Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AE0763

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten — Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020” (COM(2010) 193 definitief)

    PB C 21 van 21.1.2011, p. 66–71 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    21.1.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 21/66


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten — Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020”

    (COM(2010) 193 definitief)

    2011/C 21/12

    Algemeen rapporteur: Wolfgang GREIF

    De Raad heeft op 5 mei 2010 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te raadplegen over het

    Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten – Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020

    COM(2010) 193 final.

    Het bureau van het Comité heeft de afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap op 27 april 2010 met de voorbereidende werkzaamheden belast.

    Gezien het spoedeisende karakter van de werkzaamheden heeft het Comité tijdens zijn op 26 en 27 mei 2010 gehouden 463e zitting (vergadering van 27 mei) besloten om Wolfgang Greif als algemeen rapporteur aan te wijzen, waarna het met 134 stemmen vóór en 9 tegen, bij 12 onthoudingen, onderstaand advies heeft goedgekeurd.

    1.   Conclusies

    Het EESC:

    betreurt dat Raad en Commissie een dermate krap tijdschema voor het opstellen van de richtsnoeren hebben gehanteerd dat er nauwelijks echte discussies kunnen plaatsvinden met maatschappelijk middenveld en parlementen;

    vindt dat in de richtsnoeren niet genoeg tot uitdrukking komt dat het beleid van de EU en de lidstaten in het licht van de crisis prioritair gericht moet zijn op bestrijding van de werkloosheid;

    juicht het toe dat het aantal richtsnoeren is verkleind, maar is van mening dat deze te algemeen geformuleerd en te weinig ambitieus zijn om tot efficiënte actie aan te zetten, wat een afzwakking van het Europese beleid betekent;

    vindt dat in de beleidsaanbevelingen m.b.t. de arbeidsmarkt te veel de nadruk ligt op de aanbodzijde (met verbetering van de inzetbaarheid als parool) en dringt aan op meer aandacht voor een slim beleid m.b.t. de vraagzijde dat toekomstige groei en innovatie bevordert en extra banen helpt creëren;

    is bezorgd over het feit dat het streven naar volledige werkgelegenheid (dat in alle vorige richtsnoeren centraal stond) in de nieuwe richtsnoeren niet meer ter sprake komt;

    is verbaasd dat in de richtsnoeren niets concreets wordt gezegd over de kwaliteit van werk, en stelt voor om de richtsnoeren 8 en 9 samen te voegen en een speciaal richtsnoer te wijden aan de verbetering van de kwaliteit van werk;

    vindt het een goede zaak dat prioriteit wordt verleend aan de kennisdriehoek en het verbeteren van vaardigheden, maar had graag ambitieuzere plannen gezien om de jeugdwerkloosheid te bestrijden en de her- en bijscholing van gehandicapten te bevorderen;

    betreurt dat er in het algemeen te weinig verwezen wordt naar het gelijkekansenbeleid (bijv. bevordering van de arbeidsparticipatie van vrouwen);

    is zeer ingenomen met het speciale richtsnoer „Sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden”, maar daarbij moet wel meer nadruk worden gelegd op maatregelen om tegen te gaan dat kinderen en jongeren in armoedesituaties terechtkomen;

    is van mening dat er ter vermindering van het armoederisico een hele reeks stabiele en betrouwbare indicatoren nodig zijn om de vooruitgang te meten en in de gaten te houden, waarbij het bijv. ook gaat om het meten van de verhouding tussen inkomen en koopkracht en van de inkomensconcentratie (Gini-coëfficiënt); het armoederisicopercentage moet daarbij onbetwist als gangbare indicator voor relatieve armoede worden gebruikt;

    dringt aan op duidelijkere uitspraken over de integratie van bevolkingsgroepen die meer dan andere bedreigd worden door armoede (bijv. alleenstaande moeders, immigranten, ouderen met een klein pensioen, gehandicapten).

    2.   Achtergrond: kritiek op het krappe tijdschema van Commissie en Raad

    2.1   De Europese Commissie heeft op 27 april 2010 een nieuwe reeks richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid in de lidstaten voorgesteld. Samen met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid vormen zij de geïntegreerde richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Tijdens de Europese Raad van 25 en 26 maart 2010 is een overeenkomst bereikt over deze nieuwe strategie, die in juni formeel moet worden goedgekeurd.

