Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010IE1177

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Wereldtop over duurzame ontwikkeling in 2012” (initiatiefadvies)

    PB C 48 van 15.2.2011, p. 65–71 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    15.2.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 48/65


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Wereldtop over duurzame ontwikkeling in 2012” (initiatiefadvies)

    2011/C 48/12

    Rapporteur: de heer OSBORN

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 18 februari 2010 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen inzake de

    Wereldtop over duurzame ontwikkeling in 2012.

    De afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 31 augustus 2010 goedgekeurd.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 15 en 16 september 2010 gehouden 365e zitting (vergadering van 15 september) onderstaand advies uitgebracht, dat met 116 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 7 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Samenvatting en aanbevelingen

    1.1

    Als spreekbuis van het maatschappelijk middenveld in Europa dringt het EESC aan op een leidende rol voor de Europese Unie in de fase van voorbereiding op de VN-Top over duurzame ontwikkeling die in 2012 te Rio de Janeiro zal worden gehouden.

    1.2

    De EU zou zich met kracht moeten inzetten voor een ambitieuze agenda voor deze Top, waardoor het streven naar duurzame ontwikkeling in de gehele wereld, zowel bij de nationale regeringen als bij het maatschappelijk middenveld in het algemeen, nieuw leven kan worden ingeblazen en een nieuwe dynamiek kan worden verleend.

    1.3

    Op de Top zou men zich opnieuw moeten laten inspireren door het elan van het Rio-proces en moeten teruggrijpen op de uitgangspunten van Rio 1992 en op Agenda 21, met behulp waarvan de meest verschillende actoren hierbij kunnen worden betrokken en de wereld vooruit kan worden geholpen op de weg van duurzame ontwikkeling.

    1.4

    De Top zal een historische mijlpaal moeten worden, waarop definitieve afspraken worden gemaakt over de volgende stappen in de lopende onderhandelingen over de klimaatverandering en over biodiversiteit, over de afronding van de onderhandelingen over kwik en over het opstarten van nieuwe onderhandelingen om duurzaamheid te integreren in het bestuur van bedrijven en in het beleid van regionale en lokale overheden.

    1.5

    Op de Top zal steun moeten worden uitgesproken voor het Handvest voor de Aarde, dat zal moeten worden erkend als een middel om individuele mensen en organisaties in de hele wereld te inspireren en tot actie aan te zetten.

    1.6

    De EU zou de topconferentie moeten aangrijpen om, in haar streven naar vooruitgang op het gebied van duurzame ontwikkeling, haar eigen processen en structuren nieuw leven in te blazen en tegelijk aan te dringen op een soortgelijke heropleving van de duurzaamheidsactiviteiten in de gehele wereld. Het Comité verzoekt de Unie met name om:

    aspecten van de groene economie te definiëren en te realiseren in Europa en nieuwe kanalen aan te boren en fondsen te creëren voor financiële bijstand en de overdracht van technologie en knowhow, waardoor ontwikkelingslanden kunnen worden geholpen om de duurzaamheidsslag te maken.

    het beheer van duurzaamheidskwesties in Europa te verbeteren, en

    het maatschappelijk middenveld van Europa aan te zetten om een bijdrage te leveren aan het Rio-proces, de ambities van 1992 opnieuw na te streven en het politieke en maatschappelijke draagvlak hiervoor te vergroten.

    1.7

    Om de groene economie verder op weg te helpen, moet de EU gedurende de komende twaalf maanden:

    de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling herzien en versterken en de hoofddoelstellingen ervan in de uitvoering van de Europa 2020-strategie opnemen, alsmede parallelle voorstellen formuleren voor de onderhandelingen tijdens de Top, bedoeld om een krachtiger internationaal raamwerk voor het bevorderen en coördineren van de nationale duurzaamheidsstrategieën tot stand te brengen;

    de huidige werkzaamheden ten behoeve van betere metingen van de voortgang op het gebied van duurzaamheid afronden, en deze opnemen in het raamwerk voor de monitoring van de Europa 2020-strategie, alsmede parallelle voorstellen formuleren voor de onderhandelingen tijdens de Top, bedoeld om coherentere en consistentere internationale tijdschema's voor het meten en monitoren van de vooruitgang op het gebied van duurzame ontwikkeling op te stellen;

    haar reeds lang lopende studies naar duurzame consumptie en productie afronden en integreren in de doelstellingen van het algemene programma voor een efficiënt gebruik van hulpbronnen in het kader van Europa 2020, alsmede parallelle voorstellen formuleren als bijdrage voor de onderhandelingen tijdens de Top;

