Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IP0320

Het trefzekerder maken van het EU-ontwikkelingsbeleid Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2011 over het trefzekerder maken van het EU-ontwikkelingsbeleid (2011/2047(INI))

PB C 33E van 5.2.2013, p. 77–88 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 33/77


Dinsdag 5 juli 2011
Het trefzekerder maken van het EU-ontwikkelingsbeleid

P7_TA(2011)0320

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2011 over het trefzekerder maken van het EU-ontwikkelingsbeleid (2011/2047(INI))

2013/C 33 E/08

Het Europees Parlement,

gezien artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie waarin het volgende is vastgelegd: "Hoofddoel van het beleid van de Unie op dit gebied is de armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen. De Unie houdt bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking",

gezien de millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000,

gezien de consensus van Monterrey, die werd goedgekeurd tijdens de Internationale Conferentie over de financiering van de ontwikkeling, die van 18 tot en met 22 maart 2002 werd gehouden in Monterrey, Mexico,

gezien de Europese consensus over ontwikkeling (1),

gezien het werkdocument van de Commissie over het EU-actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkelingssamenwerking 2010-2015 (SEC (2010)0265) en de conclusies van de Raad van 14 juni 2010 over de millenniumontwikkelingsdoeleinden waarin het EU-actieplan in kwestie wordt gesteund,

gezien Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (2) (DCI),

gezien de EU-gedragscode inzake complementariteit en taakverdeling in het ontwikkelingsbeleid (3),

gezien de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van de steun en de Accra agenda voor actie,

gezien het initiatief inzake een sociale beschermingsvloer (een basispakket van sociale maatregelen), dat is gelanceerd door de coördinatieraad van de hoogste uitvoerende functionarissen van de organisaties binnen het systeem van de Verenigde Naties (CEB) in april 2009,

gezien het Europese ontwikkelingsverslag met als titel "Social Protection for Inclusive Development", dat op 7 december 2010 is gelanceerd,

gezien de agenda voor waardig werk van de IAO en het mondiale banenpact van de IAO, die op 19 juni 2009 tijdens de Internationale Arbeidsconferentie met algemene stemmen werden aangenomen,

gezien het rapport van speciaal rapporteur van de VN Olivier De Schutter getiteld "Agroecology and the Right to Food", dat werd gepresenteerd tijdens de 16de bijeenkomst van de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties [A/HRC/16/49], 8 maart 2011,

gezien het rapport getiteld "The State of Food and Agriculture 2010-2011; Women in agriculture: closing the gender gap for development" van de Wereldvoedselorganisatie van de Verenigde Naties, Rome, 2011,

gezien het in maart 2010 door de Commissie gelanceerde initiatief met als titel "Gestructureerde dialoog: voor een doeltreffend partnerschap voor ontwikkeling" dat erop gericht is de praktische middelen af te bakenen om de doeltreffendheid van de betrokkenheid van de maatschappelijke organisaties en plaatselijke autoriteiten bij de Europese samenwerking doeltreffender te maken,

gezien het Groenboek van de Commissie van 10 november 2010 met als titel "EU-ontwikkelingsbeleid ter ondersteuning van groei voor iedereen en duurzame ontwikkeling – Het EU-ontwikkelingsbeleid trefzekerder maken" (COM(2010)0629),

gezien het Groenboek van de Commissie van 19 oktober 2010 over de toekomst van EU-begrotingssteun aan derde landen,

gezien zijn resoluties van 23 mei 2007 over de bevordering van waardig werk voor iedereen (4), van 24 maart 2009 over de MDG-contracten (5), van 25 maart 2010 over de gevolgen van de mondiale financiële en economische crisis voor de ontwikkelingslanden en de ontwikkelingssamenwerking (6), van 7 oktober 2010 over de gezondheidsstelsels in de landen van Afrika ten zuiden van de Sahara en de volksgezondheid in de wereld (7), van 15 juni 2010 over de vorderingen bij de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling: tussentijdse herziening ter voorbereiding op de VN-bijeenkomst op hoog niveau in september 2010 (8), van 25 november 2010 over de klimaatveranderingsconferentie in Cancún (COP16) (9) en van 8 maart 2011 over belastingen en ontwikkeling - samenwerking met ontwikkelingslanden met het oog op goed bestuur in belastingaangelegenheden (10),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0205/2011),

A.

overwegende dat de terugdringing en uitbanning van de armoede het hoofddoel van het ontwikkelingsbeleid van de EU vormt, zoals vastgelegd in het Verdrag van Lissabon,

B.

overwegende dat in de Europese consensus over ontwikkeling andermaal de verbondenheid van de EU wordt bekrachtigd met de uitroeiing van de armoede en het nastreven van de millenniumontwikkelingsdoeleinden, alsmede met de beginselen zoals eigen verantwoordelijkheid en partnerschap, de doeltreffendheid van de hulp en de beleidscoherentie voor ontwikkeling, die nog steeds van fundamenteel belang zijn en die de leidraad moeten zijn voor de inspanningen met het oog op het vergroten van de trefzekerheid van de ontwikkelingshulp van de EU,

C.

overwegende dat armoede vele dimensies heeft, niet alleen economische, maar ook menselijke, sociale, culturele, politieke, beschermende, gender- en ecologische dimensies, die in het ontwikkelingsbeleid van de EU allemaal aan bod moeten komen,

D.

overwegende dat gendergelijkheid, de politieke en economische inbreng van vrouwen en de uitoefening van mensenrechten door vrouwen van essentieel belang zijn voor het terugdringen van de armoede en de duurzame ontwikkeling,

Een trefzeker ontwikkelingsbeleid

1.