    2.2   Het EESC heeft meermaals onderschreven dat een toekomststrategie van de EU moet berusten op een geïntegreerde meerjarenaanpak. Daarbij heeft het er steeds op gewezen dat het voor de beleidscoördinatie absoluut noodzakelijk is dat parlementariërs en vertegenwoordigers van sociale partners en maatschappelijke organisaties op Europees en nationaal niveau in alle fasen een stem in het kapittel krijgen (1).

    2.3   Daarom ook heeft het EESC er in zijn advies over de EU-strategie voor de periode na 2010 op aangedrongen dat structurele belemmeringen die een efficiënte bijdrage van de parlementen en een daadwerkelijke dialoog met de sociale partners en maatschappelijke organisaties in de weg staan, bij de uitwerking van de strategie worden opgeheven (2). Dit verzoek was o.m. ingegeven door het feit dat de raadplegingen bij het opstellen en vernieuwen van de richtsnoeren al jarenlang onbevredigend verlopen.

    2.3.1   Het EESC heeft deze gebrekkige raadpleging in verscheidene adviezen over de richtsnoeren betreurd en Commissie en Raad nadrukkelijk verzocht om het tijdschema te veranderen, met name in jaren waarin er strategische keuzes worden gemaakt om beleid op elkaar af te stemmen. Gewaarborgd moet worden dat alle relevante sociale en politieke actoren op nationaal en EU-niveau daadwerkelijk bij het beleidsvormingsproces worden betrokken.

    2.4   Daarom vindt het EESC het extra jammer dat de Raad en de Commissie ook in dit jaar, waarin besloten moet worden welke nieuwe prioriteiten er in het kader van de Europa 2020-strategie de komende tien jaar zullen worden gehanteerd inzake de agenda voor groei en werkgelegenheid, zo’n krap bemeten tijdschema voor de goedkeuring van de richtsnoeren hebben vastgesteld. Hierdoor kunnen er nauwelijks echte discussies plaatsvinden met maatschappelijk middenveld en parlementen.

    2.5   Vanwege de uiterst korte periode tussen de bekendmaking van het voorstel voor een besluit van de Raad en het tijdstip van het besluit zelf, is het EESC van mening dat normaal overleg tussen de in het EESC vertegenwoordigde belangengroepen onmogelijk is. Het ziet zich veeleer gedwongen om via een soort spoedprocedure een standpunt in te nemen.

    2.6   Het EESC heeft dan ook begrip voor degenen die tot uitstel van de besluitvorming over de geïntegreerde richtsnoeren oproepen, temeer daar de EU thans bezig is haar overkoepelende ontwikkelingsstrategie voor de komende tien jaar te formuleren.

    2.6.1   Wordt het tijdschema met een paar maanden verlengd – wat het EESC uitermate op prijs zou stellen – dan behoudt het EESC zich (onverminderd de in dit advies vervatte opmerkingen en aanbevelingen) het recht voor om in een initiatiefadvies op basis van zo breed mogelijk overleg uitvoeriger in te gaan op de voorgestelde richtsnoeren.

    3.   Algemene opmerkingen bij de voorgestelde richtsnoeren

    3.1   Door de economische en financiële crisis zal Europa de komende jaren te maken krijgen met een uiterst gespannen situatie op werkgelegenheidsgebied. Zo wordt er in recente studies van uitgegaan dat er een heel decennium nodig zal zijn voor het terugwinnen van de ruim tien miljoen arbeidsplaatsen die tijdens de huidige crisisjaren verloren zijn gegaan (3). Het beleid van de EU en de lidstaten moet derhalve prioritair gericht zijn op bestrijding van de werkloosheid. Het EESC vindt dat dit in de richtsnoeren veel duidelijker ten uitdrukking moet komen.