    Europese ervaringen met het vergroenen van belastingen en financieel-economische instrumenten (met inbegrip van beprijzing van CO2-emissies en handel in emissierechten) verzamelen en deze integreren in een nieuw pan-Europees initiatief inzake groene fiscale instrumenten, alsmede parallelle voorstellen doen voor desbetreffende richtsnoeren of kaders van de VN;

    Europese ervaringen met de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling verzamelen, met inbegrip van de mogelijkheden die er zijn om nieuwe „groene werkgelegenheid” te scheppen als compensatie voor een aantal banen die met de recessie verloren zijn gegaan, en om ongelijkheden te verminderen, alsmede deze inbrengen in de tijdens de Top te voeren discussies over de sociale aspecten van de groene economie, en

    een effectieve structuur ter bevordering van duurzame ontwikkeling in de ontwikkelingslanden opzetten en zorgen voor adequate financiële en technologische steun.

    1.8

    Om de governance op het gebied van duurzame ontwikkeling te versterken zou de EU:

    steun moeten verlenen aan de versterking van het UNEP en de CSD;

    ervoor moeten pleiten om duurzame ontwikkeling op te nemen in het mandaat van de Wereldbank, het IMF, de WTO en andere relevante internationale organisaties, en

    moeten bijdragen tot de versterking van nationale duurzame-ontwikkelingsstrategieën en van nationale systemen voor de totstandkoming, tenuitvoerlegging en monitoring hiervan, alsmede tot de versterking van instrumenten als de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling ter bevordering en harmonisering van de activiteiten op supranationaal niveau, zowel binnen Europa als in het kader van internationale onderhandelingen.

    1.9

    Om te waarborgen dat het maatschappelijk middenveld hier volledig bij wordt betrokken en zijn stem kan laten horen, dient de EU:

    ervoor te pleiten dat alle betrokken partijen kunnen deelnemen aan het VN-proces;

    samen te werken met het EESC en andere vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, zodat de maatschappelijke organisaties volledig kunnen worden betrokken bij de voorbereidende processen op zowel Europees als nationaal niveau, en

    steun te verlenen aan onafhankelijk plaatsvindende processen, geïnstigeerd door specifieke geledingen van het maatschappelijk middenveld, zoals het bedrijfsleven, de vakbeweging, ngo's, wetenschappelijke en onderwijsinstellingen, landbouwers, vrouwengroepen en jongeren, zowel binnen Europa als in het kader van internationale onderhandelingen.

    2.   Inleiding en achtergrond

    2.1

    Op 24 december 2009 heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie aangenomen om in 2012 een VN-conferentie over duurzame ontwikkeling (UNCSD) te houden. Deze zal plaatsvinden in Rio de Janeiro, veertig jaar na de VN-conferentie inzake het menselijk leefmilieu in Stockholm, twintig jaar na de VN-conferentie over milieu en ontwikkeling (UNCED) in Rio en tien jaar na de Wereldtop over duurzame ontwikkeling (WSSD) in Johannesburg.

    2.2

    Volgens de resolutie van de Algemene Vergadering heeft deze conferentie drie doelstellingen:

    zorg dragen voor een hernieuwd politiek engagement voor duurzame ontwikkeling;

    vaststellen welke vorderingen er tot nu toe gemaakt zijn en welke hiaten er nog zijn bij de tenuitvoerlegging van de uitkomsten van de belangrijkste topconferenties inzake duurzame ontwikkeling;

    aanpakken van (nieuwe) problemen die de kop opsteken;

    alsmede twee specifieke thema’s:

    een groene economie in de context van duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding;

    het institutionele kader voor duurzame ontwikkeling.

    2.3

    Het EESC is verheugd over dit initiatief. De wereldwijde aandacht voor duurzaamheid is de afgelopen jaren duidelijk afgezwakt en daarom is er een nieuwe impuls nodig die de duurzaamheidsagenda nieuw leven in kan blazen. In Europa boekt het idee van duurzaamheid nog wel enige vooruitgang als overkoepelend kader voor beleidsontwikkeling, maar de laatste jaren is het op de achtergrond geraakt ten gevolge van de economische crisis en de primaire noodzaak van economisch herstel. De nieuwe top in Rio vormt een uitgelezen gelegenheid om duurzame ontwikkeling opnieuw centraal te stellen als richtinggevend concept voor de Europese Unie en haar lidstaten.

