Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012IE0188

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De handelsrelaties tussen grootwinkelbedrijven en leveranciers van voedingsmiddelen — Huidige stand van zaken” (initiatiefadvies)

    PB C 133 van 9.5.2013, p. 16–21 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    9.5.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 133/16


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De handelsrelaties tussen grootwinkelbedrijven en leveranciers van voedingsmiddelen — Huidige stand van zaken” (initiatiefadvies)

    2013/C 133/03

    Rapporteur: Igor ŠARMÍR

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 12 juli 2012 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

    „De handelsrelaties tussen grootwinkelbedrijven en leveranciers van voedingsmiddelen – huidige stand van zaken”

    De afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 9 januari 2013 goedgekeurd.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 februari 2013 gehouden 487e zitting (vergadering van 13 februari 2013) onderstaand advies uitgebracht, dat met 79 stemmen vóór en 6 tegen, bij 2 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Het EESC stelt vast dat grootwinkelbedrijven in alle landen oligopolies vormen. Uit de marktaandeelcijfers blijkt dat overal een handjevol detailhandelaren het grootste deel van de markt beheerst. Dit levert hun een zeer sterke onderhandelingspositie op, waardoor zij leveranciers verre van evenwichtige handelsvoorwaarden kunnen opleggen.

    1.2

    De grootwinkelbedrijven die deel uitmaken van een oligopolie concurreren alleen met elkaar in relatie tot de consument. Ze dingen met elkaar om de gunst van de consument. In relatie tot de leveranciers lijkt die concurrentiedruk daarentegen nauwelijks aanwezig te zijn. In de strijd om de consument concurreren ze bovendien vooral op de eindprijs en worden de sociale en milieuaspecten van de integrale kwaliteit onvoldoende meegenomen (1).

    1.3

    De prijsvorming en winstmarges van de verschillende spelers zijn zeer ondoorzichtig. Door de kortingen die grootwinkelbedrijven leveranciers onderhands opleggen, krijgen laatstgenoemde een aankoopprijs uitbetaald die niet overeenkomt met de reële opbrengst van hun product.

    1.4

    Voor het EESC is er geen contractvrijheid als één van de contractpartijen haar voorwaarden kan opleggen aan haar handelspartners. De misbruik- en concurrentieverstorende praktijken die grootwinkelbedrijven tegenover leveranciers van voedingsmiddelen hanteren, zijn voor het EESC het signaal dat er geen echte contractvrijheid is. Dergelijk misbruik is niet alleen nadelig voor de producenten, maar ook voor de consument (met name op lange termijn). De omvang die het misbruik thans aanneemt, schaadt het algemeen belang, meer bepaald het economisch belang van landen.

    1.5

    Het EESC stelt vast dat zulke uitermate zorgwekkende misbruikpraktijken alleen in de relatie tussen grootwinkelbedrijven en leveranciers van voedingsmiddelen waar te nemen zijn. De voedingsindustrie voert geen misbruikpraktijken tegenover de landbouwers, noch voeren grootwinkelbedrijven misbruikpraktijken tegenover andere leveranciers dan die van voedingsmiddelen.

    1.6

    Pogingen van landbouw- en verwerkende bedrijven om zich te groeperen in een organisatie zijn in sommige lidstaten bestraft door de nationale mededingingsautoriteit, omdat het gewicht van deze groeperingen alleen werd afgemeten aan de nationale productie.

    1.7

    Voor het EESC is het duidelijk dat de markt hier faalt en dat de situatie alleen maar zal verergeren als er geen adequaat regelgevend kader komt.

    1.8

    Het is van mening dat zelfregulering niet volstaat om de vastgestelde concurrentieverstoringen aan te pakken. Gedragscodes zullen het evenwicht in de handelsbetrekkingen niet kunnen herstellen. Vanwege de aard van de misbruikpraktijken is een wettelijk verbod nodig en gerechtvaardigd.

    1.9

    Het EESC roept de Commissie op om werk te maken van het probleem. Zij moet het daadwerkelijke gewicht en de invloed van de oligopolies blootleggen en onderzoeken in hoeverre hun invloed vergelijkbaar is met die van monopolies, zodat de beginselen uitgangspunten van de mededingingsregels naar behoren kunnen worden aangepast.

    1.10

    Belangrijk is dat ook de Commissie erkent dat er in de relatie tussen grootwinkelbedrijven en leveranciers van voedingsmiddelen geen contractvrijheid is.

