EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE2069

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de voorstellen voor verordeningen van het Europees Parlement en de Raad betreffende het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) en tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (COM(2011) 838 final en COM(2011) 839 final)

PB C 11 van 15.1.2013, p. 77–80 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/77


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de voorstellen voor verordeningen van het Europees Parlement en de Raad betreffende het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) en tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument

(COM(2011) 838 final en COM(2011) 839 final)

2013/C 11/16

Algemeen rapporteur: Ionuț SIBIAN

De Raad heeft op 25 juli 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), te raadplegen over de

Voorstellen voor verordeningen van het Europees Parlement en de Raad betreffende het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) en tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument

COM(2011) 838 final en COM(2011) 839 final.

Het bureau van het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 17 september 2012 besloten de afdeling Externe Betrekkingen met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden te belasten.

Gezien de urgentie van de werkzaamheden (artikel 59 rvo) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité tijdens zijn op 14 en 15 november 2012 gehouden 484e zitting (vergadering van 14 november 2012) Ionuț SIBIAN als rapporteur aangewezen en vervolgens onderstaand advies met 142 stemmen vóór en 2 tegen, bij 3 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen inzake de IPA II-ontwerpverordening

1.1

Het EESC verwelkomt de nieuwe benadering in de IPA II-ontwerpverordening. In vergelijking met het vorige instrument biedt dit voorstel een grotere flexibiliteit en zorgt het ervoor dat begunstigde landen op een gelijke manier worden behandeld: kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten komen voor dezelfde soorten steun in aanmerking.

1.2

Het EESC steunt de in de IPA II-ontwerpverordening voorgestelde nieuwe strategie, waarbij alle begunstigde landen in aanmerking komen voor steun op maat. Voor elk land zullen omvattende meerjarige strategiedocumenten worden goedgekeurd, rekening houdend met de specifieke behoeften van de landen en hun agenda's voor voorbereiding op EU-toetreding.

1.3

Het EESC is van mening dat de evaluatie van de strategiedocumenten niet halverwege maar eerder zou moeten plaatsvinden en stelt voor, het midden van de termijn als uiterste datum voor herziening aan te houden. Aangezien de verwezenlijking van de doelstellingen een prioriteit moet zijn, is flexibiliteit van cruciaal belang. Het EESC beveelt aan om een jaarlijkse herziening uit te voeren vooraleer tot een evaluatie halverwege over te gaan, teneinde zo de steunverlening doeltreffender te maken. De jaarlijkse vooruitgangsrapporten van de Commissie zouden een degelijke basis kunnen vormen voor de herziening en aanpassing van de programma's in functie van de behoeften van de betrokken landen.

1.4

Het EESC is verheugd dat in de nieuwe ontwerpverordening als doelstelling wordt geformuleerd dat de administratieve lasten m.b.t. het beheer van de financiële steun worden vereenvoudigd en verlicht. Niettemin is het EESC terughoudend wat de sectorale aanpak van de steuntoewijzing betreft. Op dit mechanisme dient een oordeelkundig beroep te worden gedaan, overeenkomstig de specifieke omstandigheden per begunstigd land en met inachtneming van het feit dat de pretoetredingssteun erop gericht is, de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten op een toekomstig lidmaatschap voor te bereiden. Voorafgaande aan een eventuele toetreding tot de EU is het IPA voor deze landen een testcase inzake de verplichtingen die een lidmaatschap met zich meebrengt, met name wat betreft het beheer van de structuurfondsen, het cohesiefonds en het fonds voor landbouw en plattelandsontwikkeling. Een sectorale aanpak is dan ook enkel op zijn plaats als er passende regels en procedures bestaan (bv. inzake aanbestedingen en belangenconflicten) en als de begroting van de geplande overheidsuitgaven breed genoeg is en niet enkel per jaar wordt opgesteld. Terwijl de sectorale aanpak meestal in verband wordt gebracht met terreinen als gezondheid, onderwijs e.d., is de IPA-steun ook gericht op gebieden als corruptiebestrijding en capaciteitsopbouw voor overheden: deze gebieden lenen zich minder gemakkelijk tot een sectorale aanpak, aangezien er verschillende begunstigden zijn en niet zozeer één enkele instelling.

1.5

Het EESC is ingenomen met de nadruk die in de nieuwe ontwerpverordening wordt gelegd op een meer strategische coördinatie en samenwerking met andere donoren en financiële instellingen (internationale en overige).

1.6

Positief is ook de flexibiliteit waarin het nieuwe instrument voorziet: toewijzingen kunnen van het ene beleidsterrein naar het andere worden doorgeschoven, terwijl er ook middelen naar het volgende jaar kunnen worden overgedragen (1).