    3.1.1   Voorgesteld wordt om het aantal richtsnoeren, dat tot dusverre acht bedroeg, tot vier te reduceren. Deze zouden volgens de Commissie tot 2014 onveranderd van toepassing moeten zijn. Het EESC is er in principe mee ingenomen dat er aldus voor concentratie en voor een meerjarencyclus wordt gekozen, maar vindt dat het voorgestelde besluit vaak in zeer algemene bewoordingen is gesteld en weinig precies is. Hierdoor vreest het dat de richtsnoeren de lidstaten slechts in beperkte mate tot actie zullen aansporen. Minder richtsnoeren betekent voor het EESC hoe dan ook dat er des te duidelijkere en betrouwbaardere indicatoren nodig zijn, zodat de vooruitgang gemeten en in de gaten gehouden kan worden. Dat geldt niet alleen voor maatregelen voor specifieke doelgroepen, maar juist ook voor armoedebestrijding.

    3.2   Daarbij komt nog dat de voorgestelde werkgelegenheidsrichtsnoeren nauwelijks kwantitatieve doelstellingen bevatten, afgezien van verwijzingen naar de volgende drie centrale doelstellingen van de EU, op basis waarvan de lidstaten hun eigen nationale streefcijfers moeten vaststellen:

    verhoging van de totale arbeidsparticipatie voor vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep van 20-64 jaar tot 75 %;

    vermindering van het percentage voortijdige schoolverlaters tot 10 % en verhoging van het percentage van de bevolking in de leeftijdsgroep van 30-34 jaar dat tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid, tot ten minste 40 %;

    vermindering van het aantal Europeanen dat onder de nationale armoedegrenzen leeft met 25 % door ruim 20 miljoen mensen een uitweg uit de armoede te bieden.

    3.2.1   Het EESC bespeurt hierin een duidelijke afzwakking van het Europese beleid en vraagt zich af of het voornemen om de formulering van concrete werkgelegenheidsinitiatieven vrijwel uitsluitend bij de lidstaten te leggen, wel zal leiden tot meer commitment bij de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen.

    3.3   Het EESC begrijpt niet goed waar de terughoudendheid bij de vaststelling van Europese doelen vandaan komt. Tijdens de discussies heeft het voor de periode na 2010 aangedrongen op een strategie waarin aan de gemeenschappelijke doelstellingen van de huidige strategie wordt vastgehouden, maar waarin tegelijkertijd ook (met inachtneming van de uitgangssituaties in de afzonderlijke lidstaten) ambitieuzere, verdergaande streefcijfers worden geformuleerd (4).

    3.3.1   In dit verband heeft het EESC in tal van adviezen ook voorstellen gedaan om in het kader van de werkgelegenheidsrichtsnoeren tevens meetbare doelen te formuleren waar het gaat om bijv. de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, deelname van jongeren aan de arbeidsmarkt, het tegengaan van arbeidsovereenkomsten met onvoldoende sociale bescherming, bestrijding van armoede (ook onder werkenden) en het in dienst nemen van gehandicapten (5).

    3.4   Heldere doelstellingen, zoals bijv. langdurig werklozen weer aan een baan helpen, jongeren sneller een arbeids- of opleidingsplaats aanbieden, adequate opvangvoorzieningen treffen zodat werk en gezin met elkaar kunnen worden gecombineerd, en genderspecifieke verschillen in lonen verminderen, behoorden tot dusverre tot de kern van de Europese werkgelegenheidsstrategie en moeten naar het oordeel van het EESC behouden en zo nodig versterkt worden.

    3.5   Het EESC betreurt dat er in de voorgestelde werkgelegenheidsrichtsnoeren over het algemeen weinig aandacht is voor gelijke kansen en voor beleid om de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen. Streeft men naar een drastische vermindering van het armoederisico in Europa, dan moeten er ook ambitieuze doelstellingen en initiatieven worden ontwikkeld om genderstereotypen, discriminatie op de arbeidsmarkt en structurele oorzaken van genderspecifieke inkomensverschillen aan te pakken en obstakels weg te werken die belemmeren dat vrouwen toegang tot bepaalde beroepen krijgen en ondernemerschapsinitiatieven ontplooien (6). Onderhavige richtsnoeren dragen daar hoe dan ook te weinig toe bij.