    1.11

    Het EESC vraagt de Commissie oplossingen voor te stellen om het systeem doorzichtiger te maken. Idealiter zouden de kortingen die grootwinkelbedrijven onderhands bedingen officieel verrekend moeten worden, m.a.w. de supermarktketens moeten worden verplicht om de prijs van de verschillende diensten die zij de leveranciers aanrekenen door te berekenen in de aankoopprijs van het product, zodat zichtbaar wordt hoeveel de leverancier daadwerkelijk voor zijn product krijgt.

    1.12

    De Commissie dient de nationale mededingingsautoriteiten duidelijke instructies te geven om bij de evaluatie van de onderhandelingsmacht van producentengroeperingen rekening te houden met de relevante markt, d.w.z. met het geheel van voedingsmiddelen van eenzelfde categorie die op de markt van de betrokken lidstaat worden aangeboden en niet alleen met de voedingsmiddelen die in het land geproduceerd zijn.

    1.13

    Het EESC verzoekt de Commissie met klem om het principe van zelfregulering op te geven en een bindende wettekst voor te stellen die eerlijke mededinging aanmoedigt zodat de situatie in de voedingsmiddelenindustrie kan worden verbeterd. Dergelijke regelgeving dient niet te zijn gericht op bescherming van de mededinging maar moet lidstaten de mogelijkheid bieden als eiser op te treden in administratieve en juridische procedures als hun economisch belang in het gedrang komt.

    1.14

    Van belang is dat in de uit te werken wetgeving niet uitsluitend de marktlogica wordt gevolgd, maar ook een maatschappelijke keuze wordt gemaakt om de concentratietendens van steeds machtiger wordende grootwinkelbedrijven in te dammen en andere handelsvormen, bijv. de onafhankelijke detailhandel, traditionele buurtmarkten en rechtstreekse verkoop van producent aan consument, te bevorderen. Het EESC verzoekt de Commissie om in de documenten die momenteel worden voorbereid m.b.t. het tegengaan van voedselverspilling bijzondere aandacht te besteden aan kortere distributieketens.

    2.   Toelichting

    2.1   Veranderende perceptie van grootwinkelbedrijven

    Er is steeds meer aandacht voor de relatie tussen grootwinkelbedrijven en leveranciers van voedingsmiddelen. De situatie leidt inmiddels zelfs tot ongerustheid. Toch was het tien jaar geleden nog taboe om hierover te spreken, zowel voor overheden en instellingen van de EU als voor de meeste journalisten (2), dit ondanks het feit dat er in 1992 in Frankrijk al eerste wetgevingspogingen werden ondernomen en in Groot-Brittannië in 1999 en 2000 door de mededingingsautoriteit onderzoek is gedaan naar misbruikpraktijken van grootwinkelbedrijven tegenover leveranciers van voedingsmiddelen, waarbij de conclusie luidde dat de supermarkten misbruik maakten van hun afnemersmacht (d.i. het vermogen van de koper om gunstigere inkoopvoorwaarden te bedingen dan op een markt met volledig vrije mededinging (3)). De opvatting was over het algemeen dat grootwinkelbedrijven van algemeen nut zijn en dat eenieder er baat bij heeft. De ontwikkeling van deze bedrijfsvorm werd zelfs gezien als een teken van de economische gezondheid van een land. Overheden en media wezen vooral op de onmiskenbaar positieve aspecten, met name de mogelijkheid om vrijwel alles op één plek te kopen tegen een interessante prijs alsook de geboden faciliteiten (bijv. voldoende parkeerplaatsen) en diensten. Sinds ongeveer vijf jaar is er echter sprake van een radicale ommekeer en hebben de Europese instellingen diverse kritische documenten over het onderwerp gepubliceerd.

    2.2   De oligopoliepositie van grootwinkelbedrijven

    2.2.1

    Zo'n dertig jaar geleden kende het grootwinkelbedrijf een versnelde ontwikkeling, een trend die nauw samenhing met de mondialisering. De meeste grote handelsondernemingen die momenteel de detailhandelmarkt beheersen zijn multinationals. Zij weten veel meer dan het midden- en kleinbedrijf (mkb) te profiteren van de nieuwe voorwaarden die de mondialisering biedt.

