de lidsta(a)t(en) waar de activiteit wordt verricht.

    2.           Indien marktdeelnemers of groepen marktdeelnemers activiteiten aan een derde partij uitbesteden, voldoen zowel de marktdeelnemers en groepen marktdeelnemers als de derde partij waaraan de activiteiten zijn uitbesteed, aan het bepaalde in lid 1.

    3.           Marktdeelnemers en groepen marktdeelnemers houden een boekhouding bij van de verschillende activiteiten die zij overeenkomstig deze verordening verrichten.

    4.           De bevoegde autoriteiten houden een lijst bij met de naam en het adres van de marktdeelnemers en groepen marktdeelnemers die hun activiteiten overeenkomstig lid 1 hebben gemeld en maken deze lijst bekend, samen met de informatie inzake hun biologische certificaten als bedoeld in artikel 25, lid 1. De bevoegde autoriteiten leven de bij Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad[50] vastgestelde vereisten inzake de bescherming van persoonsgegevens na.

    5.           De lidstaten zien erop toe dat de vergoedingen die eventueel overeenkomstig artikel 76 van Verordening (EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles) door de bevoegde autoriteiten, de controleautoriteiten of de controleorganen worden geïnd, worden bekendgemaakt.

    6.           Om de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de transparantie van de biologische productie en het desbetreffende etiketteringssysteem te waarborgen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de boekhoudingsvoorschriften, de voorschriften voor de bekendmaking van de in lid 4 van dit artikel bedoelde lijst, en de voorschriften en procedures voor de bekendmaking van de in lid 5 van dit artikel bedoelde vergoedingen en voor het toezicht van de bevoegde autoriteiten op de toepassing van deze vergoedingen.

    7.           De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere bepalingen en specificaties inzake inhoud, vorm en wijze van kennisgeving van de in lid 1 bedoelde melding en inzake de wijze van bekendmaking van de in lid 5 bedoelde vergoedingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2.

    Artikel 25

    Biologisch certificaat

    1.           Marktdeelnemers en groepen marktdeelnemers die hun activiteit overeenkomstig artikel 24, lid 1, hebben gemeld en aan deze verordening voldoen, kunnen aanspraak maken op een biologisch certificaat. Het zo mogelijk in elektronische vorm afgegeven biologische certificaat maakt het op zijn minst mogelijk de marktdeelnemer of groep marktdeelnemers, het type of assortiment onder het certificaat vallende producten en de periode van geldigheid van het certificaat te identificeren.

    2.           Het biologische certificaat is een officiële verklaring in de zin van de artikelen 85 en 86 van Verordening (EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles).

    3.           Marktdeelnemers en groepen marktdeelnemers kunnen geen aanspraak maken op een door verschillende controleautoriteiten of controleorganen voor dezelfde productgroep afgegeven certificaat, ook niet wanneer deze marktdeelnemers en groepen marktdeelnemers actief zijn in verschillende stadia van de productie, bereiding of distributie.

    4.           Leden van een groep marktdeelnemers kunnen geen aanspraak maken op een individueel biologisch certificaat voor activiteiten waarop de certificering van de groep van toepassing is.

    5.           De marktdeelnemers verifiëren het biologische certificaat van marktdeelnemers door wie zij worden beleverd, systematisch.

    6.           Om de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de transparantie van het biologische productiesysteem en het desbetreffende etiketteringssysteem te waarborgen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria voor de vaststelling van de in lid 3 bedoelde productgroepen.

    Artikel 26

    Groepen marktdeelnemers

    1.           Elke groep marktdeelnemers zet een systeem voor interne controles op. Het systeem bestaat uit een gedocumenteerde reeks controleactiviteiten en -procedures aan de hand waarvan een geïdentificeerde persoon of instantie nagaat of elk lid van de groep deze verordening naleeft.

    2.           Tekortkomingen in de opzet of de werking van het in lid 1 bedoelde systeem voor interne controles, met name wanneer de integriteit van biologische producten in gevaar komt omdat niet-nalevingen van individuele leden van de groep marktdeelnemers niet worden geconstateerd of aangepakt, kunnen ertoe leiden dat de biologische certificering voor de hele groep wordt ingetrokken.

    3.           Met het oog op een doeltreffende en doelmatige werking van de certificering van een groep marktdeelnemers, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 36 vast te stellen met betrekking tot de taken van de individuele leden van een groep marktdeelnemers, de samenstelling en omvang van die groep, de categorieën door een groep marktdeelnemers te produceren producten, de voorwaarden voor deelname aan de groep en de opzet en werking van het systeem van de groep voor interne controles, inclusief werkingssfeer, inhoud en frequentie van de uit te voeren controles.

    4.           De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot de uitwisseling van informatie tussen een groep marktdeelnemers en de bevoegde autoriteit of autoriteiten, controleautoriteiten of controleorganen, en tussen de lidstaten en de Commissie. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2.

    Hoofdstuk VI

    Handel met derde landen

    Artikel 27

    Uitvoer van biologische producten

    1.           Een product mag als biologisch uit de Unie worden uitgevoerd en mag het logo voor de biologische productie van de Europese Unie dragen, indien het aan deze verordening voldoet.

    Een product dat bestemd is om als biologisch te worden uitgevoerd naar een derde land dat overeenkomstig artikel 31 is erkend, mag naar dat derde land worden uitgevoerd indien het voldoet aan de voorschriften van dat derde land om in dat derde land als biologisch in de handel te worden gebracht.

    2.           Om te voorkomen dat oneerlijke voorwaarden voor marktdeelnemers ontstaan bij uitvoer naar derde landen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot specifieke voorschriften voor de uitvoer van biologische producten naar een derde land dat overeenkomstig artikel 31 is erkend.

    3.           Om eerlijke concurrentie tussen marktdeelnemers te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot voor douaneautoriteiten in derde landen bestemde documenten, met name een zo mogelijk in elektronische vorm afgegeven biologisch uitvoercertificaat dat garandeert dat de uitgevoerde biologische producten aan deze verordening voldoen.

    Artikel 28

    Invoer van biologische producten

    1.           Een product mag uit een derde land worden ingevoerd om in de Unie als biologisch in de handel te worden gebracht, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    (a) het product is een biologisch product als bedoeld in artikel 2, punt 1;

    (b) het product:

    i)       voldoet aan de hoofdstukken II, III en IV en alle marktdeelnemers, met inbegrip van de exporteurs in het betrokken derde land, vallen onder de controle van overeenkomstig artikel 29 erkende controleautoriteiten of controleorganen; of

    ii)      komt uit een derde land dat is erkend overeenkomstig:

    – artikel 30; of

    – artikel 31;

    (c) de marktdeelnemers in de derde landen kunnen te allen tijde informatie aan de importeurs of de nationale autoriteiten verstrekken aan de hand waarvan de marktdeelnemer die de laatste handeling heeft verricht, kan worden geïdentificeerd teneinde de traceerbaarheid van het biologische product te waarborgen.

    2.           Om de traceerbaarheid van de ingevoerde producten die bestemd zijn om in de Unie als biologisch in de handel te worden gebracht, te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot zo mogelijk in elektronische vorm afgegeven documenten die voor invoerdoeleinden worden vereist.

    3.           Aan grenscontroleposten wordt overeenkomstig artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening officiële controles) nagegaan of de voorwaarden en maatregelen betreffende de invoer van biologische producten in de Unie in acht worden genomen. De in artikel 47, lid 3, van die verordening bedoelde fysieke controles worden verricht met een frequentie die afhangt van het risico van niet-naleving van de onderhavige verordening.

    Artikel 29

    Erkenning van controleautoriteiten en controleorganen

    1.           De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot de erkenning, of de intrekking van de erkenning, van controleautoriteiten en controleorganen die voldoen aan de criteria van een overeenkomstig artikel 7 vastgestelde gedelegeerde handeling en die bevoegd zijn om in derde landen controles te verrichten, en met betrekking tot het opstellen van een lijst van die controleautoriteiten en controleorganen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2.

    2.           De controleorganen worden geaccrediteerd overeenkomstig de ter zake relevante geharmoniseerde norm inzake 'conformiteitsbeoordeling – eisen voor instanties die producten, processen en diensten certificeren' waarvan de referentie is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    3.           De in lid 2 bedoelde accreditatie mag enkel worden verleend door:

    (a) een nationaal accreditatie-orgaan in de Unie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad[51]; of

    (b) een accreditatie-instantie buiten de Unie die ondertekenaar is van een multilaterale erkenningsregeling onder de auspiciën van het IAF (International Accreditation Forum).

    4.           Bij de behandeling van een erkenningsverzoek vraagt de Commissie de controleautoriteit of het controleorgaan haar alle nodige informatie te verstrekken.

    De erkende controleorganen of controleautoriteiten leggen het door de accreditatie-instantie afgegeven certificaat of respectievelijk het door de bevoegde autoriteit uitgebrachte evaluatieverslag over, alsmede in voorkomend geval verslagen over de regelmatige evaluatie ter plaatse, het toezicht en de meerjaarlijkse herbeoordeling van de activiteiten.

    5.           Op basis van de in lid 4 bedoelde informatie zorgt de Commissie ervoor dat de erkende controleautoriteiten en controleorganen aan passend toezicht worden onderworpen middels een regelmatige controle van hun erkenning. Met het oog op dat toezicht kan de Commissie de accreditatie-instanties of, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten verzoeken om aanvullende informatie.

    6.           De invulling van het toezicht wordt bepaald op basis van een beoordeling van het risico van niet-naleving.

    7.           Om de transparantie van de erkennings- en toezichtsprocedures te waarborgen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria voor de erkenning, en de intrekking daarvan, van de controleautoriteiten en controleorganen als bedoeld in lid 1, en met betrekking tot de uitoefening van het toezicht door de Commissie, onder meer in de vorm van onderzoeken ter plaatse.

    8.           De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om te garanderen dat maatregelen worden genomen wanneer zich gevallen van niet-naleving of vermoeden van niet-naleving voordoen die een risico inhouden voor de integriteit van de biologische producten die in het kader van de in dit artikel bedoelde erkenning worden ingevoerd. Bij wijze van maatregel kan de integriteit van de biologische producten vóór het in de handel brengen in de Unie worden geverifieerd, of kan, in voorkomend geval, de toelating om dergelijke producten in de Unie als biologisch in de handel te brengen, worden opgeschort. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2.

    9.           Om dwingende urgente redenen op het gebied van de bescherming tegen oneerlijke praktijken of praktijken die onverenigbaar zijn met de beginselen en voorschriften inzake de biologische productie, de bescherming van het consumentenvertrouwen of de bescherming van de eerlijke concurrentie tussen marktdeelnemers, stelt de Commissie overeenkomstig de in artikel 37, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast om de in lid 8 van dit artikel bedoelde maatregelen te nemen of om een besluit te nemen over de intrekking van de erkenning van de controleautoriteiten en controleorganen als bedoeld in lid 1.

    Artikel 30

    Gelijkwaardigheid in het kader van een handelsovereenkomst

    Een erkend derde land als bedoeld in artikel 28, lid 1, onder b) ii), eerste streepje, is een derde land dat door de Unie in het kader van een handelsovereenkomst is erkend als een land met een productiesysteem dat aan dezelfde doelstellingen en beginselen voldoet omdat in het kader van dat systeem voorschriften worden toegepast die hetzelfde overeenstemmingsniveau garanderen als die van de Unie.

    Artikel 31

    Gelijkwaardigheid in het kader van Verordening (EG) nr. 834/2007

    1.           Een erkend derde land als bedoeld in artikel 28, lid 1, onder b) ii), tweede streepje, is een derde land dat voor gelijkwaardigheidsdoeleinden is erkend in het kader van artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007, inclusief de derde landen die zijn erkend in het kader van de overgangsmaatregel als bedoeld in artikel 40.

    De erkenning van de in de eerste alinea bedoelde derde landen loopt af op [datum invoegen van de dag waarop vijf jaar zijn verlopen sinds de datum van toepassing van de verordening].

    2.           Op basis van jaarlijkse verslagen die de in lid 1 bedoelde derde landen over de uitvoering en handhaving van door hen vastgestelde controlemaatregelen moeten opstellen en jaarlijks uiterlijk op 31 maart van elk jaar aan de Commissie moeten toezenden, zorgt de Commissie met hulp van de lidstaten voor adequaat toezicht op de erkende landen door hun erkenning regelmatig te evalueren.  De invulling van het toezicht wordt bepaald op basis van een beoordeling van het risico van niet-naleving.

    3.           De controleorganen die controles verrichten in de in lid 1 bedoelde derde landen, worden geaccrediteerd overeenkomstig de ter zake relevante geharmoniseerde norm inzake 'conformiteitsbeoordeling – eisen voor instanties die producten, processen en diensten certificeren' waarvan de referentie is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Een accreditatie die niet is verleend door een nationale accreditatie-instantie in de Unie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008, moet zijn verleend door een accreditatie-instantie buiten de Unie die ondertekenaar is van een multilaterale erkenningsregeling onder de auspiciën van het IAF (International Accreditation Forum).

    4.           De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot het opstellen en wijzigen van een lijst in lid 1 bedoelde derde landen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2.

    5.           Met het oog op het beheer van de in lid 4 bedoelde lijst van derde landen wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de informatie die deze derde landen met het oog op het toezicht op hun erkenning door de Commissie moeten toezenden en met betrekking tot de uitoefening van dat toezicht door de Commissie, onder meer in de vorm van onderzoeken ter plaatse.

    6.           De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om te garanderen dat maatregelen worden genomen wanneer zich gevallen van niet-naleving of vermoeden van niet-naleving voordoen die een risico inhouden voor de integriteit van de biologische producten die worden ingevoerd uit in dit artikel bedoelde derde landen. Bij wijze van maatregel kan de integriteit van de biologische producten vóór het in de handel brengen in de Unie worden geverifieerd, of kan, in voorkomend geval, de toelating om dergelijke producten in de Unie als biologisch in de handel te brengen, worden opgeschort. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2.

    Hoofdstuk VII

    Algemene bepalingen

    Afdeling 1

    Vrij verkeer van biologische producten

    Artikel 32

    Geen verbod en geen beperking op het in de handel brengen van biologische producten

    1.           Bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten en controleorganen mogen het in de handel brengen van biologische producten die zijn gecontroleerd door andere, in een andere lidstaat gevestigde bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten of controleorganen, niet om redenen in verband met de productie, de etikettering of de presentatie van die producten beperken of belemmeren, indien die producten aan deze verordening voldoen. Met name mogen geen andere dan de in Verordening (EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles) bedoelde officiële controles en andere officiële activiteiten worden verricht en mogen geen andere dan de in artikel 76 van die verordening bedoelde vergoedingen voor officiële controles en andere officiële activiteiten worden geïnd.

    2.           Om de goede werking van de interne markt en het handelsverkeer tussen de lidstaten te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het vrije verkeer van biologische producten met het oog op de toepassing van lid 1 van dit artikel.

    Afdeling 2

    Informatie en verslaglegging

    Artikel 33

    Informatie over de biologische sector en de biologische handel

    1.           De lidstaten zenden de Commissie jaarlijks de informatie toe die nodig is om deze verordening ten uitvoer te leggen en de toepassing ervan te monitoren.

    2.           De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot het systeem voor de toezending van de in lid 1 bedoelde informatie, de inhoud van de toe te zenden informatie en de uiterste datum voor toezending van die informatie. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2.

    Artikel 34

    Informatie over de bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten en controleorganen

    1.           De lidstaten stellen een geregeld bijgewerkte lijst op met:

    (a) de naam en het adres van de bevoegde autoriteiten;

    (b) de naam, het adres en het codenummer van de controleautoriteiten en controleorganen.

    De lidstaten maken de in de eerste alinea, onder b), bedoelde lijst bekend.

    2.           De Commissie maakt de in lid 1, eerste alinea, onder b), bedoelde lijst van controleautoriteiten en controleorganen jaarlijks bekend op het internet.

    Artikel 35

    Verslag

    Uiterlijk op 31 december 2021 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de beschikbaarheid van biologisch vegetatief teeltmateriaal en voor fokkerij/reproductie bestemde dieren.

    Hoofdstuk VIII

    Procedure-, overgangs- en slotbepalingen

    Afdeling 1

    Procedurebepalingen

    Artikel 36

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.           De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.           Het Europees Parlement of de Raad kan de in [……….] bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de in dat besluit vermelde bevoegdheid.  Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    3.           Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    4.           Een overeenkomstig […..] vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.  

    Artikel 37

    Comitéprocedure

    1.           De Commissie wordt bijgestaan door het "Comité voor de biologische productie".  Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    2.           Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    3.           Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

    Afdeling 2

    Intrekking, wijziging, overgangs- en slotbepalingen

    Artikel 38

    Intrekking

    Verordening (EG) nr. 834/2007 wordt ingetrokken.

    Verordening (EG) nr. 834/2007 blijft evenwel van toepassing voor de afronding van het onderzoek van in artikel 42 van de onderhavige verordening bedoelde verzoeken van derde landen die nog in behandeling zijn.

    Artikel 39

    Overgangsmaatregelen met betrekking tot de omschakeling naar de biologische landbouw

    Om een vlotte overgang van het oude naar het nieuwe rechtskader te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot een afwijking van artikel 8, lid 3, inzake omschakelingsperioden voor landbouwers die vóór de inwerkingtreding van deze verordening met de omschakeling beginnen.

    Artikel 40

    Overgangsmaatregelen met betrekking tot de oorsprong van vegetatief teeltmateriaal, voor de fokkerij/reproductie bestemde dieren en jonge bestanden van aquacultuurdieren

    Om ervoor te zorgen dat de overgang van de in artikel 12, lid 1, onder i), van Verordening (EG) nr. 834/2007 vastgestelde voorschriften inzake de biologische oorsprong van vegetatief teeltmateriaal, de in artikel 14, lid 1, onder a) ii), van die verordening vastgestelde voorschriften inzake voor de fokkerij bestemde dieren, de in artikel 15, lid 1, onder a) ii), van die verordening vastgestelde voorschriften inzake jonge bestanden van aquacultuurdieren en de krachtens artikel 22 van Verordening (EG) nr. 834/2007 vastgestelde uitzondering op de productievoorschriften naar de nieuwe, in artikel 10, lid 1, en artikel 11, lid 1, van de onderhavige verordening vastgestelde productievoorschriften voor respectievelijk planten en plantaardige producten, dieren, en zeewier en aquacultuurdieren vlot verloopt, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het toestaan van uitzonderingen wanneer dat noodzakelijk wordt geacht om toegang tot voor gebruik in de biologische productie toegelaten vegetatief teeltmateriaal, voor de fokkerij/reproductie bestemde levende dieren en jonge bestanden van aquacultuurdieren te waarborgen. De krachtens dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen verstrijken op 31 december 2021.

    Artikel 41

    Overgangsmaatregelen met betrekking tot krachtens artikel 33, lid 3, van Verordening (EG) nr. 834/2007 erkende controleautoriteiten en controleorganen

    1.           Erkenningen van controleautoriteiten en controleorganen die krachtens artikel 33, lid 3, van Verordening (EG) nr. 834/2007 zijn verleend, verstrijken uiterlijk op [31 december 2018].

    2.           De Commissie stelt bij uitvoeringshandeling een lijst van de krachtens artikel 33, lid 3, van Verordening (EG) nr. 834/2007 erkende controleautoriteiten en controleorganen vast, die zij bij uitvoeringshandeling kan wijzigen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2.

    3.           Met het oog op het beheer van de in lid 2 bedoelde lijst van controleautoriteiten en controleorganen wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de informatie die deze controleautoriteiten en controleorganen met het oog op het toezicht op hun erkenning door de Commissie moeten toezenden en met betrekking tot de uitoefening van dat toezicht door de Commissie, onder meer in de vorm van onderzoeken ter plaatse.

    Artikel 42

    Overgangsmaatregelen met betrekking tot krachtens artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007 ingediende verzoeken van derde landen

    1.           De Commissie rondt het onderzoek van verzoeken af die derde landen krachtens artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007 hebben ingediend en die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening nog in behandeling zijn. Verordening (EG) nr. 834/2007 is van toepassing op het onderzoek van die verzoeken.

    2.           Om het onderzoek van de in lid 1 bedoelde verzoeken vlotter te kunnen afronden, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voor het onderzoek vereiste procedureregels, onder meer inzake de door de derde landen over te leggen informatie.

    Artikel 43

    Overgangsmaatregelen voor voorraden van overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007 geproduceerde biologische producten

    Het is toegestaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007 geproduceerde producten die vóór 1 juli 2017 in de handel worden gebracht, na die datum voor verkoop te blijven aanbieden zolang de voorraad strekt.

    Artikel 44

    Wijziging van Verordening (EU) nr. […][inzake officiële controles]

    Verordening (EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles) wordt als volgt gewijzigd:

    1.           Artikel 2, punten 38 en 39, worden vervangen door:

    "38. "gemachtigde instantie": derde partij waaraan de bevoegde autoriteiten specifieke taken in verband met officiële controles of andere officiële activiteiten hebben gedelegeerd;

    39. "controleautoriteit voor de biologische productie en de etikettering van biologische producten": overheidsinstantie van een lidstaat waaraan de bevoegde autoriteiten hun bevoegdheden in verband met de toepassing van de regelgeving van de Unie over het in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde gebied geheel of gedeeltelijk hebben overgedragen, met inbegrip van een overeenkomstige instantie van een derde land of een overeenkomstige in een derde land werkzame instantie;";

    2.           Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

    a) Lid 3 wordt vervangen door:

    "3. De bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de verificatie van de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving, kunnen taken in verband met officiële controles of andere officiële activiteiten overdragen aan een of meer controleautoriteiten voor de biologische productie en de etikettering van biologische producten. In dat geval kennen zij aan elk van deze autoriteiten een codenummer toe.";

    b)       Lid 4, onder c), wordt vervangen door:

    "c) de in lid 3 bedoelde controleautoriteiten voor de biologische productie en de etikettering van biologische producten;";

    3.           Artikel 23 wordt vervangen door:

    "Artikel 23

    Specifieke voorschriften voor officiële controles en voor maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen in verband met biologische producten en beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specialiteiten

    1. De bevoegde autoriteiten moeten in verband met de in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving:

    a) in gevallen van niet-naleving die met name vanwege het gebruik van verboden of niet-toegelaten stoffen en technieken of vermenging met niet-biologische producten de integriteit van biologische producten in om het even welk stadium van de productie, bereiding, distributie en export in gevaar brengen, ervoor zorgen dat in de etikettering en de reclame voor de hele partij of productiegang niet wordt verwezen naar de biologische productie;

    b) in gevallen van herhaalde of voortdurende niet-naleving ervoor zorgen dat de betrokken, in artikel 3, respectievelijk punt 6 en punt 7, van Verordening (EU) nr. [biologische productie] van het Europees Parlement en de Raad* gedefinieerde marktdeelnemers of groepen marktdeelnemers naast de in dit lid, onder a) bedoelde maatregelen het verbod opgelegd krijgen om producten die naar de biologische productie verwijzen in de handel te brengen, en dat hun biologisch certificaat afhankelijk van het geval wordt opgeschort of ingetrokken.