    2.4

    Er zijn drie bijeenkomsten van de voorbereidende commissie gepland. De eerste hiervan vond plaats van 17-19 mei 2010 en de andere twee staan voor 2011 en 2012 op het programma.

    Op de eerste vergadering van de voorbereidende commissie zijn de procedures, processen en tijdschema’s voor de conferentie uitgewerkt, en zijn reeds inleidende besprekingen over bovengenoemde hoofdthema’s gevoerd. Overeengekomen werd dat het VN-secretariaat lidstaten, relevante internationale instellingen en belangrijke groeperingen (Major Groups, oftewel MG’s) verzoekt om een eigen inbreng met betrekking tot een beperkt aantal specifieke vraagstukken.

    2.5

    Het maatschappelijk middenveld werd tijdens de vergadering van de voorbereidende commissie vertegenwoordigd door de negen door de VN erkende MG’s. Deze groeperingen is ook gevraagd zich verder voor te bereiden en bijdragen te leveren aan de volgende fasen van het voorbereidingsproces en de conferentie zelf. Verschillende MG’s hebben aangegeven het 2012-proces te willen aangrijpen om zelf evaluaties uit te voeren van de stand van zaken op het gebied van duurzaamheid in hun sector. Ze willen te zijner tijd in Rio laten zien wat er al is bereikt en wat de mogelijkheden en uitdagingen zijn, waarbij ze streven naar erkenning door en steun van de overheid, en daarnaast ook aanbevelingen doen aan overheden m.b.t. de opzet van de formele onderhandelingen en de doelstellingen ervan.

    2.6

    De EU heeft tijdens de eerste bijeenkomst van de voorbereidende commissie actief meegeholpen om een adequate en werkbare agenda voor de Top op te stellen en zet haar eigen proces van actieve voorbereidingen samen met de lidstaten voort. Het EESC heeft met voldoening gehoor gegeven aan de uitnodiging om namens het maatschappelijk middenveld in de EU-delegatie deel te nemen aan de eerste bijeenkomst van de voorbereidende commissie en is van plan zijn actieve rol voort te zetten, om te beginnen via dit eerste advies, en vervolgens via verdere werkzaamheden naarmate de voorbereidingen vorderen (zie par. 7.2).

    3.   Visie en ambitieniveaus

    3.1

    De top van Rio de Janeiro in 1992 werd gekenschetst door een hoog ambitieniveau en er werd ook veel bereikt. Zo werd er in de hele wereld steun voor en actie ten behoeve van duurzame ontwikkeling gerealiseerd door het opstellen van een solide en concrete agenda op basis van een aansprekende en inspirerende visie die kon rekenen op maatschappelijke steun en politieke wil.

    3.2

    De noodzaak om aan duurzaamheid te werken blijft dringend en is in veel opzichten zelfs alleen maar nog urgenter geworden. Het energie- en ambitieniveau dat op de eerste vergadering van de voorbereidende commissie door de regeringsvertegenwoordigingen tentoon werd gespreid, was echter teleurstellend. Velen leken er meer op gebrand hoge verwachtingen te temperen dan zich vastberaden in te zetten voor positieve veranderingen.

    3.3

    Het maatschappelijk middenveld is ambitieuzer. Veel verschillende soorten belanghebbenden waren actief tijdens deze eerste vergadering; ze drongen bij de officiële afgevaardigden aan op concrete voorstellen en werkten aan hun eigen parallelle traject in aanloop naar de conferentie. Het EESC is ervan overtuigd dat belanghebbenden van uiteenlopende pluimage binnen Europa er graag toe willen en kunnen bijdragen dat het 2012-proces meer aandacht krijgt, en daadwerkelijk bereid zijn druk uit te oefenen ten behoeve van een gunstige uitkomst. Het Comité dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om ten volle gebruik te maken van dit potentieel en een open en ambitieus multistakeholder-proces, dat alle niveaus omvat, te organiseren, zodat de ervaringen van alle betrokkenen optimaal kunnen worden benut.

    3.4

    Wanneer bij de onderhandelingen over de klimaatverandering en de biodiversiteit als streefdoel wordt aangehouden dat er op tijd een substantiële overeenkomst komt die in 2012 op de Top van Rio kan worden voorgelegd aan de wereldleiders, zou dit gunstig kunnen uitpakken voor beide processen. Een dergelijke combinatie van doelstellingen werkte heel goed in de twee jaar voorafgaand aan Rio 1992, doordat het aanzette tot vooruitgang. Tijdens de Topconferentie van 2012 zou een tijdschema kunnen worden opgesteld om de lopende onderhandelingen over de klimaatverandering en de biodiversiteit tot een einde te brengen en aldus een nieuwe belangrijke mijlpaal te creëren.