    2.2.2

    De snelle groei van multinationals (waaronder grootwinkelbedrijven) gaat dikwijls ten koste van het mkb. In veel sectoren beheerst een handjevol multinationals grotendeels de markt. Behalve de detailhandel geldt dit bijv. voor de farmaceutische en voedingsindustrie, de zaaigoedindustrie (4), de aardolieverwerkende industrie en de bankensector. De multinationals hebben geen monopolie. In de meeste gevallen wedijveren ze met andere multinationals en zelfs met middelgrote en kleine bedrijven, zodat officieel niet gesproken mag worden van een dominante marktpositie (5).

    2.2.3

    De grote Europese detailhandelsondernemingen doen actief mee in de strijd om de verovering van de wereldmarkt. Het Britse distributiebedrijf Tesco, de Franse detailhandelsbedrijven Auchan en Carrefour, de Duitse en Oostenrijkse multinationals Kaufland, Lidl, Metro en Billa en de Nederlandse holding Ahold zijn in diverse landen vertegenwoordigd.

    2.2.4

    Het gevolg is dat in meerdere landen een handjevol grootwinkelbedrijven de detailhandelmarkt voor voedingsmiddelen doeltreffend beheerst. In Duitsland bijv. beheersen vier ondernemingen 85 % van de markt, in Groot-Brittannië beheersen eveneens vier ondernemingen 76 % van de markt, in Oostenrijk beheersen drie detailhandelsbedrijven 82 % van de markt, in Frankrijk en Nederland beheersen vijf ondernemingen 65 % van de markt enz. (6). Deze situatie maakt duidelijk dat enerzijds geen van de detailhandelbedrijven voldoet aan de officiële definitie van dominante marktpositie, anderzijds drie à vijf handelsondernemingen het grootste deel van de markt beheersen en een oligopolie vormen.

    2.2.5

    Ondernemingen die deel uitmaken van het oligopolie wedijveren wel degelijk met elkaar, maar alleen in de strijd om de consument. Ten aanzien van de leveranciers is er nauwelijks sprake van concurrentie, zeker als die leveranciers middengrote of kleine bedrijven zijn. In tegenstelling tot de leveranciers, die met veel meer zijn, hebben de ondernemingen die de producten afnemen keuze te over. Anders gezegd, de leveranciers moeten zich grote inspanningen getroosten en talrijke concessies doen om te mogen leveren, terwijl de afnemers diegene kunnen kiezen die zich het meest flexibel opstelt ten aanzien van hun voorwaarden.

    2.2.5.1

    Bovendien moeten de producenten die als onderdeel van een gezonde en loyale handelsrelatie met hun distributeurs de legitieme eis stellen om aanspraak te maken op een eerlijk deel van de toegevoegde waarde tegelijkertijd oplettend blijven voor de signalen van de consument. Degenen die de samenstelling en presentatie van hun product weten te vernieuwen en aan te passen aan de vraag, hebben een sterkere onderhandelingspositie.

    2.3   Misbruikpraktijken

    2.3.1

    Door hun afnemersmacht kunnen grootwinkelbedrijven contractvoorwaarden opleggen, die van dien aard zijn dat gesproken kan worden van misbruik van die macht. Dergelijke contractvoorwaarden worden ook „misbruikpraktijken” of „oneerlijke praktijken” genoemd. Al meerdere malen is een enuntiatieve lijst van dergelijke praktijken opgesteld. Naast de constante druk op de aankoopprijs (naar beneden), laattijdige betalingen of extreem lange betaaltermijnen hebben de grootwinkelbedrijven met hun misbruikpraktijken het samenwerkingsmodel voor leverancier en afnemer volledig op de kop gezet. Enigszins vereenvoudigd gesteld, kunnen we zeggen dat de contractpartijen vroeger het volume en de prijs van de te leveren waar en de overige rechten en verplichtingen overeenkwamen, waarna de leverancier leverde en de afnemer betaalde. Met de opkomst van de grootwinkelbedrijven is dit model volledig veranderd. Leveranciers krijgen tegenwoordig steeds minder geld voor hun waar, terwijl zij steeds meer moeten betalen of andere tegenprestaties moeten leveren in ruil voor de door de afnemer geboden diensten. Zij die geld zouden moeten krijgen, moeten in plaats daarvan betalen! Het is opmerkelijk dat de grootwinkelbedrijven erin geslaagd zijn dit nieuwe model, dat tegenwoordig alom geaccepteerd is, op te leggen en dat niemand, te beginnen de bevoegde instanties, daar vraagtekens bij plaatst.