    2. De Commissie wordt gemachtigd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften voor de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten om de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder j) en k), bedoelde regelgeving na te gaan, alsmede met betrekking tot de maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van die officiële controles en andere officiële activiteiten moeten nemen.

    3. In de in lid 2 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen worden voorschriften in verband met de in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving vastgesteld betreffende:

    a) de specifieke verantwoordelijkheden en taken van de bevoegde autoriteiten, naast de verantwoordelijkheden en taken als bedoeld in de artikelen 4, 8 en 9, artikel 10, lid 1, de artikelen 11, 12 en 13, artikel 34, leden 1 en 2, en artikel 36, en naast de artikelen 25, 26, 28, 29, 30 en 32 betreffende de erkenning van en het toezicht op gemachtigde instanties en de artikelen 85 tot en met 90 betreffende officiële certificering;

    b) aanvullende voorschriften ten opzichte van hetgeen bedoeld is in artikel 8, lid 1, betreffende risicobeoordeling en de vaststelling van de frequentie van officiële controles en in voorkomend geval bemonstering, rekening houdend met het risico van niet-naleving;

    c) de frequentie van officiële controles van marktdeelnemers en de gevallen waarin en voorwaarden waartegen bepaalde marktdeelnemers van bepaalde officiële controles moeten worden vrijgesteld;

    d) aanvullende methoden en technieken voor officiële controles ten opzichte van hetgeen bedoeld is in artikel 13 en artikel 33, leden 1 tot en met 5, alsook specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles betreffende het traceren van biologische producten in alle stadia van de productie, bereiding en distributie en betreffende het bieden van garanties voor de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving;

    e) aanvullende acties en maatregelen ten opzichte van hetgeen bedoeld is in artikel 134, leden 2 en 3, in gevallen van vermoeden van niet-naleving, aanvullende criteria ten opzichte van hetgeen bedoeld is in artikel 135, lid 1, tweede alinea, en aanvullende criteria en maatregelen ten opzichte van hetgeen bedoeld is in artikel 135, lid 2, en lid 1 van dit artikel in gevallen van niet-naleving;

    f) aanvullende voorschriften ten opzichte van hetgeen vermeld is in artikel 4, lid 1, onder f), voor de faciliteiten en uitrusting die nodig zijn voor de uitvoering van officiële controles en specifieke en aanvullende voorwaarden en verplichtingen ten opzichte van hetgeen bedoeld is in de artikelen 25, 26, 28, 29, 30, 31 en 32 voor de delegatie van taken in verband met officiële controles en andere officiële activiteiten aan gemachtigde instanties;

    g) aanvullende verslagleggingsverplichtingen ten opzichte van hetgeen bedoeld is in de artikelen 12, 28 en 31, voor de bevoegde autoriteiten, de controleautoriteiten en de gemachtigde instanties die met officiële controles en andere officiële activiteiten zijn belast;

    h) specifieke criteria en voorwaarden voor de inwerkingtreding en de werking van de mechanismen voor administratieve bijstand als bedoeld in titel IV, met inbegrip van de uitwisseling van informatie betreffende gevallen van niet-naleving of waarschijnlijke niet-naleving tussen bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten en gemachtigde instanties.

    4. In de in lid 3 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen worden voorschriften in verband met de in artikel 1, lid 2, onder k), bedoelde regelgeving vastgesteld betreffende:

    a) aanvullende voorschriften, methoden en technieken ten opzichte van hetgeen bedoeld is in de artikelen 11 en 13, voor officiële controles op de naleving van de productspecificaties en etiketteringsvoorschriften;

    b) aanvullende methoden en technieken ten opzichte van hetgeen bedoeld is in artikel 13, voor de uitvoering van officiële controles betreffende het traceren van producten die onder het toepassingsgebied van de in artikel 1, lid 2, onder k), bedoelde regelgeving vallen, in alle stadia van de productie, bereiding en distributie, en betreffende het bieden van garanties voor de naleving van die regelgeving;

    c) aanvullende specifieke criteria en aanvullende specifieke inhoud ten opzichte van hetgeen vermeld is in artikel 108, voor het opstellen van de desbetreffende delen van het in artikel 107, lid 1, bedoelde meerjarige nationale controleplan en aanvullende specifieke inhoud van het in artikel 112 bedoelde verslag;

    d) specifieke criteria en voorwaarden voor de inwerkingtreding van de mechanismen voor administratieve bijstand als bedoeld in titel IV;

    e) aanvullende specifieke maatregelen ten opzichte van hetgeen bedoeld is in artikel 135, lid 2, voor gevallen van niet-naleving en ernstige of herhaalde niet-naleving.

    5. In voorkomend geval wijken de in de leden 3 en 4 bedoelde gedelegeerde handelingen af van de in die leden bedoelde bepalingen van deze verordening.

    * PB L …, blz. …”

    4.           Artikel 128, lid 1, wordt vervangen door:

    "1. Op de gebieden waarop de regelgeving als bedoeld in artikel 1, lid 2, met uitzondering van artikel 1, lid 2, onder d), e), g), h) en j), van toepassing is, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen erkennen dat maatregelen die in een derde land of regio's daarvan worden toegepast, gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van die regelgeving, op basis van:

    a) een gedegen onderzoek van de informatie en gegevens die het derde land krachtens artikel 124, lid 1, verstrekt;

    b) in voorkomend geval, de bevredigende resultaten van een overeenkomstig artikel 119, lid 1, verrichte controle.

    Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 141, lid 2."

    5.           Artikel 141, lid 1, wordt vervangen door:

    "1. De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, dat is ingesteld bij artikel 58, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. Voor maatregelen op het in artikel 1, lid 2, onder j), van de onderhavige verordening bedoelde gebied wordt de Commissie bijgestaan door het Comité voor de biologische productie dat is ingesteld bij artikel 37, lid 1, van Verordening (EU) nr. [biologische productie]. 

    Artikel 45

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2017[52].

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement                        Voor de Raad

    De voorzitter                                                  De voorzitter […]                                                                […]

    Financieel memorandum

    1.           KADERVAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

                  1.1. Benaming van het voorstel/initiatief

                  1.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

                  1.3. Aard van het voorstel/initiatief

                  1.4. Doelstelling(en)

                  1.5. Motivering van het voorstel/initiatief

                  1.6. Duur en financiële gevolgen

                  1.7. Beheersvorm(en)

    2.           BEHEERSMAATREGELEN

                  2.1. Regels inzake het toezicht en de verslagen

                  2.2. Beheers- en controlesysteem

                  2.3. Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

    3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

                  3.1.    Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

                  3.2.    Geraamde gevolgen voor de uitgaven

                  3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

                  3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

                  3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

                  3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

                  3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

                  3.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

    FINANCIEEL MEMORANDUM

    1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    1.1.        Benaming van het voorstel/initiatief

    Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, tot wijziging van Verordening (EU) nr. XXX/XXX van het Europees Parlement en de Raad (verordening officiële controles) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007

    1.2.        Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[53]

    1.3.        Aard van het voorstel/initiatief

    ¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

    ¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie[54]

    ¨ Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

    X Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

    1.4.        Doelstelling(en)

    1.4.1.     De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

    Doel van het voorstel is aan de hand van voorschriften voor de biologische productie bij te dragen tot de beleidsprioriteiten van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, en meer bepaald tot een op kennis en innovatie gebaseerde concurrerende economie met een hoge werkgelegenheidsgraad en zowel sociale als territoriale samenhang, die bovendien koolstofarm is en efficiënt gebruik maakt van hulpbronnen. Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten

    De specifieke doelstellingen van het voorstel zijn:

    - de obstakels die de ontwikkeling van de biologische productie in de Unie belemmeren, uit de weg ruimen,

    - billijke concurrentie voor landbouwers en marktdeelnemers garanderen en de werking van de interne markt verbeteren,

    - het vertrouwen van de consument in biologische producten op peil houden of vergroten.

    Overeenkomstig het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)[55] voor de periode 2014-2020 is het voorstel afgestemd op de volgende algemene doelstellingen: "duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie" door in het kader van de eerste pijler van het GLB publieke (meestal milieu-) goederen te leveren en door te streven naar "klimaatmitigatie en -adaptatie", en "rendabele voedselproductie" door "tegemoet te komen aan de verwachtingen van de consument" en door "het concurrentievermogen van de landbouwsector en de integratie van de primaire producenten in de agrovoedselketen te verbeteren".

    Voorts draagt het voorstel bij tot de algemene doelstelling "zorgen voor een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie" door ecosystemen te herstellen, in stand te houden en te verbeteren (prioriteit 4) in het kader van de tweede pijler van het GLB.

    Het voorstel betreft maatregelen waarvoor steun wordt verleend in het kader van de eerste pijler (rechtstreekse betalingen en markten) en de tweede pijler van het GLB.

    Betrokken ABM/ABB-activiteit(en): 05 04 Plattelandsontwikkeling (en 05 02 Interventies op de landbouwmarkten en 05 03 Rechtstreekse steun).

    1.4.2.     Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

    Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen

    Positieve marktvooruitzichten (dankzij het grotere consumentenvertrouwen) zullen naar verwachting de prijzen van biologische producten ondersteunen en nieuwkomers aantrekken.

    Het schrappen van de uitzonderingen op de regels zou moeten bijdragen tot de ontwikkeling van biologische productiemiddelen, met name zaaigoed.

    Duidelijker en eenvoudiger productievoorschriften zullen de sector aantrekkelijker maken.

    De concurrentie zal billijker worden, met name als gevolg van verdergaande harmonisatie, duidelijker en eenvoudiger voorschriften en de verschuiving van gelijkwaardigheid naar naleving op het gebied van de erkenning van controleorganen in derde landen.

    Het consumentenvertrouwen wordt bevorderd middels geharmoniseerde productievoorschriften waarin rekening wordt gehouden met de veranderende bekommernissen van de samenleving (dierenwelzijn, milieubeheersysteem voor verwerkers en handelaren).

    Een risicogebaseerde benadering moet de doeltreffendheid en doelmatigheid van de controles verbeteren en moet, samen met een betrouwbaardere invoerregeling, fraude voorkomen.

    Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

    De voornaamste resultaatindicatoren in het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader zijn:

    - het aandeel van het biologische areaal in de totale oppervlakte cultuurgrond;

    - het aandeel biologische dieren in het totale dierbestand.

    De voornaamste outputindicatoren zijn:

    - de oppervlakte van het biologische areaal (in omschakeling en volledig omgeschakeld);

    - het aantal gecertificeerde biologische marktdeelnemers.

    Bovendien zullen in het kader van deze verordening ook de volgende aanvullende indicatoren worden gemonitord:

    - dieren (aantal biologische dieren en producten van dierlijke oorsprong);

    - productie en verwerking van gewassen (aantal marktdeelnemers en waarde/volume van de productie per type economische activiteit);

    - aantal gebruikte afwijkingen en aantal afgeschafte afwijkingen,

    - bekendheid van en vertrouwen in het logo voor biologische productie van de Europese Unie (Eurobarometer-peiling). 

    1.5.        Motivering van het voorstel/initiatief

    1.5.1.     Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

    De algemene doelstelling van het rechtskader - de duurzame ontwikkeling van de biologische productie - wordt momenteel niet volledig gehaald. Hierdoor lopen landbouwers en marktdeelnemers in de Unie kansen mis (het biologische areaal in de Unie is de afgelopen tien jaar slechts verdubbeld, terwijl de markt vier keer groter is geworden) en ontstaat het gevaar dat de expansiemogelijkheden voor de biologische markt worden gefnuikt en de milieuvoordelen die met de biologische productie worden geassocieerd, niet volledig worden verwezenlijkt.

    Belangrijkste oorzaken in dit verband zijn: regelgevingsgebonden en andere obstakels die de ontwikkeling van de biologische productie in de Unie in de weg staan; het gevaar van afbrokkelend consumentenvertrouwen, met name vanwege de talrijke uitzonderingen die de biologische productievoorschriften verwateren en vanwege fraude als gevolg van tekortkomingen in de controleregeling en de invoerregeling; onbillijke concurrentie tussen marktdeelnemers in de Unie en in derde landen; tekortkomingen in het ontwerp en de handhaving van de rechtsbepalingen, met name op het gebied van de werking van de interne markt, leemtes in de wetgeving en verschillen in de tenuitvoerlegging.

    1.5.2.     Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

    Met dit voorstel wordt een reeds bestaande GLB-kwaliteitsregeling bijgewerkt. 

    Zowel het produceren en verhandelen van landbouwproducten en levensmiddelen op de interne markt als het garanderen van de werking van de interne markt valt onder de bevoegdheid van de Unie. Zij deelt beide bevoegdheden met de lidstaten.

    Een Uniewijde regeling is efficiënter dan 28 verschillende regelingen en maakt het mogelijk een krachtiger en coherenter handelsbeleid te voeren ten aanzien van de handelspartners op de wereldmarkt, meer bepaald door de onderhandelingspositie van de Unie te versterken. 

    Het logo voor de biologische productie van de Europese Unie moet worden gebruikt voor producten die voldoen aan een in de hele Unie toegepaste gemeenschappelijke reeks voorschriften.

    Op de volgende gebieden is verdere harmonisatie vereist: uitzonderingen op de voorschriften en maatregelen om de integriteit van de biologische productie te behouden, onder meer via een gemeenschappelijke aanpak ten opzichte van de aanwezigheid van residuen van niet-toegelaten stoffen in biologische producten.

    1.5.3.     Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

    In 2013 is een externe evaluatie opgeleverd waarin de Uniewetgeving over de biologische landbouw[56] tegen het licht wordt gehouden en met name wordt onderzocht of de productievoorschriften en de regels inzake controles, invoer en etikettering van biologische producten aan de vooropgestelde doelstellingen voldoen. De conclusie luidde dat de meeste voorschriften die in het biologische rechtskader zijn vastgelegd, doorgaans volstaan om de globale doelstellingen van dat rechtskader te halen. Dit neemt echter niet weg dat een aantal tekortkomingen aan het licht is komen - waarvoor overigens ook aanbevelingen ter verbetering zijn aangedragen. In het onderhavige voorstel is terdege rekening gehouden met die aanbevelingen.        

    Bovendien heeft de Europese Rekenkamer een audit verricht van de doeltreffendheid van de in Verordening (EG) nr. 834/2007 vastgestelde controleregeling voor de productie, verwerking, distributie en invoer van biologische producten. De resultaten daarvan zijn in Speciaal Verslag van de Rekenkamer nr. 9/12 bekendgemaakt, onder de vorm van een aantal tekortkomingen en aanbevelingen voor verbetering, die in het onderhavige voorstel in aanmerking zijn genomen.   

    1.5.4.     Samenhang en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

    Het voorstel is in overeenstemming met het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid en met het nieuwe GLB, onder meer met de nieuwe verordening inzake rechtstreekse betalingen[57], op grond waarvan biologische landbouwbedrijven ipso facto recht hebben op de nieuwe "groene" betaling, en met de nieuwe verordening inzake plattelandsontwikkeling[58], op grond waarvan de biologische landbouw kan profiteren van specifieke maatregelen.

    Het voorstel is tevens in overeenstemming met het voorstel voor een nieuwe verordening inzake officiële controles van levensmiddelen en diervoeders en met de beginselen voor slimme regelgeving. 

    1.6.        Duur en financiële gevolgen

    ¨ Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

    – ¨  Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

    – ¨  Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ

    X Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

    – Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

    – gevolgd door een volledige uitvoering.

    1.7.        Beheersvorm(en)[59]

    Direct beheer door de Commissie

    – X via haar diensten, met inbegrip van haar personeel in de delegaties van de Unie;

    – ¨  via de uitvoerende agentschappen

    X Gedeeld beheer met lidstaten

    ¨ Indirect beheer door uitvoeringstaken te delegeren aan:

    – ¨ derde landen of de door hen aangewezen organen;

    – ¨ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke)

    – ¨de EIB en het Europees Investeringsfonds;

    – ¨ in de artikelen 208 en 209 van het Financieel Reglement genoemde organen;

    – ¨ publiekrechtelijke organen;

    – ¨ privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

    – ¨ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

    – ¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

    – Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

    Opmerkingen

    2.           BEHEERSMAATREGELEN

    2.1.        Regels inzake monitoring en verslaglegging

    Vermeld frequentie en voorwaarden.

    De lidstaten moeten de Commissie jaarlijks de informatie verstrekken die nodig is om deze verordening ten uitvoer te leggen en de toepassing ervan te monitoren. In het kader van de meerjarige nationale controleplannen en jaarverslagen als bedoeld in de verordening officiële controles, moeten de lidstaten de Commissie bovendien jaarlijks in kennis stellen van informatie over de controles die zijn uitgevoerd om de naleving van de biologische productievoorschriften te waarborgen.

    Als gelijkwaardig erkende derde landen, alsmede controleorganen of controleautoriteiten die blijkens hun erkenning de vereisten voor de invoer van biologische producten in de Unie naleven, moeten bij de Commissie jaarverslagen indienen met de informatie die nodig is voor de tenuitvoerlegging van de voorschriften in het kader van deze verordening.

    2.2.        Beheers- en controlesysteem

    2.2.1.     Mogelijke risico's

    Indien de voorgestelde voorschriften al een risico in zich dragen, heeft dat te maken met de al dan niet doeltreffende werking van het voorstel en niet met de uitgaven voor de Unie, die relatief gering zijn:

    De harmonisatie van de productievoorschriften (en de daaruit voortvloeiende afschaffing van uitzonderingen) kan in de beginfase problemen voor sommige marktdeelnemers opleveren en het gebruik van de biologische regeling ontmoedigen.

    Het zou kunnen dat tijdens de periode waarin voor de invoer van biologische producten in de Unie wordt overgestapt van een gelijkwaardigheids- naar een nalevingssysteem, de gelijkheid van het speelveld niet kan worden gewaarborgd

    Sommige marktdeelnemers en/of controleautoriteiten of -organen in de lidstaten zijn het er misschien niet mee eens dat de jaarlijkse fysieke inspectie van alle marktdeelnemers, ongeacht hun risicoprofiel, wordt vervangen door een volledig risicogebaseerde controleaanpak.

    Tekortkomingen in de handhaving, meer bepaald de tenuitvoerlegging door de bevoegde autoriteiten en de controleautoriteiten of controleorganen in de lidstaten en derde landen, en toezicht door de Commissie, kunnen op hun beurt weer andere risico's in de hand werken.

    Om deze risico's te beperken is bij het ontwerpen van het voorstel rekening gehouden met de ervaring die met de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 834/2007 is opgedaan - onder meer via auditresultaten, input van de belanghebbende partijen in het kader van de effectbeoordeling, en de aanbevelingen in het kader van externe studies en de externe evaluatie. Door in te zetten op duidelijker regels, die gemakkelijker te beheren en controleren zijn, is geprobeerd het risico van tekortkomingen op het gebied van handhaving te verminderen.

    2.2.2.     Informatie over de opzet van het interne controlesysteem

    De met dit voorstel gepaard gaande uitgaven worden door de Commissie verricht in het kader van direct beheer overeenkomstig de beginselen van artikel 32 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (het Financieel Reglement).

    Zoals op grond van het Financieel Reglement vereist is, heeft de directeur-generaal voor Landbouw en Plattelandsontwikkeling de organisatorische structuur en de systemen voor interne controle ingesteld die passen bij de beleids- en controledoelstellingen. Hierbij is rekening gehouden met de door de Commissie vastgestelde normen voor interne controle en met de risico's die verbonden zijn met de omgeving waarin het beleid wordt toegepast.

    2.2.3.     Raming van de kosten en baten van controles en beoordeling van het verwachte foutenrisico

    De met dit voorstel gepaard gaande kosten zullen, gezien de relatief geringe bedragen, niet leiden tot een hoger foutenpercentage voor het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).

    2.3.        Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

    Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

    De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties de financiële belangen van de Unie worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door doeltreffende controles en, indien er onregelmatigheden worden vastgesteld, de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, waar nodig, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en titel IV van het Financieel Reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Unie.

    De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer zijn bevoegd om bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die middelen van de Unie hebben ontvangen, audits op basis van documenten en audits ter plaatse te verrichten. OLAF wordt gemachtigd om overeenkomstig de procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 ter plaatse te controleren en te verifiëren of direct dan wel indirect bij de financiering betrokken marktdeelnemers fraude hebben gepleegd. De Commissie, met inbegrip van OLAF, en de Rekenkamer zullen bij besluiten, overeenkomsten en contracten die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van deze verordening, uitdrukkelijk worden gemachtigd om dergelijke audits alsook controles en verificaties ter plaatse uit te voeren.

    3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    3.1.        Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

    · Bestaande begrotingsonderdelen

    In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen

    Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage

    Nummer […]Rubriek………………………………………...……….] || GK/ NGK ([60]) || van EVA-landen[61] || van kandidaat-lidstaten[62] || van derde landen || in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

    2 || 05 04 60 02 Operationele technische bijstand  || GK || /NEE || /NEE || NEE || NEE

    3.2.        Geraamde gevolgen voor de uitgaven

    3.2.1.     Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

    in mln EUR

    Rubriek van het meerjarig financieel kader || 2 || Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen

    DG: AGRI || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

    Ÿ Beleidskredieten || || || || || || ||

    05 04 60 02 Operationele technische bijstand * || Vastleggingen || (1) || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710

    Betalingen || (2) || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710

    Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[63] || || || || || || ||

    || || (3) || || || || || || ||

    TOTAAL kredieten ** voor DG AGRI || Vastleggingen || =1+1a +3 || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710

    Betalingen || =2+2a +3 || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710

    * Momenteel wordt de invoer van biologische producten gecontroleerd via het TRACES-systeem dat deels via dit begrotingsonderdeel wordt gefinancierd. Er wordt niet verwacht dat de behoeften voor die maatregel als gevolg van het onderhavige voorstel naar boven moeten worden bijgesteld. Onverminderd het reeds bestaande instrument voor de invoer schrijft de onderhavige verordening voor dat de biologische productie die in de Unie in de handel wordt gebracht, vergezeld moet gaan van een e-certificaat. Derhalve moet het e-certificaat worden uitgebreid tot de invoer om alle producten in de Unie te ondervangen. In het kader van de TRACES-architectuur zal een IT-instrument (geraamde kosten: EUR 500 000) moeten worden ontwikkeld voor het in artikel 23 van het Commissievoorstel bedoelde e-certificaat voor de interne biologische productie. Dit moet met ingang van 1.1.2016 operationeel zijn. De kosten voor het onderhoud van het instrument worden op EUR 110 000 geraamd.