is verheugd over de inspanningen om Europese landenstrategiedocumenten op te stellen met het oog op een betere coördinatie tussen de Commissie en de lidstaten; onderstreept dat het programmeringsproces ervoor moet zorgen dat de agenda inzake de doeltreffendheid van de hulp ten uitvoer wordt gelegd en dat het in artikel 290 van het Verdrag van Lissabon gedefinieerde recht van het Parlement om democratische controle uit te oefenen, wordt geëerbiedigd;

2.

dringt andermaal aan op de opneming van het EOF in de EU-begroting als een belangrijke stap op weg naar een betere coördinatie tussen de diverse EU-instrumenten voor ontwikkelingshulp; onderstreept dat dit niet mag leiden tot een verlaging van de financiering van hetzij het toekomstige instrument voor ontwikkelingssamenwerking hetzij het EOF (in vergelijking met de huidige niveaus);

3.

onderstreept dat bij het vergroten van de trefzekerheid van de EU-steun reeds veel resultaat kan worden behaald dankzij de volledige tenuitvoerlegging van de beginselen die nu reeds aan de ontwikkelingsmaatregelen ten grondslag liggen, zoals de nadruk van de EU-hulp op armoedebestrijding, de beleidscoherentie voor ontwikkeling en de toezeggingen van Parijs en Accra inzake de doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp; doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om een voortrekkersrol te vervullen in deze kwesties, vooral in het kader van het forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp in Busan, en om erop toe te zien dat dit doorslaggevende proces strookt met de eerder afgebakende doelstellingen met betrekking tot het kader voor de doeltreffendheid van hulp op weg naar 2015;

4.

is van oordeel dat de door de Europese Unie gefinancierde projecten en beleidsmaatregelen moeten worden onderworpen aan systematische evaluaties om na te gaan welke ontwikkelingsacties het doeltreffendst zijn; doet derhalve een beroep op de Commissie om een globaal evaluatiebeleid te formuleren, dat is gebaseerd op exacte criteria en indicatoren; herinnert er echter aan dat het streven naar een trefzeker beleid niet ertoe mag leiden dat de voorkeur wordt gegeven aan een louter kwantitatieve evaluatie op korte termijn van de behaalde resultaten;

5.

is van oordeel dat de contracten inzake de millenniumontwikkelingsdoelstellingen een positief model vormen voor voorspelbare en op resultaten gebaseerde hulp, dat door de Commissie en de lidstaten verder moet worden uitgewerkt;

6.

wijst via de Consensus over ontwikkeling erop dat verantwoordingsplichtig participerend bestuur een sleutelrol in de ontwikkeling vervult; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan toezicht te houden op en verslag uit te brengen over bestuurspraktijken in de ontwikkelingslanden waartoe de strijd tegen corruptie, de verbetering van het financiële beheer door de overheid, de vergroting van de transparantie en de bescherming van de mensenrechten behoren; steunt de voorstellen van de Commissie om de bevordering van goed bestuur en de strijd tegen corruptie in de begunstigde landen te intensiveren; onderstreept echter dat mechanismen die gebruik maken van hulp ter bevordering van politieke hervormingen, transparant moeten zijn, bijzondere nadruk op democratie en mensenrechten moeten leggen en nationale belanghebbenden bij de ontwikkeling moeten betrekken;

7.

onderstreept dat overeenkomstig het concept van de democratische eigen verantwoordelijkheid de parlementen, plaatselijke en regionale autoriteiten, het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden moeten worden ondersteund in hun inspanningen om hun eigen rol te vervullen bij het afbakenen van ontwikkelingsstrategieën, het ter verantwoording roepen van regeringen en het controleren en evalueren van de in het verleden behaalde en huidige ontwikkelingsresultaten; onderstreept voorts het feit dat de territoriale benadering van de ontwikkeling meer eigen verantwoordelijkheid van de begunstigden mogelijk maakt;

8.

doet een beroep op de EU om haar toezeggingen van Accra na te komen door financiële middelen en de nodige hulp aan de partnerregeringen ter beschikking te stellen ten einde een zinvolle participatie van burgers in maatschappelijke organisaties mogelijk te maken;

9.

onderstreept de rol van de plaatselijke en regionale autoriteiten en hun netwerken bij het vergroten van de invloed van het Europese ontwikkelingsbeleid; wijst erop dat de nationale parlementen van de ontvangende landen het beste in staat zijn hun eigen rol te vervullen bij het afbakenen van de prioritaire sectoren, het voorbereiden en vaststellen van de landenstrategiedocumenten en meerjarenbegrotingen, alsmede het controleren van de toewijzingen uit de begroting, in overleg met het maatschappelijk middenveld, voorafgaand aan de beleidsdialoog met donoren, ten einde meer gewicht te verlenen aan de rol van parlementsleden in het besluitvormingsproces;

10.

onderstreept het nauwe verband tussen een trefzeker ontwikkelingsbeleid en capaciteitsopbouw; wijst erop dat capaciteitsopbouw moet worden gezien als een geïntegreerd proces om het vermogen te verbeteren van burgers, organisaties, regeringen en samenlevingen om duurzame ontwikkelingsstrategieën te ontwerpen; onderstreept dat capaciteitsopbouw een proces is dat eigen verantwoordelijkheid door en beleidsruimte voor de partnerlanden vergt;

11.

wijst erop dat steun voor capaciteitsopbouw niet alleen via begrotingssteun, maar tevens middels technische samenwerking van essentieel belang is voor trefzekere ontwikkelingsbijstand; erkent dat eigen verantwoordelijkheid van en de vereenzelviging met veranderingsprocessen door de partnerlanden op den duur kunnen toenemen, indien zij door deze instrumenten worden gevoed;

12.

