EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AE4122

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering (COM(2013) 216 final)

PB C 67 van 6.3.2014, p. 160–165 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 67/160


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering

(COM(2013) 216 final)

2014/C 67/33

Rapporteur: Isabel CAÑO AGUILAR

De Commissie heeft op 16 april 2013 besloten, overeenkomstig artikel 304 van het VWEU, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering

COM(2013) 216 final.

De afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling, Milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 1 oktober 2013 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 oktober 2013 gehouden 493e zitting (vergadering van 16 oktober) onderstaand advies uitgebracht, dat met 134 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 8 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC staat achter de door de Commissie voorgestelde strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering, en benadrukt tegelijkertijd het prioritaire en fundamentele karakter van matigingsmaatregelen, gezien de negatieve gevolgen die de klimaatverandering nu al teweeg heeft gebracht in Europa.

1.2

Bij de tenuitvoerlegging van het nieuwe aanpassingsplan dient er rekening mee te worden gehouden dat de stijging van de temperatuur in Europa en de mogelijke versnelling van extreme weersfenomenen ertoe kunnen leiden dat de schade voor mensen, economie en milieu mogelijk groter zijn dan aanvankelijk werd aangenomen.

1.3

Er dienen specifieke maatregelen te worden geformuleerd voor de aanpassingsstrategie voor stedelijke gebieden - waar drie vierde van de Europese bevolking woont - en voor plattelandsgebieden die uitermate gevoelig zijn voor klimaatschommelingen.

1.4

Aangezien het optreden van de lidstaten doorslaggevend is, dient gewezen te worden op het gebrek aan resultaten op bepaalde terreinen sinds de publicatie van het Witboek in 2009. De Commissie dient te overwegen of ze niet een actievere rol wil spelen, waarbij ze de haar door het VWEU toegekende bevoegdheden ook daadwerkelijk benut.

1.5

Het EESC acht het van groot belang dat er in het volgende meerjarige financiële kader (MFK) in totaal 20 % van het budget wordt bestemd voor maatregelen in verband met het klimaat. Het bedrag van 192 miljard euro voor dit doel betekent wat dat betreft een aanzienlijke toename.

1.6

Zowel de nieuwe aanpassingstrategie als het MFK betekenen een belangrijke vooruitgang wat de integratie van de verschillende beleids- en financiële instrumenten van de Unie betreft.

1.7

In het Commissievoorstel dient een completer financieel beeld te worden geschetst, met de noodzakelijke bijdragen van zowel de lidstaten zelf, als van het bedrijfsleven en de huishoudens.

1.8

Het EESC dringt er bij de lidstaten op aan om, in zoverre ze dit nog niet gedaan hebben, dringend werk te maken van de formulering en nauwgezette tenuitvoerlegging van de nationale aanpassingsstrategieën.

1.9

Het onderschrijft in grote lijnen de door de Commissie voorgestelde acties, met inachtneming van de kanttekeningen in dit advies.

1.10

Het pleit ervoor om met name aandacht te besteden aan de structurele veranderingen die nodig zijn voor de doorvoering van de aanpassingsstrategie op bepaalde beleidsterreinen en bij de productie van goederen en diensten, en om daarbij - onder meer - rekening te houden met de impact op de werkgelegenheid, de industrie, de bouwsector en op O&O&I.

2.   Samenvatting van de mededeling

2.1

In het Witboek uit 2009 "Aanpassing aan de klimaatverandering" (1) werd een actiekader in twee fasen voorgesteld, waarvan de eerste (2009-2012) een op 33 maatregelen gebaseerde aanpassingsstrategie inhield.

2.2

De onderhavige mededeling staat in het teken van de tweede fase en heeft drie doelstellingen:

de lidstaten aanmoedigen om meer actie te ondernemen

met meer kennis van zaken beslissingen te kunnen nemen, en

EU-maatregelen doorvoeren om de impact van de klimaatverandering te temperen en om vooral in kwetsbare sleutelsectoren de aanpassing te stimuleren.

Ter concretisering van deze doelstellingen worden er 8 actielijnen voorgesteld.