     * Bovendien wordt in artikel 10 voorgesteld de databank voor biologisch zaaizaad te harmoniseren.  Voor de ontwikkeling van deze afzonderlijke databank voor zaaizaad is naar raming EUR 300 000 aan technische bijstand van de Unie uit dit begrotingsonderdeel vereist (buiten TRACES om). De onderhoudskosten zullen naar schatting EUR 120 000 bedragen voor het eerste jaar na ontwikkeling en EUR 60 000 voor de daarop volgende jaren.

    || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal

    Ÿ TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710

    Betalingen || (5) || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710

    Ÿ TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || ||

    TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 2 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =4+ 6 || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710

    Betalingen || =5+ 6 || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710

    **  De IT-instrumenten zullen worden gefinancierd via technische bijstand voor de Commissie overeenkomstig artikel 58, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad. Deze bedragen zijn al geoormerkt in het meerjarig financieel kader voor 2014-2020.

    Rubriek van het meerjarig financieel kader || 5 || Administratie

    in mln EUR

    || || ||  2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

    DG: AGRI ||

    Ÿ Personele middelen || - || - || - || - || - || - || -

    Ÿ Andere administratieve uitgaven || 0,127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474

    TOTAAL DG AGRI || Kredieten || 0,127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474

    TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 0,127 || 0,127 || 0.055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474

    TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 0.127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474

    in mln EUR

    || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

    TOTAAL kredieten voor RUBRIEKEN 1 t/m 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 0,927 || 0,357 || 0,225 || 0,225 || 0,225 || 0,225 || 2,184

    Betalingen || 0,927 || 0,357 || 0,225 || 0,225 || 0,225 || 0,225 || 2,184

    3.2.2.     Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

    – ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

    – ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    Vastleggingskredieten in miljoenen euro’s

    Vermeld doelstellingen en outputs || || || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

    RESULTATEN (outputs) ||

    Soort[64] || Gem. kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten

    SPECIFIEKE DOELSTELLING[65] ||  Voorwaarden creëren voor het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen ter ondersteuning van de verschuiving naar een koolstofarme economie die efficiënt gebruik maakt van hulpbronnen ||

    Output || Areaal waarop aan biologische landbouw wordt gedaan                (aantal hectare) || || || || || || || || || || || || ||

    Output || Omschakelingsareaal                (aantal hectare) || || || || || || || || || || || || ||

    Output || Aantal gecertificeerde biologische marktdeelnemers || || || || || || || || || || || || ||

    Output || Aantal gecertificeerde biologische producenten || || || || || || || || || || || || ||

    TOTALE KOSTEN || || || || || || || || || || || ||

    3.2.3.     Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

    3.2.3.1.  Samenvatting

    – ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

    – x   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    miljoen EUR (tot op drie decimalen)

    || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

    RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || ||

    Personele middelen || - || - || - || - || - || - || -

    Andere administratieve uitgaven || 0,127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474

    Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 0,127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474

    Buiten RUBRIEK 5[66] van het meerjarige financiële kader || || || || || || ||

    Personele middelen || || || || || || ||

    Andere administratieve uitgaven || || || || || || ||

    Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 0,127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474

    TOTAAL || 0,127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474

    Voor de kredieten voor personele middelen zal een beroep worden gedaan op de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van de actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

    3.2.3.2.  Geraamde personeelsbehoeften

    – ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

    – X  Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    Raming in voltijdequivalenten

    || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020

    XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 18 || 18 || 18 || 18 || 18 || 18

    XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || ||

    XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || ||

    10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || ||

    XX 01 02 01 (CA, SNE, INT van de "totale financiële middelen") || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3

    XX 01 02 02 (CA, LA,SNE, INT en JED in de delegaties) || || || || || ||

    XX 01 04 yy || - zetel || || || || || ||

    - vertegenwoordigingen || || || || || ||

    XX 01 05 02 (CA,SNE, INT – onderzoek door derden) || || || || || ||

    10 01 05 02 (CA,SNE, INT – eigen onderzoek) || || || || || ||

    Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || || ||

    TOTAAL (*) || 21 || 21 || 21 || 21 || 21 || 21

    XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel

    De benodigde personele middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

    Beschrijving van de uit te voeren taken

    Ambtenaren en tijdelijk personeel || Beleidsontwikkeling Beleidsuitvoering Planning, programmering, monitoring en toezicht Betrekkingen met lidstaten en belanghebbenden Onderhandelingen met derde landen en vertegenwoordiging van de Commissie ten opzichte van die landen Betrekkingen met andere instellingen en organen van de Unie

    Extern personeel || Hulp bij beleidsuitvoering, monitoring en contacten met lidstaten en belanghebbenden

    3.2.4.     Verenigbaarheid met het huidig meerjarig financieel kader

    – X  Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidig meerjarig financieel kader

    – ¨  Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader

    – ¨  Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader

    3.2.5.     Bijdrage van derden aan de financiering

    – X Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

    – Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

    3.3.        Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

    – X  Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

    – ¨  Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

    – ¨  voor de eigen middelen

    – ¨  voor de diverse ontvangsten

    [1]               Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

    [2]               COM(2012) 212 definitief van 11 mei 2012 - Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten.

    [3]               8906/13 AGRILEG 56 – Biologische productie: Toepassing van de regelgeving en ontwikkeling van de sector.

    [4]               Mededeling van de Commissie over gezonde EU-regelgeving van 12 december 2012 – COM(2012) 746.

    [5]               Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).

    [6]               Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608); Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671); Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487); Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

    [7]               Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid, teeltmateriaal en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, 1829/2003, 1831/2003, 1/2005, 396/2005, 834/2007, 1099/2009, 1069/2009 en 1107/2009, de Verordeningen (EU) nr. 1151/2012 en [….]/2013 [Office of Publications, please insert number of Regulation laying down provisions for the management of expenditure relating to the food chain, animal health and animal welfare, and relating to plant health and plant reproductive material], en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG, 2008/120/EG en 2009/128/EG (verordening officiële controles), COM(2013) 265 definitief van 6.5.2013.

    [8]               Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

    [9]               PB C  van , blz. .

    [10]             PB C  van , blz. .

    [11]             COM(2009) 234 definitief.

    [12]             Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

    [13]             Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).

    [14]             Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

    [15]             Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

    [16]             COM(2011) 244 final, "Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020".

    [17]             SWD(2013) 155 final, "Groene Infrastructuur (GI) – Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal"

    [18]             COM(2006) 231 final, "Thematische strategie voor bodembescherming".

    [19]             Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

    [20]             Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

    [21]             Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

    [22]             Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz.1).

    [23]             Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22).

    [24]             Richtlijn 2009/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).

    [25]             COM(2010)2020 final.

    [26]             Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

    [27]             Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

    [28]             Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

    [29]             COM(2013) 229 van 29.4.2013.

    [30]             Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PB L 250 van 18.9.2008).

    [31]             Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie van 5 december 2006 inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (PB L 339 van 6.12.2006, blz. 16).

    [32]             Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

    [33]             Verordening (EU) nr. (XXX/XXXX) van het Europees Parlement en de Raad van [...] betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid, teeltmateriaal en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, 1829/2003, 1831/2003, 1/2005, 396/2005, 834/2007, 1099/2009, 1069/2009 en 1107/2009, de Verordeningen (EU) nr. 1151/2012 en [….]/2013 [Office of Publications, please insert number of Regulation laying down provisions for the management of expenditure relating to the food chain, animal health and animal welfare, and relating to plant health and plant reproductive material], en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG, 2008/120/EG en 2009/128/EG (verordening officiële controles) (PB L ...).

    [34]             Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

    [35]             Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

    [36]             [volledige titel] (PB L,…).

    [37]             [volledige titel] (PB L,…).

    [38]             Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

    [39]             Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

    [40]             Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1).

    [41]             Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

    [42]             Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1).

    [43]             Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).

    [44]             Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).

    [45]             Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29).

    [46]             Verordening (EG) nr. 1332/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG, Richtlijn 2001/112/EG van de Raad en Verordening (EG) nr. 258/97 (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 7).

    [47]             Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1).

    [48]             Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1).

    [49]             Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24).

    [50]             Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

    [51]             Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

    [52]             Ten minste zes maanden na de inwerkingtreding.

    [53]             ABM: activity-based management – ABB: activity-based budgeting.

    [54]             In de zin van artikel 54, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.

    [55]             Artikel 110 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

    [56]             Sanders, J (ed.) 2013: Evaluation of the EU legislation on organic farming, Thünen Institute of Farm Economics http://ec.europa.eu/agriculture/evaluation/market-and-income-reports/organic-farming-2013_en.htm

    [57]             Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad.

    [58]             Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad.

    [59]             Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb:http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html

    [60]             GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.

    [61]             EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.

    [62]             Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.

    [63]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de Unie (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

    [64]             Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.).

    [65]             Overeenkomstig het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader voor het GLB zal met ingang van 2014 een gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader worden ingevoerd. De indicatortabellen zullen daarom later worden ingevuld.

    [66]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de Unie (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

    BIJLAGE I

    ANDERE IN ARTIKEL 2, LID 1, BEDOELDE PRODUCTEN

    – als levensmiddel of diervoeder gebruikte gist,

    – bier,

    – maté,

    – extracten, essences en concentraten, van koffie, van thee of van maté en preparaten op basis van deze producten of op basis van koffie, van thee of van maté; gebrande cichorei en andere gebrande koffiesurrogaten, alsmede extracten, essences en concentraten daarvan,

    – vruchtennectars,

    – cacaopasta, -boter, vet, -olie en -poeder; chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten,

    – suikerwerk,

    – bereidingen van graan, van meel, van zetmeel of van melk; gebak

    – soepen,

    – sauzen;

    – bereide maaltijden,

    – roomijs,

    – gearomatiseerde yoghurt, yoghurt met toegevoegde vruchten, noten of cacao,

    – zeezout,

    – natuurlijke gommen en harsen,

    – pollen,

    – bijenwas,

    – etherische oliën,

    – gedistilleerde dranken mits de voor de productie van de gedistilleerde dranken gebruikte ethylalcohol uitsluitend van agrarische oorsprong is.

    BIJLAGE II

    IN HOOFSTUK III BEDOELDE SPECIFIEKE PRODUCTIEVOORSCHRIFTEN

    Deel I: Voorschriften voor de plantaardige productie

    Naast de in de artikelen 7 tot en met 10 bedoelde productievoorschriften zijn de in dit deel opgenomen productievoorschriften van toepassing op de biologische plantaardige productie.

    1. Algemene voorschriften

    1.1. Substraatteelt - een methode om planten te telen met hun wortels hetzij louter in een oplossing van nutriënten, hetzij in een inert medium waaraan een oplossing van nutriënten is toegevoegd - is verboden.

    1.2. Bij alle voor de plantaardige productie gebruikte technieken moet elke bijdrage aan milieuverontreiniging worden voorkomen of zo veel mogelijk beperkt.

    1.3. Omschakeling

    1.3.1. Planten en plantaardige producten mogen pas als biologisch worden beschouwd wanneer de in deze verordening vastgestelde productievoorschriften op de percelen zijn toegepast gedurende een omschakelingsperiode van ten minste twee jaar vóór het inzaaien of, in het geval van grasland of blijvende voedergewassen, gedurende ten minste twee jaar vóór het gebruik ervan als diervoeders afkomstig van de biologische productie, of, in het geval van andere blijvende gewassen dan voedergewassen, gedurende ten minste drie jaar vóór de eerste oogst van biologische producten.

    1.3.2. Wanneer grond is verontreinigd met niet voor de biologische productie toegelaten producten, kan de bevoegde autoriteit besluiten de in punt 1.3.1 bedoelde omschakelingsperiode te verlengen.

    1.3.3. In het geval van een behandeling met een niet voor de biologische productie toegelaten product moet de bevoegde autoriteit een nieuwe omschakelingsperiode opleggen overeenkomstig punt 1.3.1.

    Die periode kan in de volgende twee gevallen worden ingekort:

    (a) de behandeling met een niet voor de biologische productie toegelaten product maakt deel uit van een door de bevoegde autoriteit van de lidstaat opgelegde maatregel ter bestrijding van plaagorganismen of onkruid, inclusief quarantaineorganismen of invasieve soorten;

    (b) de behandeling met een niet voor de biologische productie toegelaten product maakt deel uit van door de bevoegde autoriteit van de lidstaat goedgekeurde wetenschappelijke proeven.

    1.3.4. In de in de punten 1.3.2 en 1.3.3 bedoelde gevallen moet de duur van de omschakelingsperiode worden vastgesteld met inachtneming van de volgende factoren:

    (a) de afbraak van het betrokken product moet zodanig verlopen dat het gehalte aan residuen in de bodem of, in het geval van blijvende teelten, in de plant, aan het einde van de omschakelingsperiode onbeduidend is;

    (b) de producten van de oogst die op de behandeling volgt, mogen niet worden verkocht met een verwijzing naar de biologische productie.

    1.3.5. Voor bij de biologische dierlijke productie betrokken grond gelden de onderstaande specifieke omschakelingsvoorschriften.

    1.3.5.1. De omschakelingsvoorschriften gelden voor het totale, voor de productie van diervoeders gebruikte areaal van de productie-eenheid.

    1.3.5.2. In afwijking van punt 1.3.5.1 mag de omschakelingsperiode worden beperkt tot één jaar voor door niet-herbivore soorten gebruikte weidegronden en openluchtruimten.

    1.4. Oorsprong van planten, inclusief vegetatief teeltmateriaal

    1.4.1. Voor de productie van planten en plantaardige producten mag alleen biologisch geproduceerd vegetatief teeltmateriaal worden gebruikt. Hiertoe moet de voor de productie van het vegetatief teeltmateriaal bestemde plant en, in voorkomend geval, de moederplant ten minste één generatie of, in het geval van blijvende teelten, gedurende twee teeltseizoenen ten minste één generatie zijn geproduceerd overeenkomstig deze verordening.

    1.4.2. Gebruik van niet uit de biologische productie verkregen vegetatief teeltmateriaal

    Niet uit de biologische productie verkregen vegetatief teeltmateriaal mag alleen worden gebruikt indien het afkomstig van een productie-eenheid die zich in de fase van omschakeling naar de biologische productie bevindt, of indien het gerechtvaardigd is voor gebruik in onderzoek, voor tests in kleinschalige veldproeven of voor de instandhouding van het ras, waarmee de bevoegde autoriteit van de lidstaat heeft ingestemd.

    1.5. Beheer en bemesting van de grond

    1.5.1. Bij de biologische plantaardige productie moet gebruik worden gemaakt van grondbewerkings- en teeltpraktijken die erop gericht zijn de hoeveelheid organisch bodemmateriaal te handhaven of te verhogen, de stabiliteit en de biodiversiteit van de bodem te verbeteren, en bodemverdichting en -erosie te voorkomen.

    1.5.2. De vruchtbaarheid en de biologische activiteit van de bodem moeten worden gehandhaafd en verbeterd door meerjarige vruchtwisseling, met onder meer leguminosen en andere groenbemestingsgewassen, en door gebruik van dierlijke mest of organisch materiaal, bij voorkeur gecomposteerd, van de biologische productie.

    1.5.3. Wanneer de toepassing van in de punten 1.5.1 en 1.5.2 bedoelde maatregelen niet volstaat om aan de nutritionele behoeften van de planten te voldoen, mag slechts gebruik worden gemaakt van een strikt noodzakelijke hoeveelheid meststoffen en bodemverbeteringsmiddelen die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten.

    1.5.4. De op een landbouwbedrijf gebruikte totale hoeveelheid dierlijke mest als omschreven in Richtlijn 91/676/EEG van de Raad[1], mag niet groter zijn dan 170 kg stikstof per jaar per hectare landbouwgrond. Dat maximum geldt enkel voor het gebruik van stalmest, gedroogde stalmest, gedehydrateerde pluimveemest, gecomposteerde dierlijke mest, met inbegrip van pluimveemest, gecomposteerde stalmest en vloeibare dierlijke mest.

    1.5.5. Biologische landbouwbedrijven mogen met het oog op het uitrijden van mestoverschotten van de biologische productie samenwerkingsregelingen treffen met andere landbouwbedrijven en ondernemingen die de voorschriften inzake de biologische productie in acht nemen. Het in punt 1.5.4 vastgestelde maximum moet worden berekend op basis van alle bij een dergelijke samenwerking betrokken biologische productie-eenheden.

    1.5.6. Om de algemene bodemgesteldheid of de beschikbaarheid van nutriënten in de bodem of in de gewassen te verbeteren, mag gebruik worden gemaakt van preparaten op basis van micro-organismen.

    1.5.7. Voor het versnellen van de compostering mogen passende preparaten op basis van planten of op basis van micro-organismen worden gebruikt.

    1.5.8. Minerale stikstofmeststoffen mogen niet worden gebruikt.

    1.6. Beheer van plaagorganismen en onkruid

    1.6.1. Voor het voorkomen van schade door plaagorganismen en onkruid moet vooral worden vertrouwd op bescherming middels:

    – natuurlijke vijanden,

    – de keuze van soorten, rassen en heterogeen materiaal,

    – vruchtwisseling,

    – teelttechnieken, zoals biofumigatie, en

    – thermische processen, zoals solarisatie en ondiepe stoombehandeling van de bodem (niet dieper dan 10 cm).

    1.6.2. Wanneer de in punt 1.6.1 bedoelde maatregelen niet volstaan om de planten adequaat tegen plaagorganismen te beschermen of wanneer een bedreiging van een gewas is vastgesteld, mag slechts gebruik worden gemaakt van een strikt noodzakelijke hoeveelheid producten die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten.

    1.6.3. Vallen en verstuivers van andere producten dan feromonen moeten zo zijn ontworpen dat de gebruikte stoffen niet in het milieu kunnen terechtkomen en niet met de geteelde gewassen in contact kunnen komen. De vallen moeten na gebruik worden verzameld en veilig vernietigd.

    1.7. Producten voor reiniging en ontsmetting

    Voor reiniging en ontsmetting mag slechts gebruik worden gemaakt van de voor reiniging en ontsmetting in de plantaardige productie gebruikte producten die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten.

    2. Voorschriften voor specifieke planten of plantaardige producten

    2.1. Voorschriften voor de champignonteelt

    Voor de productie van champignons mogen substraten worden gebruikt op voorwaarde dat deze uitsluitend zijn samengesteld uit de volgende componenten:

    (a) stalmest en dierlijke mest:

    i)       ofwel afkomstig van landbouwbedrijven die volgens de biologische productievoorschriften produceren;

    ii)      ofwel als vermeld in punt 1.5.3, uitsluitend wanneer het onder i) bedoelde product niet beschikbaar is, op voorwaarde dat de stalmest en de dierlijke mest samen niet meer wegen dan 25 % van het gewicht van alle componenten van het substraat, exclusief afdekmateriaal en eventueel toegevoegd water, vóór compostering;

    (b) andere dan onder a) bedoelde producten van agrarische oorsprong, afkomstig van landbouwbedrijven die volgens de biologische productievoorschriften produceren;

    (c) turf die niet chemisch is behandeld;

    (d) hout dat na het kappen niet chemisch is behandeld;

    (e) in punt 1.5.3 bedoelde minerale producten, water en grond.

    2.2. Voorschriften voor de vergaring van wilde planten

    De vergaring van wilde planten en van delen daarvan die op natuurlijke wijze in natuurgebieden, bossen en landbouwgebieden groeien, moet als biologische productie worden beschouwd, op voorwaarde dat:

    (a) die gebieden in ten minste de laatste drie jaar vóór de vergaring niet zijn behandeld met andere producten dan krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten;

    (b) de vergaring de stabiliteit van de natuurlijke habitat of de instandhouding van de soorten in het betrokken gebied niet nadelig beïnvloedt.

    Deel II: Voorschriften voor de dierlijke productie

    Naast de in de artikelen 7, 8, 9 en 11 bedoelde productievoorschriften zijn de in dit deel opgenomen productievoorschriften van toepassing op de dierlijke productie.

    1. Algemene voorschriften

    1.1. Indien de veehouder geen landbouwgrond beheert en geen samenwerkingsregeling met een andere landbouwer heeft getroffen, is de niet-grondgebonden dierlijke productie verboden.

    1.2. Omschakeling

    1.2.1. De omschakelingsperiode gaat ten vroegste in wanneer de landbouwer zijn activiteit aan de bevoegde autoriteiten heeft gemeld en zijn bedrijf overeenkomstig deze verordening aan het controlesysteem heeft onderworpen.

    1.2.2. In punt 2 worden omschakelingsperioden voor de specifieke soorten dierlijke productie vastgesteld.

    1.2.3. Tijdens de omschakelingsperiode geproduceerde dieren en dierlijke producten mogen niet als biologisch in de handel worden gebracht.

    1.2.4. Dieren en dierlijke producten mogen na afloop van de omschakelingsperiode als biologisch worden beschouwd indien de omschakeling gelijktijdig voor de gehele productie-eenheid plaatsvindt, inclusief voor dieren, weidegrond of voor diervoeders gebruikte grond.

    1.3. Oorsprong van de dieren

    1.3.1. Biologische dieren moeten op een biologisch landbouwbedrijf zijn geboren en gehouden.

    1.3.2. Dieren die aan het begin van de omschakelingsperiode op het landbouwbedrijf worden gehouden, en de producten ervan, mogen als biologisch worden beschouwd nadat de betrokken, in punt 2 bepaalde omschakelingsperiode is afgelopen.

    1.3.3. Voor het fokken van biologische dieren geldt het volgende:

    (a) voor de voortplanting moeten natuurlijke methoden worden gebruikt; kunstmatige inseminatie is echter toegestaan;

    (b) de voortplanting mag niet worden gestimuleerd door behandeling met hormonen of soortgelijke stoffen, tenzij als vorm van diergeneeskundige therapeutische behandeling van een afzonderlijk dier;

    (c) andere vormen van kunstmatige voortplanting, zoals klonering en embryotransplantatie, mogen niet worden toegepast;

    (d) de rassenkeuze moet adequaat zijn en ertoe bijdragen dat lijden wordt voorkomen en de noodzaak tot verminking van de dieren wordt vermeden.