onderstreept dat het doel om de hulp trefzekerder te maken en een betere kosten/batenverhouding te verwezenlijken niet mag leiden tot een risicoschuw ontwikkelingsbeleid dat zich alleen concentreert op "gemakkelijke landen"; onderstreept dat de uitroeiing van de armoede en de behoeften de cruciale criteria moeten blijven bij de toekenning van EU-ontwikkelingshulp en dat de doeltreffendheid van de hulp moet worden verbeterd door de nadruk te leggen op tastbare resultaten; doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om de reikwijdte van de financieringsinstrumenten te herzien en zich te concentreren op de betaling van officiële ontwikkelingshulp (ODA) aan de armste en kwetsbaarste landen en op het bereiken van de armste bevolkingslagen, met name die welke het grootste risico van sociale uitsluiting lopen, zoals vrouwen, kinderen, bejaarden en mensen met handicaps, waarbij rekening wordt gehouden met de behaalde resultaten en de weerslag van de hulp; dringt aan op het plannen van een geleidelijke afschaffing van ODA-betalingen voor de opkomende landen;

13.

onderstreept dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de ontwikkelingsbehoeften van de minst ontwikkelde landen (MOL's) en die van de middeninkomensland (MIL's), met name de recente donorlanden; herinnert eraan dat 72 % van de armsten in de wereld in MIL's wonen en dat derhalve de samenwerking en de dialoog moeten worden voortgezet om de aanhoudende armoede en ongelijkheid aan te pakken; wijst er andermaal op dat niet-ODA-samenwerking met de MIL's en de strategische partners niet mag worden gefinancierd uit de toch al kleine ontwikkelingsbegroting;

14.

is van oordeel dat het ontwikkelingsbeleid van de EU gericht moet zijn op het wegnemen van belemmeringen voor de ontwikkeling, zoals het dumpen van landbouwproducten, de ontoelaatbare schuldenlast, kapitaalvlucht en oneerlijke handel, alsmede op het creëren van een internationaal klimaat dat gunstig is voor het bestrijden van de armoede, het waarborgen van fatsoenlijke inkomens en bestaansmiddelen, en het voldoen aan de voornaamste mensenrechten, met inbegrip van de sociale en economische rechten;

15.

wijst andermaal op het beginsel van het universele karakter van de mensenrechten en non-discriminatie als de basis waarop de resultaten van het ontwikkelingsbeleid van de EU moeten worden vergroot;

16.

onderstreept dat het aanpakken van ongelijkheid - met inbegrip van de ongelijkheid tussen de geslachten - de op de mensenrechten gebaseerde benadering versterkt, zoals die wordt voorgestaan in de Europese consensus inzake ontwikkeling, en kan leiden tot een snellere terugdringing van de armoede;

17.

erkent de tegenslagen in de ontwikkeling ten gevolge van conflicten en rampen, alsmede het belang en de kostenefficiëntie van investeringen in preventie;

18.

verzoekt de Commissie en de geïnteresseerde lidstaten om nieuwe innovatieve benaderingen van de hulp, zoals "betaling bij levering", op output gebaseerde steun en op resultaten gebaseerde financiering, een kans te geven;

19.

onderstreept dat de beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD) van essentieel belang is voor de tenuitvoerlegging van een trefzeker ontwikkelingsbeleid en het verwezenlijken van de millenniumontwikkelingsdoeleinden; doet een beroep op de Commissie om de bevoegdheden en het leiderschap op de hoogste niveaus voor het opleggen van de in het Verdrag verankerde verplichting tot PCD duidelijk af te bakenen en dringt erop aan dat hiervoor toereikende financiële middelen worden gereserveerd binnen de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de EU-delegaties;

20.

is van oordeel dat bij het ontwikkelingsbeleid van de EU met het oog op de trefzekerheid een benadering moet worden gekozen op basis van stimulansen en een grotere differentiatie door de landen te belonen die goede resultaten behalen en de landen die het meest uit hun baan zijn geworpen, te steunen;

21.

dringt erop aan dat gerichte innoverende financieringsmechanismen die zich concentreren op het creëren van rijkdom, eigendomsrechten en de terugdringing van kapitaalvlucht terdege in aanmerking worden genomen bij het ontwerpen van gedecentraliseerde ontwikkelingsrichtsnoeren overeenkomstig de specifieke prioriteiten van de begunstigden;

Het nakomen van de financiële verplichtingen

22.

herhaalt zijn standpunt dat moet worden voldaan aan de collectieve doelstelling om tegen 2015 0,7% van het bruto nationaal inkomen (BNI) van de Unie aan ODA te besteden; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan nieuwe bronnen voor ontwikkelingsmiddelen te vinden, zoals een belasting op financiële transacties op wereldniveau, financieringen door de particuliere sector en marktgerichte oplossingen; is gekant tegen elke wijziging of verruiming van de definitie van ODA, zoals vastgelegd door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO;

23.

dringt er bij de lidstaten op aan hun uitstaande financiële verplichtingen na te komen, met inbegrip van die inzake gezondheidszorg voor moeders en kinderen als onderdeel van het Muskoka-initiatief van de G8;

24.

onderstreept dat hulp dient te worden verstrekt op een voorspelbare wijze die is afgestemd op nationale plannen en prioriteiten en die zorgt voor stimulansen met het oog op meer transparantie en rekenschap door donorregeringen, ngo's en partnerlanden;

25.

is van oordeel dat de toegevoegde waarde van de ontwikkelingshulp van de Commissie en de naderende termijn voor de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoeleinden een belangrijke verhoging in reële termen van de jaarlijkse bedragen voor ODA in de volgende periode van het meerjarig financieel kader (MFK) rechtvaardigen; onderstreept dat het aandeel van de totale Europese hulp die via de EU-begroting wordt verleend, niet mag worden verlaagd en op de uitroeiing van de armoede gericht moet blijven;

26.

herinnert eraan dat hulp in het kader van de toekomstige EU-instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking verbonden moet blijven met de ODA-criteria, die door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO zijn vastgesteld;