    4.   Concrete opmerkingen bij de vier werkgelegenheidsrichtsnoeren en voorstellen om deze aan te vullen

    4.1   Richtsnoer 7: De arbeidsmarktparticipatie opvoeren en structurele werkloosheid terugdringen

    4.1.1   Het EESC is het in beginsel eens met de EU-doelstelling om de arbeidsparticipatie voor vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep van 20-64 jaar te verhogen tot 75 % in 2020. Het gaat hierbij om een uiterst ambitieuze doelstelling, omdat niet alleen het percentage in kwestie is verhoogd, maar tegelijkertijd ook (in vergelijking tot de huidige streefcijfers) de leeftijdsgroep van 15-19 jaar buiten beschouwing wordt gelaten. Het EESC vraagt zich af waarom jonge werknemers niet langer worden meegenomen bij de berekening van de totale participatiegraad.

    4.1.2   Momenteel is een recordaantal van bijna 24 miljoen mensen werkloos. In dit verband stelt het EESC vast dat het probleem op de arbeidsmarkten niet om een gebrek aan arbeidskrachten in het algemeen, maar in sommige lidstaten om een gebrek aan gekwalificeerde arbeidskrachten en om een grootscheeps gebrek aan beschikbare banen draait. Wil men de arbeidsparticipatie verhogen en banen scheppen, dan zijn er daarom ook slimme maatregelen en werkgelegenheidsmodellen nodig om arbeid beter te verdelen.

    4.1.3   Juist omdat de werkloosheid in de EU zo dramatisch hoog is, mag het beleid niet beperkt blijven tot het verbeteren van de „inzetbaarheid” van werknemers. Veeleer moet de nadruk in de toekomst meer komen te liggen op toekomstgerichte investeringen in O&O, onderwijs, infrastructuur, gezondheidszorg en sociale dienstverlening, teneinde werkgelegenheid te creëren en het arbeidspotentieel doeltreffend te kunnen ontsluiten.

    4.1.4   Het EESC is in dit verband ook bezorgd over het feit dat het streven naar volledige werkgelegenheid (dat in alle vorige richtsnoeren centraal stond) in de nieuwe richtsnoeren niet meer ter sprake komt. Er wordt alleen gesproken over terugdringing van structurele werkloosheid en „inactiviteit”. Het EESC vindt dat het voorgestelde richtsnoer hoe dan ook weer in de richting zou moeten gaan van volledige werkgelegenheid.

    4.1.5   Om juist in de huidige crisissituatie zoveel mogelijk te vermijden dat het aantal werkzoekenden nog verder oploopt en om ervoor te zorgen dat de werkloosheid geen structurele werkloosheid wordt, moeten de nieuwe geïntegreerde richtsnoeren samen een evenwichtig pakket macro-economische maatregelen vormen die op zowel de vraag- als de aanbodzijde zijn gericht.

    4.1.5.1   Dit is volgens het EESC met de voorgestelde richtsnoeren in hun geheel en met richtsnoer 7 in het bijzonder, niet gegarandeerd. Waar het gaat om de beleidsaanbevelingen m.b.t. de arbeidsmarkt, ligt duidelijk te veel nadruk op de aanbodzijde (met verbetering van de inzetbaarheid als parool). Het is zaak om tot een evenwicht te komen door meer aandacht te schenken aan een slim beleid m.b.t. de vraagzijde dat toekomstige groei en innovatie bevordert en extra banen helpt creëren.

    4.1.6   Verder is verzuimd erop te wijzen dat het weer aanzwengelen van de groei om de arbeidsmarkt te stabiliseren vooral moet worden bewerkstelligd door de binnenlandse vraag (particuliere en overheidsinvesteringen) te versterken. Evenmin wordt duidelijk gesteld dat conjunctuurondersteunende maatregelen en investeringen in behoud van werkgelegenheid niet te vroeg mogen aflopen, teneinde te voorkomen dat de werkloosheid nog verder stijgt. In dit verband kan het EESC pas instemmen met een exitstrategie of consolideringsplannen (zoals voorgesteld in de richtsnoeren voor het economisch beleid) als aan bepaalde conjuncturele en werkgelegenheidsvoorwaarden is voldaan.

    4.1.7   De lidstaten wordt aanbevolen om de flexizekerheidsbeginselen te integreren in hun arbeidsmarktbeleid. Nergens wordt er in richtsnoer 7 echter op gewezen dat de kwaliteit van werk als grondbeginsel even belangrijk is als flexizekerheid; het EESC heeft dit herhaaldelijk beklemtoond (7).