    1.3.4. Bij de keuze van de rassen of stammen moet rekening worden gehouden met het vermogen van de dieren om zich zonder schade voor hun welzijn aan de plaatselijke omstandigheden aan te passen, met hun levenskracht en met hun resistentie tegen ziekten. Voorts moeten rassen of stammen van dieren worden geselecteerd met het oog op de preventie van specifieke ziekten of gezondheidsproblemen die met bepaalde in de intensieve dierhouderij gebruikte rassen of stammen in verband worden gebracht, zoals stresssyndroom bij varkens, PSE-syndroom ("pale, soft, exudative"), acute dood, spontane abortus en moeilijke geboorten die keizersneden nodig maken.  De voorkeur moet worden gegeven aan inheemse rassen en stammen.

    1.3.5. Voor fokdoeleinden mogen niet-biologisch gehouden dieren op een landbouwbedrijf worden binnengebracht wanneer rassen voor de landbouw verloren dreigen te gaan in de zin van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie[2], in welk geval de dieren van de betrokken rassen wel al mogen hebben geworpen.

    1.4. Voeding

    1.4.1. Algemene voedingsvoorschriften

    Met betrekking tot het voeder gelden de volgende voorschriften:

    (a) diervoeder moet in hoofdzaak worden verkregen op het landbouwbedrijf waar de dieren worden gehouden of bij andere biologische bedrijven in dezelfde regio;

    (b) de dieren moeten worden gevoederd met biologisch voeder dat voldoet aan de voedingsbehoeften van het dier in de verschillende stadia van zijn ontwikkeling. Beperkte voedering is niet toegestaan in de dierlijke productie;

    (c) het is verboden dieren te houden onder omstandigheden of met rantsoenen die bloedarmoede kunnen veroorzaken;

    (d) mestmethoden moeten in alle stadia van het houderijproces omkeerbaar zijn. Dwangvoedering is verboden;

    (e) de dieren, bijen uitgezonderd, moeten permanent toegang hebben tot weidegrond of tot ruwvoeder;

    (f) er mogen geen groeibevorderaars of synthetische aminozuren worden gebruikt;

    (g) zogende dieren moeten gedurende een minimumperiode bij voorkeur met moedermelk worden gevoed;

    (h) voedermiddelen van minerale oorsprong, diervoederadditieven, bepaalde in diervoeding gebruikte producten en technische hulpstoffen mogen alleen worden gebruikt indien zij krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten.

    1.4.2. Begrazing van gemeenschappelijke grond en transhumance

    1.4.2.1. Biologische dieren mogen op gemeenschappelijke grond grazen, mits:

    (a) de gemeenschappelijke grond volledig in overeenstemming met deze verordening wordt beheerd;

    (b) niet-biologische dieren die de betrokken grond gebruiken, afkomstig zijn uit een productiesysteem dat gelijkwaardig is aan een als bedoeld in de artikelen 28 en 30 van Verordening (EU) nr. 1305/2013[3];

    (c) dierlijke producten van biologische dieren gedurende de periode waarin deze dieren de betrokken grond gebruiken, niet worden aangemerkt als afkomstig van de biologische productie, tenzij kan worden aangetoond dat de biologische dieren adequaat zijn gescheiden van de niet-biologische dieren.

    1.4.2.2. Tijdens de transhumanceperiode mogen de dieren grazen op niet-biologische grond wanneer zij van de ene weide naar de andere moeten lopen. Gedurende maximaal 35 dagen mogen de dieren, op het heen- en het terugtraject samen, niet-biologische diervoeders tot zich nemen in de vorm van gras en andere vegetatie waarop zij grazen.

    1.4.3. Omschakelingsdiervoeders

    1.4.3.1. Voor omschakelingslandbouwbedrijven mag maximaal 15 % van de totale gemiddelde hoeveelheid aan de dieren gevoederde diervoeders bestaan uit de begrazing of oogst van percelen blijvend grasland, blijvende voedergewassen of eiwithoudende gewassen die in het kader van biologisch beheer tijdens het eerste omschakelingsjaar zijn ingezaaid, op voorwaarde dat deze percelen van het eigen bedrijf zijn. Diervoeders afkomstig van percelen die zich in het eerste omschakelingsjaar bevinden, mogen niet worden gebruikt voor de productie van biologische verwerkte diervoeders. Wanneer gebruik wordt gemaakt van zowel omschakelingsdiervoeders als diervoeders afkomstig van percelen die zich in het eerste omschakelingsjaar bevinden, mag het totale percentage van die diervoeders samen niet hoger zijn dan de in punt 1.4.3.2 vastgestelde maximumpercentages.

    1.4.3.2. Voor biologische landbouwbedrijven mag gemiddeld maximaal 20 % van het voederrantsoen bestaan uit omschakelingsdiervoeders, met name diervoeders van percelen die zich in het tweede omschakelingsjaar bevinden. Voor omschakelingslandbouwbedrijven mag dit percentage worden verhoogd tot 100 wanneer de omschakelingsdiervoeders van het bedrijf zelf afkomstig zijn.

    1.4.3.3. De in de punten 1.4.3.1 en 1.4.3.2 opgenomen cijfers moeten jaarlijks worden berekend als percentage van de droge stof van diervoeders van plantaardige oorsprong.

    1.4.4. Gebruik van bepaalde voedermiddelen en stoffen in diervoeders

    Bij de verwerking van biologische diervoeders en de vervoedering van biologische dieren mag slechts gebruik worden gemaakt van biologische voedermiddelen van dierlijke oorsprong, alsmede van voedermiddelen en diervoederadditieven die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten.

    1.5. Gezondheid van de dieren

    1.5.1. Ziektepreventie

    1.5.1.1. Ziektepreventie moet zijn gebaseerd op de selectie van rassen en stammen, op praktijken voor veehouderijbeheer, op hoogwaardig voeder en lichaamsbeweging, op een passende bezettingsdichtheid en op adequate en passende huisvesting onder hygiënische omstandigheden.

    1.5.1.2. Het gebruik van immunologische diergeneesmiddelen is toegestaan.

    1.5.1.3. Het gebruik van chemisch gesynthetiseerde, allopathische diergeneesmiddelen of antibiotica voor preventieve behandelingen is verboden.

    1.5.1.4. Het gebruik van stoffen om de groei of de productie te bevorderen (met inbegrip van antibiotica, coccidiostatica en andere kunstmatige groeibevorderende hulpstoffen), alsmede van hormonen of soortgelijke stoffen voor het controleren van de reproductie of voor andere doeleinden (zoals het opwekken of synchroniseren van bronst) is verboden.

    1.5.1.5. Wanneer dieren van niet-biologische eenheden op het bedrijf worden binnengebracht, moeten, naargelang van de plaatselijke omstandigheden, speciale maatregelen worden toegepast, zoals screeningtests en quarantaineperioden.

    1.5.1.6. Voor reiniging en ontsmetting mag slechts gebruik worden gemaakt van de producten voor reiniging en ontsmetting van gebouwen en installaties voor de dierhouderij die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten.

    1.5.1.7. Stallen, hokken, uitrusting en gereedschap moeten naar behoren worden gereinigd en ontsmet om kruisbesmetting en de ontwikkeling van vectororganismen te voorkomen. Uitwerpselen, urine en niet-aangeroerde of gemorste voedselresten moeten zo vaak als nodig worden verwijderd om ongewenste geuren zoveel mogelijk te beperken en te vermijden dat insecten of knaagdieren worden aangelokt. Om gebouwen en andere installaties waar dieren worden gehouden, te ontdoen van insecten en andere plaagorganismen, mag gebruik worden gemaakt van rodenticiden (uitsluitend in vallen) en de krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie toegelaten producten.

    1.5.2. Diergeneeskundige behandeling

    1.5.2.1. Dieren die ondanks preventieve maatregelen om de gezondheid van de dieren te waarborgen, ziek worden of verwondingen oplopen, moeten onmiddellijk worden behandeld.

    1.5.2.2. Ziekten moeten onmiddellijk worden behandeld om het dier lijden te besparen; zo nodig mogen, onder strikte voorwaarden en onder verantwoordelijkheid van een dierenarts, chemisch gesynthetiseerde, allopathische diergeneesmiddelen, waaronder antibiotica, worden gebruikt als het niet adequaat is fytotherapeutische, homeopathische en andere middelen te gebruiken. In het bijzonder moeten beperkingen met betrekking tot behandelingskuren en wachttijden worden vastgesteld.

    1.5.2.3. Voedermiddelen van minerale oorsprong en diervoederadditieven die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten, alsmede fytotherapeutische en homeopatische producten, moeten worden verkozen boven chemisch gesynthetiseerde, allopathische diergeneesmiddelen, waaronder antibiotica, mits hun therapeutisch effect doeltreffend is voor de betreffende diersoort en de aandoening waarop de behandeling is gericht.

    1.5.2.4. Behalve in het geval van inentingen, behandelingen tegen parasieten en verplichte uitroeiingsregelingen is het verboden om individuele dieren of groepen dieren die binnen twaalf maanden meer dan drie behandelingskuren met chemisch gesynthetiseerde, allopathische diergeneesmiddelen, waaronder antibiotica, ondergaan of die meer dan een behandelingskuur ondergaan indien de productieve levenscyclus minder dan een jaar bedraagt, alsmede de van die individuele dieren of groepen dieren afkomstige producten, te verkopen als biologische producten, en moeten de in de punten 1.2 en 2 bedoelde omschakelingsperioden op de dieren worden toegepast.

    1.5.2.5. De wachttijd tussen de laatste toediening van een allopathisch diergeneesmiddel aan een dier onder normale gebruiksomstandigheden en de productie van biologisch geproduceerde levensmiddelen afkomstig van dergelijke dieren moet het dubbele bedragen van de in artikel 11 van Richtlijn 2001/82/EG bedoelde wachttijd of, indien een dergelijke periode niet is gespecificeerd, 48 uur.

    1.5.2.6. Op basis van de Uniewetgeving opgelegde behandelingen in verband met de bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid zijn toegelaten.

    1.6. Huisvestingvoorschriften en dierhouderijpraktijken

    1.6.1. De isolatie, de verwarming en de ventilatie van het gebouw moeten ervoor zorgen dat de luchtcirculatie, het stofgehalte, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentratie beperkt blijven tot een niveau dat borg staat voor het welzijn van de dieren. Er moet ruimschoots natuurlijke ventilatie en daglicht in het gebouw kunnen komen.

    1.6.2. Huisvesting voor dieren is niet verplicht in gebieden met passende klimatologische omstandigheden waarin dieren buiten kunnen worden gehouden. De dieren moeten permanent toegang hebben tot openluchtruimten, bij voorkeur weidegrond, wanneer de weersomstandigheden en de staat van de grond dit mogelijk maken, tenzij beperkingen en verplichtingen in verband met de bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid worden opgelegd op grond van de Uniewetgeving. De dieren moeten toegang hebben tot beschutte of schaduwrijke plekken om hen te beschermen tegen ongunstige weersomstandigheden.

    1.6.3. De bezettingsdichtheid in de gebouwen moet borg staan voor het comfort en het welzijn van de dieren en moet tegemoetkomen aan de soortspecifieke behoeften van de dieren, die met name afhankelijk zijn van de soort, het ras en de leeftijd van de dieren. De bezettingsdichtheid moet tevens in overeenstemming zijn met de ethologische behoeften van de dieren, die met name afhankelijk zijn van de groepsgrootte en het geslacht van de dieren. De bezettingsdichtheid moet erop gericht zijn het welzijn van de dieren te waarborgen door te zorgen voor voldoende ruimte om op natuurlijke wijze te staan, te bewegen, gemakkelijk te gaan liggen, zich om te draaien, zich te verzorgen, alle natuurlijke houdingen aan te nemen en alle natuurlijke bewegingen uit te voeren zoals zich uitrekken en met de vleugels klapperen.

    1.6.4. Het minimale vloeroppervlak van binnen- en buitenruimten en andere kenmerken van de huisvesting voor verschillende soorten en categorieën dieren zijn vastgesteld in de punten 2.1.4., 2.2.4., 2.3.4. en 2.4.5.

    1.6.5. De openluchtruimten mogen gedeeltelijk zijn afgedekt. Veranda's mogen niet als openluchtruimten worden beschouwd.

    1.6.6. De totale bezettingsdichtheid mag niet meer biologische stikstof opleveren dan 170 kg per jaar en per hectare landbouwgrond.

    1.6.7. Met het oog op de bepaling van de juiste bezettingsdichtheid als bedoeld in punt 1.6.6, moet de bevoegde autoriteit, met inachtneming van de cijfers in de specifieke voorschriften voor elk type dierlijke productie, het aantal vee-eenheden vaststellen dat overeenkomt met het in punt 1.6.6 vastgestelde maximum.

    1.7. Dierenwelzijn

    1.7.1. Alle personen die betrokken zijn bij de dierhouderij, moeten beschikken over de nodige basiskennis en -vaardigheden wat de gezondheid en de welzijnsbehoeften van de dieren betreft.

    1.7.2. De houderijpraktijken, met inbegrip van bezettingsdichtheid en huisvestingsvoorwaarden, moeten er borg voor staan dat aan de behoeften van de dieren op het gebied van ontwikkeling, fysiologie en ethologie wordt voldaan.

    1.7.3. De dieren moeten permanent toegang hebben tot openluchtruimten, bij voorkeur weidegrond, wanneer de weersomstandigheden en de staat van de grond dit mogelijk maken, tenzij beperkingen en verplichtingen in verband met de bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid worden opgelegd op grond van de Uniewetgeving.

    1.7.4. Het aantal dieren moet worden beperkt om overbegrazing, vertrappen van de bodem, erosie, en door de dieren of de verspreiding van hun mest veroorzaakte verontreiniging tot een minimum te beperken.

    1.7.5. Wanneer artikel 8, lid 5, en punt 1.4.2.2 van dit deel van toepassing zijn, moeten biologische dieren apart worden gehouden van andere dieren.

    1.7.6. Het aanbinden of isoleren van dieren is verboden, tenzij het gaat om individuele dieren gedurende een beperkte tijd en voor zover deze praktijk gerechtvaardigd is om veterinaire redenen. De bevoegde autoriteiten kunnen het aanbinden van vee in micro-ondernemingen toestaan als deze dieren niet in aan hun gedrag aangepaste groepen kunnen worden gehouden, op voorwaarde dat zij tijdens de graasperiode toegang hebben tot weidegrond en ten minste tweemaal per week toegang krijgen tot openluchtruimten wanneer grazen niet mogelijk is.

    1.7.7. Het vervoer van dieren mag niet langer duren dan strikt noodzakelijk is.

    1.7.8. Het lijden van dieren moet gedurende hun hele leven, inclusief bij het slachten, tot een minimum worden beperkt.

    1.7.9. Het verminken van dieren is verboden.

    1.7.10. Het lijden van de dieren moet tot een minimum worden beperkt door adequate anesthesie of analgesie toe te passen en de ingreep op de optimale leeftijd van de dieren te laten uitvoeren door daartoe gekwalificeerd personeel.

    1.7.11. Fysieke castratie is toegestaan om de kwaliteit van de producten te handhaven en traditionele productiepraktijken in stand te houden, doch uitsluitend indien deze ingreep op de optimale leeftijd van de dieren onder adequate anesthesie of analgesie wordt uitgevoerd door daartoe gekwalificeerd personeel.

    1.7.12. De dieren moeten worden in- en uitgeladen zonder dat er gebruik wordt gemaakt van enig elektrisch dwangmiddel. Het gebruik van allopathische kalmeringsmiddelen vóór en tijdens het vervoer is verboden.

    2. Voorschriften voor specifieke diersoorten

    2.1. Productie van runderen, schapen en geiten

    2.1.1. Omschakeling

    Runderen, schapen en geiten alsmede de producten van deze dieren mogen slechts als biologisch worden aangemerkt, indien de in deze verordening vastgestelde productievoorschriften zijn toegepast gedurende ten minste:

    (a) twaalf maanden voor runderen die voor de vleesproductie bestemd zijn, en in elk geval gedurende ten minste driekwart van hun leven;

    (b) zes maanden voor schapen en geiten en voor de melkproductie bestemde dieren.

    2.1.2. Voeding

    Met betrekking tot de voeding gelden de volgende voorschriften:

    (a) runderen, schapen en geiten moeten, wanneer de omstandigheden dit toelaten, toegang hebben tot weidegrond om te grazen;

    (b) onverminderd het bepaalde onder a) moeten mannelijke runderen van meer dan één jaar toegang hebben tot weidegrond of tot een openluchtruimte;

    (c) wanneer runderen, schapen en geiten tijdens de graasperiode toegang hebben tot weidegrond en in winterstalling bewegingsvrijheid genieten, kan worden afgezien van de verplichting om gedurende de wintermaanden openluchtruimten ter beschikking te stellen;

    (d) de voeders voor de dieren moeten, behalve tijdens de jaarlijkse in punt 1.4.2.2 bedoelde transhumanceperiode, voor ten minste 90 % van het landbouwbedrijf zelf afkomstig zijn of, als dit niet mogelijk is, in samenwerking met andere biologische landbouwbedrijven in de regio van het eerstbedoelde landbouwbedrijf worden geproduceerd;

    (e) houderijsystemen voor runderen, schapen en geiten moeten zijn gebaseerd op maximaal gebruik van graasweidegrond, naar gelang van de beschikbaarheid van weidegrond tijdens de verschillende perioden van het jaar. Ten minste 60 % van de droge stof van het dagrantsoen van runderen, schapen en geiten moet bestaan uit ruwvoer, verse of gedroogde voedergewassen of kuilvoer. Voor dieren in de zuivelproductie is bij het begin van de lactatie een verlaging tot 50 % toestaan gedurende maximaal drie maanden;

    (f) alle zogende runderen, schapen en geiten worden bij voorkeur met moedermelk gevoed gedurende een minimumperiode die voor runderen drie maanden en voor schapen en geiten 45 dagen bedraagt.

    2.1.3. Specifieke huisvestingsvoorschriften

    Met betrekking tot de huisvesting gelden de volgende voorschriften:

    (a) de vloeren van de huisvesting voor runderen, schapen en geiten zijn vlak maar niet glad. Tenminste de helft van het vloeroppervlak van de binnenruimte (zie de tabel in punt 2.1.4 voor het minimale vloeroppervlak voor runderen, schapen en geiten) is dicht, dat wil zeggen, niet voorzien van een latten- of roosterconstructie;

    (b) de huisvesting is voorzien van een comfortabele, schone en droge lig-/rustruimte met een toereikende oppervlakte en met een dichte bodem zonder lattenconstructie. In de rustruimte is ruim voldoende en droog strooisel aanwezig. Het strooisel bestaat uit stro of ander geschikt natuurlijk materiaal. Het strooisel mag worden verbeterd en verrijkt met minerale producten die krachtens artikel 19 als meststof of bodemverbeteringsmiddel zijn toegelaten voor gebruik in de biologische productie;

    (c) onverminderd artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder a), en artikel 3, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2008/119/EG van de Raad[4] is het verboden kalveren ouder dan een week in individuele kisten onder te brengen tenzij het gaat om individuele dieren gedurende een beperkte tijd en voor zover deze praktijk gerechtvaardigd is om veterinaire redenen.

    2.1.4. Bezettingsdichtheid

    Het maximumaantal runderen, schapen en geiten dat per hectare mag worden gehouden, wordt hieronder vastgesteld.

    Categorie of soort || Maximumaantal dieren per ha dat overeenkomt met 170 kg N/ha/jaar

    Mestkalveren || 5

    Andere runderen jonger dan één jaar || 5

    Mannelijke runderen van één tot minder dan twee jaar || 3,3

    Vrouwelijke runderen van één tot minder dan twee jaar || 3,3

    Mannelijke runderen van twee jaar en ouder || 2

    Fokvaarzen || 2,5

    Mestvaarzen || 2,5

    Melkkoeien || 2

    Uitstootkoeien || 2

    Andere koeien || 2,5

    Geiten || 13,3

    Ooien || 13,3

    Voor runderen, schapen en geiten gelden de volgende voorschriften op het gebied van het minimale vloeroppervlak van binnen- en buitenruimten en andere huisvestingskenmerken.

    || Binnenruimte (voor de dieren beschikbare netto-oppervlakte) || Buitenruimte (bewegingsruimte, behalve weidegrond)

    || Levend gewicht (kg) || m2/dier || m2/dier

    Fok- en mestrunderen || tot 100 || 1,5 || 1,1

    tot 200 || 2,5 || 1,9

    tot 350 || 4,0 || 3

    meer dan 350 || 5 en minstens 1 m2/100 kg || 3,7 en minstens 0,75 m2/100 kg

    Melkkoeien || || 6 || 4,5

    Fokstieren || || 10 || 30

    Schapen en geiten || || 1,5 per schaap/geit || 2,5

    || 0,35 per lam/jonge geit || 2,5 en 0,5 per lam/jonge geit

    2.2. Productie van paardachtigen

    2.2.1. Omschakeling

    Paardachtigen alsmede de producten van deze dieren mogen slechts als biologisch worden aangemerkt, indien de in deze verordening vastgestelde productievoorschriften zijn toegepast gedurende ten minste:

    (a) twaalf maanden voor paardachtigen die voor de vleesproductie bestemd zijn, en in elk geval gedurende ten minste driekwart van hun leven;

    (b) zes maanden voor dieren die voor de melkproductie worden gehouden.

    2.2.2. Voeding

    Met betrekking tot de voeding gelden de volgende voorschriften:

    (a) paardachtigen moeten, wanneer de omstandigheden dit toelaten, toegang hebben tot weidegrond om te grazen;

    (b) wanneer paardachtigen tijdens de graasperiode toegang hebben tot weidegrond en in winterstalling bewegingsvrijheid genieten, kan worden afgezien van de verplichting om gedurende de wintermaanden openluchtruimten ter beschikking te stellen;

    (c) de voeders voor de dieren moeten, behalve tijdens de jaarlijkse in punt 1.4.2.2 bedoelde transhumanceperiode, voor ten minste 90 % van het landbouwbedrijf zelf afkomstig zijn of, als dit niet mogelijk is, in samenwerking met andere biologische landbouwbedrijven in de regio van het eerstbedoelde landbouwbedrijf worden geproduceerd;

    (d) houderijsystemen voor paardachtigen moeten zijn gebaseerd op maximaal gebruik van graasweidegrond, naar gelang van de beschikbaarheid van weidegrond tijdens de verschillende perioden van het jaar. Ten minste 60 % van de droge stof van het dagrantsoen van paardachtigen moet bestaan uit ruwvoer, verse of gedroogde voedergewassen of kuilvoer;

    (e) zogende paardachtigen moeten gedurende minimaal drie maanden bij voorkeur met moedermelk worden gevoed.