2.3

De Commissie is van mening dat door prioriteit te geven aan coherente, flexibele en participatieve benaderingen, het goedkoper is om vroegtijdige en geplande aanpassingsmaatregelen te nemen dan de prijs te betalen voor het niet doorvoeren van aanpassingen. Volgens tal van verwachtingen zal de huidige tendens in de klimaatverandering, vooral wanneer het om ongunstigere weersomstandigheden gaat, tot grote economische kosten voor de EU leiden als er geen passende maatregelen worden getroffen (2).

2.4

De aanpassingsmaatregelen dienen zowel op lokaal, regionaal als nationaal niveau te worden genomen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het EESC staat achter de door de Commissie voorgestelde strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering en is het met haar eens dat er niet met het argument van onzekerheid mag worden geschermd om niet in actie te komen. Tegelijkertijd benadrukt het EESC het prioritaire en fundamentele karakter van matigingsmaatregelen, aangezien de beschikbare gegevens voldoende zeggen over de negatieve gevolgen die de klimaatverandering al teweeg heeft gebracht in Europa en over de verwachting dat dit in de toekomst nog zal verergeren.

3.2

Halverwege de jaren '90 begon de EU een campagne om de wereldwijde opwarming te beperken tot 2 °C boven het pre-industriële niveau, hetgeen uiteindelijk in de conferentie van Cancún (2010) werd bevestigd. Om die doelstelling te realiseren is er een aanzienlijke vermindering van de uitstoot van broeikasgassen nodig, maar de huidige tendens gaat de andere kant op. Bij de tenuitvoerlegging van het nieuwe plan dient in aanmerking te worden genomen dat de stijging van de temperatuur in Europa sneller verloopt dan voor de rest van de planeet, waardoor extreme weersfenomenen zich vaker kunnen voordoen, hetgeen een groter risico op schade met zich meebrengt voor mens, milieu en economie dan aanvankelijk was gedacht.

3.3

Doordat natuur heeft plaatsgemaakt voor gebouwen en allerlei soorten infrastructuur, zal de impact van bepaalde natuurlijke fenomenen in stedelijke gebieden - waar drie vierde van de Europese bevolking woont - waarschijnlijk groter zijn. Hitte en overstromingen zullen hun weerslag hebben op burgers en met name kwetsbare groepen (kinderen, ouderen), maar ook op de economie, het toerisme en de infrastructuur, met negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid en de levensstandaard van de bevolking. Plattelandsgebieden zijn uitermate gevoelig voor klimaatschommelingen, vanwege de impact ervan op de landbouw, de veeteelt en de bosbouw, alsook het risico van ontvolking en van de toename van de armoede.

3.4

Een belangrijke factor bij het streven naar een grotere klimaatbestendigheid is het feit dat de klimaatindicatoren zowel door de tijd heen als in relatie tot elke microregio kunnen variëren. Het is met name een kwestie van temperatuur, sneeuw en regen, weer en luchtvochtigheid. De stedenbouwkundige en bouwnormen zullen moeten worden aangepast aan de toekomstige maximum- en minimumwaarden. De bossen dienen bijvoorbeeld over voldoende veerkracht te beschikken om bestand te zijn tegen de krachtigste orkaan van hun levenscyclus, die meestal rond de 100 jaar duurt.

3.5

De aanpassing aan de klimaatverandering brengt onvermijdelijk kosten met zich mee, en volgens de definitie van de aan de rekenmethode voor de overheidsschuld ten grondslag liggende basisprincipes, hebben die het karakter van een impliciete schuld. Indien er nog meer van dit soort schulden bijkomen voor de schatkist, wordt die impliciete een expliciete schuld. De schade kan echter binnen de perken worden gehouden, bijvoorbeeld door beschermingsmaatregelen te nemen tegen overstromingen. De resultaten van de investeringen in aanpassingsmaatregelen verschillen aanzienlijk naargelang van de financieringsbronnen, die afkomstig kunnen zijn van de EU, de nationale overheid, het bedrijfsleven of van de huishoudens. In het voorstel van de Commissie worden de financieringsbronnen van de Unie slechts tot op zekere hoogte in kaart gebracht. Maar er dient een beroep te worden gedaan op al deze bronnen, en wel via efficiënte structuren en in toereikende hoeveelheden.