    4.1.8   Verder zou volgens het EESC verduidelijkt moeten worden dat er vooral door het beschikbaar stellen van doeltreffende arbeidsmarktdiensten en niet zozeer door zgn. prikkels bij de toekenning van werkloosheidsuitkeringen voor moet worden gezorgd dat mensen actief op zoek gaan naar werk. Daarom stelt het voor om in de laatste zin van de eerste alinea de volgende passage te schrappen: „en zowel de rechten van werklozen duidelijk worden vastgelegd als hun plicht om actief naar werk te zoeken”. Juist in crisistijden kan er volgens het EESC beter worden afgezien van aanbevelingen die leiden tot strengere voorwaarden om voor een werkloosheidsuitkering in aanmerking te komen.

    4.2   Richtsnoer 8: Een geschoolde beroepsbevolking ontwikkelen die in de behoeften van de arbeidsmarkt voorziet, arbeidsvoorwaarden verbeteren en een leven lang leren bevorderen

    4.2.1   Het EESC is ermee ingenomen dat in de titel van het richtsnoer verwezen wordt naar de kwaliteit van werk („betere arbeidsvoorwaarden”), maar is evenzeer verbaasd dat dit punt nergens concreet wordt uitgewerkt (bijv. waar het gaat om een gezondere werkplek, een loon dat een menswaardig bestaan mogelijk maakt, organisatie van de werktijd, het voorkomen van buitensporig lange werkdagen en het combineren van werk en gezin). Het had ook verwacht dat de roep om betere arbeidsvoorwaarden nauwer in verband zou zijn gebracht met de flexizekerheidstrategie en dat het belang van zowel interne als externe flexizekerheid zou zijn benadrukt, aangezien juist flexibele interne arbeidsmarkten het best bleken opgewassen tegen de crisis.

    4.2.2   Inhoudelijk overlappen de richtsnoeren 8 en 9 elkaar aanzienlijk. Om dubbel werk te voorkomen, zou serieus overwogen moeten worden om beide richtsnoeren samen te voegen. Daarentegen zou er een apart richtsnoer inzake verbetering van de kwaliteit van werk moeten worden ingevoerd.

    4.2.2.1   Het EESC heeft er herhaaldelijk op gewezen dat juist wanneer er een kwantitatief streefcijfer voor het verhogen van de arbeidsparticipatie wordt vastgesteld, speciale aandacht moet uitgaan naar de kwaliteit van de gecreëerde nieuwe banen, omdat werkgelegenheid tot elke prijs (lees: onzekere dienstverbanden, armoede onder werkenden, enz.) geen oplossing kan zijn.

    4.2.3   In dit verband herhaalt het EESC dat ook de kwalitatieve doelstellingen die bij de herziening van de Lissabonstrategie in de laatste jaren grotendeels uit het oog verloren zijn (kernwoord: de zgn. Laken-indicatoren voor het meten van gecreëerde kwalitatieve werkgelegenheid) weer in aanmerking moeten worden genomen (8).

    4.2.4   Tevens pleit het EESC er hierbij voor om nieuw geschapen banen systematisch op kwaliteit te beoordelen en om te verwijzen naar de uitdagingen voor de Europese arbeidsmarkt die de Europese sociale partners gezamenlijk hebben geformuleerd (9). Hierbij gaat het er bijv. om dat het arbeidsrecht stabiele arbeidsovereenkomsten in de hand moet werken en dat werknemers, wat voor contract zij ook hebben, nooit mogen worden uitgesloten van adequate bescherming en werkzekerheid.

    4.3   Richtsnoer 9: De prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus verbeteren en deelname aan tertiair onderwijs vergroten

    4.3.1   Een beleid om arbeidsplaatsen van goede kwaliteit te scheppen, in combinatie met ambitieuze doelstellingen op het gebied van algemeen onderwijs, beroepsopleiding, bij- en nascholing en levenslang leren, draagt wezenlijk bij tot economische groei en tot een hogere productiviteit. Het EESC vindt het dan ook een goede zaak dat hieraan prioriteit wordt verleend.