    2.3.2

    In het algemeen kan worden gesteld dat de meest voorkomende misbruikpraktijken betrekking hebben op twee aspecten van de relatie tussen leverancier en afnemer (7). In het ene geval wil de afnemer de commerciële kosten, nl. de kosten voor reclame en marketing, winkeluitrusting, distributie en leiding van de winkels, afwentelen op de leverancier. De detailhandelaren bereiken dit door de leverancier verschillende diensten, zoals opname in het assortiment of reclamebrochures, in rekening te brengen. In het tweede geval schuift de distributeur de kosten van zijn zakelijk risico af op de afnemer. In de praktijk gebeurt dit door de aankoopprijs achteraf bij te stellen al naar gelang hoe goed het product in kwestie verkoopt bij de eindverbruiker, zodat de leverancier voor de verschillen tussen de gewenste en de gerealiseerde omzet opdraait. Dit gebeurt middels een ingewikkeld systeem voor de vaststelling van de netto eindprijs (verschillende soorten kortingen). Deze twee mechanismen vervormen de eenvoudige commerciële formule volgens welke de productiekosten gedragen worden door de producent en de commerciële kosten door de handelaar.

    2.3.3

    Het nieuwe model voor de betrekkingen tussen detailhandelaars en leveranciers is ingevoerd onder het voorwendsel dat de toegenomen concurrentie in de detailhandel tot nauwere samenwerking noopte. De grootwinkelbedrijven redeneren dat het in het belang van de leveranciers is dat er meer van hun producten worden verkocht en dat het dus volstrekt legitiem is dat zij ook financieel participeren in de marketingkosten. Hoewel lang niet iedereen deze zienswijze deelt, zit er voor leveranciers niets anders op dan het model te accepteren. Voor de grootwinkelbedrijven lijkt het echter nog niet genoeg. Ze maken op steeds schandaliger wijze misbruik van de bredere commerciële samenwerking. Zo vragen ze veel te hoge bedragen voor de door hen geleverde diensten of ze rekenen de leveranciers compleet fictieve diensten aan. Dit laatste wordt ook „ongerechtvaardigde facturering” genoemd, omdat elke tegenprestatie ontbreekt. Om slechts enkele voorbeelden te noemen: „betaling voor een stabiele samenwerking”, „betaling opmaakkosten factuur”, „betaling vereffeningskosten factuur” of ook nog „bijdrage bedrijfsfeestkosten”. Hoe onwaarschijnlijk het ook mag klinken, maar grootwinkelbedrijven hebben daadwerkelijk dergelijke rekeningen naar hun voedingsmiddelenleveranciers gestuurd.

    2.3.3.1

    Franse afgevaardigden hebben meer dan 500 redenen gevonden die door inkoopcentrales werden aangevoerd om bijkomende voordelen van hun leveranciers te eisen (8).

    2.3.3.2

    Volgens de Europese Bond van voedselproducenten (FoodDrinkEurope) en de Europese Vereniging van merkartikelfabrikanten (AIM) werden in 2009 bij 84 % van de Europese leveranciers van grootwinkelbedrijven de contractvoorwaarden niet nagekomen; 77 % van hen kreeg te horen dat hun product uit het assortiment zou worden genomen als ze niet de de ongerechtvaardigde voordelen zouden verstrekken, 63 % van hen zag de door hen in rekening gebrachte prijs zonder gefundeerde commerciële reden naar onderen worden bijgesteld, en 60 % van hen werd verplicht ongerechtvaardigde rekeningen, dus rekeningen zonder enige reële tegenprestatie, te betalen.

    2.3.4

    De kortingen die de grootwinkelbedrijven hun leveranciers onderhands opleggen, maken het prijssysteem volledig ondoorzichtig. Noch de leverancier noch enige waarnemer van buitenaf kent de echte aankoopprijs. Dergelijke handelspraktijken gebaseerd op een „dubbele winstmarge” hebben grote gevolgen voor de consument en de leveranciers (9). Er moeten regels komen voor een doorzichtiger systeem.

    2.4   Geen contractvrijheid

    2.4.1

    Leveranciers accepteren dit voor hen uiterst nadelige systeem, omdat zij geen keuze hebben. Voor de verkoop van hun producten kunnen zij niet zonder de grootwinkelbedrijven. Daarom zijn zij, zolang als de samenwerking hun een minimale winstmarge biedt, steeds weer bereid een verkoopcontract te ondertekenen. De misbruikpraktijken van de verschillende grootwinkelbedrijven zijn vrijwel dezelfde. Het is daarom moeilijk te zeggen of het nu beter is met het ene dan wel het andere bedrijf samen te werken. De handelsbetrekkingen worden beheerst door angst (de vrees om uit het assortiment te worden gehaald), hetgeen ook in officiële documenten wordt erkend (10).