1.7

Het EESC beklemtoont dat lokale participatie bij het uitstippelen en ten uitvoer leggen van het IPA II dient te worden ondersteund en ontwikkeld. Daartoe moet worden voorzien in passende mechanismen, waardoor nationale overheden, sociale partners en maatschappelijke organisaties bij een en ander kunnen worden betrokken en hun capaciteit kan worden versterkt. Deze betrokkenheid dient te worden aangemoedigd in alle fases van de steunverlening: formulering en voorbereiding, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie. De ondersteuning voor de maatschappelijke organisaties dient ook te worden verleend via lokale steunverlenende organisaties die als tussenpersoon optreden, alsmede via nationale dienstverlenende centra.

1.8

Voor het uitbreidingsproces is het noodzakelijk dat de arbeids- en sociale wetgeving in de Westelijke Balkan op één lijn wordt gebracht met het Europese sociale acquis. Het IPA II zal dan ook een katalysator worden voor de bevordering van sociale insluiting, sociale samenhang, menswaardig werk en hoogwaardige werkgelegenheid in de regio.

2.   IPA II-ontwerpverordening: hoofdpunten

2.1

In de ontwerpverordening inzake het instrument voor pretoetredingssteun wordt een wetgevend kader vastgesteld voor een nieuw financieel instrument, IPA II, ter vervanging van het huidige instrument dat op 31 december 2013 eindigt.

2.2

Het nieuwe instrument voor pretoetredingssteun is gericht op de verwezenlijking van het uitbreidingsbeleid, waarbij wordt bijgedragen tot de bevordering van stabiliteit, veiligheid en welvaart in Europa. Het nieuwe instrument voorziet in steun voor kandidaat-lidstaten (2) en potentiële kandidaat-lidstaten (3) tijdens de fase van voorbereiding op het EU-lidmaatschap.

2.3

De betrokken landen, die met uitzondering van IJsland een laag niveau van sociaal-economische ontwikkeling kennen, dienen voorbereid te zijn op wereldwijde uitdagingen en zullen zich moeten aanpassen aan de inspanningen die de EU in dit verband levert. Het spreekt dan ook voor zich dat substantiële en resultaatgerichte investeringen noodzakelijk zijn om deze landen dichter bij het niveau van de EU-normen te brengen. In de IPA II-ontwerpverordening wordt voor hen technische en financiële steun uitgetrokken, aangezien ze zelf niet in staan zijn, de inspanningen te leveren en de kosten te dragen die noodzakelijk zijn om aan de criteria voor het EU-lidmaatschap te voldoen.

2.4

In de IPA II-ontwerpverordening wordt voor de periode 2014-2020 ongeveer 14 miljard euro uitgetrokken.

2.5

Het nieuwe instrument is uitgewerkt met het oog op meer flexibiliteit en een vereenvoudiging en verlichting van de administratieve lasten bij het beheer van de financiële steun.

2.6

Vereenvoudiging kan worden bereikt door de huidige componentenstructuur van de IPA-steun te herzien, waarbij het wetgevende kader eenvoudiger wordt gemaakt en steun binnen elk beleidsterrein zonder onderscheid toegankelijk wordt gemaakt voor alle landen, of ze nu kandidaat-lidstaat dan wel potentiële kandidaat-lidstaat zijn. In het vorige IPA stonden slechts twee van de vijf componenten open voor potentiële kandidaat-lidstaten (omschakeling en institutionele opbouw en grensoverschrijdende samenwerking), terwijl de andere componenten voor de kandidaat-lidstaten waren voorbehouden (regionale ontwikkeling, ontwikkeling van het menselijk potentieel en plattelandsontwikkeling).

3.   IPA II-ontwerpverordening: specifieke opmerkingen

3.1

Naast de steun voor de bevordering en bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden, meer respect voor de rechten van minderheden, de bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en van non-discriminatie en persvrijheid, en het stimuleren van goede betrekkingen met de buurlanden, dringt het EESC erop aan dat in artikel 2, lid 1, onder (a) (ii) gewag wordt gemaakt van de bevordering van sociale rechten en de bescherming van kwetsbare groepen. Op deze manier kunnen begunstigde landen worden gewezen op het belang van deze rechten, zodat ze het juiste evenwicht kunnen vinden tussen sociale insluiting en ontwikkeling van de democratie en het maatschappelijk middenveld.

3.2

Om terdege rekening te kunnen houden met de hierboven vermelde aanpassingen moeten de indicatoren in artikel 2, lid 2, worden aangepast. Zo dient de mate waarin het maatschappelijk middenveld zich heeft ontwikkeld, in aanmerking te worden genomen, evenals de capaciteit van de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties. Een andere indicator die in de ontwerpverordening zou moeten worden opgenomen, is het respect voor de rechten van personen die tot kwetsbare groepen behoren.