3.6

Tot op heden hebben 15 EU-lidstaten nationale aanpassingsstrategieën goedgekeurd, maar zijn er slechts drie die specifieke aanpassingsplannen hebben uitgewerkt. Vier jaar na het Witboek, en ondanks de urgentie van de zaak, bevindt het aanpassingsproces zich volgens de Commissie "in de meeste gevallen echter nog in een vroeg stadium; er zijn relatief weinig concrete maatregelen in de praktijk". Het Comité dringt er derhalve bij de lidstaten op aan om, in zoverre ze dit nog niet gedaan hebben, dringend werk te maken van de formulering en nauwgezette tenuitvoerlegging van de nationale aanpassingsstrategieën.

3.7

De Commissie heeft tot op heden een onmisbare rol vervuld om de aanpassingsstrategie van de EU kracht bij te zetten en te promoten en de besluiten van de lidstaten te coördineren; het zijn de lidstaten die de hoofdverantwoordelijkheid dragen wat de goedkeuring van efficiënte en gecoördineerde maatregelen ter vermindering van de risico's van klimaatverandering betreft. Het optreden van de lidstaten is cruciaal, maar er dient op gewezen te worden dat er sinds de publicatie van het Witboek onvoldoende vooruitgang is geboekt op bepaalde terreinen. De Commissie dient te overwegen of ze niet een actievere rol wil spelen op dit gebied, waarbij ze haar door het VWEU toegekende bevoegdheden ook daadwerkelijk benut.

3.8

In het voorstel van het MFK 2014-2020 (3) pleit de Commissie ervoor om minimaal 20 % van het totale budget te besteden aan met het klimaat samenhangende kwesties. Het verheugt het EESC dat de Raad en het Europees Parlement dit criterium hebben aanvaard. Voor de klimaatmaatregelen wordt binnen het MFK ongeveer 192 miljard euro uitgetrokken (voor matiging en aanpassing). In vergelijking met het MFK voor 2007-2013, waarin slechts 6 miljard euro was geoormerkt, houdt dit een aanzienlijke toename in.

3.9

Het EESC acht het van fundamenteel belang dat de klimaatmaatregelen goed worden geïntegreerd in de verschillende financiële beleidsmaatregelen en -instrumenten van de Unie (Cohesiefonds, Structuurfondsen, I&O, GLB, trans-Europese netwerken, enz.) en dat deze een horizontaal karakter behouden. Zowel de nieuwe strategie als het MFK 2014-2020 betekenen een vooruitgang in die richting.

3.10

Aangezien de gevolgen van de klimaatverandering ernstiger worden, zal het Europese Milieuagentschap meer werk krijgen en het EU-beleid inzake matiging en aanpassing in belang toenemen. Het EESC wil derhalve pleiten voor een toename in financiële en menselijke middelen.

3.11

Het EESC wijst erop dat er bij de aanpassingsstrategie rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de klimaatverandering voor de volksgezondheid. Er bestaat al onderzoek naar dit vraagstuk (V. ”Impacts of climate change in human health in Europe. PESETA-Human health study”, 2009). Ook dient er gezorgd te worden voor voldoende geschikte noodhulpdiensten in geval van extreme omstandigheden.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1   Actie1: alle lidstaten aanmoedigen tot vaststelling van veelomvattende aanpassingsstrategieën

4.1.1

De Commissie verwijst naar het in 2014 ingevoerde scorebord inzake de voorbereiding op de aanpassing. Zoals vastgelegd in de (momenteel in voorbereiding zijnde) verordening betreffende het bewakingssysteem en het scorebord, zal de Commissie in 2017, op basis van de door haar ontvangen verslagen, de aanpassingsparaatheid evalueren en indien nodig een juridisch bindend instrument voorstellen.

4.1.2

Het EESC staat achter de mogelijkheid om artikel 192 van het VWEU inzake wetgevende bevoegdheden op het vlak van milieu toe te passen. In eventuele Europese wetgeving zouden specifieke maatregelen, uitvoeringstermijnen, controlemechanismen en mogelijke sancties voor nalatigheid moeten worden overwogen. Vanwege de urgentie van de zaak zouden de termijnen voor dit besluit opnieuw moeten worden overwogen.