    2.2.3. Specifieke huisvestingsvoorschriften

    Met betrekking tot de huisvesting gelden de volgende voorschriften:

    (a) de vloeren van de huisvesting voor paardachtigen moeten vlak zijn maar niet glad. Tenminste de helft van het vloeroppervlak van de binnenruimte (zie de tabel in punt 2.2.4 voor het minimale vloeroppervlak voor paardachtigen) moet dicht zijn, dat wil zeggen, niet voorzien van een latten- of roosterconstructie;

    (b) de huisvesting moet zijn voorzien van een comfortabele, schone en droge lig-/rustruimte met een toereikende oppervlakte en met een dichte bodem zonder lattenconstructie. In de rustruimte moet ruim voldoende en droog strooisel aanwezig zijn. Het strooisel moet bestaan uit stro of ander geschikt natuurlijk materiaal. Het strooisel mag worden verbeterd en verrijkt met minerale producten die krachtens artikel 19 als meststof of bodemverbeteringsmiddel zijn toegelaten voor gebruik in de biologische productie.

    2.2.4. Bezettingsdichtheid

    Het maximumaantal paardachtigen dat per hectare mag worden gehouden, wordt hieronder vastgesteld.

    Categorie of soort || Maximumaantal dieren per ha dat overeenkomt met 170 kg N/ha/jaar

    Paardachtigen ouder dan zes maanden || 2

    Voor paardachtigen gelden de volgende voorschriften op het gebied van het minimale vloeroppervlak van binnen- en buitenruimten en andere huisvestingskenmerken.

    || Binnenruimte (voor de dieren beschikbare netto-oppervlakte) || Buitenruimte (bewegingsruimte, behalve weidegrond)

    || Levend gewicht (kg) || m2/dier || m2/dier

    Paardachtigen voor fok- en mestdoeleinden || tot 100 || 1,5 || 1,1

    tot 200 || 2,5 || 1,9

    tot 350 || 4,0 || 3

    meer dan 350 || 5 en minstens 1 m2/100 kg || 3,7 en minstens 0,75 m2/100 kg

    2.3. Productie van varkens

    2.3.1. Omschakeling

    Varkens alsmede de producten van deze dieren mogen slechts als biologisch worden aangemerkt, indien de in deze verordening vastgestelde productievoorschriften gedurende ten minste zes maanden zijn toegepast.

    2.3.2. Voeding

    Met betrekking tot de voeding gelden de volgende voorschriften:

    (a) ten minste 60 % van de diervoeders moet van het landbouwbedrijf zelf afkomstig zijn of, als dit niet mogelijk is, in samenwerking met andere biologische landbouwbedrijven of diervoederbedrijven in de regio van het eerstbedoelde landbouwbedrijf worden geproduceerd;

    (b) biggen moeten gedurende minimaal 40 dagen bij voorkeur met moedermelk worden gevoed;

    (c) het dagrantsoen voor varkens moet worden aangevuld met ruwvoer, verse of gedroogde voedergewassen of kuilvoer.

    2.3.3. Specifieke huisvestingsvoorschriften

    Met betrekking tot de huisvesting gelden de volgende voorschriften:

    (a) de vloeren van de huisvesting voor varkens moeten vlak zijn maar niet glad. Tenminste de helft van het vloeroppervlak van de binnenruimte (zie de tabel in punt 2.3.4 voor het minimale vloeroppervlak voor varkens) moet dicht zijn, dat wil zeggen, niet voorzien van een latten- of roosterconstructie;

    (b) de huisvesting van varkens moet zijn voorzien van een comfortabele, schone en droge lig-/rustruimte met een toereikende oppervlakte en met een dichte bodem zonder lattenconstructie. In de rustruimte moet ruim voldoende en droog strooisel aanwezig zijn. Het strooisel moet bestaan uit stro of ander geschikt natuurlijk materiaal. Het strooisel mag worden verbeterd en verrijkt met minerale producten die krachtens artikel 19 als meststof of bodemverbeteringsmiddel zijn toegelaten voor gebruik in de biologische productie;

    (c) zeugen moeten in groepen worden gehouden, behalve in de laatste fase van de dracht en tijdens de zoogtijd;

    (d) biggen mogen niet in vlakke batterijen of in biggenkooien worden gehouden;

    (e) varkens moeten in de bewegingsruimten kunnen mesten en wroeten. De onderlaag voor het wroeten mag uit verschillende soorten materiaal bestaan.

    2.3.4. Bezettingsdichtheid

    Het maximumaantal varkens dat per hectare mag worden gehouden, wordt hieronder vastgesteld.

    Categorie of soort || Maximumaantal dieren per ha dat overeenkomt met 170 kg N/ha/jaar

    Biggen || 74

    Fokzeugen || 6,5

    Mestvarkens || 14

    Andere varkens || 14

    Voor varkens gelden de volgende voorschriften op het gebied van het minimale vloeroppervlak van binnen- en buitenruimten en andere huisvestingskenmerken.

    || Binnenruimte (voor de dieren beschikbare netto-oppervlakte) || Buitenruimte (bewegingsruimte, behalve weidegrond)

    || Levend gewicht (kg) || m2/dier || m2/dier

    Zogende zeugen met biggen tot 40 dagen oud || || 7,5 per zeug || 2,5

    Mestvarkens || tot 50 || 0,8 || 0,6

    tot 85 || 1,1 || 0,8

    tot 110 || 1,3 || 1

    Biggen || ouder dan 40 dagen en tot 30 kg || 0,6 || 0,4

    Fokvarkens || || 2,5 per zeug || 1,9

    || 6 per beer Indien de boxen worden gebruik voor natuurlijke dekking: 10 m2 per beer || 8,0

    2.4. Productie van pluimvee

    2.4.1. Omschakeling

    Pluimvee alsmede de producten van deze dieren mogen slechts als biologisch worden aangemerkt, indien de in deze verordening vastgestelde productievoorschriften zijn toegepast gedurende ten minste:

    (a) tien weken voor pluimvee dat voor de vleesproductie is bestemd en dat vóór het bereiken van de leeftijd van drie dagen in het bedrijf is binnengebracht;

    (b) zes weken voor pluimvee dat voor de eierproductie is bestemd.

    2.4.2. Oorsprong van het pluimvee

    Pluimvee moet bij de slacht een bepaalde minimumleeftijd hebben of moet behoren tot traaggroeiende rassen als gedefinieerd door de bevoegde autoriteit. Wanneer de landbouwer geen traaggroeiende rassen gebruikt, moet het pluimvee bij de slacht de volgende minimumleeftijd hebben:

    (a) 81 dagen voor kippen;

    (b) 150 dagen voor kapoenen;

    (c) 49 dagen voor Pekingeenden;

    (d) 70 dagen voor vrouwelijke Barbarijse eenden;

    (e) 84 dagen voor mannelijke Barbarijse eenden;

    (f) 92 dagen voor Mallardeenden;

    (g) 94 dagen voor parelhoenders;

    (h) 140 dagen voor mannelijke kalkoenen en braadganzen; en

    (i) 100 dagen voor vrouwelijke kalkoenen.

    2.4.3. Voeding

    Met betrekking tot de voeding gelden de volgende voorschriften:

    (a) ten minste 60 % van de diervoeders moet van het landbouwbedrijf zelf afkomstig zijn of, als dit niet mogelijk is, in samenwerking met andere biologische landbouwbedrijven of diervoederbedrijven in de regio van het eerstbedoelde landbouwbedrijf worden geproduceerd;

    (b) het dagrantsoen moet worden aangevuld met ruwvoer, verse of gedroogde voedergewassen of kuilvoer.

    2.4.4. Specifieke huisvestingsvoorschriften

    Met betrekking tot de huisvesting gelden de volgende voorschriften:

    (a) pluimvee mag niet in kooien worden gehouden;

    (b) waterpluimvee moet toegang hebben tot een waterloop, een vijver, een meer of een poel wanneer de weersomstandigheden en de hygiëneomstandigheden dit toelaten, teneinde te voldoen aan de soortspecifieke behoeften van deze dieren en de voor hen geldende welzijnsvoorschriften; wanneer de weersomstandigheden dit niet toelaten, moeten deze dieren toegang hebben tot water waarin zij hun kop kunnen onderdompelen om hun veren te reinigen;

    (c) pluimvee moet gedurende ten minste één derde van zijn leven toegang hebben tot een openluchtruimte. De openluchtruimten voor pluimvee moeten voor het grootste deel zijn begroeid, schuilmogelijkheden bieden en de dieren gemakkelijk toegang geven tot voldoende drinkbakken;

    (d) pluimvee dat binnen wordt gehouden als gevolg van beperkingen of verplichtingen die op grond van de Uniewetgeving zijn opgelegd, moet permanent toegang hebben tot voldoende hoeveelheden ruwvoer en geschikt materiaal om aan zijn ethologische behoeften te voldoen;

    (e) gebouwen voor alle soorten pluimvee moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

    i)       ten minste één derde van het vloeroppervlak moet dicht zijn, dat wil zeggen zonder latten- of roosterconstructie, en moet bedekt zijn met strooisel, zoals stro, houtkrullen, zand of turfmolm;

    ii)      in pluimveestallen voor legkippen moet een voldoende groot gedeelte van het voor de kippen beschikbare vloeroppervlak beschikbaar zijn voor het opvangen van de uitwerpselen van de vogels;

    iii)     het pluimvee moet beschikken over zitstokken die qua afmetingen en aantal afgestemd zijn op de grootte van de groep en van de dieren (zie de tabel in punt 2.4.5 voor het minimale vloeroppervlak van binnen- en buitenruimten en andere kenmerken van de huisvesting voor de pluimveeproductie);

    iv)     in de buitenbegrenzing van de pluimveestallen, i.e. inclusief eventuele veranda's, moeten luiken om naar binnen of naar buiten te gaan zijn aangebracht die aangepast zijn aan de omvang van de dieren en die samen een totale lengte hebben van ten minste 4 meter per 100 m2 voor de dieren beschikbare stalruimte. Bij veranda's moeten de interne luiken tussen de stal en de veranda een totale lengte van 2 meter per 100 m2 staloppervlakte hebben. De dieren moeten dag en nacht toegang hebben tot de veranda;

    v)      pluimveestallen moeten zo zijn ontworpen dat alle vogels gemakkelijk toegang hebben tot de openluchtruimte, i.e. het dier hoeft niet meer dan 15 meter af te leggen van om het even welk punt in de stal tot het dichtstbij gelegen externe luik;

    vi)     meerlagensystemen moeten bestaan uit maximaal drie niveaus nuttige oppervlakte, inclusief de benedenverdieping. De afstand tussen de niveaus of de tussenruimten, zoals nestruimten, mag niet meer dan 1 meter bedragen. Op de hogere lagen moet de mest met een geautomatiseerd systeem kunnen worden verwijderd;

    (f) het daglicht mag met kunstlicht worden aangevuld tot een maximum van 16 uur licht per dag, met een ononderbroken nachtelijke rustperiode zonder kunstlicht van minstens acht uur;

    (g) de stallen moeten telkens na het houden van een partij pluimvee worden leeggemaakt. De stallen en toebehoren moeten dan worden gereinigd en ontsmet. Bovendien moeten de uitlopen telkens na het houden van een partij pluimvee gedurende een door de lidstaten te bepalen periode vrij worden gehouden om de vegetatie te laten aangroeien. Deze voorschriften zijn niet van toepassing op pluimvee dat niet in partijen wordt gekweekt, niet in uitlopen wordt gehouden en de hele dag vrij kan rondlopen.

    2.4.5. Bezettingsdichtheid

    Het maximumaantal dieren dat per hectare mag worden gehouden, wordt hieronder vastgesteld.

    Categorie of soort || Maximumaantal dieren per ha dat overeenkomt met 170 kg N/ha/jaar

    Mesthoenders || 580

    Legkippen || 230

    Voor dieren van de soort Gallus gallus gelden de volgende voorschriften op het gebied van het minimale vloeroppervlak van binnen- en buitenruimten en andere huisvestingskenmerken.

    || Fokdieren/ouderdieren || Jonge dieren || Mestpluimvee || Kapoenen || Legkippen

    Leeftijd || Fokpluimvee || Jonge hennen 0-8 weken || Jonge hennen 9-18 weken || Opzetkuiken 0-21 dagen || Slachtrijp kuiken 22 tot 81 dagen || 22-150 dagen || Legkippen vanaf 19 weken

    Bezettingsdichtheid in de stal (dieren per m2 nuttige oppervlakte) voor vaste en mobiele stallen || 6 dieren || 24 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 15 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 20 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 6 dieren

    Zitstokruimte (cm) || || || || || 18

    Meerlagensystemen, extra beperkingen/m2 grondoppervlak (incl. veranda, mits toegang gedurende de hele dag en nacht) || 9 dieren || 36 dieren, excl. de oppervlakte van de veranda || 22 dieren || Normaal niet van toepassing || 9 dieren

    Maximale omvang van het beslag || 3000, incl. mannelijke dieren || 10 000* || 3 300 || 10 000* || 4 800 || 2 500 || 3 000

    Bezettingsdichtheid in de openluchtruimte (m2/dier), mits het maximum van 170 kg N/ha/jaar niet wordt overschreden || 4 || 1 || 4 || 1 || 4 || 4 || 4

    *   Kan worden onderverdeeld in 3 partijen van 3000 of 2 partijen van 4800.

    Voor dieren van aan andere soort dan Gallus gallus gelden de volgende voorschriften op het gebied van het minimale vloeroppervlak van binnen- en buitenruimten en andere huisvestingskenmerken.

    || Kalkoenen || Ganzen || Eenden || Parelhoenders

    Type || Manne-lijke dieren || Vrouwe-lijke dieren || Alle dieren || Peking-eenden || Manne-lijke Barbarijse eenden || Vrouwe-lijke Barbarijse eenden || Mallard-eenden || Alle dieren

    Bezettingsdicht-heid in de stal (dieren per m2 nuttige oppervlakte) voor vaste en mobiele stallen || 10 dieren, met maxi-maal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m²

    Zitstokruimte (cm) || 40 || 40 || Normaal niet van toepas-sing || Normaal niet van toepassing || 40 || 40 || Normaal niet van toepassing || 20

    Maximale omvang van het beslag || 2 500 || 2 500 || 2 500 || 4 000 vrouwelijke dieren 3 200 mannelijke dieren || 3 200 || 4 000 || 3 200 || 5 200

    Bezettingsdicht-heid in de openluchtruimte (m2/dier), mits het maximum van 170 kg N/ha/jaar niet wordt overschreden || 10 || 10 || 15 || 4,5 || 4,5 || 4,5 || 4,5 || 4

    2.4.6. Toegang tot openluchtruimten

    Met betrekking tot de toegang tot openluchtruimten gelden de volgende voorschriften:

    (a) pluimvee moet gedurende ten minste één derde van zijn leven toegang hebben tot een openluchtruimte. Meer bepaald moeten de dieren vanaf een zo jong mogelijke leeftijd als praktisch haalbaar is onafgebroken toegang hebben tot de open lucht wanneer de fysiologische en fysieke omstandigheden dit toelaten, behalve wanneer op basis van de Uniewetgeving tijdelijke beperkingen worden opgelegd;

    (b) de openluchtruimten voor pluimvee moeten voor het grootste deel zijn begroeid met diverse planten, schuilmogelijkheden bieden en de dieren gemakkelijk toegang geven tot voldoende drinkbakken. De vegetatie in de openluchtruimte moet geregeld worden geoogst en verwijderd teneinde te voorkomen dat een overschot aan nutriënten kan ontstaan. De buitengrens van de openluchtruimte mag niet meer dan 150 m van het dichtstbij gelegen luik in de pluimveestal verwijderd zijn.  De afstand tussen deze buitengrens en het dichtstbij gelegen luik van de pluimveestal mag tot 350 m worden uitgebreid, wanneer voldoende schuilplaatsen en drinkbakken gelijkmatig over de openluchtruimte verdeeld zijn, met een minimum van vier schuilplaatsen per hectare;

    (c) wanneer de uitloop als gevolg van bijvoorbeeld langdurige sneeuw of zeer droge weersomstandigheden weinig voeder te bieden heeft, moet het rantsoen van het pluimvee worden aangevuld met ruwvoer;

    (d) pluimvee dat binnen wordt gehouden als gevolg van beperkingen of verplichtingen die op grond van de Uniewetgeving zijn opgelegd, moet permanent toegang hebben tot voldoende hoeveelheden ruwvoer en geschikt materiaal om aan zijn ethologische behoeften te voldoen.

    2.4.7. Dierenwelzijn

    Het levend plukken van pluimvee is verboden.

    2.5. Bijenteelt

    2.5.1. Omschakeling

    Producten van de bijenteelt mogen alleen onder verwijzing naar de biologische productie worden verkocht, indien de in deze verordening vastgestelde biologische productievoorschriften gedurende ten minste één jaar zijn nageleefd.

    Tijdens de omschakelingsperiode moet de bijenwas worden vervangen door van de biologische bijenteelt afkomstige bijenwas.

    2.5.2. Oorsprong van de bijen

    De voorkeur moet uitgaan naar de Apis mellifera en de plaatselijke ecotypes daarvan.

    2.5.3. Voeding

    Met betrekking tot de voeding gelden de volgende voorschriften:

    (a) na afloop van het productieseizoen moeten in de bijenkasten nog voldoende honing- en stuifmeelvoorraden aanwezig zijn om de bijen in staat te stellen de winter door te komen;

    (b) het voederen van bijenkolonies is slechts toegestaan wanneer het overleven van het bijenvolk vanwege klimatologische omstandigheden in gevaar is. Voor het voederen moet gebruik worden gemaakt van biologische honing, biologische suikerstropen of biologische suiker.

    2.5.4. Specifieke voorschriften inzake ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling in de bijeenteelt

    Met betrekking tot ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling gelden de volgende voorschriften:

    (a) voor de bescherming van ramen, kasten en raten, met name tegen plaagorganismen, mogen alleen rodenticiden (uitsluitend in vallen) en daarvoor geschikte producten worden gebruikt die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten;

    (b) fysische behandelingen voor de ontsmetting van de bijenstallen, zoals het gebruik van stoom en rechtstreeks vuur, zijn toegestaan;

    (c) het vernietigen van het mannelijk broed is enkel toegestaan als middel om besmetting door Varroa destructor tegen te gaan;

    (d) indien de kolonies ondanks alle preventieve maatregelen toch ziek worden of besmet geraken, moeten zij onmiddellijk worden behandeld, zo nodig door de kolonies in speciale bijenstallen af te zonderen;

    (e) bij besmetting met Varroa destructor is het gebruik van mierenzuur, melkzuur, azijnzuur, oxaalzuur, menthol, thymol, eucalyptol en kamfer toegestaan;

    (f) gedurende de periode waarin een behandeling met chemisch gesynthetiseerde, allopathische producten wordt toegepast, moeten de behandelde kolonies in speciale bijenstallen worden afgezonderd en moet alle bijenwas worden vervangen door bijenwas die afkomstig is van de biologische bijenteelt. Daarna geldt voor die kolonies de in punt 2.5.1 vastgestelde omschakelingsperiode van één jaar;

    (g) punt f) is niet van toepassing op producten die krachtens artikel 19 zijn toegelaten voor gebruik in de biologische productie.

    2.5.5. Specifieke huisvestingsvoorschriften voor de bijenteelt

    Met betrekking tot de huisvesting gelden de volgende voorschriften:

    (a) de bijenstallen moeten op plaatsen staan waar de bronnen van nectar en pollen gegarandeerd voornamelijk bestaan uit biologisch geproduceerde gewassen of, in voorkomend geval, spontane vegetatie of niet-biologisch beheerde bossen of gewassen waarop slechts licht milieubelastende technieken worden toegepast;

    (b) de bijenstallen moeten op voldoende afstand staan van bronnen die tot verontreiniging van de bijenteeltproducten of tot een slechte gezondheid van de bijen kunnen leiden;

    (c) de bijenkasten moeten zo geplaatst zijn dat bronnen van nectar en stuifmeel binnen een straal van 3 km van de locatie van de bijenkasten hoofdzakelijk bestaan uit biologisch geproduceerde gewassen of spontane vegetatie of gewassen waarop slechts licht milieubelastende technieken worden toegepast die gelijkwaardig zijn aan die welke zijn beschreven in de artikel 28 en 30 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, en die geen gevolgen kunnen hebben voor de biologische status van de bijenteeltproductie. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op gebieden waar geen bloei plaatsvindt, of wanneer de kasten in rust zijn;

    (d) de kasten en het bij de bijenteelt gebruikte materiaal moeten in essentie vervaardigd zijn uit natuurlijke materialen die geen verontreinigingsgevaar opleveren voor het milieu of de bijenteeltproducten.

    2.5.6. Specifieke voorschriften voor bijenteeltpraktijken

    Met betrekking tot de bijenteeltpraktijken gelden de volgende voorschriften:

    (a) de bijenwas voor nieuwe ramen moet afkomstig zijn van biologische productie-eenheden.

    (b) in de kasten mogen alleen natuurlijke producten zoals propolis, was en plantaardige oliën worden gebruikt;

    (c) tijdens de honingwinning is het gebruik van synthetische chemische repellenten verboden;

    (d) het is verboden honing te winnen uit raten die broed bevatten;

    (e) de bijenteelt in gebieden of zones die door de lidstaten zijn aangemerkt als ongeschikt voor de biologische bijenteelt, mag niet als biologisch worden beschouwd.

    2.5.7. Dierenwelzijn

    Met betrekking tot dierenwelzijn gelden de volgende voorschriften:

    (a) de vernietiging van bijen in de raten als methode voor de winning van bijenteeltproducten is verboden;

    (b) verminking, zoals het knippen van de vleugels van koninginnen, is verboden.

