Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IP0137

    Vijfde Wereldwaterforum, Istanboel, 16 - 22 maart 2009 Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2009 over Water in het licht van het Vijfde Wereldwaterforum, dat van 16 tot en met 22 maart 2009 te Istanboel zal worden gehouden

    PB C 87E van 1.4.2010, p. 157–162 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    1.4.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 87/157


    Donderdag, 12 maart 2009
    Vijfde Wereldwaterforum, Istanboel, 16-22 maart 2009

    P6_TA(2009)0137

    Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2009 over Water in het licht van het Vijfde Wereldwaterforum, dat van 16 tot en met 22 maart 2009 te Istanboel zal worden gehouden

    2010/C 87 E/31

    Het Europees Parlement,

    gezien de slotverklaringen van de vier eerste „Wereldwaterfora” die achtereenvolgens hebben plaatsgevonden te Marrakesj (1997), Den Haag (2000), Kyoto (2003) en Mexico (2006),

    gezien de verklaring van de Conferentie van Dublin over water in duurzaam perspectief (1992), waarin een geïntegreerd beheer van de watervoorraden wordt aanbevolen, waarbij de waarde wordt erkend van elke vorm van gebruik van water en het beginsel van een prijsstelling voor water wordt ingevoerd,

    onder verwijzing naar resolutie A/RES/58/217 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties waarin de periode 2005-2015 wordt uitgeroepen tot het internationaal decennium voor actie op het gebied van water en 22 maart van ieder jaar tot Wereldwaterdag,

    gezien de ministerverklaring van de Internationale zoetwaterconferentie, die in 2001 te Bonn is gehouden en waarin de dringende noodzaak wordt onderstreept om nieuwe financieringsbronnen aan te boren afkomstig van alle mogelijke categorieën investeerders, evenals de noodzaak om de openbare financiering van water te ondersteunen met bijdragen van particulier kapitaal, waarbij ook acties op plaatselijk niveau worden aangemoedigd,

    gezien de Conferentie van Monterrey (2002), waar het concept werd geïntroduceerd van een Wereldpartnerschap voor water, dat een pluridimensionale dialoog tussen gelijkwaardige partners wil zijn, dat zich ook uitstrekt tot ondernemingen, financiële instellingen en maatschappelijke organisaties, welk initiatief is overgenomen door de New Partnership for Africa's Development (NEPAD) en de G8 op de conferentie te Genua in 2001 en door het in 2003 gehouden Forum voor een Partnerschap met Afrika,

    gezien de in 1992 te Helsinki goedgekeurde Overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE), die in 1996 in werking is getreden en die een juridisch kader biedt voor regionale samenwerking bij de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren,

    gezien de Wereldmillenniumtop van de Verenigde Naties (New York, 6-8 september 2000) waarop de Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling zijn opgesteld die als doel vooropstellen om voor 2015 het bevolkingspercentage dat geen duurzame toegang heeft tot drinkwater, met de helft te verminderen,

    gezien het Charter van 2008 van Zaragoza, getiteld „Een nieuwe allesomvattende visie op water” en de aanbevelingen van het Watertribunaal aangenomen op 14 september 2008, de afsluitdag van de internationale tentoonstelling in Zaragoza en toegestuurd aan de VN-Secretaris-Generaal,

    gezien het Tweede Mondiale Verslag van de Verenigde Naties over het beheer van de watervoorraden, getiteld: „Water, een gedeelde verantwoordelijkheid”, dat in 2006 is gepubliceerd,

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 maart 2004 over de internemarktstrategie-prioriteiten 2003-2006 (1), waarin het in paragraaf 5 als zijn mening uitspreekt dat „water een gemeenschapsgoed van de mensheid is en dat het beheer van de watervoorraden derhalve niet mag worden onderworpen aan de regels van de interne markt”,

    gezien het verslag 2006 over de ontwikkeling van de mens van het UNDP over water tussen macht en armoede waarin dit VN-Agentschap aantoont dat armoede en niet het fysieke ontbreken van water de voornaamste reden is dat meer dan een miljard mensen niet over water beschikken,

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 maart 2007 over locale gemeenschappen en ontwikkelingssamenwerking (2),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 maart 2006 over het Vierde Wereldwaterforum (16 tot en met 22 maart 2006) te Mexico (3),

    gezien de belangrijke initiatieven van de Europese maatschappelijke organisaties op het gebied van water en de algemene beschikbaarheid van drinkwater, die in het Europees Parlement hebben plaatsgevonden, met name de Wereldvergadering van parlementsleden en burgers voor het water (AMECE, 18-20 maart 2007) en „Peace with Water – Vrede stichten met water” (12-13 februari 2009), alsook het memorandum voor een wereldprotocol inzake water, dat is besproken,

    gezien mondelinge vraag B6-0113/2009 aan de Commissie betreffende het Vijfde Wereldwaterforum, dat van 16 tot en met 22 maart 2009 te Istanboel zal worden gehouden,

    gelet op artikel 108, lid 5, van zijn Reglement,

    A.