3.3

IPA-steun zou een hulpmiddel moeten zijn om sociale uitsluiting en de toenemende sociale ongelijkheid te bestrijden en om de toegang van maatschappelijk uitgesloten groepen en regio's tot de fondsen eenvoudiger te maken. Het EESC is dan ook van mening dat er naast de indicator in artikel 2, lid 2, eerste alinea, tweede streepje, behoefte is aan een andere indicator voor de sociale rechtvaardigheid van sociale en economische ontwikkelingsstrategieën.

3.4

Volgens het EESC dienen alle indicatoren resultaatgericht en zowel kwalitatief als kwantitatief te zijn.

3.5

Bovendien beschouwt het EESC het verbeteren van de sociale dialoog en het ondersteunen van de capaciteitsontwikkeling bij de sociale partners als centrale doelstellingen, waaraan in de ontwerpverordening meer aandacht zou moeten worden besteed. De loutere vermelding van het maatschappelijk middenveld en de sociale dialoog is hier niet afdoende en te vrijblijvend.

3.6

In de meeste begunstigde landen zijn de sociale partners onvoldoende ontwikkeld of moeten ze het hoofd bieden aan immense uitdagingen bij het vervullen van hun rol, zeker in het licht van de ernstige economische crisis die we op dit moment doormaken. Ook beroepsverenigingen dienen te worden ondersteund: het EESC beveelt ten stelligste aan meer strategisch te investeren in deze organisaties.

3.7

Het EESC neemt nota van het belang dat in de ontwerpverordening wordt gehecht aan donorcoördinatie, waardoor steun doeltreffender en efficiënter kan worden toegekend en dubbele financiering wordt voorkomen. Niettemin zou het EESC graag meer specifieke maatregelen zien om te garanderen dat de donorcoördinatie op zowel nationaal als EU-niveau op efficiënte wijze gestalte krijgt.

4.   Conclusies en aanbevelingen inzake de ontwerpverordening tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (ENI)

4.1

Het EESC verwelkomt de ontwerpverordening en met name de „meer voor meer”-aanpak, waardoor landen die onder het instrument vallen (4), worden aangemoedigd om aanzienlijke vooruitgang te boeken op het vlak van democratie en respect voor de mensenrechten en de internationale rechtsorde.

4.2

Positief is het voorstel om in het kader van de ontwerpverordening gelijke kansen voor mannen en vrouwen en de bestrijding van discriminatie als horizontale doelstellingen voor alle maatregelen te beschouwen.

4.3

Het EESC beveelt de Commissie aan om in de ontwerpverordening plaats in te ruimen voor de faciliteit voor het maatschappelijk middenveld in de landen van het Europees nabuurschapsbeleid en voor het Europees Fonds voor Democratie.

4.4

De doelstelling inzake het partnerschap met de in het instrument bedoelde samenlevingen moet worden geconcretiseerd door aan maatschappelijke organisaties, waaronder de sociale partners en ook de regionale en lokale overheden, een actieve rol toe te kennen in alle fases van de steuncyclus. De „Arabische lente” heeft aangetoond hoe belangrijk het is om burgerbewegingen in de buurlanden van de EU te ondersteunen.

4.5

Het ENI zou moeten uitgroeien tot een flexibel instrument om de capaciteit van maatschappelijke organisaties te verbeteren, zodat deze het overheidsbeleid nauwgezet in het oog kunnen houden en een fundamentele rol in de democratiseringsprocessen kunnen vervullen.

4.6

Het EESC raadt aan in de buurlanden van de EU overlegplatformen op te richten voor de dialoog tussen maatschappelijke organisaties en regeringen. Het is bereid de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden hierin bij te staan.

4.7

Het zou goed zijn als de maatschappelijke organisaties in de regio door de EU-delegaties uitgebreid in kaart worden gebracht, zodat alle Europese instellingen hun betrekkingen met het opkomende maatschappelijk middenveld kunnen verstevigen.

4.8

De ENI-verordening zou ook meer gericht moeten zijn op capaciteitsopbouw bij instellingen die in de partnerlanden voor de steunverlening verantwoordelijk zijn. Zo kan ervoor worden gezorgd dat de steun goed wordt benut en er bij het gebruik van de fondsen een hoge mate van transparantie wordt betracht.