    Deel III: Productievoorschriften voor zeewier en aquacultuurdieren

    1. Definities

    Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder:

    (1) "gesloten recirculatievoorziening voor aquacultuur": een op het land of op een vaartuig gelegen aquacultuurvoorziening waarin het water in een gesloten circuit wordt rondgepompt en permanent gebruik wordt gemaakt van externe energie om de omgeving voor de aquacultuurdieren te stabiliseren;

    (2) "energie uit hernieuwbare bronnen": energie uit hernieuwbare niet-fossiele energiebronnen zoals wind, zon, geothermische warmte, golfslag, getij, waterkracht, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen;

    (3) "broedkamer" ("hatchery"): ruimte om aquacultuurdieren, en met name vis, schelpdieren en schaaldieren, in de vroege levensstadia te reproduceren, uit te broeden en te kweken;

    (4) "kweekkamer" ("nursery"): ruimte voor een tussenfase in het productiesysteem die volgt op die in de broedkamer en voorafgaat aan die van de opkweek. De kweekkamerfase wordt tijdens het eerste derde deel van de productiecyclus afgerond, behalve wanneer de soorten zich in een smoltificatieproces bevinden;

    (5)  "verontreiniging": de directe of indirecte introductie van in Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad[5] en Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad[6] omschreven stoffen of energie in de wateren waarop deze richtlijnen van toepassing zijn;

    (6) "polycultuur": het kweken van twee of meer soorten van doorgaans verschillende trofische niveaus in één kweekeenheid;

    (7) "productiecyclus": de levenscyclus van aquacultuurdieren of zeewier vanaf de prilste levensfase (bevruchte eitjes in het geval van aquacultuurdieren) tot de oogst;

    (8) "plaatselijk gekweekte soorten": andere dan in Verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad[7] bedoelde uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten, alsmede de in bijlage IV bij die verordening vermelde soorten;

    (9) "bezettingsdichtheid": het levend gewicht van de dieren per kubieke meter water op elk moment van de opkweekfase en, in het geval van platvis en garnalen, het gewicht per vierkante meter oppervlakte.

    2. Algemene voorschriften

    2.1. De bedrijven moeten gevestigd zijn op locaties die niet zijn verontreinigd door niet voor de biologische productie toegestane producten of stoffen, noch door verontreinigende stoffen die de biologische aard van de producten in het gedrang zouden brengen.

    2.2. Biologische en niet-biologische productie-eenheden moeten adequaat en in voorkomend geval overeenkomstig door de lidstaten vastgestelde minimumscheidingsafstanden van elkaar worden gescheiden. Deze scheiding moet aan de hand van aparte waterdistributiesystemen en adequate afstanden worden aangebracht op basis van natuurlijke omstandigheden zoals de getijdenstroming en de stroomopwaarts of stroomafwaarts gelegen locatie van de biologische productie-eenheid. De zeewierproductie op locaties of in gebieden die door de lidstaten zijn aangewezen als ongeschikt voor de biologische aquacultuur, mag niet als biologisch worden beschouwd.

    2.3. Met betrekking tot nieuwe, voor de biologische productie geplande bedrijven die meer dan 20 ton aquacultuurproducten per jaar produceren, moeten de omstandigheden van de productie-eenheid en van de onmiddellijke omgeving daarvan, alsmede de verwachte impact van de exploitatie van die eenheid worden geëvalueerd in een milieubeoordeling die in verhouding staat tot de productie-eenheid. De marktdeelnemer moet de milieubeoordeling ter beschikking van de controleautoriteit of het controleorgaan stellen. De inhoud van de milieubeoordeling moet zijn gebaseerd op bijlage IV bij Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad[8]. Indien voor de betrokken eenheid reeds een gelijkwaardige beoordeling is opgesteld, mag deze ook in dit verband worden gebruikt.

    2.4. De marktdeelnemer moet een duurzaambeheerplan indienen dat in verhouding staat tot de productie-eenheid waar aan aquacultuur wordt gedaan of zeewier wordt geoogst.

    2.5. Dit plan dient jaarlijks te worden bijgewerkt, moet gedetailleerde gegevens bevatten over de milieu-impact van het bedrijf en de uit te voeren milieumonitoring, alsmede maatregelen voor het optimaal beperken van negatieve gevolgen voor de aquatische en terrestrische omgeving, met inbegrip, in voorkomend geval, van gegevens inzake de lozing van nutriënten in het milieu per productiecyclus of per jaar. Controles en reparaties van technische apparatuur dienen in het plan te worden geregistreerd.

    2.6. Marktdeelnemers van aquacultuur- en zeewierbedrijven moeten in het duurzaambeheerplan een afvalbeperkingsschema opnemen dat vanaf het begin van de exploitatie van het bedrijf moet worden toegepast. Het gebruik van restwarmte moet zoveel mogelijk worden beperkt tot energie van hernieuwbare bronnen. Zodra met de zeewieroogst wordt begonnen, dient een eenmalige biomassaraming te worden verricht.

    3. Voorschriften voor zeewier

    Naast de in de artikelen 7, 8, 9 en 12 en eventueel in deel 2 bedoelde algemene productievoorschriften zijn de in dit deel 3 opgenomen voorschriften van toepassing op de vergaring en de productie van zeewier. Deze voorschriften zijn van overeenkomstige toepassing op alle voor vervoedering aan aquacultuurdieren bestemde meercellige mariene algen, fytoplankton en microalgen.

    3.1. Omschakeling

    3.1.1. De omschakelingsperiode voor een zeewieroogstlocatie bedraagt zes maanden.

    3.1.2. De omschakelingsperiode voor een zeewierkweekeenheid bedraagt zes maanden of een volledige productiecyclus, afhankelijk van welke periode de langste is.

    3.1.3. Tijdens de omschakelingsperiode mag het aquacultuurbedrijf worden opgedeeld in duidelijk gescheiden eenheden, die niet allemaal volgens de biologische productie worden beheerd. Wat betreft zeewierproductie mogen daarin dezelfde soorten voorkomen, mits de eenheden op passende wijze gescheiden zijn.

    3.2. Productievoorschriften voor zeewier

    3.2.1. De vergaring van op natuurlijke wijze in zee groeiend wild zeewier en van delen daarvan moet als biologische productie worden beschouwd, op voorwaarde dat:

    (a) de gebieden waar het zeewier groeit, zich in zeer goede ecologische toestand bevinden als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG[9], en uit gezondheidsoogpunt niet ongeschikt zijn;

    (b) de vergaring geen aanzienlijke negatieve impact heeft op de stabiliteit van het natuurlijke ecosysteem of de instandhouding van de soorten in het vergaringsgebied.

    3.2.2. Het zeewier moet worden gekweekt in kustgebieden met milieu- en gezondheidskenmerken die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in punt 3.2.1 a) beschreven kenmerken waaraan zeewier moet voldoen om als biologisch te worden beschouwd. Bovendien zijn de volgende productievoorschriften van toepassing:

    (a) in alle stadia van de productie, van het vergaren van juveniel zeewier tot de oogst, moeten duurzame praktijken worden gehanteerd;

    (b) om de instandhouding van een brede genetische diversiteit te garanderen, moet geregeld juveniel zeewier in het wild worden vergaard als aanvulling op binnenkweekbestanden;

    (c) meststoffen mogen niet worden gebruikt, tenzij in binnenfaciliteiten en mits zij daartoe voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten.

    3.3. Zeewierteelt

    3.3.1. Bij de zeewierteelt op zee mag slechts gebruik worden gemaakt van natuurlijk in het milieu voorkomende nutriënten of van nutriënten afkomstig van een bij voorkeur dichtbij gelegen eenheid voor de biologische productie van aquacultuurdieren die deel uitmaakt van een polycultuursysteem.

    3.3.2. In op het land gelegen voorzieningen waar gebruik wordt gemaakt van externe bronnen van nutriënten, moet worden geconstateerd dat de nutriëntenniveaus in de effluenten niet hoger zijn dan die in het instromende water. Er mag enkel gebruik worden gemaakt van nutriënten van plantaardige of minerale oorsprong die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten.

    3.3.3. De teeltdichtheid of de exploitatie-intensiteit moet worden geregistreerd en moet worden afgestemd op behoud van de integriteit van het aquatische milieu door ervoor te zorgen dat de maximumhoeveelheid zeewier die het milieu aankan zonder daar negatieve gevolgen van te ondervinden, niet wordt overschreden.

    3.3.4. Touwen en andere materialen die bij de zeewierteelt worden gebruikt, moeten waar mogelijk worden hergebruikt of gerecycled.

    3.4. Duurzame oogst van wild zeewier

    3.4.1. Zodra met de zeewieroogst wordt begonnen, dient een eenmalige biomassaraming te worden verricht.

    3.4.2. De bewijsstukken moeten in de eenheid of de bedrijfskantoren worden bewaard en moeten de marktdeelnemer, respectievelijk de controleautoriteit of het controleorgaan in staat stellen na te gaan, respectievelijk te verifiëren of de oogsters uitsluitend overeenkomstig deze verordening geproduceerd wild zeewier hebben geleverd.

    3.4.3. De omvang van de oogst mag niet zo groot zijn dat de toestand van het aquatische milieu er significante gevolgen van ondervindt. Met het oog op de regeneratie van het zeewier en de preventie van bijvangsten moeten maatregelen worden genomen op het gebied van, onder meer, oogsttechnieken, minimumgrootte, leeftijd, reproductiecycli of de grootte van het resterende zeewier.

    3.4.4. Indien zeewier van een gedeeld of gemeenschappelijk oogstgebied wordt geoogst, moet uit bewijsstukken blijken dat de volledige oogst aan deze verordening voldoet.

    4. Voorschriften voor aquacultuurdieren

    Naast de in de artikelen 7, 8, 9 en 12 opgenomen algemene productievoorschriften zijn de in dit deel 4 vastgestelde voorschriften van toepassing op vis, schaaldieren, stekelhuidigen en weekdieren als bedoeld in punt 4.1.5.10.  Deze voorschriften zijn van overeenkomstige toepassing op zoöplankton, microschelpdieren, microschaaldieren, rotiferen, wormen en andere als voer gebruikte waterdieren.

    4.1. Algemene voorschriften

    4.1.1. Omschakeling

    4.1.1.1. Voor de volgende soorten aquacultuurvoorzieningen, inclusief de daarin levende aquacultuurdieren, gelden met betrekking tot de aquacultuurproductie-eenheden de volgende omschakelingsperioden:

    (a) 24 maanden voor voorzieningen die niet kunnen worden geleegd, gereinigd en ontsmet;

    (b) 12 maanden voor voorzieningen die zijn geleegd of stilgelegd;

    (c) 6 maanden voor voorzieningen die zijn geleegd, gereinigd en ontsmet;

    (d) 3 maanden voor in open water gelegen voorzieningen, onder meer voor de productie van tweekleppige weekdieren.

    4.1.1.2. Tijdens de omschakelingsperiode mag het aquacultuurbedrijf worden opgedeeld in duidelijk gescheiden eenheden, die niet allemaal volgens de biologische productie worden beheerd. Wat betreft de productie van aquacultuurdieren mogen daarin dezelfde soorten voorkomen, mits de eenheden op passende wijze gescheiden zijn.

    4.1.2. Oorsprong van de aquacultuurdieren

    4.1.2.1. Met betrekking tot de oorsprong van de aquacultuurdieren gelden de volgende voorschriften:

    (a) biologische aquacultuur moet zijn gebaseerd op de kweek van jonge dieren die afkomstig zijn van biologisch reproductiemateriaal en biologische bedrijven;

    (b) er moet gebruik worden gemaakt van plaatselijk gekweekte soorten en de reproductie moet erop gericht zijn stammen op te leveren die beter zijn aangepast aan de productieomstandigheden, borg staan voor de gezondheid en het welzijn van de dieren en goed gebruik maken van de voedselbronnen. De bewijsstukken met betrekking tot de oorsprong en de behandeling van de dieren moeten ter beschikking van de controleautoriteit of het controleorgaan worden gehouden;

    (c) er moeten soorten worden gekozen die robuust zijn en kunnen worden geproduceerd zonder significante schade aan wilde bestanden toe te brengen;

    (d) in het wild gevangen of niet-biologische aquacultuurdieren mogen in een bedrijf worden binnengebracht met het oog op de verbetering van het genetische materiaal. Deze dieren moeten ten minste drie maanden volgens de biologische methode worden beheerd alvorens zij voor reproductiedoeleinden mogen worden gebruikt.

    4.1.2.2. Met betrekking tot de reproductie gelden de volgende voorschriften:  

    (a) het gebruik van hormonen en hormoonderivaten is verboden;

    (b) er mag geen gebruik worden gemaakt van de kunstmatige productie van stammen met uitsluitend exemplaren van hetzelfde geslacht, behoudens door manuele selectie, noch van polyploïdie-inductie, kunstmatige hybridisatie en kloneren;

    (c) er moeten passende stammen worden gekozen;

    (d) in voorkomend geval moeten soortspecifieke voorwaarden voor het reproductiemateriaalbeheer, de reproductie en de productie van juvenielen worden vastgesteld.

    4.1.3. Voeding

    4.1.3.1. Met betrekking tot het diervoeder voor vis, schaaldieren, schelpdieren en stekelhuidigen gelden de volgende voorschriften:

    (a) de dieren moeten worden gevoederd met diervoeder dat voldoet aan de voedingsbehoeften van het dier in de verschillende stadia van zijn ontwikkeling;

    (b) het voederrantsoen moet worden samengesteld in het licht van de volgende prioriteiten:

    i)       diergezondheid en dierenwelzijn;

    ii)      hoge productkwaliteit, onder meer op het gebied van de nutritionele samenstelling die de hoge kwaliteit van het eetbare eindproduct moet garanderen;

    iii)     geringe impact op het milieu;

    (c) de plantaardige fractie van het diervoeder moet afkomstig zijn van de biologische productie en de fractie afkomstig van aquatische dieren moet afkomstig zijn uit de biologische aquacultuur of uit duurzaam geëxploiteerde visserij;

    (d) niet-biologische voedermiddelen van plantaardige oorsprong, voedermiddelen van dierlijke of minerale oorsprong, diervoederadditieven, bepaalde in diervoeding gebruikte producten en technische hulpstoffen mogen alleen worden gebruikt indien zij krachtens deze verordening voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten;

    (e) er mogen geen groeibevorderaars of synthetische aminozuren worden gebruikt;

    (f) in de biologische aquacultuur mag enkel gebruik worden gemaakt van voedermiddelen van minerale oorsprong die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten;

    (g) in de biologische aquacultuur mag alleen gebruik worden gemaakt van diervoederadditieven, bepaalde in diervoeding gebruikte producten en technische hulpstoffen als bedoeld in punt 1.4.4 van deel II.

    4.1.3.2. De volgende voorschriften zijn van toepassing met betrekking tot tweekleppige weekdieren en andere soorten die niet door de mens worden gevoed maar van natuurlijk plankton leven:

    (a) Deze plaatkieuwigen moeten al de voeding die zij nodig hebben, uit de natuur halen tenzij het gaat om juvenielen in broed- en kweekkamers;

    (b) de gebieden waar zij groeien, moeten zich in zeer goede ecologische toestand bevinden als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG.

    4.1.3.3. Specifieke voorschriften inzake voeder voor carnivore aquacultuurdieren

    Het voeder voor carnivore aquacultuurdieren dient prioritair te bestaan uit:

    (a) biologische diervoeders van oorsprong uit de aquacultuur;

    (b) vismeel en visolie van uit de biologische aquacultuur afkomstige afsnijdsels van vissen, schaaldieren, schelpdieren of weekdieren;

    (c) vismeel, visolie en andere visingrediënten afkomstig van afsnijdsels van vissen, schaaldieren, schelpdieren of weekdieren die in het kader van duurzame visserij reeds zijn gevangen voor menselijke consumptie;

    (d) vismeel, visolie en andere visingrediënten afkomstig van volledige vissen, schaaldieren, schelpdieren of weekdieren die in het kader van duurzame visserij zijn gevangen en niet voor menselijke consumptie worden gebruikt;

    (e) biologische voedermiddelen van plantaardige of dierlijke oorsprong; het plantaardige materiaal mag niet meer dan 60 % van het totaal van de ingrediënten uitmaken.

    4.1.3.4. Specifieke voorschriften inzake voeder voor bepaalde aquacultuurdieren

    Met betrekking tot het voeder voor vis in binnenwateren, peneïdegarnalen, zoetwatergarnalen en tropische zoetwatervis gelden de volgende voorschriften:

    (a) het voeder moet van nature beschikbaar zijn in vijvers en meren;

    (b) bij gebrek aan voldoende in punt a) bedoeld natuurlijk voeder mag gebruik worden gemaakt van bij voorkeur in het bedrijf zelf gekweekt biologisch voeder van plantaardige oorsprong of van zeewier. De marktdeelnemers moeten bewijsstukken bewaren waarin de noodzaak van bijvoederen wordt aangetoond;

    (c) indien het natuurlijke voeder overeenkomstig punt b) wordt aangevuld, mag het voederrantsoen van in punt 4.1.5.10 g) bedoelde soorten en van pangasius (Pangasius spp) maximaal 10 % vismeel of visolie afkomstig van de duurzame visserij bevatten.

    4.1.4. Gezondheid van de dieren

    4.1.4.1. Ziektepreventie

    Met betrekking tot ziektepreventie gelden de volgende voorschriften:

    (a) ziektepreventie moet worden gebaseerd op het voorzien in optimale houderijomstandigheden door te zorgen voor een passende locatie waar wordt tegemoetgekomen aan onder meer de soortspecifieke eisen op het gebied van goede waterkwaliteit, waterdoorstroming en wateruitwisseling, en door te zorgen voor een optimaal bedrijfsontwerp, voor de toepassing van goede houderij- en beheerspraktijken, waaronder het regelmatig reinigen en ontsmetten van gebouwen en terreinen, voor hoogwaardig voeder, voor een passende bezettingsdichtheid en voor een adequate selectie van rassen en stammen;

    (b) het gebruik van immunologische diergeneesmiddelen is toegestaan;

    (c) een plan inzake diergezondheidsbeheer moet gedetailleerde gegevens over op bioveiligheid en ziektepreventie gerichte methoden bevatten, inclusief een schriftelijk akkoord dat rekening zal worden gehouden met in verhouding tot de productie-eenheid staand advies van op het gebied van de gezondheid van aquacultuurdieren gekwalificeerde diensten die het bedrijf ten minste eens per jaar of, in het geval van tweekleppige schaal- en schelpdieren, ten minste eens om de twee jaar bezoeken;

    (d) zowel de houderijsystemen als het materiaal en het gereedschap moeten goed worden gereinigd en ontsmet;

    (e) biologische aangroeiorganismen mogen slechts fysiek of met de hand worden verwijderd en moeten, wanneer gepast, op enige afstand van het bedrijf weer in zee worden gezet.

    (f) voor de reiniging en ontsmetting van voorzieningen en materiaal mag enkel gebruik worden gemaakt van producten die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten.

    (g) met betrekking tot het stilleggen van bedrijven gelden de volgende voorschriften:

    i)       de bevoegde autoriteit moet vaststellen of stillegging noodzakelijk is, hoelang deze na elke productiecyclus in in open water op zee gelegen inperkingssystemen moet worden toegepast en hoe deze moet worden gedocumenteerd;

    ii)      deze praktijk is niet verplicht voor de kweek van tweekleppige weekdieren;

    iii)     de kooien en andere voor de productie van aquacultuurdieren gebruikte structuren mogen pas weer in gebruik worden genomen nadat deze tijdens de stillegging zijn leeggemaakt, ontsmet en enige tijd leeg hebben gestaan;

    (h) niet-opgegeten visvoeder, faeces en dode dieren moeten in voorkomend geval zo snel mogelijk worden verwijderd om enig risico van significante milieuschade aan de kwaliteit van de watertoestand te voorkomen, het risico van ziektes tot een minimum te beperken en het aantrekken van insecten of knaagdieren te voorkomen;

    (i) het gebruik van ultraviolet licht en ozon is slechts toegestaan in broed- en kweekkamers;

    (j) voor het biologisch controleren van ectoparasieten moet bij voorkeur gebruik worden gemaakt van poetsvissen.

    4.1.4.2. Diergeneeskundige behandelingen

    Met betrekking tot diergeneeskundige behandelingen gelden de volgende voorschriften:

    (a) ziekten moeten onmiddellijk worden behandeld om het dier lijden te besparen; zo nodig mogen, onder strikte voorwaarden en onder verantwoordelijkheid van een dierenarts, chemisch gesynthetiseerde, allopathische diergeneesmiddelen, waaronder antibiotica, worden gebruikt als het gebruik van fytotherapeutische, homeopathische en andere middelen niet adequaat is. In voorkomend geval moeten beperkingen met betrekking tot behandelingskuren en wachttijden worden vastgesteld;

    (b) op basis van de Uniewetgeving opgelegde behandelingen in verband met de bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid zijn toegelaten;

    (c) wanneer zich ondanks de overeenkomstig punt 4.1.4.1 genomen preventieve maatregelen ter waarborging van de gezondheid van de dieren toch een gezondheidsprobleem voordoet, mogen in de onderstaande volgorde van voorkeur de volgende diergeneeskundige behandelingen worden gebruikt:

    i)       van planten, dieren of mineralen afkomstige stoffen in een homeopathische verdunning;

    ii)      planten zonder verdovend effect, alsmede de extracten daarvan; en

    iii)     stoffen zoals spoorelementen, metalen, natuurlijke immunostimulanten en toegestane probiotica;

    (d) er mogen niet meer dan twee allopathische behandelingskuren per jaar worden toegediend, behalve wanneer het vaccins en behandelingen in het kader van verplichte uitroeiingsregelingen betreft. Voor productiecycli van minder dan een jaar geldt evenwel een maximum van één allopathische behandeling. Indien de opgegeven beperkingen voor allopathische behandelingen worden overschreden, mogen de betrokken aquacultuurdieren niet als biologische producten worden verkocht;

    (e) het gebruik van parasietenbehandelingen, exclusief verplichte, door de lidstaten uitgevoerde bestrijdingsregelingen, moet beperkt worden tot twee per jaar, of één per jaar wanneer de productiecyclus korter is dan 18 maanden;

    (f) de wachttijd voor allopathische diergeneeskundige behandelingen en parasietenbehandelingen overeenkomstig punt d), inclusief behandelingen in het kader van verplichte bestrijdings- en uitroeiingsregelingen, bedraagt het dubbel van de in artikel 11 van Richtlijn 2001/82/EG aangegeven wachttijd of, wanneer deze periode niet is gespecificeerd, 48 uur;

    (g) indien diergeneesmiddelen worden gebruikt, dient dit bij de controleautoriteit of het controleorgaan te worden aangemeld vooraleer de dieren als biologisch in de handel worden gebracht. Behandelde bestanden moeten duidelijk identificeerbaar zijn.