    2.4.2

    Toepassing van arbeidsvoorwaarden die een misbruik vormen, wordt in het algemeen als onethisch beschouwd. Kijken wij naar de hierboven genoemde voorbeelden, dan is dit nog zwak uitgedrukt. Wanneer de sterkste partij de handelsbetrekkingen dicteert en de andere partij niet echt de mogelijkheid heeft de voorwaarden te weigeren zou men eerder moeten spreken van chantage of racketeering. In dit geval geeft het ook geen pas te spreken van contractvrijheid, zoals de detailhandelaren en bevoegde instanties graag doen. Net zo min als er verondersteld kan worden dat er sprake is van contractvrijheid in de betrekkingen tussen natuurlijke monopolies (leveranciers van elektriciteit, gas enz.) en de consument is het misleidend om de betrekkingen tussen de grootwinkelbedrijven en leveranciers van voedingsmiddelen als zodanig te beschrijven.

    2.5   Gevolgen van misbruikpraktijken en benoeming van de slachtoffers

    2.5.1

    De misbruikpraktijken van grootwinkelbedrijven hebben niet alleen nadelige gevolgen voor de leveranciers, maar ook voor de consument. De leveranciers, met name producenten in het mkb, hebben het vaak bijzonder moeilijk om het hoofd boven water te houden, zodat zij in sommige gevallen de deuren moeten sluiten. De grote voedingsmiddelenondernemingen trekken zich veel beter uit de slag, omdat zij een minder grote opbrengst per product kunnen compenseren met grotere leveringshoeveelheden. Bovendien staan zij vrij sterk in de onderhandelingen. De grootwinkelbedrijven willen hun producten graag hebben en kunnen het zich niet permitteren hen te behandelen als een middelgroot- of klein bedrijf. Het resultaat is dat bijv. in Frankrijk 70 à 80 % van de omzet van grootwinkelbedrijven geleverd wordt door een twintigtal multinationals (11).

    2.5.2

    De consument profiteert volgens de bevoegde instanties het meeste van dit systeem, maar de werkelijkheid is minder rooskleurig dan men wil doen geloven. Meerdere elementen wijzen erop dat de misbruikpraktijken tegenover leveranciers ook nadelig kunnen uitpakken voor de consument. Enerzijds profiteert de consument niet altijd van de lage aankoopprijs (12), anderzijds heeft hij minder keus, wordt er minder geïnnoveerd en gaat de kwaliteit van een groot aantal voedingsmiddelen omlaag als gevolg van de permanente druk op de aankoopprijs, terwijl de detailhandelprijs omhooggaat (13).

    2.5.2.1

    Ook de sociale gevolgen mogen niet worden veronachtzaamd. Door hun manier van werken hebben de grootwinkelbedrijven enkele maatschappelijke taboes gebroken. De zondagen zijn bijv. niet meer heilig zoals vroeger het geval was. Hyper- en supermarkten zijn alle dagen van de week open, 24 uur op 24, met alle gevolgen van dien voor de arbeidsvoorwaarden.

    2.5.3

    Naast de voedingsmiddelenbranche betreft het probleem van de grootwinkelbedrijven veel andere sectoren. Maar het zijn in de eerste plaats de producenten van voedingsmiddelen die het slachtoffer zijn van misbruikpraktijken. Hier kunnen zonder meer verschillende verklaringen worden aangevoerd. Een eerste verklaring is dat fabrikanten van andere producten meer afzetkanalen hebben. Producenten van kleding, huishoudapparaten, boeken of sportartikelen kunnen naast de supermarkten terugvallen op netwerken van gespecialiseerde winkelzaken. Het is dus gerechtvaardigd om de aandacht vooral te richten op de betrekkingen tussen de grootwinkelbedrijven en de voedingsmiddelenleveranciers.

    2.5.4

    De hierboven genoemde misbruikpraktijken komen beduidend minder voor in de betrekkingen tussen landbouwproducenten en voedingsmiddelenindustrie, hoewel de ondernemingen in deze sector ook een grote afnemersmacht hebben. Er worden behoorlijk stevige onderhandelingen gevoerd over de aankoopprijs, maar een industrieel verlangt van zijn grondstoffenleverancier doorgaans geen financiële bijdrage voor de aankoop van een nieuwe flessenvulmachine, in tegenstelling tot de grootwinkelbedrijven die systematisch een financiële bijdrage van hun leveranciers eisen voor de modernisering van hun winkel of voor de opening van een nieuwe winkel.