    4.3.2   Zoals bij het vorige richtsnoer wordt ook hier verwezen naar een indicator voor jongeren die maar moeilijk toegang kunnen krijgen tot de arbeidsmarkt. De lidstaten dienen alle nodige maatregelen te treffen om voortijdige schoolverlating te voorkomen, teneinde het aantal jongeren te verminderen dat geen baan heeft en evenmin onderwijs of een opleiding volgt. Dit centrale thema zou volgens het EESC duidelijker tot uitdrukking moeten komen, bijv. door ambitieuzere streefcijfers vast te stellen, zoals:

    verlaging van de jeugdwerkloosheid met minstens 50 %;

    een maximumtermijn van vier maanden voor het „activeren” van jongeren die op zoek zijn naar een baan of een opleidingsplek.

    4.3.3   De in het kader van de Europa 2020-strategie nagestreefde arbeidsparticipatie van 75 % is volgens het EESC pas haalbaar als er ook adequate werkgelegenheidsmaatregelen worden getroffen voor gehandicapten, die 16 % van de beroepsbevolking uitmaken. Het EESC juicht het dan ook toe dat deze bevolkingsgroep in de richtsnoeren 7 en 10 expliciet wordt genoemd. Het zou echter een goede zaak zijn als in richtsnoer 9 ook inclusieve her- en bijscholing voor gehandicapten werd opgenomen.

    4.4   Richtsnoer 10: Sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden

    4.4.1   Het EESC is er zeer over te spreken dat „sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden” als aparte richtsnoer is opgenomen. Hiermee wordt bevestigd dat de groeiende sociale ongelijkheid in Europa moet worden aangepakt met gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Het EESC heeft hier herhaaldelijk op aangedrongen. Er is in dit verband behoefte aan een heel pakket maatregelen voor specifieke doelgroepen. Het EESC vindt met name dat er in dit richtsnoer meer nadruk moet worden gelegd op de verkleining van het risico dat kinderen en jongeren in armoedesituaties terechtkomen. Ter zake moeten concrete doelstellingen worden geformuleerd.

    4.4.2   Ook voor de vermindering van het armoederisico zijn er een hele reeks stabiele en betrouwbare indicatoren nodig om de vooruitgang te meten en in de gaten te houden. Het EESC pleit ervoor het armoederisicopercentage onbetwist als gangbare indicator voor relatieve armoede te gebruiken. Het acht het zinvol om ter aanvulling hierop nog andere indicatoren te ontwikkelen voor het meten van bijvoorbeeld de verhouding tussen inkomen en koopkracht alsmede de inkomensconcentratie (Gini-coëfficiënt). Dit mag er echter in geen geval toe leiden dat de hoofddoelstelling wordt afgezwakt.

    4.4.3   Het EESC ondersteunt de aanbeveling aan de lidstaten om ter bestrijding van de armoede de volwaardige deelname aan het maatschappelijk en economisch leven te bevorderen en de werkgelegenheid te stimuleren.

    4.4.3.1   In dit opzicht onderschrijft het EESC de conclusies van een recente studie van de Commissie, waarin staat dat de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting prioritair ook maatregelen vereist tegen armoede onder werkenden (10). Het EESC stelt voor om lonen die een menswaardig bestaan mogelijk maken te garanderen, en in dit verband maatregelen te treffen om de verdere groei van een lagelonensector een halt toe te roepen. Hiertoe is het o.m. zaak om:

    onzekere dienstverbanden zoveel mogelijk te vervangen door duurzame arbeidsovereenkomsten die de nodige sociale bescherming bieden;

    voor sociale bescherming te zorgen in de periode tussen opleiding en werk;

    doeltreffende methoden voor actief arbeidsmarktbeleid inzake bij- en nascholing en het creëren van banen te bevorderen, vooral ten behoeve van personen die vanwege een tekortschietende opleiding zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt;

    de bestrijding van de jeugdwerkloosheid en de integratie van mensen die geen toegang hebben tot de arbeidsmarkt voorop te stellen.

    4.4.3.2   Al deze punten moeten in dit richtsnoer worden opgenomen of meer aandacht krijgen. In dit verband wil het EESC nog eens wijzen op zijn onlangs geformuleerde voorstel inzake doelstellingen betreffende systemen voor minimum- en vervangende inkomens.