    overwegende dat het gebrek aan water en aan faciliteiten om dit te zuiveren jaarlijks 8 miljoen sterfgevallen tot gevolg heeft en dat ruim een miljard mensen geen gemakkelijke toegang hebben tot drinkwater tegen een lage prijs en dat bijna twee-en-een-half miljard mensen niet beschikken over middelen tot zuivering van het water,

    B.

    overwegende dat 2,8 miljard mensen leven in streken waar de watervoorraden precair zijn en dat dit cijfer tegen 2030 tot 3,9 miljard dreigt toe te nemen,

    C.

    overwegende dat arme bevolkingsgroepen het meest kwetsbaar zijn voor de klimaatverandering en ook het minst in staat zijn om zich daaraan aan te passen,

    D.

    overwegende dat de multinationale agro-industrie de grootste gebruiker van zoetwater ter wereld is (70 % van het mondiaal gebruik) dat zij tegen lachwekkend lage prijzen betrekt, en dat de overexploitatie van watervoorraden heeft geleid tot verslechtering en uitbreiding van het proces van waterverontreiniging en algemene achteruitgang van de bodem, met als gevolg meer steeds structurelere verdrogingverschijnselen,

    E.

    overwegende dat de diensten die zich bezighouden met het rationele gebruik en beheer van water een prijsniveau moeten vaststellen dat overexploitatie door bepaalde sectoren verhindert en mogelijkheden biedt tot investeringen in de instandhouding en verbetering van de infrastructuur, gecombineerd met begeleidende maatregelen die een billijke verdeling van het water garanderen en met overheidssteun om ook de armste gezinnen in staat te stellen om voor hun fundamentele waterbehoeften te betalen,

    F.

    overwegende dat globale watersubsidies, die kunstmatig lage prijzen tot gevolg hebben, tot overexploitatie door bepaalde sectoren leiden, hetgeen een van de belangrijkste redenen van waterschaarste vormt,

    G.

    overwegende dat de distributie van water buitengewoon ongelijk is, terwijl toegang tot water toch een fundamenteel en universeel recht moet zijn, en dat het locale niveau het meest geschikt is om de waterdistributie te definiëren en te beheren,

    H.

    overwegende dat liberalisering en deregulering van de waterdistributie in de ontwikkelingslanden, en met name in de minst ontwikkelde landen (MOL), tot prijsverhogingen kunnen leiden, die een zeer nadelige invloed hebben op de armsten en hun toegang tot het water beperken, wanneer deze maatregelen niet vergezeld gaan van een effectief reguleringskader,

    I.

    anderzijds overwegende dat publiek-particuliere partnerschappen, die een strenge en transparante regulering moeten koppelen aan openbaar eigendom en particuliere investeringen, gericht moeten zijn op een verbeterde algemene toegang tot water en de mogelijkheden tot zuivering daarvan, en tot een prijsniveau dat een efficiënter gebruik in de hand werkt,

    J.

    overwegende dat de belangrijkste hinderpalen voor een efficiënt waterbeheer de volgende zijn: de geringe politieke en financiële prioriteit die aan het waterbeleid wordt toegekend, slecht beheer, een tekortschietend juridisch kader, het ontbreken van transparantie bij het onderhandelen over en het gunnen van contracten, corruptie en het ontbreken van besprekingen over het niveau van de tarieven,

    K.

    overwegende dat volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het aandeel van de openbare ontwikkelingshulp (OSO) dat aan watervoorziening en waterzuivering wordt besteed, minder dan 9 % van de bilaterale OSO en 4,5 % van de multilaterale OSO bedraagt, en dat deze ontwikkelingshulp slecht over de landen verdeeld is, aangezien de MOL, die hieraan het meest behoefte hebben, slechts 24 % van de middelen ontvangen,

    L.

    overwegende dat het „Wereldforum voor Water”, dat eens in de drie jaar bijeen komt, een plaats van discussie en bezinning vormt over het mondiale beleid ten aanzien van het beheer van de watervoorraden en er zijn teleurstelling over uitsprekend dat het optreden van het Wereldforum tot dusverre slechts in geringe mate deel vormt van de werkzaamheden van de Verenigde Naties,

    1.