    2.5.5

    Kortom, de hierboven genoemde misbruikpraktijken komen vooral voor in de betrekkingen tussen grootwinkelbedrijven en leveranciers van voedingsmiddelen. Vanwege de hierboven genoemde gevolgen en de omvang waarin de misbruikpraktijken worden toegepast is er echter nog een slachtoffer: het economisch belang van de staat. Het feit dat een deel van de leveranciers niet kan beantwoorden aan de eisen van de grootwinkelbedrijven en de economische problemen die daaruit voortvloeien, leiden in meerdere landen tot verval van de hele landbouw- en voedingsmiddelensector. Sommige landen die vroeger zelfvoorzienend waren voor voedingsmiddelen kunnen de voedselvoorziening nu niet meer verzekeren, wat in de huidige tijd niet zonder risico is.

    2.6   Mogelijke oplossingen

    2.6.1

    Sinds enige tijd is er van de kant van de overheden van de verschillende lidstaten en de Europese instellingen steeds scherpere kritiek te horen op de misbruikpraktijken van grootwinkelbedrijven tegenover hun leveranciers. Het EESC heeft zich in 2005 in een eerste document (14) zeer kritisch uitgelaten, maar vooral de schriftelijke verklaring van de leden van het Europees Parlement (15), ondertekend door de meerderheid van hen in januari 2008, heeft het debat hierover aangezwengeld. Na deze verklaring zijn er verschillende documenten en studies gepubliceerd door de Commissie, het Europees Parlement en het EESC (16).

    2.6.1.1

    Het European Competition Network (ECN), waarvan de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten van de 27 lidstaten deel uitmaken, heeft een rapport uitgebracht over de Mededeling van de Commissie betreffende een betere werking van de voedselvoorzieningsketen. In die Mededeling werd opgeroepen tot een gezamenlijke aanpak door de mededingingsautoriteiten binnen het ECN om endemische problemen die specifiek zijn voor de voedselmarkt beter te kunnen opsporen en toekomstige acties snel te kunnen coördineren. De Commissie heeft een Forum op hoog niveau voor een betere werking van de voedselvoorzieningsketen opgericht, dat op basis van de werkzaamheden van meerdere deskundigennetwerken, waaronder het netwerk voor de contractpraktijken tussen ondernemingen („business to business”), moet uitzoeken welk methode het meest geschikt is om deloyale praktijken te voorkomen. Na overeenstemming te hebben bereikt over de basisbeginselen moet het forum nu alle actoren uit de voedselvoorzieningsketen op één lijn zien te krijgen over omzetting van deze beginselen in de praktijk. Tot op heden zijn de partijen er nog niet in geslaagd een bevredigend compromis te bereiken over een vrijwillige gedragscode.

    2.6.2

    De situatie is politiek gevoelig komen te liggen en de overheden worden dringend opgeroepen om te reageren. Pogingen om de zaak te reguleren door de marktkrachten aan het werk te laten zijn mislukt. Nog maar zelden wordt dit als de optimale oplossing gezien. Tijdens de afgelopen decennia waren de handelsbetrekkingen immers niet gereglementeerd en zijn de problemen alleen maar verergerd. Als mogelijke oplossing wordt gepleit voor reglementering, voor zelfregulering of voor de vorming van groeperingen van producenten en verwerkende bedrijven als tegenwicht voor de afnemersmacht van grootwinkelbedrijven.

    2.6.3

    Gedragscodes zijn zgn. „zachte” oplossingen. Het gaat om een vrijwillige verbintenis om zich te onthouden van de praktijken in kwestie. Groot-Brittannië, Spanje en België hebben voor zelfregulering gekozen. De resultaten zijn noch bevredigend noch overtuigend. Afgezien van het ontbreken van positieve ervaringen met zelfregulering werpen gedragscodes ook filosofische vragen op. Welk ethische uitgangspunten spelen bijv. bij een multinational? Die van het management, de aandeelhouders of het concern zelf? De eigenlijke eigenaren van de multinational zijn de dikwijls anonieme aandeelhouders, voor wie het houden van aandelen puur een financiële investering is. Zij kunnen niet persoonlijk worden aangesproken op het gedrag van het bedrijf en eventuele misbruikpraktijken. Dit maakt het moeilijk om in het geval van grootwinkelbedrijven te werken met ethische uitgangspunten die relevant zijn.