4.9

Het ENI zou een stimulans moeten zijn voor samenwerking op het vlak van hoger onderwijs, met name via jongeren- en studentenuitwisselingen tussen de EU en haar buren. Het instrument zou het mogelijk moeten maken om netwerken op te zetten waardoor de capaciteit van ngo's die in de buurlanden van de EU actief zijn op het vlak van jongeren, wordt versterkt.

4.10

Het EESC beveelt de Commissie aan om via dit instrument ook een impuls te geven aan een duurzaam industrieel beleid, maatschappelijk verantwoord ondernemen, de milieuverantwoordelijkheid van bedrijven en het beleid ter ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen. Ook dienen op deze manier de aanpak van arbeidsmarktkwesties en het sociale beleid te worden verbeterd.

5.   ENI-ontwerpverordening: hoofdpunten

5.1

Het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) is erop gericht een ruimte van welvaart en goed nabuurschap aan de grenzen van de EU tot stand te brengen.

5.2

In de periode 2014-2020 zal de EU deze doelstellingen ondersteunen met een apart instrument, het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), dat het in 2006 ingevoerde Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) gaat vervangen.

5.3

Het ENI zal voorzien in meer steun aan partners die een democratische samenleving willen opbouwen en hervormingen nastreven, zulks in overeenstemming met de beginselen van „meer voor meer” en wederzijdse verantwoordingsplicht.

5.4

De ENI-ontwerpverordening bevat bepalingen om het instrument op een aantal punten te vereenvoudigen, waarbij de flexibiliteit van het instrument in evenwicht wordt gebracht met de concentratie op een aantal beleidsdoelstellingen en sleutelterreinen op het gebied van samenwerking.

5.5

De ENI-verordening zal zorgen voor meer complementariteit, samenhang en stroomlijning van de prioritaire beleidsgebieden van de EU, overeenkomstig de Europa 2020-strategie en met inachtneming van de specifieke doelstellingen van het ENB.

5.6

Voor de tenuitvoerlegging van de ENI-ontwerpverordening wordt voor de periode 2014-2020 ongeveer 18 miljard euro uitgetrokken.

6.   ENI-ontwerpverordening: specifieke opmerkingen

6.1

Het instrument heeft tot doel via het externe optreden van de EU tastbare veranderingen in de partnerlanden te bewerkstelligen. Deze impact dient waar mogelijk te worden gemonitord aan de hand van een aangepast mechanisme en zal moeten worden beoordeeld op basis van vooraf bepaalde, duidelijke, transparante en meetbare indicatoren, die voor elk land specifiek zijn. Aan de hand van concrete, meetbare en toepasbare maatstaven moet worden nagegaan of een land de democratische waarden die de EU via het ENI wil bevorderen, wel respecteert.

6.2

Om de tenuitvoerlegging van het „meer voor meer”-beginsel te bevorderen zou een passend deel van het totale voor dit instrument beschikbare bedrag opzij kunnen worden gezet om te gebruiken als extra stimulans voor partnerlanden die vooruitgang boeken bij de opbouw of consolidering van een hechte en duurzame democratie. Bij de tenuitvoerlegging van dit beginsel zou bovendien rekening moeten worden gehouden met kwetsbare groepen in de betrokken landen. Het beginsel mag niet leiden tot besparingen op ontwikkelingssteun voor individuele landen, maar dient eerder te zorgen voor een herverdeling van de steun: van overheid naar maatschappelijk middenveld.

6.3

Daarnaast dienen EU-delegaties een grotere rol te krijgen bij de samenwerking met andere internationale donoren. De in artikel 7, lid 1 en 2, bedoelde documenten dienen gedetailleerde en geactualiseerde donormatrices te bevatten en de stappen te beschrijven die moeten worden gezet om tot meer donorcoördinatie te komen, met name tussen de EU en haar lidstaten.

6.4

Volgens de ontwerpverordening streeft de EU in de betrekkingen met al haar partners in de wereld naar de bevordering van fatsoenlijk werk en naar de ratificatie en effectieve implementatie van internationaal erkende arbeidsnormen. Ook het uitroeien van kinderarbeid en het belang van multilaterale milieuverdragen moeten worden benadrukt.

6.5

De ontwerpverordening zou explicieter moeten zijn als het gaat om het afleggen van verantwoording in eigen land en het invoeren van een geïnstitutionaliseerd mechanisme voor raadpleging en monitoring, waaraan wordt deelgenomen door maatschappelijke organisaties, milieu- en sociale partners en andere niet-gouvernementele actoren.

Brussel, 14 november 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Indien het nieuwe financieel reglement dit toelaat.

(2)  Kroatië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, IJsland, Montenegro, Servië en Turkije.

(3)  Albanië, Bosnië en Herzegovina en Kosovo.

(4)  De Euromedregio en de buurlanden in het oosten.


Top