4.2   Actie 2: verstrekking van LIFE-financiering ter ondersteuning van capaciteitsopbouw en intensivering van de aanpassingsmaatregelen in Europa (2013-2020).

4.2.1

Het Comité heeft zich al positief uitgelaten over het voorstel voor een LIFE-verordening, aangezien een stijging van het budget met 3,2 miljard euro voor de periode 2014-2020 zijns inziens een gunstig signaal is (4). Het subprogramma Klimaatactie (904,5 miljoen euro in het eerste Commissievoorstel), bestaat uit drie prioritaire gebieden en zou er in principe als volgt uitzien: matiging van de klimaatverandering (45 %), aanpassing aan de klimaatverandering (45 %), en governance en informatie (10 %).

4.2.2

De Commissie heeft vijf kwetsbare gebieden in kaart gebracht waarover de middelen in gelijke mate moeten worden verspreid:

grensoverschrijdend beheer van overstromingen

grensoverschrijdend beheer van kustgebieden

integratie van de aanpassing aan klimaatverandering in de ruimtelijke ordening

berg- en eilandgebieden

duurzaam beheer van water (de bestrijding van woestijnvorming en bosbranden in gebieden met verhoogd droogterisico).

4.3   Actie 3: Invoering van aanpassing in het kader van het Convenant van burgemeesters (2013/2014)

4.3.1

Het "Burgermeestersconvenant" - dat op initiatief van de Commissie tot stand is gekomen - heeft ten doel om verder te gaan dan de door de EU voor 2020 vastgestelde 20 % vermindering van de CO2-uitstoot, hetgeen absoluut volledige steun verdient.

4.3.2

De Commissie vermeldt zijdelings dat ze de aanpassing in de steden zal "steunen", maar geeft geen verdere toelichting. Gezien het vrijwillige karakter van het convenant zou het een goede zaak zijn als de ondertekenende burgemeesters met hulp van de Commissie meetbare doelstellingen en evaluatiemechanismen opstellen wat de naleving van de aanpassingsmaatregelen betreft. De Commissie zou deze aspecten verder moeten uitwerken, zodat een daadwerkelijk EU-beleid inzake de aanpassing in stedelijke gebieden tot stand komt. Er bestaan al ervaringen in bepaalde lidstaten (bijv. de Performance Indicator for Climate Change Adaptation - NI188 - in het UK).

4.4   Actie 4: het overbruggen van de kenniskloof

4.4.1

De Commissie vermeldt vier belangrijke kennislacunes en geeft aan dat ze zich met de lidstaten en de belanghebbende actoren zal "inspannen" om dit te verbeteren:

informatie over schade en de kosten en baten van aanpassing;

analyses en risicobeoordelingen op regionaal en lokaal niveau;

kaders, modellen en instrumenten ter ondersteuning van de besluitvorming en ter beoordeling van de doeltreffendheid van de verschillende aanpassingsmaatregelen;

manieren om vroegere aanpassingsinspanningen te bewaken en evalueren.

4.4.2

In het programma Horizon 2020 (2014-2020) wordt 1 962 miljoen euro geoormerkt voor het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, waarbij nog eens 656 miljoen euro afkomstig van Euratom moet worden opgeteld. Dit betreft een aanzienlijke stijging in vergelijking met het zevende kaderprogramma (ca. 17 miljard euro).

4.4.3

Het EESC wil benadrukken dat het gebrek aan specifieke gegevens niet als excuus mag gelden om beslissingen uit te stellen, aangezien er talrijke bewijzen bestaan voor de negatieve effecten van de klimaatverandering.

4.5   Actie 5: Climate-Adapt verder te ontwikkelen als centraal punt voor alle informatie over aanpassing in Europa en opname (in 2014) van de toekomstige Copernicus -klimaatdiensten.

4.5.1

Het Comité staat achter het besluit om Climate-Adapt verder te ontwikkelen als centraal punt voor alle informatie over klimaataanpassing. De interactie van Climate-Adapt met de nationale aanpassingsportalen zal extra inspanningen van de lidstaten vergen, aangezien er momenteel maar in zes lidstaten dergelijke integraal opgezette portalen bestaan. De door de regionale overheden en de particuliere sector ter beschikking gestelde informatie is momenteel nog ontoereikend.