    4.1.5. Huisvestingvoorschriften en houderijpraktijken

    4.1.5.1. Gesloten recirculatievoorzieningen voor de dierlijke aquacultuurproductie zijn verboden, behalve voor broedkamers, kweekkamers en voorzieningen voor de productie van soorten die worden gebruikt als biologische voedingsorganismen.

    4.1.5.2. Kunstmatige verwarming of koeling van het water is slechts toegestaan in broed- en kweekkamers. In alle productiefasen mag gebruik worden gemaakt van natuurlijk putwater voor het verwarmen of koelen van het water.

    4.1.5.3. De houderijomgeving van de aquacultuurdieren moet zo zijn ontworpen dat de aquacultuurdieren overeenkomstig hun soortspecifieke behoeften:

    (a) voldoende ruimte hebben om zich goed te voelen, waarbij die ruimte in voorkomend geval in overeenstemming dient te zijn met een minimale bezettingsdichtheid;

    (b) worden gehouden in water van een goede kwaliteit met onder meer een adequaat doorstromings- en uitwisselingsniveau, een toereikend zuurstofniveau en een lage concentratie aan metabolieten;

    (c) worden gehouden bij een temperatuur en een lichtintensiteit die, tevens rekening houdend met de geografische locatie, overeenstemmen met de vereisten van de soort.

    Zoetwatervissen moeten worden gehouden in een omgeving met een bodem die zo goed mogelijk lijkt op die in hun natuurlijke omgeving.

    Voor karpers moet de bodem uit natuurlijke aarde bestaan.

    4.1.5.4. De aquatische inperkingssystemen moeten zijn ontworpen en gebouwd met het oog op stromingsniveaus en fysisch-chemische parameters die borg staan voor de gezondheid en het welzijn van de dieren en zijn afgestemd op hun ethologische behoeften.

    4.1.5.5. Kweekeenheden op het land moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

    (a) met betrekking tot doorstroomsystemen moet zowel het doorstromingsniveau als de kwaliteit van het in- en uitstromende water kunnen worden gemonitord en gecontroleerd;

    (b) op ten minste 5 % van het perimetergebied ("land-water interface") moet natuurlijke vegetatie voorkomen.

    4.1.5.6. Inperkingssystemen op zee moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

    (a) zij moeten zich bevinden op een locatie met de juiste waterdoorstroming, waterdiepte en uitwisseling tussen de verschillende waterlichamen om de impact op de zeebodem en het omgevende waterlichaam tot een minimum te beperken;

    (b) zij moeten zijn uitgerust met kooien die qua ontwerp, constructie en onderhoud afgestemd zijn op de exploitatieomgeving.

    4.1.5.7. Het ontwerp, de locatie en de exploitatie van de inperkingssystemen moeten erop gericht zijn het risico van ontsnappingsincidenten tot een minimum te beperken.

    4.1.5.8. Indien vissen, schaaldieren of schelpdieren ontsnappen, moeten adequate maatregelen worden genomen om de impact op het plaatselijke ecosysteem te verminderen, onder meer door de dieren waar mogelijk weer te vangen. Hiervan moeten bewijsstukken worden bewaard.

    4.1.5.9. Met betrekking tot de dierlijke aquacultuurproductie in visvijvers, vistanks of doorstroomsystemen ("raceways") moeten de bedrijven zijn uitgerust met natuurlijke filterbedden, bezinkingsvijvers, biologische filters of mechanische filters voor de verzameling van afvalnutriënten, of moeten zij gebruik maken van zeewier of dieren (tweekleppigen en algen) die bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit van de effluenten. In voorkomend geval moeten de effluenten regelmatig worden gecontroleerd.

    4.1.5.10. Bezettingsdichtheid

    Bij het beoordelen van de effecten van de bezettingsdichtheid op het welzijn van de geproduceerde vis moet zowel de toestand van de vis (zoals schade aan de vinnen, andere verwondingen, groeitempo, vertoond gedrag en algemene gezondheid) als de waterkwaliteit worden gemonitord.

    De bezettingsdichtheid per soort of soortengroep:

    (a) Biologische productie van salmonidae in zoet water:

    Betrokken soorten: zeeforel (Salmo trutta) – regenboogforel (Oncorhynchus mykiss) – bronforel (Salvelinus fontinalis) – zalm (Salmo salar) – riddervis (Salvelinus alpinus) – vlagzalm (Thymallus thymallus) – Amerikaanse meerforel (Salvelinus namaycush) – Donauzalm (Huchohucho)

    Productiesysteem || Het water in opkweeksystemen moet afkomstig zijn uit een open circuit. Het doorstromingsniveau moet een zuurstofsaturatie in het bestand van ten minste 60 % opleveren en moet borg staan voor het welbevinden van de dieren en de afvoer van effluenten.

    Maximale bezettingsdichtheid || Andere dan hieronder genoemde salmonidae 15 kg/m3 Zalm 20 kg/m3 Zeeforel en regenboogforel 25 kg/m3 Riddervis 20 kg/m3

    (b) Biologische productie van salmonidae in zeewater:

    Betrokken soorten: zalm (Salmo salar), zeeforel (Salmo trutta) – regenboogforel (Oncorhynchus mykiss)

    Maximale bezettingsdichtheid || 10 kg/ m3 in pens

    (c) Biologische productie van kabeljauw (Gadus morhua) en andere Gadidae, zeebaars (Dicentrarchus labrax), goudbrasem (Sparus aurata), ombervis (Argyrosomus regius), tarbot (Psetta maxima [= Scopthalmus maximux]), gewone zeebrasem (Pagrus pagrus [= Sparus pagrus]), rode ombervis (Sciaenops ocellatus) en andere Sparidae, en konijnvissen (Siganus spp)

    Productiesysteem || In open water gelegen inperkingssystemen (pens/kooien) met een minimumzeestroming die zorgt voor het optimale welzijn van de vis, of open systemen aan land

    Maximale bezettingsdichtheid || Voor andere vis dan tarbot: 15 kg/m3 Voor tarbot: 25 kg/m2

    (d) Biologische productie van zeebaars, goudbrasem, ombervis, harder (Liza, Mugil) en paling (Anguilla spp) in getijdengebieden en kustlagunes gelegen aarden vijvers

    Inperkingssysteem || Traditionele zoutpannen, ingericht als aquacultuurproductie-eenheden en soortgelijke aarden vijvers in getijdengebieden

    Productiesysteem || Het water moet voldoende worden vernieuwd om het welzijn van de soort te waarborgen. Ten minste 50 % van de boorden moet met planten begroeid zijn. In waterrijk gebied gelegen zuiveringsvijvers zijn vereist.

    Maximale bezettingsdichtheid || 4 kg/m3

    (e) Biologische productie van steur in zoet water:

    Betrokken soorten: Steurfamilie (Acipenseridae)

    Productiesysteem || Voldoende stroming in elke kweekeenheid om het welzijn van de dieren te waarborgen De waterkwaliteit van de effluenten moet dezelfde zijn als die van het instromende water.

    Maximale bezettingsdichtheid || 30 kg/m3

    (f) Biologische productie van vis in binnenwateren:

    Betrokken soorten: de karperfamilie (Cyprinidae) en andere verwante soorten in het kader van polycultuur, met inbegrip van baars, snoek, zeewolf, coregonidae en steur

    Productiesysteem || In visvijvers die geregeld moeten worden geleegd en in meren. In en om de meren mag uitsluitend biologisch worden geproduceerd (dit geldt dus ook voor de eventuele teelt van gewassen). Het vangstgebied moet uitgerust zijn met een klep waarlangs schoon water instroomt en moet met het oog op het welbevinden van de vis voldoende groot zijn. De vis moet na de oogst worden bewaard in schoon water. Voor de biologische en minerale meststofgift in vijvers en meren mag alleen gebruik worden gemaakt van meststoffen en bodemverbeteringsmiddelen die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten, met inachtneming van een maximum van 20 kg stikstof/ha. Behandelingen met synthetische chemicaliën voor het controleren van in de productiewateren voorkomende waterplanten en andere vegetatie zijn verboden. Rond de in de binnenwateren gelegen eenheden moeten gebieden met natuurlijke vegetatie worden onderhouden als buffer tegen terreinen waar niet overeenkomstig de voorschriften van de biologische aquacultuur wordt geproduceerd. Bij de opkweek moet gebruik worden gemaakt van "polycultuur" indien de criteria die in deze specificaties zijn vastgesteld voor andere meersoorten, in acht zijn genomen.

    Productieopbrengst || De totale productie van de betrokken soorten mag niet meer bedragen dan 1 500 kg vis per hectare per jaar.

    (g) Biologische productie van peneïdegarnalen en zoetwatergarnalen (Macrobrachium spp)

    Locatie van de productie-eenheden || In steriele kleigebieden om de impact van de vijveraanleg op het milieu tot een minimum te beperken. De vijvers moeten worden aangelegd met de op de locatie voorkomende natuurklei. De vernietiging van mangroves is verboden.

    Omschakelingsperiode || Zes maanden per vijver, overeenkomstig de normale omloopsnelheid van geproduceerde garnalen.

    Oorsprong van het reproductiemateriaal || Ten minste de helft van het reproductiemateriaal moet na drie exploitatiejaren gekweekt materiaal zijn. De rest moet wild reproductiemateriaal zijn dat vrij is van ziekten en afkomstig is van de duurzame visserij. Exemplaren van de eerste en de tweede generatie moeten worden gescreend alvorens op het bedrijf te worden binnengebracht.

    Oogsteelamputatie || Verboden

    Maximale bezettingsdichtheid en maximale productie || Broed: maximaal 22 post-larven/m2 Maximale biomassa per eenheidsgebied: 240 g/m2

    (h) Weekdieren en stekelhuidigen:

    Productiesysteem || Beugen, vlotten, bodemteelt, zakken, kooien, bakken, lantaarnnetten, bouchotpalen en andere inperkingssystemen. Voor de mosselkweek op vlotten mag per vierkante meter oppervlakte niet meer dan één touw worden gebruikt. De touwlengte bedraagt maximaal 20 m. Het uitdunnen van de touwen tijdens de productiecyclus is verboden, maar het opsplitsen van de touwen is toegestaan op voorwaarde dat de oorspronkelijke bezettingsdichtheid niet wordt verhoogd.

    (i) Tropische zoetwatervis: melkvis (Chanos chanos), tilapia (Oreochromis spp), pangasius (Pangasius spp):

    Productiesysteem || Vijvers en netkooien

    Maximale bezettingsdichtheid || Pangasius: 10 kg/m3 Oreochromis: 20 kg/m3

    4.1.6. Dierenwelzijn

    4.1.6.1. Alle personen die betrokken zijn bij het houden van aquacultuurdieren, moeten beschikken over de nodige basiskennis en -vaardigheden wat de gezondheid en de welzijnsbehoeften van de dieren betreft.

    4.1.6.2. De aquacultuurdieren moeten zo weinig mogelijk, met de grootst mogelijke zorg en de juiste apparatuur, en aan de hand van adequate protocollen worden gehanteerd om stress en fysieke schade als gevolg van de behandelingsprocessen te voorkomen. Het reproductiemateriaal moet zo worden gehanteerd - waar nodig onder anesthesie - dat fysieke beschadiging en stress tot een minimum worden beperkt. Groottesortering moet tot een minimum worden beperkt en moet zo worden verricht dat het welzijn van de vis gegarandeerd is.

    4.1.6.3. De volgende beperkingen gelden voor het gebruik van kunstlicht:

    (a) de natuurlijke dagduur mag, rekening houdend met de ethologische behoeften, de geografische omstandigheden en de algemene gezondheid van de geproduceerde dieren, met kunstlicht worden verlengd tot maximaal 16 uur per dag, behalve voor reproductiedoeleinden;

    (b) bij het overschakelen van natuurlijk naar kunstlicht of omgekeerd moet gebruik worden gemaakt van dimmers of achtergrondverlichting om plotse veranderingen in de lichtintensiteit te voorkomen.

    4.1.6.4. Ter waarborging van het welzijn en de gezondheid van de dieren is verluchting toegestaan met dien verstande dat mechanische verluchters bij voorkeur door hernieuwbare energiebronnen worden aangedreven.

    4.1.6.5. Zuurstof mag alleen omwille van vereisten op het gebied van gezondheid en welzijn van de dieren en tijdens kritieke fasen van de productie en het vervoer worden gebruikt:, en wel in de volgende gevallen:

    (a) bij uitzonderlijke temperatuurstijging, luchtdrukdaling of incidentele verontreiniging;

    (b) bij occasioneel bestandsbeheer, zoals bemonstering en sortering;

    (c) teneinde het overleven van het kweekbestand te garanderen.

    4.1.6.6. Er moeten adequate maatregelen worden genomen om de duur van het vervoer van aquacultuurdieren tot een minimum te beperken.

    4.1.6.7. Het lijden van dieren moet gedurende hun hele leven, inclusief bij het slachten, tot een minimum worden beperkt.

    4.1.6.8. De slachttechnieken moeten onmiddellijke bewusteloosheid en ongevoeligheid voor pijn tot gevolg hebben. De dieren moeten vóór het slachten zo worden gehanteerd dat verwonding wordt vermeden en lijden en stress tot een minimum worden beperkt. Bij het overwegen van de optimale slachtmethoden moet rekening worden gehouden met verschillen in oogstomvang, soort en productielocatie.

    4.2. Specifieke voorschriften voor weekdieren

    4.2.1. Oorsprong van het zaad

    Met betrekking tot de oorsprong van het zaad gelden de volgende voorschriften:

    (a) met betrekking tot tweekleppige schaal- of schelpdieren mag wild zaad van buiten de grenzen van de productie-eenheid worden gebruikt, mits deze praktijk geen significante schade toebrengt aan het milieu en is toegestaan krachtens de plaatselijke wetgeving en mits het wilde zaad afkomstig is van:

    i)       banken die het winterweer waarschijnlijk niet overleven of boventallig zijn ten opzichte van de behoeften; of

    ii)      collectoren waarop het schelpdierzaad zich op natuurlijke wijze heeft vastgehecht;

    (b) met betrekking tot de holle oester, Crassostrea gigas, dient de voorkeur uit te gaan naar jonge exemplaren die selectief zijn gekweekt om melken in het wild te beperken;

    (c) met het oog op de traceerbaarheid naar het verzamelgebied moet worden geregistreerd hoe, waar en wanneer wild zaad is verzameld.

    4.2.2. Huisvestingvoorschriften en houderijpraktijken

    Met betrekking tot de huisvesting en de houderijpraktijken gelden de volgende voorschriften:

    (a) deze dieren mogen in het kader van de polycultuur samen met biologische vis en zeewier worden geproduceerd, mits dit in het duurzaambeheerplan wordt gedocumenteerd. Tweekleppige weekdieren mogen in het kader van de polycultuur tevens samen worden gekweekt met buikpotigen, zoals alikruiken;

    (b) de biologische productie van tweekleppige weekdieren moet plaatsvinden in een met palen, boeien of andere duidelijke bakens afgegrensd gebied, en moet, in voorkomend geval, worden ingeperkt aan de hand van zakken, kooien of andere door de mens gemaakte voorzieningen;

    (c) biologische kwekerijen van schaal- en schelpdieren moeten risico's voor uit instandhoudingoogpunt belangrijke soorten tot een minimum beperken. Duikvogels mogen geen schade ondervinden van afweernetten tegen roofdieren.

    4.2.3. Kweek

    Met betrekking tot de kweek gelden de volgende voorschriften:

    (a) de kweek op mosseltouwen en aan de hand van andere in punt 4.1.5.10 h) vermelde methoden kan als biologische productie worden aangemerkt;

    (b) de bodemkweek van weekdieren is slechts toegestaan op voorwaarde dat op de verzamel- en kweeklocaties geen significante schade aan het milieu wordt toegebracht. Het bewijs van de minimale milieu-impact moet vergezeld gaan van een door de marktdeelnemer aan de controleautoriteit of het controleorgaan over te leggen onderzoek en verslag over het geëxploiteerde gebied. Het verslag dient als afzonderlijk hoofdstuk bij het duurzaambeheerplan te worden gevoegd.

    4.2.4. Beheer

    Met betrekking tot het beheer gelden de volgende voorschriften:

    (a) de bezettingsdichtheid bij de productie mag niet groter zijn dan de plaatselijke bezettingsdichtheid in de niet-biologische productie van weekdieren. Het sorteren, uitdunnen en anderszins aanpassen van de bezettingsdichtheid dienen plaats te vinden overeenkomstig de biomassa en met het oog op het dierenwelzijn en de hoge productkwaliteit;

    (b) biologische aangroeiorganismen moeten fysiek of met de hand worden verwijderd en in voorkomend geval op enige afstand van de weekdierkwekerij weer in zee worden gezet. De weekdieren mogen tijdens de productiecyclus één keer tegen concurrerende aangroeiorganismen worden behandeld met een kalkoplossing.

    4.2.5. Speciale kweekvoorschriften voor oesters

    De kweek in op roosters aangebrachte zakken is toegestaan. Deze of andere structuren waarin de oesters worden geplaatst, moeten zo worden uitgezet dat de vorming van een volledige barrière langs de kustlijn wordt voorkomen. Met het oog op een optimale productie moeten de kweekoesters zorgvuldig en overeenkomstig de getijdenstroming op de bedden worden geplaatst. De productie moet voldoen aan de voorschriften in punt 4.1.5.10. (h).

    Deel IV: Productievoorschriften voor verwerkte levensmiddelen en verwerkte diervoeders

    Naast de in de artikelen 7, 9 en 13 bedoelde algemene productievoorschriften zijn de in dit deel opgenomen productievoorschriften van toepassing op verwerkte levensmiddelen en verwerkte diervoeders.

    1. Algemene voorschriften voor de productie van verwerkte levensmiddelen en verwerkte diervoeders

    1.1. Levensmiddelen- en diervoederadditieven, technische hulpstoffen en andere stoffen en ingrediënten voor de verwerking van levensmiddelen en diervoeders, alsmede verwerkingsmethoden, zoals roken, moeten worden gebruikt overeenkomstig de goede fabricagemethoden[10].

    1.2. Marktdeelnemers die verwerkte levensmiddelen of diervoeders produceren, moeten passende procedures vaststellen die gebaseerd zijn op de systematische identificatie van cruciale verwerkingsfasen, en deze bijwerken.

    1.3. De toepassing van de in punt 1.2 bedoelde procedures moet op elke moment garanderen dat de geproduceerde verwerkte producten voldoen aan de voorschriften van deze verordening.

    1.4. De marktdeelnemers moeten de in punt 1.2 bedoelde procedures naleven en toepassen en moeten met name:

    (a) voorzorgsmaatregelen nemen om het risico op verontreiniging door niet-toegelaten stoffen of producten te vermijden;

    (b) adequate reinigingsmaatregelen toepassen, de efficiëntie ervan monitoren en deze handelingen registeren;

    (c) garanderen dat niet-biologische producten niet in de handel worden gebracht met een verwijzing naar de biologische productie.

    1.5. De bereiding van verwerkte biologische producten wordt in tijd of in ruimte gescheiden gehouden van niet-biologische producten. Wanneer in de betrokken bereidingseenheid tevens niet-biologische producten worden bereid of opgeslagen, moeten de marktdeelnemers:

    (a) dit melden aan de controleautoriteit of het controleorgaan;

    (b) de behandelingen van de volledige productiegang uitvoeren zonder onderbreking en in ruimte of in tijd gescheiden van de soortgelijke behandeling van niet-biologische producten;

    (c) de biologische producten vóór en na de behandelingen in ruimte of in tijd gescheiden van de niet-biologische producten opslaan;

    (d) een bijgewerkt register van alle behandelingen en verwerkte hoeveelheden ter beschikking houden;

    (e) de nodige maatregelen nemen om de identificatie van de partijen te garanderen en om vermenging of verwisseling met niet-biologische producten te voorkomen;

    (f) het productiemateriaal naar behoren reinigen voordat de biologische producten ermee worden behandeld.

    1.6. Er worden geen producten, stoffen of technieken gebruikt die eigenschappen herstellen die bij de verwerking en opslag van biologische levensmiddelen verloren zijn gegaan, die de gevolgen van nalatigheid bij de verwerking van biologische levensmiddelen ongedaan maken, of die anderszins misleidend kunnen zijn ten aanzien van de ware aard van de producten die bestemd zijn om als biologische levensmiddelen in de handel te worden gebracht.

    2. Voorschriften voor de productie van verwerkte levensmiddelen

    2.1. De volgende voorschriften zijn van toepassing op de samenstelling van biologische verwerkte levensmiddelen:

    (a) het product wordt hoofdzakelijk geproduceerd met ingrediënten van agrarische oorsprong; om te bepalen of een product hoofdzakelijk wordt geproduceerd met ingrediënten van agrarische oorsprong, worden toegevoegd water en zout buiten beschouwing gelaten;

    (b) levensmiddelenadditieven, technische hulpstoffen, smaakstoffen, water, zout, preparaten van micro-organismen en voedingsenzymen, mineralen, spoorelementen, vitamines, alsmede aminozuren en andere micronutriënten in voor een bijzondere voeding bestemde levensmiddelen mogen worden alleen gebruikt indien zij krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten;

    (c) een biologisch ingrediënt mag niet voorkomen samen met hetzelfde ingrediënt in niet-biologische vorm of afkomstig uit omschakeling;

    (d) levensmiddelen die zijn geproduceerd met omschakelingsgewassen mogen ten hoogste één gewasingrediënt van agrarische oorsprong bevatten.

    2.2. Gebruik van bepaalde producten en stoffen bij de levensmiddelenverwerking

    2.2.1. Bij de levensmiddelenverwerking mag alleen gebruik worden gemaakt van de in punten 2.1 b), 2.2.2, 2.2.4 en 2.2.5 bedoelde producten en stoffen, behalve wanneer het gaat om producten en stoffen van de wijnsector, waarop deel V, punt 2, van toepassing is, en om gist, waarop deel VI, punt 1.3, van toepassing is.