27.

dringt aan op grotere inspanningen op het gebied van ontwikkelingseducatie en bewustmaking in Europa; benadrukt dat dit als een middel moet worden gezien niet alleen om de steun onder de bevolking voor ontwikkelingshulp te vergroten, maar ook om alle Europeanen in staat te stellen de problemen van de ontwikkeling in de wereld te begrijpen; onderstreept dat het verbeteren van de bewustwording van de bevolking en het verminderen van de onverschilligheid tegenover de benarde toestand van de ontwikkelingslanden zouden bijdragen tot de intensivering van het ontwikkelingsbeleid van de EU;

28.

constateert dat met het oog op de verhoging van het bewustzijn van de bevolking en de terugdringing van de onverschilligheid inspanningen moeten worden gedaan om de transparantie van de hulpverlening te verbeteren, de verbreiding van onafhankelijke evaluaties te vergroten en strengere sancties toe te passen op actoren van wie bewezen is dat zij ontwikkelingshulp hebben verduisterd;

Het bevorderen van groei ten gunste van de armen

29.

erkent dat de economische groei een cruciale stimulans voor de ontwikkeling is; onderstreept echter dat groei slechts één instrument van vele is en dat het optimaliseren van de groei niet gelijkstaat met het optimaliseren van de ontwikkeling; onderstreept met name dat de weerslag van de groei op de uitroeiing van de armoede veel groter zou kunnen zijn als de ongelijkheid wordt verminderd en de mensenrechten worden geëerbiedigd; dringt er derhalve op aan dat de ontwikkelingshulp van de EU wordt gericht op groei ten gunste van de armen middels de goedkeuring van maatregelen die speciaal voor de armen en de uitgeslotenen zijn bedoeld, zoals microkredieten en microfinanciering, alsmede andere van de markt afgeleide oplossingen, om een verhoging van hun aandeel in de nationale rijkdom te bevorderen en hen in staat te stellen een drijvende kracht achter daadwerkelijk inclusieve groei te worden;

30.

stelt vast dat een beleid dat louter en alleen op economische groei gebaseerd is, beperkt in staat is gebleken om armoede uit te roeien en sociale cohesie te bevorderen, zoals de recente financiële, klimaat-, energie- en voedselcrises hebben aangetoond; is voorstander van een duurzame ontwikkeling op basis van billijke handel en sociale gerechtigheid die ten goede komt aan de huidige generaties zonder de beschikbaarheid van grondstoffen voor de toekomstige generaties in gevaar te brengen;

31.

onderstreept dat geen enkel beleid ten gunste van economische groei effect sorteert zonder de bevordering van sociale en milieunormen en de tenuitvoerlegging van mechanismen inzake sociale bescherming;

32.

onderstreept dat de beleidsmaatregelen van de EU de groei moeten bevorderen op gebieden van de economie waar de armen hun levensonderhoud verdienen, zoals de landbouw, en meer aandacht moeten schenken aan de informele sector; doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om maatregelen te stimuleren waarmee wordt gezorgd voor gewaarborgde grondpacht en waarmee de toegang van de armen tot land, markten, kredieten en andere financiële diensten evenals de ontwikkeling van vaardigheden wordt vergemakkelijkt zonder de bestaande ongelijkheden te versterken en zonder asymmetrische afhankelijkheidsstructuren te bestendigen;

33.

steunt inspanningen om de industriële ontwikkeling en de ontwikkeling van infrastructuur te stimuleren die bijdraagt tot duurzame economische groei met volledige inachtneming van de sociale en milieunormen; stelt vast dat de doeltreffendste wijze om de groei te stimuleren en mensen uit de armoede te halen, de industriële en marktontwikkeling is;

34.

wijst erop dat de industriële ontwikkeling een geweldig potentieel biedt voor de transformatie van nationale economieën en, in tegenstelling tot de export van landbouwproducten en de winning van grondstoffen, die de economie gevoeliger maken voor schokken, meer kansen kan bieden voor de groei van de productiviteit op de lange termijn; roept derhalve de ontwikkelingslanden op deze kwestie aan te pakken door beleidsmaatregelen voor de industrialisering te ontwerpen en uit te voeren, met speciale aandacht voor de specialisatie van de productie en de opbouw van handelscapaciteit;

35.

onderstreept dat de industriële groei energie-efficiënt moet zijn, zodat de toename van het bbp wordt losgekoppeld van de afhankelijkheid van olie en broeikasgasemissies; spoort de EU en haar lidstaten ertoe aan elke inspanning te leveren om de overdracht van technologie inzake energie-efficiëntie en optimale praktijken naar de ontwikkelingslanden te vergemakkelijken;

36.

is van mening dat de financiering van grootschalige export- en infrastructuurprojecten, hoewel zij aantrekkelijk is omdat zij zichtbare resultaten oplevert, niet noodzakelijkerwijze de beste strategie vormt om aan de bevolking in het algemeen en aan arme uitgesloten gemeenschappen voordelen te verschaffen;

37.

dringt erop aan dat de EU en haar lidstaten de agenda voor waardig werk van de IAO in de ontwikkelingslanden systematischer steunen ten einde het scheppen van hoogwaardige banen en de bescherming van de fundamentele arbeidsnormen te bevorderen;

38.

onderstreept dat de diversificatie van de economieën van de ontwikkelingslanden en de vermindering van hun afhankelijkheid van de invoer prioritaire doelstellingen moeten vormen van het beleid ter ondersteuning van de groei;

39.

onderstreept dat investeringsprojecten die worden ondersteund door EU-mechanismen voor de combinatie van schenkingen en leningen, moeten worden onderworpen aan toezicht op de tenuitvoerlegging ervan, alsmede aan effectbeoordelingen van internationaal overeengekomen sociale en milieunormen; dringt erop aan dat het besluitvormingsproces inzake de selectie van projecten transparant moet zijn en moet zorgen voor samenhang met de strategiedocumenten van de EU, het beginsel van eigen verantwoordelijkheid van de landen en de toezegging van de EU om haar steun los te koppelen;