    3.5

    De Top van 2012 zou ook kunnen worden aangegrepen om sneller tot besluiten te komen in de huidige onderhandelingen over kwik en de onderhandelingen over de reductie van broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie (REDD). Verder zou bij deze gelegenheid het startsein kunnen worden gegeven voor nieuwe onderhandelingen over het integreren van duurzaamheid in het bestuur van ondernemingen (zie par. 6.8 hieronder) en over lokale initiatieven op het gebied van duurzaamheid (par. 6.9).

    3.6

    De Top van 1992 leidde tot een nieuwe, inspirerende visie op een harmonieuze toekomst voor onze planeet, tot uitdrukking gebracht in de nieuwe taal van duurzame ontwikkeling. Om Rio 2012 te inspireren moet deze visie op een nieuwe wijze worden geformuleerd. Het EESC stelt voor zich te concentreren op het Handvest voor de Aarde en op de vraag of de topconferentie dit inspirerende document officieel kan erkennen (zoals de UNESCO inmiddels al heeft gedaan). De laatste jaren is er in de hele wereld steeds meer erkenning gekomen voor dit Handvest. Erkenning door de VN als geheel zou de uitstraling ervan in de hele wereld ten goede komen en zou helpen de ambitieuze aanpakmentaliteit van 1992 opnieuw aan te wakkeren.

    4.   Tenuitvoerlegging en hiaten

    4.1

    De voorbereidende commissie van de VN heeft vastgesteld dat er slechts in beperkte mate en lang niet overal vooruitgang is geboekt met de verwezenlijking van de doelstellingen van de conferentie in Stockholm van 1972 en de topconferenties van 1992 en 2002 inzake duurzame ontwikkeling. Niettegenstaande enige successen, met name op het gebied van inkomensgroei en armoedebestrijding en bij het verbeteren van de toegang tot onderwijs en een betere gezondheidszorg, vooral in de opkomende economieën, blijven er aanzienlijke uitdagingen bestaan.

    4.2

    Ondanks de internationaal overeengekomen doelstellingen zijn er hardnekkige hiaten bij de tenuitvoerlegging van maatregelen op het gebied van de uitroeiing van armoede, voedselzekerheid, inkomensongelijkheid, biodiversiteit, klimaatverandering, vermindering van de druk op ecosystemen en visserijgebieden, toegang tot schoon water en sanitaire voorzieningen, en de volledige participatie van vrouwen, hetgeen wijst op een gefragmenteerde benadering bij het nastreven van de duurzaamheidsdoelstellingen. Sinds UNCED zijn de consumptie- en productiepatronen niet wezenlijk veranderd, hoewel fundamentele veranderingen onontbeerlijk zijn voor een duurzame ontwikkeling in de wereld.

    4.3

    Pogingen tot verwezenlijking van duurzaamheidsdoelstellingen, waaronder de Millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD), ondervinden verder last van de recente financiële en economische crises, die negatief van invloed zijn geweest op de groei, zwaar bevochten winst weer verloren hebben doen gaan en het aantal mensen dat in extreme armoede leeft, hebben doen toenemen.

    4.4

    In Europa (en ook in de rest van de ontwikkelde wereld) is de afgelopen twintig jaar vooruitgang geboekt met betrekking tot enkele van de milieudoelstellingen, maar op het vlak van essentiële kwesties als grondstoffenverbruik en CO2-uitstoot is er nog heel veel werk aan de winkel. Het beslag dat Europa legt op de rest van de planeet (de „voetafdruk”) wanneer het gaat om de uitputting van hulpbronnen en de uitvoer van vervuiling blijft op een onhoudbaar hoog niveau. Wat de sociale dimensie betreft vertonen de werkloosheidsniveaus en de groeiende ongelijkheden binnen en tussen gemeenschappen eveneens onhoudbare patronen.

    4.5

    Het voorbereidende comité heeft op het gebied van duurzaamheid geen geheel nieuwe thema's aangekaart. Wel heeft het erop gewezen dat tal van duurzaamheidskwesties die reeds op de Top van Rio in 1992 aan de orde zijn gekomen, steeds acuter dreigen te worden, zoals wordt aangetoond door de recente en nog steeds voortdurende crisis en haar gevolgen voor de financiële en economische situatie en voor de energie-, water- en voedselvoorziening. Ook andere problemen als de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit blijken meer structureel bepaald en ernstiger dan tot nu toe werd aangenomen. De voortdurende groei van de wereldbevolking verergert alle problemen nog.