    verklaart dat water een gemeenschappelijk goed van de mensheid vormt en dat de toegang tot drinkwater een fundamenteel en universeel recht zou moeten zijn; verlangt dat alle nodige inspanningen in het werk worden gesteld om tegen 2015 ook aan de armste bevolkingsgroepen de toegang tot drinkwater te garanderen;

    2.

    verklaart dat water beschouwd wordt als een openbaar goed en onder openbare controle moet worden geplaatst, ongeacht of de watervoorziening al dan niet geheel of gedeeltelijk door de particuliere sector wordt beheerd;

    3.

    onderstreept dat ieder beleid inzake waterbeheer ook aandacht dien te besteden aan de bescherming van de volksgezondheid en het milieu en dat het Wereldwaterforum democratisch, via participatie en op basis van consensus moet bijdragen tot de ontwikkeling van strategieën die een vorm van ontwikkeling van de economie en de landbouw bevorderen waarbij een hoog kwaliteitsniveau van het water wordt gegarandeerd;

    4.

    verlangt dat er een einde komt aan globale subsidieregelingen voor water, waardoor de prikkels worden weggenomen om het water op een efficiënte manier te beheren en die tot een excessief gebruik leiden, zodat middelen vrijkomen voor doelgerichte subsidies voor met name de armen en de plattelandsbevolking, en water aldus voor eenieder toegankelijk wordt;

    5.

    onderstreept het belang van organen voor gemeenschappelijk beheer van water in landen die aan hetzelfde waterbekken grenzen, teneinde solidariteit te creëren en te versterken, die spanningen kan helpen verminderen en conflicten kan helpen oplossen;

    6.

    herinnert aan de essentiële rol die vrouwen spelen bij de bevoorrading, het beheer en het behoud van het water;

    7.

    verzoekt de lidstaten om ondanks de financiële crisis hun bijdragen aan de openbare ontwikkelingshulp te verhogen teneinde de millenniumdoelstelling voor ontwikkeling op het gebied van drinkwatervoorziening te realiseren, waarvoor investeringen ter hoogte van 180 000 000 000 USD per jaar vereist zijn;

    8.

    verlangt dat in het kader van het Tiende Europees Ontwikkelingsfonds de middelen voor het „Europees Waterfonds” ten gunste van de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) worden verhoogd en dat nieuwe financieringswijzen worden ontwikkeld, ook uit particuliere bron, en innovatieve partnerschappen, zoals met name solidaire financiering;

    9.

    wenst dat er in het kader van de bilaterale OSO ook steun wordt verleend aan bepaalde multilaterale acties, zoals het Afrikaanse Initiatief voor het Water;

    10.

    is van oordeel dat de OSO gebruikt moet worden in combinatie van de middelen van locale besturen, vrijwillige giften, bankleningen en particulier kapitaal om een zo volledig mogelijke financiering van projecten voor de watersector mogelijk te maken;

    11.

    dringt aan op de oprichting van garantiemechanismen die door de financieringsinstellingen en de ontwikkelingsinstellingen ontwikkeld kunnen worden om een tegenwicht te bieden tegen de al te grote terughoudendheid die investeerders aan de dag leggen op de watermarkt;

    12.

    bevestigt dat de staat een belangrijke rol blijft spelen in het waterbeleid door zijn rol, bij het vaststellen van beleidsmaatregelen en het beschikbaar stellen van de noodzakelijke middelen, het selecteren van partners en de toewijzing van verantwoordelijkheden, ook al wordt de uitvoering gedelegeerd aan de plaatselijke besturen;

    13.

    dringt erop aan dat het beheer van de watervoorraden moet plaats vinden op basis van een gedecentraliseerde, participatieve en geïntegreerde aanpak, waarbij de gebruikers bij het vaststellen van het waterbeleid op lokaal niveau;

    14.

    verzoekt de Commissie om programma's te ontwikkelen om de mensen beter bewust te maken van de waterproblematiek, zowel binnen de EU als in de landen die een partnerschap met de EU hebben;

    15.

    onderstreept ook de noodzaak om de lokale overheden te ondersteunen in hun inspanningen om te komen tot een democratisch waterbeheer, dat doelmatig en transparant moet zijn, dat onderworpen is aan regels en dat zich richt naar de doelstellingen van duurzame ontwikkeling om tegemoet te komen aan de behoeften van de bevolking;

    16.

    verzoekt de Raad en de Commissie om de fundamentele rol van de lokale overheden te erkennen bij de bescherming en het beheer van de watervoorraden en is van oordeel dat deze overal verantwoordelijk zouden moeten zijn voor de sector van het waterbeheer, en betreurt het dat in de door de EU medegefinancierde programma's zo weinig waarde wordt gegeven aan de bevoegdheden van deze overheden;