40.

herhaalt dat er door het combineren van schenkingen en leningen nieuwe middelen ter beschikking moeten komen en dat schenkingen in het kader van ODA van de EU niet mogen worden vervangen door leningen;

41.

onderstreept dat het ontwikkelingsbeleid niet echt doeltreffend kan worden zonder adequate juridische kaders te bevorderen, met name op het gebied van eigendomsrechten en het overeenkomstenrecht;

42.

onderstreept dat het bevorderen van gendergelijkheid zal bijdragen tot het ontsluiten van de productiviteit van vrouwen en aldus tot duurzame groei en groei ten behoeve van de armen;

Menselijke ontwikkeling

43.

onderstreept dat armoede niet alleen wordt gemeten in monetaire termen en dat armoede in bredere zin betekent dat grondrechten worden onthouden, zoals het recht op voedsel, gezondheidszorg en vrijheid van meningsuiting;

44.

onderstreept dat het verstrekken van sociale basisvoorzieningen van cruciaal belang is voor de groei ten gunste van de armen en het verwezenlijken van de MDG's; dringt erop aan dat 20 % van alle EU-hulp wordt bestemd voor sociale basisvoorzieningen, zoals afgebakend door de Verenigde Naties in de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (indicator 8.2 voor doelstelling 8: "Totstandbrenging van een wereldwijd partnerschap voor ontwikkeling"), met een speciale nadruk op de algemene en gratis toegang tot eerstelijnsgezondheidszorg en basisonderwijs waarbij rekening wordt gehouden met de EU-steun voor het "Onderwijs-voor-iedereen"-initiatief en de mededeling van 2010 over de rol van de EU in de volksgezondheid in de wereld; wijst andermaal op de noodzaak speciale aandacht te besteden aan kwetsbare en sterk door sociale uitsluiting bedreigde groepen, zoals mensen met handicaps;

45.

onderstreept dat het onderwijs voor meisjes en de bevordering van de gendergelijkheid in het onderwijs van essentieel belang voor de ontwikkeling zijn, en dat beleid en maatregelen die zich niet met genderverschillen bezighouden, aan zeer belangrijke ontwikkelingskansen voorbijgaan; onderstreept dat onderwijs voor meisjes mede de beste resultaten van alle ontwikkelingsinvesteringen oplevert met zowel persoonlijke als sociale voordelen die gebundeld ten goede komen aan individuen, families en de maatschappij in het algemeen doordat de vruchtbaarheidscijfers van vrouwen dalen, de sterftecijfers onder jonge moeders, baby's en kinderen dalen, bescherming tegen infectie met HIV/AIDS wordt geboden, de participatie op de arbeidsmarkt en de inkomens van vrouwen stijgen en onderwijsvoordelen tussen de generaties worden gecreëerd;

46.

onderstreept het belang van het overbruggen van financieringstekorten in de volksgezondheidssystemen die ontstaan doordat wordt gespaard op prioriteiten zoals seksuele en reproductieve gezondheidszorg, en benadrukt het belang van investeringen in de strijd tegen HIV/AIDS en andere ziekten;

47.

wijst er andermaal op dat het investeren in kinderen en jongeren een investering in de duurzame menselijke ontwikkeling op de lange termijn is;

48.

is verheugd over het VN-initiatief inzake een sociale beschermingsvloer (basispakket van sociale maatregelen); doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om de steun voor nationale programma's inzake sociale bescherming in ontwikkelingslanden te verhogen en een allesomvattend beleidskader voor deze kwestie uit te werken, die de aspecten van gendergelijkheid en de eigen inbreng van vrouwen omvat;

49.

zou verheugd zijn over inspanningen van de EU om systematischer aandacht te schenken aan de banden tussen de externe dimensie van haar migratie- en asielbeleid en andere beleidsterreinen die op de migratie van invloed zijn, zoals werkgelegenheid, onderwijs, rechten en sociale bescherming;

50.

is van oordeel dat belastinginkomsten van essentieel belang zijn om ontwikkelingslanden in staat te stellen te voldoen aan de basisbehoeften van hun burgers, minder afhankelijk te zijn van buitenlandse hulp en het afleggen van democratische verantwoording te bevorderen; bekrachtigt zijn standpunt dat de EU de partnerlanden moet ondersteunen bij het ontwikkelen van billijke, transparante en doeltreffende belastingsystemen om de inkomsten te genereren die nodig zijn voor beleidsmaatregelen ten behoeve van sociale bescherming en de armen, op internationaal niveau moet blijven streven naar meer financiële transparantie en ervoor moet zorgen dat partnerlanden in de voordelen delen; onderstreept dat de uitwisseling van optimale praktijken en het delen van informatie in het belastingbeleid van cruciaal belang is voor het opzetten van billijke belastingsystemen;

51.

onderstreept het intrinsieke belang van de mensenrechten en de vele wegen die de EU kan bewandelen om te helpen bij de capaciteitsopbouw op het gebied van de eerbiediging van de mensenrechten;

Participatie van de particuliere sector

52.

erkent dat de ontwikkeling van de particuliere sector in de ontwikkelingslanden van cruciaal belang is voor het scheppen van werkgelegenheid, het verlenen van diensten en het stimuleren van het scheppen van rijkdom; herinnert eraan dat 90 % van de banen in ontwikkelingslanden in de particuliere sector voorhanden zijn; onderstreept dat overeenkomstig de agenda ten gunste van de armen de ontwikkelingshulp van de EU gericht zou moeten zijn op het financieren van binnenlandse bedrijven, het inzetten van binnenlands kapitaal en het aanmoedigen van de ontvangende landen om een klimaat te creëren dat gunstig is voor het opzetten van kleine, middelgrote en microbedrijven, alsmede op het wegnemen van de belemmeringen voor de formalisering, de toegang tot kapitaal en betaalbaar krediet, en benadrukt dat diensten en capaciteitsopbouw met name gericht moeten zijn op de armere ondernemers;