    4.6

    Onder de ontwikkelingslanden begint zich een scheiding af te tekenen tussen enerzijds de opkomende economieën, die zo snel groeien dat ze een extra belasting vormen voor de hulpbronnen van de wereld en qua milieuvervuiling, en anderzijds de minst ontwikkelde landen (MOL’s), waar armoede en de aantasting van het milieu kritieke risicofactoren voor duurzaamheid blijven. Enige uitzonderingen daargelaten halen ontwikkelde landen nog lang niet de percentages officiële ontwikkelingshulp (ODA) die ze veelvuldig hebben toegezegd om ontwikkelingslanden in staat te stellen zich op een duurzamere wijze te ontwikkelen.

    4.7

    Geconfronteerd met deze uitdagingen heeft de EU de speciale taak om de duurzaamheid van onze eigen economieën te vergroten en tegelijk voldoende financiële en technische steun te mobiliseren voor de ontwikkelingslanden, en dan met name de MOL’s, zodat zij hun eigen duurzaamheidsuitdagingen doeltreffender kunnen aangaan. De EU zou de topconferentie moeten aangrijpen om met het oog op een vooruitgang op deze gebieden haar eigen processen en structuren nieuw leven in te blazen. Het Comité verzoekt de Unie met name om:

    aspecten van de groene economie te definiëren en te realiseren in Europa en nieuwe kanalen te creëren en te financieren om financiële hulp te bieden en technologie en knowhow over te dragen, teneinde ontwikkelingslanden te helpen de duurzaamheidsslag te maken (paragraaf 5);

    het beheer van duurzaamheidskwesties in Europa te verbeteren (paragraaf 6), en

    het maatschappelijk middenveld van Europa aan te zetten om aan het Rio-proces bij te dragen, de ambities van 1992 opnieuw na te streven en het politieke en maatschappelijke draagvlak ervoor te vergroten (paragraaf 7).

    5.   Een groene economie in de context van duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding

    5.1

    De „groene economie” zal een van de hoofdthema’s van de conferentie zijn. Er bestaan vooralsnog veel uiteenlopende opvattingen over wat een groene economie behelst. Er heerst echter wel een consensus dat duurzame ontwikkeling hierbij een sleutelbegrip is. Een groene economie of het proces van vergroening van een economie kan worden opgevat als een van belangrijkste manieren om het pad te effenen naar een meer duurzaam ontwikkelingsmodel in de toekomst.

    5.2

    Een groene economie kan – d.m.v. een efficiënter gebruik van natuurlijke hulpbronnen en energie, en door nieuwe technologieën voor schone energie en schonere productiemethoden – nieuwe kansen bieden op economische groei en banengroei. Er zijn geschikte nationale beleidskaders nodig om de overgang naar een groene economie en duurzame consumptie- en productiepatronen te bevorderen en te voorkomen dat de economische bedrijvigheid een te grote druk op de ecosystemen legt.

    5.3

    Bij een ontwikkeling en veranderingen op basis van duurzaamheid dienen natuurlijke beperkingen in acht te worden genomen en zullen natuurlijke hulpbronnen en cultureel erfgoed moeten worden beschermd. Dat wil niet zeggen dat duurzame ontwikkeling neerkomt op stagnatie, integendeel, ze vraagt voortdurend om veranderingen en nieuwe ontwikkelingen. Op energiegebied bijv. zullen de productiemethoden en consumptiepatronen de komende veertig jaar radicaal moeten worden aangepast, zoals we kunnen lezen in het onlangs verschenen rapport van het Internationaal Energie-Agentschap over de technologiescenario's voor 2050. In de chemie, om een ander voorbeeld aan te halen, is al veel moeite gedaan om de productiemethoden efficiënter en duurzamer te maken – en om deze verandering commercieel aantrekkelijk te maken.

    5.4

    De beleidsinstrumenten die in het kader van een groene economie kunnen worden gebruikt, zijn in te delen in een aantal categorieën:

    beprijzingsbeleid;

    beleid inzake openbare aanbestedingen;

    ecologische belastinghervormingen;

    overheidsinvesteringen in duurzame infrastructuur;

    gerichte overheidssteun voor O&O op het gebied van milieuvriendelijke technologieën, en

    sociaal beleid om sociale doelstellingen te kunnen combineren met het economische beleid.