    17.

    verzoekt derhalve de Raad en de Commissie om de lokale overheden van de EU aan te sporen om een deel van de heffingen die zij van de gebruikers voor de voorziening en zuivering van water ontvangen voor gedecentraliseerde samenwerkingsacties te bestemmen;

    18.

    verlangt dat, bij behoud van openbaar eigendom en van een adequaat reglementair en juridisch kader, grotere inspanningen moeten worden verricht om de particuliere sector bij de waterdistributie te betrekken, om profijt de kunnen strekken van de financiële middelen, de know-how en de technologie van deze sector, teneinde verbetering te brengen in de algemene toegang tot water en de sanitaire installaties ervan en erkenning van de beschikbaarheid van water als grondrecht;

    19.

    is van oordeel dat het de taak van de staten is om particuliere dienstverleners van geringe omvang te integreren in hun nationale strategieën met betrekking tot de watervoorziening;

    20.

    is van oordeel dat publiek-particuliere partnerschappen, waarbinnen de publieke autoriteiten eigenaar zijn van de infrastructuur en beheerscontracten sluiten met de particuliere sector, een van de middelen kunnen zijn om een betere toegang tot zuiver water en sanitair tegen een redelijke prijs te garanderen;

    21.

    dringt aan op de bevordering van nieuwe benaderingen zoals irrigatie in plattelandsgebieden en de aanleg van groenzones rondom de steden, teneinde de veiligheid van de voedselvoorziening en de lokale autonomie te versterken;

    22.

    is van oordeel dat de ter plaatse actieve niet-gouvernementele organisaties een belangrijke bemiddelende en aanvullende rol kunnen spelen, die onmisbaar is bij het verzekeren het succes van projecten in de arme landen;

    23.

    wenst dat er een tariefsubsidie wordt ingevoerd die het ook de allerarmsten mogelijk maakt zich het noodzakelijke water te verschaffen;

    24.

    is ervan overtuigd dat gebruik moet worden gemaakt van het plaatselijke spaarwezen en geeft zich ervan rekenschap dat hiervoor vereist is dat de regeringen alle hindernissen van juridische, fiscale of administratieve aard uit de weg ruimen die de ontwikkeling van lokale financiële markten belemmeren;

    25.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten om een beleid goed te keuren voor steun bij het waterbeheer, dat gebaseerd is op het beginsel van een universele, billijke en niet-discriminatoire toegang tot gezond water;

    26.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten om de inspanningen van de ontwikkelingslanden m.b.t. aanpassing aan en de vermindering van de gevolgen van de klimaatverandering te bevorderen en te ondersteunen; herinnert in dit verband aan de snelle invoering van de wereldwijde alliantie tegen de klimaatverandering;

    27.

    dringt erop aan dat de problematiek in verband met het beheer van water, watervoorraden en het recht op algemene beschikbaarheid van water wordt opgenomen op de agenda van de overeenkomsten die bij gelegenheid van COP 15 in Kopenhagen (7–18 december 2009) worden vastgesteld inzake de toekomst van het protocol van Kyoto, ook tegen de achtergrond van de werkzaamheden die de deskundigen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) ter zake uitvoeren;

    28.

    onderstreept het belang om bij het opstellen van beleidsplannen voor de watervoorziening en het waterbeheer rekening te houden met de behoeften van de armen, die de bevolkingsgroep vormen die het kwetsbaarst is voor de klimaatverandering;

    29.

    verzoekt het huidig voorzitterschap om de EU op het forum te Istanboel te vertegenwoordigen, met als mandaat:

    te onderstrepen dat toegang tot drinkwater een fundamenteel recht van ieder mens is, zodat water niet alleen als economisch goed mag worden beschouwd dat onderworpen is aan de wetten van de markt,

    de in deze resolutie tot uitdrukking gebrachte beleidsrichtsnoeren te verdedigen;

    30.

    wenst dat er in het kader van de UNO onderhandelingen gaan worden gevoerd, die moeten leiden tot een internationaal verdrag waarin het recht op toegang tot drinkbaar water wordt erkend; verzoekt de lidstaten van de EU en het voorzitterschap van de Unie hiertoe politieke en diplomatieke initiatieven te nemen in de Algemene Vergadering en de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties;

    31.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Raad van ministers ACS-EU, de secretaris-generaal van de UNO en het secretariaat-generaal van het internationaal comité voor het wereldcontract voor water.


    (1)  PB C 102 E van 28.4.2004, blz. 857.

    (2)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 249.

    (3)  PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 294.


    Top