53.

bekrachtigt andermaal de rol van een sociaal en ecologisch verantwoorde particuliere sector bij het verhogen van het tempo van de duurzame ontwikkeling; doet een beroep op de Commissie om onder andere ondernemingen in de sociale economie aan te moedigen en te steunen die opereren volgens ethische en economische beginselen

54.

onderstreept dat het belangrijk is duidelijk de mogelijke risico's te evalueren van een grotere betrokkenheid van de particuliere sector en dat derhalve duidelijke criteria voor de ondersteuning van projecten in de particuliere sector moeten worden vastgelegd, alsmede sterke effectbeoordelingsmechanismen die moeten worden ontwikkeld om ervoor te zorgen dat de investeringen van de particuliere sector duurzaam zijn, stroken met overeengekomen internationale ontwikkelingsdoeleinden en niet leiden tot een terugkeer naar gebonden hulp;

55.

herinnert eraan dat overheidsinvesteringen in collectieve goederen, infrastructuur en diensten van wezenlijk belang zijn voor duurzame groei en een doeltreffende terugdringing van de ongelijkheid;

56.

benadrukt dat investeringsprojecten met deelneming van de particuliere sector die door de EU in ontwikkelingslanden worden gefinancierd, dienen te voldoen aan internationaal overeengekomen ecologische, mensenrechten-, sociale en transparantienormen en dienen te stroken met de ontwikkelingsplannen van de ontvangende landen; is gekant tegen elke vorm van samenwerking met particuliere entiteiten die rechtstreeks of onrechtstreeks kan bijdragen tot enige vorm van belastingontduiking en belastingontwijking; verzoekt de Commissie om haar due diligence-mechanismen te herzien bij beslissingen over het financieren van projecten voor de winning van grondstoffen;

57.

is ervan overtuigd dat investeringen een positief effect hebben op de groei en de werkgelegenheid niet alleen in de EU maar ook in ontwikkelingslanden; onderstreept dat de industrielanden een verantwoordelijkheid hebben om investeringen in en de overdracht van technologie naar plaatselijke ondernemingen sterker te steunen, opdat jonge bedrijfssectoren in de ontwikkelingslanden erin slagen de kwaliteitsnormen, alsmede de internationale sociale en milieunormen toe te passen; onderstreept tevens de noodzaak van nauwere samenwerking om de ontwikkelingslanden te helpen hun institutionele en regelgevende capaciteit voor het beheer van buitenlandse investeringen te vergroten;

58.

doet een beroep op de EU om het recht van ontwikkelingslanden te erkennen om investeringen te reguleren, de voorkeur te geven aan investeerders die de ontwikkelingsstrategie van het partnerland steunen en een voorkeursbehandeling te geven aan binnenlandse en regionale investeerders om de regionale integratie te bevorderen;

59.

verzoekt de EU haar toezeggingen in het kader van de strategie Hulp voor handel na te komen ten aanzien van ontwikkelingsbijstand die speciaal bedoeld is voor projecten die zijn opgezet om ontwikkelingslanden te helpen hun handelsgerelateerde vaardigheden te ontwikkelen, de toeleveringsketen te verbeteren en uiteindelijk op regionale en wereldmarkten te concurreren;

60.

doet een beroep op de Commissie om een wetsvoorstel in te dienen met een soortgelijk doel als de nieuwe Amerikaanse wet inzake "conflictmineralen", namelijk de bestrijding van de illegale winning van mineralen in ontwikkelingslanden, met name in Afrika, die burgeroorlogen en conflicten aanwakkert, en om te zorgen voor de traceerbaarheid van op de EU-markt ingevoerde mineralen;

61.

dringt aan op een analyse en een evaluatie van publiek-private partnerschappen in het kader waarvan de particuliere sector bij de ontwikkeling betrokken wordt en die worden gesteund door de Commissie, ten einde lering te trekken uit deze ervaring alvorens over te gaan tot een nieuw beleidsconcept waarbij overheidsgelden gebruikt worden om de financiering door de particuliere sector op gang te brengen;

62.

onderstreept dat steun voor de particuliere sector hand in hand dient te gaan met steun aan de nationale, regionale en plaatselijke overheidsinstanties en parlementen in de ontvangende landen om hen in staat te stellen de markten doeltreffend te reguleren, transparantie te stimuleren, billijk fiscaal beleid en goed bestuur in te voeren en de corruptie te bestrijden zowel binnen bedrijven en NGO's als binnen regeringen en overheidsinstanties;

Klimaatverandering, energie en duurzame ontwikkeling

63.

is verheugd over het voorstel om de ontwikkelingssamenwerking op duurzame hernieuwbare energie te richten; herhaalt dat de toegang tot energie een voorwaarde is voor het verwezenlijken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen; onderstreept dat de watervoorziening en de toegang tot energie voor de armen in combinatie met overheidsvoorzieningen en plaatselijke ontwikkeling de hoofddoelstellingen van door de EU gesteunde projecten moeten zijn;

64.

steunt in de eerste plaats duurzame energieoplossingen op plaatselijk en regionaal niveau, met name de gedecentraliseerde opwekking van energie, om ervoor te zorgen dat de ontwikkelingsprioriteiten samenvallen met milieuoverwegingen;

65.