    2.6.4

    De Commissie, en met haar andere instanties, beveelt landbouwproducenten alsook middelgrote en kleine bedrijven ten sterkste aan zich aaneen te sluiten om sterker te staan in de onderhandelingen met de afnemers van grootwinkelbedrijven. In sommige lidstaten, waar ondernemingen zich tot zulke groepen samengesloten hadden, zijn zulke initiatieven echter bestraft door de nationale mededingingsautoriteit op grond van het argument dat er „kartelafspraken” zouden zijn gemaakt. Volgens de lokale overheden beheersten deze producentengroepen een te groot deel van de markt. Ze keken evenwel alleen naar de binnenlandse productie, niet naar de producten afkomstig uit andere landen. Om redenen die moeilijk te vatten zijn, kijken ze niet naar de zgn. relevante markt, d.w.z. het geheel van producten dat op een nationale markt wordt aangeboden, om het marktaandeel van een producent te bepalen.

    2.6.5

    Op regelgevingsvlak zijn in een groot aantal lidstaten meer of minder ambitieuze pogingen ondernomen. Sommige landen hebben bepaalde praktijken verboden (verkoop onder de kostprijs is bijv. in de helft van alle lidstaten verboden), terwijl andere lidstaten wetgeving voor de sector hebben goedgekeurd (Hongarije, Italië, Tsjechië, Roemenië, Slowakije en Polen) of hun regels hebben aangepast (Letland, Frankrijk). De afgelopen jaren hebben vooral verschillende postcommunistische landen in Midden- en Oost-Europa wetten uitgevaardigd om de misbruikpraktijken van grootwinkelbedrijven een halt toe te roepen. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat de situatie in deze regio bijzonder nijpend is. In tegenstelling tot West-Europa zijn de grootwinkelbedrijven hier vrijwel volledig in handen van buitenlandse concerns, die gepriviligieerde betrekkingen onderhouden met leveranciers uit eigen land of uit landen waar ze al eerder gevestigd waren. Het gevolg is dat de agrovoedingssector in de regio helemaal wegkwijnt.

    2.6.6

    In de praktijk is het niet altijd gemakkelijk om deze wetten te handhaven, vooral omdat leveranciers die het slachtoffer zijn van misbruikpraktijken uit angst om het voortbestaan van hun bedrijf bang zijn een klacht in te dienen. Toch hebben deze wetten meer effect dan de gedragscodes. Niet alleen zijn de misbruikpraktijken ethisch niet verantwoord, ze druizen ook in tegen de elementaire rechstprincipes. Los van de problemen om de wetten in de praktijk te handhaven is dit argument alleen al genoeg om dergelijke praktijken bij wet te verbieden. Ten tweede hebben de stelselmatige inspanningen in Frankrijk om de zaak wettelijk te reguleren al enige vrucht afgeworpen (17).

    2.6.7

    De Commissie erkent dat er problemen zijn. Momenteel geeft zij echter nog de voorkeur aan zelfregulering en hekelt zij de versnippering van de Europese rechtsruimte. De wetgeving in de verschillende lidstaten is inderdaad nauwelijks verenigbaar met elkaar. En toch, de enige manier om een einde te maken aan deze versnippering is door bindende Europese regelgeving goed te keuren. Het EESC adviseert de Commissie met klem, de nodige stappen in deze richting te nemen. Om praktische redenen is het beter als deze regelgeving niet gebaseerd wordt op de idee van bescherming van de mededinging. Dit zou namelijk betekenen dat leveranciers die het slachtoffer worden van misbruikpraktijken het tegen de grootwinkelbedrijven moeten opnemen in de rechtszaal. Naar Frans voorbeeld moet de staat, die zijn economisch belang geschaad ziet, de rol van eiser opnemen. Op dit manier kunnen de welbekende problemen voorkomen worden met leveranciers die bang zijn om een klacht in te dienen.