    2.2.2. Bij de levensmiddelenverwerking mogen de volgende producten en stoffen worden gebruikt:

    (a) preparaten op basis van micro-organismen en voedingsenzymen die gewoonlijk worden gebruikt bij de levensmiddelenverwerking; voedingsenzymen mogen echter alleen als levensmiddelenadditieven worden gebruikt indien zij krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten;

    (b) stoffen en producten als gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder b) en d), van Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad[11] die overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder e), en artikel 16 van die verordening op het etiket zijn aangeduid als natuurlijke aromastoffen of natuurlijke aromatiserende preparaten;

    (c) kleurstoffen voor het stempelen van vlees en eierschalen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad[12];

    (d) drinkwater en zout (met natriumchloride of kaliumchloride als basiscomponenten) dat in het algemeen wordt gebruikt bij de levensmiddelenverwerking;

    (e) mineralen (inclusief spoorelementen), vitamines, aminozuren en micronutriënten, die alleen zijn toegelaten voor zover zij volgens de wet aan levensmiddelen moeten worden toegevoegd.

    2.2.3. Voor de berekening overeenkomstig artikel 21, lid 3, zijn de volgende voorschriften van toepassing:

    (a) bepaalde levensmiddelenadditieven die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten, moeten worden berekend als ingrediënten van agrarische oorsprong;

    (b) in punt 2.2.2 bedoelde preparaten en stoffen mogen niet als ingrediënten van agrarische oorsprong worden berekend;

    (c) gist en gistproducten moeten als ingrediënten van agrarische oorsprong worden berekend.

    2.2.4. De volgende niet-biologische ingrediënten van agrarische oorsprong mogen bij de verwerking van biologische levensmiddelen worden gebruikt:

    (a) dierlijke producten:

    i)       aquatische organismen, niet afkomstig van de aquacultuur, die bij de bereiding van niet-biologische levensmiddelen mogen worden gebruikt;

    ii)      gelatine;

     iii)    darmen;

    (b) onverwerkte plantaardige producten en via verwerking daarvan afgeleide producten:

    i)       eetbare vruchten, noten en zaden:

    – colanoten                                Cola acuminata;

     ii)     eetbare specerijen en kruiden:

    – mierikswortelzaad                  Armoracia rusticana;

    – saffloerbloemen                      Carthamus tinctorius;

    – waterkerskruid                       Nasturtium officinale;

    iii)     diversen:

    – algen, inclusief zeewier;

    (c) verwerkte plantaardige producten:

    i)       suikers, zetmeel en andere producten op basis van granen en knollen:

    – rijstpapier;

    – zetmeel van rijst en kleefmaïs, niet chemisch gemodificeerd;

    ii)      diversen:

    – rum, uitsluitend bereid uit suikerrietsap.

    2.2.5. Oliën en vetten, al dan niet geraffineerd, doch niet chemisch gemodificeerd, mogen in hun niet-biologische vorm worden gebruikt indien zij zijn afgeleid van andere planten dan:

    – cacao                                      Theobroma cacao;

    – kokosnoot                               Cocos nucífera;

    – olijven                                    Olea europaea;

    – zonnebloem                            Helianthus annuus;

    – palm                                        Elaeis guineensis;

    – kool- en raapzaad                   Brassica napus, rapa;

    – saffloer                                   Carthamus tinctorius;

    – sesam                                      Sesamum indicum;

    – soja                                         Glycine max.

    3. Voorschriften voor de productie van verwerkte diervoeders

    3.1. Biologische voedermiddelen, of omschakelingsvoedermiddelen, mogen niet samen met gelijksoortige op niet-biologische wijze geproduceerde voedermiddelen in biologische diervoeders worden verwerkt.

    3.2. Voedermiddelen die worden gebruikt of verwerkt in de biologische productie, mogen niet zijn verwerkt met behulp van chemisch gesynthetiseerde oplosmiddelen.

    Deel V: Wijn

    1. Toepassingsgebied

    1.1. Naast de in de artikelen 7, 8, 9 en 14 vastgestelde algemene productievoorschriften zijn de in dit deel vastgestelde voorschriften van toepassing op de biologische productie van de in artikel 1, lid 2, punt l), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde producten van de wijnsector.

    1.2. De Verordeningen (EG) nr. 606/2009[13] en (EG) nr. 607/2009[14] van de Commissie zijn van toepassing, tenzij in dit deel expliciet anders is bepaald.

    2. Gebruik van bepaalde producten en stoffen

    2.1. Producten van de wijnsector moeten uit biologische grondstoffen worden vervaardigd.

    2.2. Bij het vervaardigen van producten van de wijnsector, onder meer tijdens de processen en de oenologische procedés, mogen uitsluitend krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie toegelaten producten en stoffen worden gebruikt, met inachtneming van de voorwaarden en beperkingen die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Verordening (EG) nr. 606/2009, meer bepaald bijlage I A bij die verordening.

    3. Oenologische procedés en beperkingen

    3.1. Onverminderd de delen 1 en 2 alsmede specifieke, in de punten 3.2 tot en met 3.5 vastgestelde verbodsbepalingen en beperkingen, is het slechts toegestaan gebruik te maken van oenologische procedés, processen en behandelingen die vóór 1 augustus 2010 werden gebruikt met inachtneming van de beperkingen als vastgesteld in artikel 80 en artikel 83, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, in artikel 3, de artikelen 5 tot en met 9 en de artikelen 11 tot en met 14 van Verordening (EG) nr. 606/2009, en in de bij die verordeningen horende bijlagen.

    3.2. Het gebruik van de volgende oenologische procedés, processen en behandelingen is verboden:

    (a) gedeeltelijke concentratie door afkoeling overeenkomstig bijlage VIII, deel 1, punt B.1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1308/2013;

    (b) verwijdering van zwaveldioxide door natuurkundige procedés overeenkomstig bijlage I A, punt 8, van Verordening (EG) nr. 606/2009;

    (c) behandeling door elektrodialyse om de wijnsteen in wijn te stabiliseren overeenkomstig bijlage I A, punt 36, van Verordening (EG) nr. 606/2009;

    (d) gedeeltelijke desalcoholisatie van wijn overeenkomstig bijlage I A, punt 40, van Verordening (EG) nr. 606/2009;

    (e) behandeling met kationenwisselaars om de wijnsteen te stabiliseren overeenkomstig bijlage I A, punt 43, van Verordening (EG) nr. 606/2009.

    3.3. Het gebruik van de volgende oenologische procedés, processen en behandelingen is onder de volgende voorwaarden toegestaan:

    (a) voor warmtebehandelingen overeenkomstig bijlage I A, punt 2, van Verordening (EG) nr. 606/2009 mag de temperatuur niet hoger zijn dan 70 °C;

    (b) voor centrifugering en filtratie, met of zonder toeslagstoffen voor inerte filtratie overeenkomstig bijlage I A, punt 3, van Verordening (EG) nr. 606/2009, mogen de poriën niet kleiner zijn dan 0,2 micrometer.

    3.4. Het gebruik van de volgende oenologische procedés, processen en behandelingen wordt vóór 1 augustus 2015 door de Commissie herbeoordeeld met als doel deze procedés geleidelijk af te schaffen of verder te beperken:

    (a) warmtebehandelingen als bedoeld in bijlage I A, punt 2, van Verordening (EG) nr. 606/2009;

    (b) het gebruik van ionenwisselende harsen als bedoeld in bijlage I A, punt 20, van Verordening (EG) nr. 606/2009;

    (c) omgekeerde osmose overeenkomstig bijlage VIII, deel 1, punt B.1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1308/2013.

    3.5. Eventuele wijzigingen die na 1 augustus 2010 met betrekking tot de in Verordening (EG) nr. 1234/2007 en Verordening (EG) nr. 606/2009 bedoelde oenologische procedés, processen en behandelingen worden ingevoerd, mogen slechts in de biologische wijnproductie worden toegepast na vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de in dit deel 3 vastgestelde productievoorschriften en na een beoordeling overeenkomstig artikel 19 van de onderhavige verordening, waar een dergelijke beoordeling vereist is.

    Deel VI: Als levensmiddel of diervoeder gebruikte gist

    Naast de in de artikelen 7, 9 en 15 bedoelde algemene productievoorschriften zijn de in dit deel opgenomen productievoorschriften van toepassing op als levensmiddel of diervoeder gebruikte gist.

    1. Algemene voorschriften

    1.1. Voor de productie van biologische gist mogen alleen biologisch geproduceerde substraten worden gebruikt.

    1.2. Biologische gist mag in biologische levensmiddelen of diervoeders niet samen met niet-biologische gist voorkomen.

    1.3. De volgende stoffen mogen worden gebruikt bij de vervaardiging van biologische gist, bereidingen van biologische gist en de formulering van biologische gist:

    (a) krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie toegelaten technische hulpstoffen;

    (b) in deel IV, punt 2.2.2  a) en d), bedoelde producten en stoffen.

    BIJLAGE III

    OPHALING, VERPAKKING, VERVOER EN OPSLAG VAN PRODUCTEN

    1. Ophaling van producten en vervoer ervan naar bereidingseenheden

    De gelijktijdige ophaling van biologische en niet-biologische producten door de marktdeelnemers is slechts toegestaan indien passende maatregelen worden getroffen om vermenging of verwisseling met niet-biologische producten te voorkomen en de identificatie van de biologische producten te waarborgen. De marktdeelnemer moet de gegevens over ophaaldagen, ophaaluren, ophaalroute en zowel datum als tijdstip van ontvangst van de producten ter beschikking houden van de controleautoriteit of het controleorgaan.

    2. Verpakking en vervoer van producten naar andere marktdeelnemers of andere eenheden

    2.1. De marktdeelnemers moeten ervoor zorgen dat biologische producten slechts naar andere marktdeelnemers of eenheden, met inbegrip van groot- en detailhandelaren, worden vervoerd in daartoe geschikte verpakkingen, recipiënten/containers of voertuigen die zodanig zijn afgesloten dat vervanging van de inhoud niet mogelijk is zonder met de verzegeling te knoeien of deze te beschadigen, en die zijn voorzien van een etiket waarop, naast alle andere bij de Uniewetgeving voorgeschreven aanduidingen, de volgende gegevens zijn vermeld:

    (a) de naam en het adres van de marktdeelnemer en, wanneer dat iemand anders is, de eigenaar of verkoper van het product;

    (b) de benaming van het product of een omschrijving van het mengvoeder, vergezeld van een verwijzing naar de biologische productie;

    (c) de naam of het codenummer van de controleautoriteit of het controleorgaan waaronder de marktdeelnemer valt; en

    (d) in voorkomend geval, het identificatiemerk van de partij dat in overeenstemming is met een op nationaal niveau goedgekeurd of met de controleautoriteit of het controleorgaan overeengekomen merkingssysteem en dat het mogelijk maakt de partij te koppelen aan de in artikel 24 bedoelde boekhouding.

    De in de punten a) tot en met d) bedoelde gegevens kunnen ook in een begeleidend document worden verstrekt indien dat document onbetwistbaar in verband kan worden gebracht met de verpakking, de recipiënt/container of het voertuig waarin het product zich bevindt. Dit begeleidende document moet informatie over de leverancier of de vervoerder bevatten.

    2.2. Afsluiting van de verpakkingen, de recipiënten/containers of de voertuigen is evenwel niet vereist wanneer:

    (a) het gaat om rechtstreeks vervoer tussen een marktdeelnemer en een andere marktdeelnemer die beiden onder het biologische controlesysteem vallen;

    (b) de producten vergezeld gaan van een document waarin de op grond van punt 2.1 vereiste gegevens zijn vermeld; en

    (c) zowel de verzendende als de ontvangende marktdeelnemer bewijsstukken van dit vervoer ter beschikking houdt van de controleautoriteit of het controleorgaan.

    3. Bijzondere voorschriften voor het vervoer van diervoeders naar andere productie-eenheden, bereidingseenheden of opslagruimten

    De marktdeelnemers moeten erop toezien dat bij het vervoer van diervoeders naar andere productie-eenheden, bereidingseenheden of opslagruimten de volgende voorwaarden worden vervuld:

    (a) tijdens het vervoer moeten de biologisch geproduceerde diervoeders, de omschakelingsvoeders en de niet-biologische diervoeders op efficiënte wijze in ruimte van elkaar worden gescheiden;

    (b) vervoermiddelen of recipiënten/containers waarin niet-biologische producten zijn vervoerd, mogen slechts voor het vervoer van biologische producten worden gebruikt indien:

    i)       deze adequaat zijn gereinigd en de efficiëntie van die reiniging is gecontroleerd voordat de biologische producten ermee worden vervoerd, en indien de marktdeelnemer deze handelingen heeft geregistreerd;

    ii)      alle passende maatregelen worden genomen, afhankelijk van de risico's die overeenkomstig de controleregelingen zijn geëvalueerd, en de marktdeelnemer in voorkomend geval garandeert dat niet-biologische producten niet in de handel kunnen worden gebracht met een aanduiding die naar de biologische productie verwijst;

    iii)     de marktdeelnemer bewijsstukken over dergelijk vervoer ter beschikking van de controleautoriteit of het controleorgaan houdt;

    (c) de afwerkte biologische diervoeders moeten in ruimte of in tijd gescheiden van andere eindproducten worden vervoerd;

    (d) tijdens het vervoer moet worden geregistreerd welke hoeveelheid producten bij het begin van de leveringsronde aanwezig is en welke individuele hoeveelheden tijdens de leveringsronde worden geleverd.

    4. Vervoer van levende vis

    4.1. Levende vis moet worden vervoerd in daartoe geschikte tanks met schoon water dat op het gebied van temperatuur en gehalte aan opgeloste zuurstof voldoet aan de fysiologische behoeften van de vis.

    4.2. De tanks voor het transport van biologische vis en biologische visproducten moeten vóór het vervoer grondig worden gereinigd, ontsmet en gespoeld.

    4.3. Met het oog op het verminderen van stress moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen. De bezettingsdichtheid tijdens het vervoer mag niet schadelijk zijn voor de vissoorten.

    4.4. Voor de in de punten 4.1, 4.2 en 4.3 bedoelde handelingen moeten bewijsstukken worden bewaard.

    5. Ontvangst van producten afkomstig van andere marktdeelnemers of eenheden

    Bij ontvangst van een biologisch product moet de marktdeelnemer de sluiting van de verpakking of recipiënt/container verifiëren wanneer deze is vereist, net als de aanwezigheid van de in deel 2 bedoelde aanduidingen.

    De marktdeelnemer moet verifiëren of de gegevens op het in deel 2 bedoelde etiket overeenstemmen met de gegevens in de begeleidende documenten. De uitkomst van deze verificatie moet expliciet worden genoteerd in de in artikel 24 bedoelde boekhouding.

    6. Bijzondere voorschriften voor de ontvangst van producten afkomstig uit een derde land

    Biologische producten die uit een derde land worden geïmporteerd, moeten worden vervoerd in daartoe geschikte verpakkingen of recipiënten/containers die zodanig zijn afgesloten dat de inhoud ervan niet kan worden vervangen, die zijn voorzien van de identificatie van de exporteur en van alle andere merken en nummers die het mogelijk maken de partij te identificeren, en die, in voorkomend geval, vergezeld gaan van het controlecertificaat voor invoer uit derde landen.

    Bij ontvangst van een uit een derde land ingevoerd biologisch product moet de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de geïmporteerde zending wordt geleverd en die deze in ontvangst neemt voor verdere bereiding en/of afzet, de sluiting van de verpakking of recipiënt/container verifiëren en met betrekking tot overeenkomstig artikel 28, lid 1, onder b) ii), ingevoerde producten verifiëren of het in dat artikel bedoelde inspectiecertificaat van toepassing is op het type product dat deel uitmaakt van de zending. De uitkomst van deze verificatie moet expliciet worden genoteerd in de in artikel 24 bedoelde boekhouding.

    7. Opslag van producten

    7.1. De ruimten voor de opslag van de producten moeten zo worden beheerd dat identificatie van de partijen wordt gegarandeerd en dat vermenging met of verontreiniging door producten of stoffen die niet aan de voorschriften voor de biologische productie voldoen, wordt voorkomen. Biologische producten moeten te allen tijde duidelijk identificeerbaar zijn.

    7.2. In eenheden voor biologische plantaardige of dierlijke productie mogen geen andere dan krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie toegelaten productiemiddelen worden opgeslagen.

    7.3. De opslag van allopathische diergeneesmiddelen en antibiotica in landbouw- en aquacultuurbedrijven is toegestaan wanneer deze middelen door een dierenarts zijn voorgeschreven in het kader van een in bijlage II, deel II, punt 1.5.2.2, en deel III, punt 4.1.4.2 a), bedoelde behandeling, zijn opgeslagen op een plaats die onder toezicht staat en zijn vermeld in het in artikel 24 bedoelde veeboek.

    7.4. Wanneer marktdeelnemers zowel niet-biologische als biologische producten hanteren en de laatstbedoelde producten samen met andere landbouwproducten of levensmiddelen worden opgeslagen:

    (a) moeten de biologische producten gescheiden blijven van de andere landbouwproducten of levensmiddelen;

    (b) moeten alle nodige maatregelen worden genomen om de identificatie van de zendingen te garanderen en om vermenging of verwisseling met niet-biologische producten te voorkomen;

    (c) moeten, voordat de biologische producten worden opgeslagen, adequate reinigingsmaatregelen worden toegepast waarvan de efficiëntie wordt gecontroleerd, en moeten de marktdeelnemers deze handelingen registreren.

    BIJLAGE IV

    AANDUIDINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 21

    BG: биологичен

    ES: ecológico, biológico

    CS: ekologické, biologické

    DA: økologisk

    DE: ökologisch, biologisch

    ET: mahe, ökoloogiline

    EL: βιολογικό

    EN: organic

    FR: biologique

    GA: orgánach

    HR: ekološki.

    IT: biologico

    LV: bioloģisks, ekoloģisks

    LT: ekologiškas

    LU: biologësch.

    HU: ökológiai

    MT: organiku

    NL: biologisch

    PL: ekologiczne

    PT: biológico

    RO: ecologic

    SK: ekologické, biologické

    SL: ekološki

    FI: luonnonmukainen

    SV: ekologisk

    --------------------------------------------------

    BIJLAGE V

    LOGO VOOR BIOLOGISCHE PRODUCTIE VAN DE EUROPESE UNIE EN CODENUMMERS

    1. Logo

    1.1. Het logo voor biologische productie van de Europese Unie moet overeenkomen met onderstaand model:

    LOGO in te voegen

    1.2. De referentiekleur in Pantone is: groen Pantone nr. 376; en wanneer vierkleurendruk wordt toegepast: groen [50 % cyaan + 100 % geel].

    1.3. Het logo voor biologische productie van de Europese Unie kan ook, zoals hieronder, in zwart-wit worden afgedrukt, maar alleen in die gevallen waarin kleurendruk niet kan worden toegepast:

    LOGO in te voegen

    1.4. Als de achtergrondkleur van de verpakking of het etiket donker is, kunnen de symbolen in negatiefdruk worden weergegeven met gebruikmaking van de achtergrondkleur van de verpakking of het etiket.

    1.5. Als een logo in kleur wordt gebruikt tegen een gekleurde achtergrond die het symbool moeilijk zichtbaar maakt, kan aan de buitenzijde rond het logo een begrenzende lijn worden aangebracht om het contrast met de achtergrondkleuren te verbeteren.

    1.6. In bepaalde specifieke situaties, waarin sprake is van een verpakking waarop de vermeldingen in één enkele kleur zijn aangebracht, mag het logo voor biologische productie van de Europese Unie in diezelfde kleur worden afgebeeld.

    1.7. Het logo voor biologische productie van de Europese Unie moet ten minste 9 mm hoog en ten minste 13,5 mm breed zijn; de verhouding tussen hoogte en breedte moet altijd 1:1,5 zijn. Voor zeer kleine verpakkingen mag bij wijze van uitzondering een kleinere minimumhoogte van 6 mm worden gehanteerd.

    1.8. Het logo voor biologische productie van de Europese Unie mag in verband staan met grafische of tekstuele elementen die naar de biologische productie verwijzen, mits zij de aard van het logo voor biologische productie van de Europese Unie en de in artikel 22 bedoelde vermeldingen niet wijzigen. Wanneer het logo wordt afgebeeld in samenhang met nationale of particuliere logo’s waarvoor een andere kleur groen wordt gebruikt dan de in punt 2 genoemde referentiekleur, mag die niet-referentiekleur ook voor het logo voor biologische productie van de Europese Unie worden gebruikt.

    2. Codenummers

    Het algemene formaat van de codenummers is als volgt:

    AB-CDE-999

    Daarbij is:

    (a) "AB" de ISO-code van het land waar de controles plaatsvinden;

    (b) "CDE" een door de Commissie of elke lidstaat vast te stellen drieletterige term, zoals "bio", "öko", "org" of "eko" ter aanduiding van het verband met de biologische productie; en

    (c) "999" het maximaal driecijferige referentienummer dat moet worden toegewezen door:

    i)       de bevoegde autoriteit van elke lidstaat, aan de controleautoriteiten of controleorganen waaraan zij taken hebben gedelegeerd;

    ii)      door de Commissie, aan:

    – de krachtens artikel 29 door de Commissie erkende controleautoriteiten en controleorganen;

    – de krachtens artikel 31 door de Commissie erkende bevoegde autoriteiten van derde landen.

    [1]               Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

    [2]               Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 15).

    [3]               Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

    [4]               Richtlijn 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (PB L 10 van 15.1.2009, blz. 7).

    [5]               Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

    [6]               Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

    [7]               Verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur (PB L 168 van 28.6.2007, blz. 1).

    [8]               Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

    [9]               Richtlijn 2006/113/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 14).

    [10]             Goede fabricagemethoden, als gedefinieerd in artikel 3, punt a), van Verordening (EG) nr. 2023/2006 van de Commissie van 22 december 2006 betreffende goede fabricagemethoden voor materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen (PB L 384 van 29.12.2006, blz. 75).

    [11]             Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake aroma’s en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordening (EG) nr. 2232/96, Verordening (EG) nr. 110/2008 en Richtlijn 2000/13/EG (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 34).

    [12]             Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).

    [13]             Verordening (EG) nr. 606/2009 van de Commissie van 10 juli 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad, wat betreft de wijncategorieën, de oenologische procedés en de daarvoor geldende beperkingen (PB L 193 van 24.7.2009, blz. 1).

    [14]             Verordening (EG) nr. 607/2009 van de Commissie van 14 juli 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad wat betreft beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, traditionele aanduidingen, etikettering en presentatie van bepaalde wijnbouwproducten (PB L 193 van 24.7.2009, blz. 60).

    Top