wijst op het enorme potentieel van hernieuwbare energie (zonne-energie, windenergie, geothermische energie en biomassa) in vele ontwikkelingslanden; doet een beroep op de EU en haar lidstaten om projecten inzake hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden ten uitvoer te leggen en technologie, expertise en investeringskansen te bieden, aangezien dit van essentieel belang is voor de economische en sociale ontwikkeling, deze landen hierdoor minder afhankelijk van fossiele brandstoffen worden en hun kwetsbaarheid voor energieprijsschommelingen vermindert;

66.

dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de ODA van de EU ter verbetering van de toegang tot energie dient ter ondersteuning van de plaatselijke economische ontwikkeling, groene banen en de terugdringing van de armoede en niet wordt gekoppeld aan noch wordt gebruikt voor de subsidiëring van bedrijven uit de EU; verzoekt de Commissie tevens om beleid ter vergroting van de toegang tot energie voor arme mensen niet te verwarren met het voldoen aan de doelstellingen van de EU inzake de bestrijding van klimaatverandering of met de eigen behoeften aan energiezekerheid;

67.

juicht de initiatieven van de ontwikkelingslanden toe om veeleer in de voedselproductie te investeren dan in de productie van biobrandstoffen ten einde hun voedselzekerheid te waarborgen;

68.

herhaalt dat de ontwikkelingslanden de plicht hebben het voortouw te nemen bij het opbouwen van de koolstofarme wereldeconomie die nodig is om de noodzakelijke emissiereducties te verwezenlijken; moedigt de lidstaten ertoe aan een voortrekkersrol te vervullen bij het terugdringen van emissies;

69.

erkent dat het aanpakken van de klimaatverandering en het verwezenlijken van de voornaamste ontwikkelingsdoeleinden elkaar ondersteunende doelstellingen zijn; onderstreept de noodzaak van meer systematische inspanningen met het oog op de mainstreaming van op het ecosysteem gebaseerde maatregelen inzake de aanpassing aan en de matiging van de klimaatverandering en de rampenrisicovermindering, en dringt derhalve aan op een holistische benadering waarbij de milieudimensie wordt opgenomen in de ontwikkelingsprogramma's en -projecten, bijvoorbeeld door de verbetering van de regelgeving inzake het vervoer van afval en de illegale houtkap;

70.

verzoekt de Commissie de gevolgen van "klimaatmigratie" te evalueren, een verschijnsel dat volgens sommige schattingen tegen 2050 200 miljoen mensen ertoe zal aanzetten te verhuizen vanwege de geleidelijke verslechtering van de omstandigheden in hun land, en onderstreept dat via het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie moet worden bijgedragen aan de ondersteuning en vermindering van het aantal vluchtelingen door in technologie, menselijke middelen en financiële bijstand te investeren;

71.

bevestigt zijn standpunt dat mainstreaming geen vervanging kan zijn voor de verstrekking van nieuwe en bijkomende middelen die de EU en andere donoren hebben toegezegd voor de inspanningen ter vermindering van de klimaatverandering en de aanpassingsbehoeften van de ontwikkelingslanden; onderstreept dat deze benadering op plaatselijk en/of regionaal niveau dient te geschieden om de specifieke problemen in deze gebieden aan te pakken; brengt in herinnering dat maatregelen inzake de klimaatverandering - en collectieve goederen in het algemeen - niet middels ODA mogen worden gefinancierd en dat derhalve nieuwe en aanvullende financiële middelen nodig zijn naast de door de lidstaten toegezegde 0,7 % van het BNI voor ODA;

72.

onderstreept het belang van het bevorderen van een duurzame stedelijke ontwikkeling als deel van de internationale agenda en van de tenuitvoerlegging ervan op plaatselijk, regionaal en nationaal niveau, hetgeen een gunstige invloed zou hebben op de levenskwaliteit van alle mensen in de wereld, met name in de ontwikkelingslanden;

73.

constateert dat duurzame ontwikkeling slechts kan worden verwezenlijkt door het versterken van de capaciteitsopbouw van de begunstigde landen en door het verbeteren van de basisinfrastructuur;

74.

dringt erop aan om artikel 8, onder j, van het Verdrag inzake biologische diversiteit in de regionale en landenstrategiedocumenten op te nemen en uit te voeren, aangezien het om een pijler van de duurzame ontwikkeling gaat;

75.

erkent dat de ontbossing en de invoer van niet-duurzaam hout op de EU-markt hebben bijgedragen tot natuurrampen en de kwetsbaarheid van arme landen, en doet derhalve een beroep op de Commissie en de Raad om in hun nieuwe strategie voor het ontwikkelingsbeleid een volledig verbod op de handel in illegaal hout in de EU op te nemen;

Voedselzekerheid en landbouw

76.

bevestigt zijn standpunt dat de EU haar ontwikkelingshulp moet richten op het waarborgen van de voedselzekerheid van de ontwikkelingslanden en het bevorderen van de duurzame plaatselijke kleinschalige en organische landbouwproductie; onderstreept de noodzaak om met name ervoor te zorgen dat kleine boeren toegang krijgen tot de productiemiddelen (land, gewaarborgde eigendomsbewijzen, zaden, opleiding, krediet, begeleiding en advies), tot de verwerking en het op de markt brengen van hun producten, alsmede tot plaatselijke en grensoverschrijdende markten;

77.

dringt overeenkomstig het IAASTD-rapport erop aan dat steun wordt verleend voor de overschakeling op organische en ecologisch duurzame landbouw die rekening houdt met de ervaringen van kleine boeren en een doeltreffend middel voor de aanpassing aan de klimaatverandering vormt;

78.