4.5.2

Het EESC is van oordeel dat de klimaatdiensten van Copernicus (inzameling van gegevens via een Europees netwerk van op de grond opgestelde satellieten en systemen) van groot belang zijn voor de goedkeuring van de maatregelen. Naast de waarnemingen van andere diensten - met name die van de NASA - draagt Europa zo bij tot de wereldwijde bestrijding van de klimaatverandering.

4.6   Actie 6: bevordering van de klimaatbestendigheid van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB)

4.6.1.1

GLB: op directe of indirecte wijze is de landbouw globaal gezien voor zo'n 30 % van de uitstoot van broeikasgassen verantwoordelijk, en dus bestaan er voor deze sector ook veel kansen om zijn uitstoot terug te dringen dankzij efficiëntere landbouwmethoden. In tegenstelling tot andere sectoren is de directe uitstoot inherent aan de productiewijze, en dus dienen de specifieke kenmerken in aanmerking te worden genomen.

4.6.1.2

In het advies over "Het verband tussen klimaatverandering en landbouw in Europa" (5) legt het Comité de nadruk op de ernstige problemen die ontstaan als gevolg van de droogte in de zuidelijke regio's van Europa en wijst er onder meer op dat "de landbouw niet alleen slachtoffer is van de klimaatverandering; ze draagt ook bij tot de uitstoot van de broeikasgassen". Daarom roept het EESC de Commissie op "om nader te onderzoeken welke verschillen in klimaateffecten er bestaan tussen de diverse vormen van agrarisch grondgebruik, zodat op basis hiervan beleidsmaatregelen – bijv. in het kader van het steunbeleid – kunnen worden geformuleerd."

4.6.1.3

Het EESC neemt kennis van het feit dat er volgens het GLB-akkoord van 26 juni 2013 tussen 2014 en 2020 meer dan 100 miljard euro zal worden geïnvesteerd om de landbouw te helpen bij het aanpakken van problemen in verband met de kwaliteit van de bodem, het water, de biodiversiteit en de klimaatverandering. Met het oog hierop zal 30 % van de rechtstreekse betalingen bestemd worden voor milieuvriendelijke landbouwpraktijken en tenminste 30 % van de begroting van de programma's voor plattelandsontwikkeling voor "groene landbouw".

4.6.1.4

Cohesie: niet handelen of het uitstellen van maatregelen zou de cohesie in de EU kunnen aantasten. De klimaatverandering zal de maatschappelijke verschillen in de EU waarschijnlijk nog aanscherpen. Het is derhalve zaak om extra aandacht te besteden aan regio's en sociale groepen die extra kwetsbaar zijn en die zich om uiteenlopende redenen al in een ongunstige positie bevinden zoals bijvoorbeeld een zwakke gezondheid, een laag inkomen, gebrekkige huisvesting of een beperkte mobiliteit.

4.6.1.5

Voor de programmeringsperiode 2014-2020 dient de Commissie een duidelijke boodschap over te brengen, in de zin dat alle Europese beleid in het teken moet staan van de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering. De aanpassing dient ook expliciet in alle strategische nationale kaders en in de operationele programma's te worden opgenomen. In dit verband wil het EESC ervoor pleiten dat de goedkeuring van projecten afhankelijk wordt gemaakt van de naleving van milieucriteria. De projecten die een negatieve invloed hebben op de klimaatverandering zouden tot een minimum moeten worden beperkt of zelfs volledig worden uitgesloten. In de wetsvoorstellen van de Commissie over het cohesiebeleid die in 2014 in werking zullen treden wordt de aanpassing aan de klimaatverandering wel vermeld, maar volgens het Comité zouden de criteria wel kunnen worden aangescherpt.

4.6.1.6

GVB: De Commissie heeft geen specifieke maatregelen aangekondigd in dit verband. Volgens de FAO dient de fundamentele doelstelling van het aanpassingsbeleid de duurzaamheid van mariene ecosystemen te zijn waar de visserij van afhankelijk is.