    5.5

    Op mondiaal niveau heeft de VN op dit vlak al een aantal initiatieven opgestart waar de UNCSD 2012 op voort zou kunnen bouwen. Het Green Economy Initiative is bedoeld om overheden te helpen bij het hervormen en opnieuw afstellen van beleid, investeringen en uitgaven in de richting van sectoren als schone technologieën, hernieuwbare energie, waterdiensten, groen vervoer, afvalbeheer, groene gebouwen, en duurzame landbouw en bossen. De projecten „Economics of Ecosystems and Biodiversity” en „Global Green New Deal” zijn belangrijke onderdelen van dit initiatief.

    5.6

    Op dit moment dragen de ontwikkelde landen relatief het meest bij tot de klimaatverandering, omdat ze per hoofd van de bevolking meer broeikasgassen uitstoten. Daarom is voor deze landen de uitdaging om hun economie om te vormen in de richting van een koolstofarm model het grootst. Daarentegen hebben ze als voordeel dat ze beschikken over de nodige geavanceerde technologie en kapitaalreserves om het voortouw te nemen bij deze overgang. Dit is mogelijk als ze echt serieus deze uitdaging willen aangaan.

    5.7

    Onder ontwikkelingslanden bestaat enige zorg dat de „groene economie” een concept uit het Noorden is dat hun ontwikkeling zou kunnen vertragen en protectionistische aspecten heeft. Het komt erop aan, te laten zien hoe de groene economie de ontwikkelingslanden juist ten goede zal komen en hun overgang naar ontwikkeling zal bespoedigen. Cruciaal daarbij zal zijn in hoeverre de ontwikkelde landen hun toezeggingen om de groene economie in ontwikkelingslanden te steunen, gestand zullen doen.

    5.8

    Om substantiële vooruitgang te boeken op het gebied van vergroening van de mondiale economie in 2012, zullen de ontwikkelde landen moeten laten zien dat ze zelf in hun economie een dergelijke benadering hanteren en dat ze bovendien bereid zijn om de ontwikkelingslanden echte hulp te bieden in de vorm van financiële middelen, technologieoverdracht en capaciteitsopbouw.

    5.9

    De EU heeft t.a.v. de groene economie weliswaar enige vooruitgang geboekt, maar nog niet genoeg. Het EESC is van mening dat het niet voldoende is als de EU in Rio simpelweg wijst op de beperkte vooruitgang die ze de afgelopen twintig jaar heeft geboekt, en op de verschillende elementen van de 2020-strategie die in de richting van duurzaamheid wijzen. Om in 2012 een beter onderbouwd standpunt naar voren te kunnen brengen, doen we daarom meer specifiek de volgende aanbevelingen voor actie van de kant van de EU:

    de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling herzien en versterken, en de belangrijkste doelstellingen ervan in de uitvoering van de Europa 2020-strategie opnemen;

    de huidige werkzaamheden ten behoeve van betere metingen van de voortgang op het gebied van duurzaamheid afronden, en deze opnemen in het raamwerk voor de monitoring van de Europa 2020-strategie;

    haar reeds lang lopende studies naar duurzame consumptie en productie afronden en integreren in de doelstellingen van het algemene programma voor een efficiënt gebruik van hulpbronnen in het kader van Europa 2020;

    Europese ervaringen met het vergroenen van belastingen en financieel-economische instrumenten (met inbegrip van beprijzing van CO2-emissies en handel in emissierechten) verzamelen en voorstellen doen voor desbetreffende richtsnoeren of kaders van de VN;

    Europese ervaringen met de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling verzamelen, met inbegrip van de mogelijkheden die er zijn om nieuwe „groene werkgelegenheid” te scheppen als compensatie voor een aantal banen die met de recessie verloren zijn gegaan, en om ongelijkheden te verminderen.

    Binnen de lidstaten zijn vergelijkbare acties nodig. Als de EU kan laten zien dat er op deze punten vooruitgang is geboekt in Europa, beschikt ze over een goede uitgangspositie wanneer ze pleit voor een „Agenda voor een groene economie”, waarin dezelfde doelen worden nagestreefd.