onderstreept het belang van speciale ondersteuning van vrouwen in de landbouw, aangezien uit onderzoek is gebleken dat het dichten van de kloof tussen de geslachten in de landbouw zou kunnen leiden tot een verhoging van de totale landbouwproductie in de ontwikkelingslanden met 2,5 à 4 procent en dat vrouwen een groter percentage van het inkomen besteden aan voedsel, gezondheid, kleding en onderwijs voor hun kinderen; dringt aan erop aan dat aan alle vormen van discriminatie jegens vrouwen een einde wordt gemaakt en dat in het landbouwbeleid en de landbouwprogramma's rekening wordt gehouden met het genderaspect; onderstreept dat vrouwen in het kader van de duurzame ontwikkeling moeten worden beschouwd als gelijke partners met het oog op de agrarische ontwikkeling en de voedselzekerheid;

79.

dringt erop aan dat de EU zich tevens bezighoudt met de dieper liggende oorzaken van de onzekere voedselvoorziening, met inbegrip van het slecht afleggen van rekenschap voor het recht op voedsel, speculatie met de voedselprijzen en "landroof"; wijst andermaal op het feit dat bij de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid rekening moet worden gehouden met de uit het Verdrag voortvloeiende verplichting tot versterking van de beleidscoherentie voor ontwikkeling, billijke mededinging, het steunen van het vermogen van ontwikkelingslanden en hun eigen productie-activiteit; dringt aan op maatregelen om een einde te maken aan landroof en het niet-duurzame gebruik van land en water, om de eigendomsrechten van kleine en inheemse boeren en hun toegang tot landbouwgrond te beschermen en een einde te maken aan zaadmonopolies en aan de afhankelijkheid van specifieke pesticiden;

80.

stelt vast dat, wil men een wereldbevolking kunnen voeden die in 2050 naar verwachting de grens van 9 miljard zal overschrijden, de landbouwproductie tot die tijd met 70 % moet toenemen, met gebruikmaking van minder grond, minder water en minder pesticiden; stelt vast dat de voedselzekerheid in de wereld een uitermate dringend vraagstuk voor de Europese Unie is en dringt aan op onmiddellijke en consequente maatregelen om de voedselzekerheid voor de EU-burgers en de wereld te waarborgen;

81.

onderstreept dat het aanpakken van de onzekerheid op voedselgebied inhoudt dat vele maatregelen in diverse sectoren worden genomen, zoals het beheer van de plaatselijke natuurlijke hulpbronnen, de verhoging van productie en fabricage, opleiding, het structureren van de beroepsorganisaties, de invoering van een vangnet voor de kwetsbaarsten, voorlichting over voeding en tevens de diversificatie van de werkgelegenheid op het platteland buiten de landbouw ter verhoging van het inkomen van de plattelandsgezinnen, die als eerste het slachtoffer van de honger worden;

82.

wijst erop dat het noodzakelijk is om betere agrarische productiemethoden te introduceren, met inbegrip van goedkope technologieën, landbouwonderzoek te doen en de verhouding tussen de productiviteit en de doeltreffendheid in de ontwikkelingslanden te verbeteren ten einde de duurzaamheid te vergroten;

83.

verzoekt de EU en de ontwikkelingslanden grondbezit te bevorderen als instrument in de armoedebestrijding door versterking van de eigendomsrechten en vergemakkelijking van de toegang tot kredieten voor boeren, kleine bedrijven en plaatselijke gemeenschappen;

84.

toont zich diep bezorgd over de huidige aankoop van landbouwgrond door buitenlandse investeerders die door de overheid worden gesteund, met name in Afrika, waardoor de plaatselijke voedselzekerheid ondermijnd dreigt te worden en onvoorziene en ingrijpende sociale onrust dreigt te ontstaan, indien deze situatie niet naar behoren wordt aangepakt;

85.

onderstreept dat de EU-partnerschapsovereenkomsten inzake visserij moeten bijdragen aan een sterker visserijbeleid van de partnerlanden en hun capaciteit moeten vergroten om de duurzame visserij in eigen wateren en de plaatselijke werkgelegenheid in deze sector te waarborgen;

86.

onderstreept dat de adequate bescherming tegen met water verband houdende rampen en ziektes, alsmede de toegang tot voldoende water van een afdoende kwaliteit tegen betaalbare kosten, zonder dat de duurzaamheid van essentiële ecosystemen in het gedrag komt, om tegemoet te komen aan de basisbehoeften op voedsel-, energie- en andere gebieden die van essentieel belang zijn voor het leiden van een gezond en productief leven, een cruciaal aspect van het ontwikkelingsbeleid zouden moeten vormen;

Transparantie

87.

dringt, ter verhoging van de transparantie en de publieke aanvaarding van geheel of gedeeltelijk door de EU of de lidstaten gefinancierde ontwikkelingsprojecten, aan op het instellen van een elektronische databank met informatie over ODA; is van oordeel dat deze databank gebruikers in staat moet stellen alle EU-donoren op te sporen alsmede, indien toepasselijk, de projecten en programma's van de instellingen van de Verenigde Naties in alle begunstigde landen, en na te gaan wie deze projecten financiert en welke organisatie deze uitvoert; is van mening dat deze databank gebruiksvriendelijk en via het internet voor iedereen toegankelijk moet zijn, een functie moet hebben waardoor het makkelijk is naar bepaalde informatie te zoeken via een reeks van tevoren vastgestelde criteria (donor, DAC-sector, locatie, stand van het project, soort financiering en millenniumontwikkelingsdoelstellingen) en tabellen en landkaarten ter analyse moet bieden; merkt op dat een dergelijke databank ook van essentieel belang is voor de versterkte coördinatie en harmonisatie onder donoren en het afstemmen met de regering van het begunstigde land;

*

* *

88.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.

(2)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

(3)  Conclusies van de Raad van 15 mei 2007 (09558/2007).

(4)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 321.

(5)  PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 15.

(6)  PB C 4 E van 7.1.2011, blz. 34.

(7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0355.

(8)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0210.

(9)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0442.

(10)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0082.


Top