4.6.1.7

Een van de sectoren die het hardst worden getroffen door de klimaatverandering is de bosbouw, die een natuurlijke en uitermate waardevolle opslagplaats voor CO2 vormt. Orkaanwinden kunnen bosgebieden verwoesten, hetgeen een vroegtijdige vervanging van de bomen zou vereisen. Het aantal verwoestende bosbranden zal in droge en warme tijden nog toenemen. Deze factoren zijn van grote invloed op de economie van de sector en op de verschillende functies die het platteland vervult.

4.7   Actie 7: zorgen voor een meer klimaatbestendige infrastructuur

4.7.1

Dit is waarschijnlijk de belangrijkste uitdaging waarvoor de lidstaten staan wat de aanpassingsstrategie betreft. Hoofduitdagingen voor de infrastructuur betreffen de extreme weersomstandigheden die door de klimaatverandering nog kunnen worden verhevigd; overstromingen van de rivieren en overstromingen door stijging van de zeespiegel; problemen met de energie- en waterbevoorrading, en toename van de operationele kosten van ondernemingen vanwege de temperatuurstijging. Bepaalde infrastructuur wordt misschien niet rechtstreeks aangetast, maar is niet meer operatief indien er geen fysieke toegang meer is tot de diensten (cf. ICT-diensten).

4.7.2

Publieke en particuliere investeerders dienen rekening te houden met de mogelijke gevolgen van klimaatopwarming bij het opmaken van de begroting voor infrastructuurprojecten. Bepaalde openbare werken zullen extra investeringen van de lidstaten vergen, die vanwege de economische crisis in veel gevallen te kampen hebben met begrotingsbeperkingen.

4.7.3

De Commissie is voornemens om met de Europese normalisatie-instellingen (CEN, Cenelec, ETSI), de financiële en de wetenschappelijke instellingen samen te werken om de noodzakelijke veranderingen door te voeren in de standaardiseringsprogramma's voor gebouwen en openbare werken, en baseert zich daarbij op haar mandaat om de gevolgen van de klimaatverandering voor de Europese normen te beoordelen. Het Comité wijst er in dit verband op dat het robuuste en betrouwbare karakter van de infrastructuur belangrijkere normaliseringscriteria moeten worden dan het puur economische criterium van winstgevendheid voor de investeerders. Gezien het feit dat er in Europa al voorbeelden bestaan die aantonen dat het indammen van rivieren of het droogleggen van waterrijke gebieden de overstromingsrisico's hebben doen toenemen, zouden er modellen voor een rationele ruimtelijke ordening moeten komen. Zo zou het Comité bijvoorbeeld een lans willen breken voor maatregelen als groene façades of groendaken waar dat mogelijk is.

4.7.4

Bij de aanpassingsstrategie dient rekening te worden gehouden met de vergrijzing van de bevolking, aangezien oudere mensen en vooral hoogbejaarden zeer veel last ondervinden van extreem warme of natte dagen. Zo dient bijvoorbeeld te worden overwogen om in zorgcentra en bejaardentehuizen airconditioningsystemen te installeren die krachtig genoeg en betrouwbaar zijn en weinig CO2 uitstoten.

4.7.5

Het EESC heeft zich in eerdere adviezen (CES1607-2011 en CES 492-2012) voorstander getoond van de invoering van een tweelagenaanpak van de trans-Europese Vervoersnetwerken (TEN-T) en van het aanleggen van bepaalde aangewezen Europese vervoerscorridors, vanuit de wens om een coherent vervoersnetwerk voor de belangrijkste goederen- en passagiersstromen te creëren. Het beschouwt dit als een zinvolle doelstelling, die ook is gebaseerd op de noodzaak om prioriteiten te stellen voor de benutting van de schaarse financiële middelen. Een concentratie van infrastructuurinvesteringen voor dergelijke corridors verhoogt echter ook de kwetsbaarheid van het EU-vervoerssysteem in geval van onderbreking van het systeem. Dit aspect dient te worden meegenomen bij de planning en financiering van de corridorinvesteringen. Los van een goede klimaatbestendigheid van de infrastructuur, zou dit ook moeten betekenen dat er in het kader van deze Europese transportcorridors vooraf omleidingen en ringwegen worden gepland.