    5.10

    Op financieel gebied is het duidelijk dat er een aanzienlijke inspanning nodig is om overheids- en particuliere middelen te mobiliseren, zodat de nog niet verwezenlijkte aspecten van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen kunnen worden gerealiseerd, en om de nieuwe agenda voor een groene economie een stimulans te geven. De streefcijfers van Rio met betrekking tot officiële ontwikkelingshulp zijn niet gehaald. De internationale financiële instellingen, het UNDP, de WTO, de UNCTAD en de ministeries van Financiën, Economie en Handel in de hele wereld moeten allemaal ten volle worden betrokken bij deze mobilisatie en bij alle andere aspecten van de overgang naar een groenere wereldeconomie. De EU moet in een samenhangend en consistent voorstel aangeven waar deze internationale vergroeningsambitie toe moet leiden en hoe de reeds lang geleden gedane beloftes inzake hulppercentages zullen worden ingelost.

    6.   Institutioneel kader voor duurzame ontwikkeling

    6.1

    Algemeen wordt erkend dat de aansturing van het duurzaamheidsbeleid op internationaal niveau niet erg doeltreffend is en dat er belangrijke veranderingen vereist zijn om dit bestuur te versterken. Overigens zou ook het duurzaamheidsbestuur op nationaal, regionaal en lokaal niveau goed een nieuwe impuls kunnen gebruiken.

    6.2

    Op internationaal niveau is er duidelijk een dringende noodzaak om het milieumandaat van het Milieuprogramma van de VN (UNEP) te versterken en om de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD) of haar opvolger beter in staat te stellen de duurzaamheidsboodschap onder de verschillende sectoren van de wereldeconomie en onder alle internationale instellingen te verspreiden. Het voorstel om het UNEP op te waarderen tot een wereldmilieuorganisatie met een uitgebreider mandaat is reeds lange tijd onderwerp van debat. Het moet over een krachtiger, geloofwaardig en toegankelijk wetenschappelijk fundament kunnen beschikken. Verder heeft het meer capaciteit nodig om creatief te kunnen samenwerken met andere delen van het VN-systeem, om het grote aantal afzonderlijke multilaterale milieuovereenkomsten te coördineren en om de capaciteitsontwikkeling op het gebied van milieukwesties in ontwikkelingslanden en andere lidstaten te ondersteunen. En ten slotte moet het kunnen beschikken over meer middelen en moet het zekerder zijn van die middelen. Het jaar 2012 zou een goede gelegenheid kunnen zijn om deze wensen in vervulling te laten gaan.

    6.3

    Duurzame ontwikkeling moet verder een duidelijker stem en meer invloed krijgen in het VN-systeem. Een optie zou zijn om een volwaardige VN-Raad voor duurzame ontwikkeling in te stellen. Een andere optie is om de CSD op te nemen in een uitgebreide ECOSOC met een krachtiger mandaat voor de bevordering van duurzame ontwikkeling binnen de VN en bij de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Maar het is mogelijk dat er meer mogelijkheden ontstaan dankzij de werkzaamheden van de nieuwe VN-werkgroep op hoog niveau (High Level Panel) inzake klimaatverandering en ontwikkeling, die recentelijk is ingesteld door de secretaris-generaal van de VN.

    6.4

    Met het oog op toekomstige discussies adviseert het EESC de EU drie algemene doelstellingen voor ogen te houden:

    integratie van duurzame ontwikkeling in het mandaat van enkele van de belangrijkste instellingen, waaronder de VN zelf en haar ECOSOC, de Wereldbank, het IMF en de WTO, alsmede de instanties die zich meer specifiek bezighouden met duurzame ontwikkeling zoals de CSD, het UNEP, het UNDP, enz.;

    versterking van de CSD en haar vermogen om op duurzaamheid gerichte activiteiten binnen het VN-systeem te coördineren, in het bijzonder door haar een zodanige status en opdracht te geven dat zij ministeries van Economie en Financiën rond de tafel kan brengen met de specifieke taak om duurzame ontwikkeling te integreren in het management van het mondiale economische beleid;

    versterking van het UNEP en zijn vermogen om essentiële veranderingen in het wereldmilieu te monitoren en doeltreffende beschermingsmaatregelen te stimuleren.

    6.5

    Er is ook behoefte aan een krachtiger duurzaamheidsbestuur op nationaal, regionaal, lokaal en bedrijfsniveau. Nationale, subnationale en plaatselijke duurzaamheidsstrategieën moeten worden gereactiveerd of van nieuwe stimulansen worden voorzien. Ook in het bestuur van ondernemingen moet meer aandacht worden geschonken aan duurzame ontwikkeling. Er moeten nationale adviesraden voor duurzame ontwikkeling of vergelijkbare structuren worden ingesteld, en waar deze reeds bestaan moet deze structuren nieuw leven worden ingeblazen, om duurzame ontwikkeling een grotere impuls te geven. Het maatschappelijk middenveld moet hierbij actiever worden betrokken. Binnen de EU is het de Europese strategie inzake duurzame ontwikkeling die een kader biedt om de verwezenlijking van al deze streefdoelen te bevorderen. Maar de uitvoering ervan is niet met voldoende daadkracht ter hand genomen. De belangrijkste elementen ervan moeten opnieuw naar voren worden gehaald en worden opgenomen in de omvattende Europa 2020-strategie, waarna nauwlettend zal moeten worden toegezien op de naleving ervan.