    4.4.4   Armoedebestrijding vergt met name ook werkgelegenheids- en opleidingsmaatregelen voor bevolkingsgroepen die meer dan andere bedreigd worden door armoede (bijv. alleenstaande moeders, immigranten, ouderen met een klein pensioen, gehandicapten). Duidelijkere uitspraken en doelstellingen inzake de maatschappelijke en arbeidsmarktintegratie van deze groepen zouden welkom zijn geweest.

    4.4.5   Het EESC beschouwt het als positief dat ook gewag wordt gemaakt van de waardevolle rol die de sociale economie bij het scheppen en behouden van arbeidsplaatsen en bij armoedebestrijding speelt, en dat er bij de lidstaten expliciet op wordt aangedrongen om de sociale economie te bevorderen. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de wens van het EESC om optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die de sociale economie biedt, in het bijzonder waar het gaat om het creëren van banen in de sociale dienstverlening.

    Brussel, 27 mei 2010

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    (1)  EESC-advies van 31 mei 2005 over het „Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (overeenkomstig artikel 128 EG-Verdrag)”, COM(2005) 141 final - 2005/0057 (CNS), rapporteur: dhr. Malosse (PB C 286 van 17.11.2005); EESC-advies van 13 februari 2008 over het „Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (overeenkomstig artikel 128 EG-Verdrag)” COM(2007) 803 final (deel V) – 2007/0300 (CNS), rapporteur: dhr. Greif (PB C 162/92 van 25.6.2008).

    (2)  PB C 128 van 18.5.2010, blz. 3.

    (3)  Skills supply and demand in Europe: medium-term forecast up to 2020 (Cedefop, 2010), blz. 35 e.v.

    (4)  PB C 128 van 18.5.2010, blz. 3.

    (5)  EESC-adviezen

     

    van 30 september 2009 over „Werk en armoede: naar een noodzakelijke globale aanpak”, rapporteur: mevr. Prud’homme (PB C 318/52 van 23.12.2009)

     

    van 1 oktober 2009 over „Het verband tussen gendergelijkheid, economische groei en arbeidsparticipatie”, rapporteur: mevr. Ouin (PB C 318/15 van 23.12.2009)

     

    van 1 oktober 2009 over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een EU-strategie voor jongeren – Investeringen en empowerment. Een vernieuwde open coördinatiemethode om op de uitdagingen en kansen voor jongeren in te spelen”, COM(2009) 200 final, rapporteur: dhr. Sibian (PB C 318/113 van 23.12.2009).

    (6)  EESC-advies van 29 september 2005 over „Armoede onder vrouwen in Europa”, rapporteur: mevr. King (PB C 24 van 31.1.2006); EESC-advies van 12 juli 2007 over „Arbeidskansen voor prioritaire categorieën (Lissabonstrategie)”, rapporteur: dhr. Greif (PB C 256 van 27.10.2007). Zie ook het verslag over de gelijkheid van mannen en vrouwen (COM(2009) 694).

    (7)  EESC-advies van 22 april 2008 over de „Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid: meer en betere banen door flexibiliteit en zekerheid”; COM(2007) 359 final, rapporteur: dhr. Janson, corapporteur: dhr. Ardhe (PB C 211 van 19.8.2008); EESC-advies van 4 november 2009 over „De Lissabonstrategie na 2010”, algemeen rapporteur: dhr. Greif, CESE 1722/2009, paragraaf 3.4.3.

    (8)  PB C 128 van 18.5.2010, blz. 3.

    (9)  Key challenges facing European labour markets: Joint analysis of European Social Partners (2007), blz. 61 e.v.

    (10)  Working poor in Europe, Eurofound-studie uit 2010.


    BIJLAGE

    bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Onderstaand wijzigingsvoorstel werd verworpen, maar kreeg minstens een kwart van de uitgebrachte stemmen:

    Paragraaf 4.2.2

    als volgt te wijzigen:

    „Inhoudelijk overlappen de richtsnoeren 8 en 9 elkaar aanzienlijk. Om dubbel werk te voorkomen, zou serieus overwogen moeten worden om beide richtsnoeren samen te voegen. Daarentegen zou er een apart richtsnoer inzake de kwaliteit van werk .”

    Motivering

    Spreekt voor zich.

    Stemuitslag:

    Vóór

    :

    58

    Tegen

    :

    73

    Onthoudingen

    :

    2


    Top