4.8   Actie 8: bevordering van verzekeringen en andere financiële producten voor klimaatbestendige investeringen en zakelijke beslissingen

4.8.1

Het rapport inzake de verzekering tegen natuurlijke rampen in de Unie (Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Europese Commissie, 2012, Natural Catastrophes: Risk Relevance and Insurance Coverage in the EU) toont aan dat er betere statistische gegevens nodig zijn. Op basis van de huidige gegevens is het concept van dekking door particuliere verzekeringen en interventies - voorafgaand of nadien - van de regering in verhouding tot het bbp over het algemeen nog niet sterk doorgedrongen. Zo zijn er in de meeste lidstaten bijv. maar weinig verzekeringen tegen overstromingen, behalve in de gevallen waarin een dekking tegen overstromingen wordt aangeboden die gekoppeld is aan andere verzekeringen. Ook het percentage verzekeringen tegen storm- en droogteschade ligt nog laag, al lijkt de laatste schadepost niet zo omvangrijk te zijn in de lidstaten.

4.8.2

Het EESC verwelkomt het besluit van de Commissie om een groenboek over verzekeringen tegen natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen (6) uit te brengen, teneinde verzekeraars aan te sporen en dit al te zware risico niet alleen ten laste van het overheidsbudget te doen komen. Het wil daarbij wel het volgende opmerken:

door goedkeuring van de juiste aanpassingsmaatregelen kunnen de verzekeringskosten worden teruggedrongen;

er is behoefte aan een verzekeringsbeleid dat speciaal rekening houdt met de situatie van de producenten en dat geldt met name voor de landbouwsector;

gezien de enorme omvang van de risico's, dient de staat te fungeren als eindverzekeraar; en

er zijn sociale maatregelen nodig voor de meest kwetsbare personen die niet voldoende middelen hebben om een verzekering af te sluiten.

5.   Het EESC dringt erop aan om met name de structurele veranderingen die nodig zijn voor de doorvoering van de aanpassingsstrategie op bepaalde beleidsterreinen en bij de productie van goederen en diensten goed te bekijken. Hoewel de klimaatverandering met name gevolgen zal hebben voor de landbouw, de bosbouw, de bouwnijverheid en de infrastructuur, zijn er waarschijnlijk aanpassingsmaatregelen nodig voor veel andere onderdelen van de economie, zoals:

de werkgelegenheid: tot op heden bestaat er geen nauwgezet onderzoek naar de impact die de aanpassingsmaatregelen op de beroepsopleiding van werknemers of op de werkgelegenheid hebben;

de industrie: vanwege de grote diversiteit aan (industrie)sectoren is de impact van de klimaatverandering niet overal gelijk; De aanpassingen - indien nodig - vragen ook om investeringen, en in bepaalde industriesectoren, zoals de ijzer- en staalindustrie, betekent de terugdringing van de CO2-uitstoot al een belangrijke inspanning op technologisch en financieel vlak. Bij de opmaak van de begroting dient er al rekening te worden gehouden met de vereiste investeringen en investeerders dienen hierover goed te worden ingelicht.

de bouwnijverheid: de bouw van huizen en van infrastructuur zullen grondig worden beïnvloed door de aanpassingsmaatregelen, en dat zal ongetwijfeld een stijging van de kosten met zich meebrengen. In de "Europese normen" zijn tot dusver geen vereisten ter zake opgenomen en dat moet zeker worden aangepakt (7);

O+O+I: de klimaatverandering heeft de laatste decennia al invloed uitgeoefend op de toekenning van de financiële middelen (dat blijkt wel uit de nieuwe begroting van de Unie) en op de onderzoeksprogramma's van gespecialiseerde universiteiten en onderzoekscentra. Er zijn nieuwe loopbanen en beroepen ontstaan. Deze tendens zal in de toekomst waarschijnlijk nog sterker worden.

Brussel, 16 oktober 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  COM(2009) 147 final.

(2)  Werkdocument van de Commissie, SWD(2013) 132 final.

(3)  COM(2011) 500 final.

(4)  PB C 191 van 29.6.2012, pp. 111-116.

(5)  PB C 27 van 3.2.2009, blz. 59.

(6)  COM(2013) 213 final.

(7)  PB C 198, 10.07.2013, p. 45-50.


Top