    6.6

    Belangrijke maatschappelijke groeperingen, waarvan de rol binnen het VN-systeem na Rio 1992 is vergroot, zullen hun eigen ervaringen met deze onderwerpen evalueren en gewapend met voorbeelden van goede praktijken naar Rio komen, op zoek naar erkenning en bekrachtiging van de beste praktijken door middel van onder meer nationale en lokale duurzaamheidsstrategieën, initiatieven op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, enz.

    6.7

    Het EESC beveelt aan dat de EU krachtig pleit voor een substantiële bijdrage van de maatschappelijke organisaties en belangrijke groeperingen aan het 2012-proces. De groeperingen zouden moeten worden aangemoedigd om onder de aandacht te brengen wat er al is bereikt en om voorstellen te doen over hoe zij zelf meer zouden kunnen gaan betekenen.

    6.8

    In de industriële sector dienen de duurzaamheidsverantwoordelijkheden te worden vastgelegd in de kaders die momenteel ontstaan voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. In 2012 kan te Rio het startsein worden gegeven voor onderhandelingen over een nieuw internationaal verdrag over dit onderwerp.

    6.9

    Regionale overheden en andere subnationale autoriteiten spelen een steeds belangrijkere rol bij de tenuitvoerlegging van duurzame ontwikkeling op velerlei gebied. Ook veel gemeenten en andere lokale overheden dragen hier hun steentje toe bij. Deze ontwikkelingen zouden kunnen worden vastgelegd in een nieuwe overeenkomst waarin deze overheden expliciete mandaten kunnen krijgen (plus de benodigde middelen) om specifieke onderdelen van de duurzaamheidsagenda uit te voeren, zodat de lichtende voorbeelden van een kleine groep pioniers kunnen worden omgezet in de standaardpraktijk van de massa.

    7.   Mogelijke rol van de EU en van het EESC

    7.1

    De EU zal ongetwijfeld een sleutelrol spelen bij het opstellen van een strategie voor 2012. Zij zou de internationale gemeenschap moeten laten zien hoe de overgang naar een groene economie gunstig uitpakt voor zowel het Noorden als het Zuiden en ze zou institutionele veranderingen moeten bevorderen waarmee het streven naar duurzaamheid in goede banen kan worden geleid. De EU en haar lidstaten zouden de conferentie ook moeten aangrijpen om hun eigen overgang naar een groenere economie een duwtje in de rug te geven en te werken aan de verbetering van hun eigen governance en beheer van duurzame ontwikkeling en van hun eigen samenwerking met het maatschappelijk middenveld in deze processen.

    7.2

    Het EESC staat klaar om een wezenlijke rol te spelen als het erom gaat het maatschappelijk middenveld te helpen met het leveren van een bijdrage aan zowel het Europese als het internationale proces, en om aan te dringen op ambitieuze resultaten. Een sterke betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld is van wezenlijk belang om anderen over de streep te trekken en voldoende pressie uit te oefenen, teneinde een goed resultaat te bereiken op de Top van Rio. Gedurende de komende twaalf maanden wil het EESC de volgende activiteiten ontwikkelen:

    organiseren van extra overleg met belanghebbenden in Brussel over de doelstellingen van Rio 2012, en indien mogelijk het opzetten van een gemeenschappelijk platform;

    zorgen voor inbreng vanuit het maatschappelijk middenveld in lidstaten door middel van nationale adviesraden voor duurzame ontwikkeling, hun Europese netwerk EEAC en de nationale sociaaleconomische raden;

    organiseren van een aantal sectorale studies naar de randvoorwaarden voor een succesvolle toepassing van groen denken in belangrijke sectoren als energie, vervoer, bouwnijverheid en landbouw en in het algemene economische beleid;

    via regionale en bilaterale vaste delegaties de inbreng van het Europese maatschappelijk middenveld vergelijken en coördineren met activiteiten van het maatschappelijk middenveld in andere regio’s in de wereld.

    Brussel, 15 september 2010

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    Top