    2.6.7.1

    De regelgeving dient het opstellen van schriftelijke contracten te verplichten, waarin, op straffe van nietigverklaring, de duur, hoeveelheid en kenmerken van het verkochte product alsook de prijs en de leverings- en betalingsvoorwaarden zijn vastgelegd. De betaling dient te gebeuren binnen een wettelijke termijn van 30 dagen voor bederfelijke en zestig voor alle andere producten, anders wordt een boete opgelegd. Het dient met name verboden te worden om:

    rechtstreeks of onrechtstreeks onbillijke aan- of verkoopprijzen of andere bindende contractuele of buitencontractuele voorwaarden of voorwaarden met terugwerkende kracht op te leggen;

    ongelijke voorwaarden te hanteren bij gelijkwaardige prestatie;

    het sluiten en uitvoeren van contracten en de continuïteit en regelmatigheid van de handelsbetrekkingen afhankelijk te maken van het leveren van prestaties die geen verband houden met het voorwerp van het contract en de desbetreffende handelsrelatie;

    te profiteren van ongepaste eenzijdige diensten die niet gerechtvaardigd kunnen worden door de aard of inhoud van de handelsbetrekkingen;

    in enige andere vorm deloyaal gedrag te vertonen m.b.t. de handelsrelatie in het algeheel.

    Brussel, 13 februari 2013

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Staffan NILSSON


    (1)  EESC-advies „Het communautaire landbouwproductiemodel: kwaliteit van de productie en voorlichting van de consument als wapens in de concurrentiestrijd”, PB C 18 van 19.1.2011, blz. 5-10.

    (2)  Een van de weinige deskundigen die toentertijd de misbruikpraktijken van grootwinkelbedrijven durfden aan te klagen was Christian Jacquiau, auteur van het boek „Coulisse de la grande distribution” en van een artikel in de Franse krant Le Monde diplomatique (december 2002), getiteld „Racket dans la grande distribution à la française”.

    (3)  Consumers International, „The relationship between supermarkets and suppliers: What are the implications for consumers?”, 2012, p. 2.

    (4)  In 2009 werd 80 % van de wereldmarkt voor zaaigoed beheerst door een tiental bedrijven, terwijl 25 jaar geleden nog honderden bedrijven actief waren op de markt voor de teelt en verkoop van zaaigoed. Hetzelfde geldt voor de markt voor agrochemische producten.

    (5)  British Institute of International and Comparative Law, „Models of Enforcement in Europe for Relations in the Food Supply Chain”, 23 april 2012, p. 4.

    (6)  Consumers International, „The relationship between supermarkets and suppliers: What are the implications for consumers?”, 2012, p. 5.

    (7)  British Institute of International and Comparative Law, „Models of Enforcement in Europe for Relations in the Food Supply Chain”, 23 april 2012, p. 4.

    (8)  Christian Jacquiau, „Racket dans la grande distribution à la française”, Le Monde diplomatique, décembre 2002, p. 4 en 5.

    (9)  Advies van het EESC over „Een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa”, PB C 48 van 15.2.2011, blz. 145-149

    (10)  Zie bijv. het verslag van de Commissie COM(2010)355 final „Naar een efficiëntere en eerlijkere interne handels- en distributiemarkt tegen 2020”, p. 8 of British Institute of International and Comparative Law, „Models of Enforcement in Europe for Relations in the Food Supply Chain”, 23 april 2012, p. 3.

    (11)  Sgheri Marie-Sandrine, „La machine à broyer des PME”, Le Point, Paris, nr. 1957 van 18 maart 2010, p 88 – 89.

    (12)  Tijdens de melkcrisis van 2009 hebben de supermarkten bijv. nog maanden lang melk voor dezelfde prijs als ervoor aan de consument verkocht, terwijl de aankooprijs voor de producenten flink was gedaald.

    (13)  Consumers International, „The relationship between supermarkets and suppliers: What are the implications for consumers?”, 2012, p. 12, maar ook het EESC-advies PB C 255 van 14.10.2005, blz. 44.

    (14)  Zie het EESC-advies „Grootwinkelbedrijven — Trends en gevolgen voor landbouwers en consumenten”, PB C 255 van 14.10.2005, p. 44-49.

    (15)  SCHRIFTELIJKE VERKLARING nr. 0088/2007 over het onderzoek naar en het optreden tegen misbruik van machtsposities door grote, in de Europese Unie werkzame supermarkten

    (16)  EESC-advies „Een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa”, PB C 48 van 15.2.2011, p. 145-149.

    (17)  Volgens het Franse Directoraat-Generaal Mededingingsbeleid, Consumentenzaken en Fraudebestrijding (DGCCRF) zijn de onderhandse kortingen gezakt tot een redelijk niveau.


    Top