Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IE1469

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema Impact van de wereldwijde crisis op de belangrijkste Europese productie- en dienstensectoren (initiatiefadvies)

    PB C 318 van 23.12.2009, p. 43–51 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    23.12.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 318/43


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema Impact van de wereldwijde crisis op de belangrijkste Europese productie- en dienstensectoren (initiatiefadvies)

    2009/C 318/09

    Rapporteur: de heer PEZZINI

    Corapporteur: de heer GIBELLIERI

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 26 februari 2009 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over het thema:

    Impact van de wereldwijde crisis op de belangrijkste Europese productie- en dienstensectoren.

    De adviescommissie Industriële reconversie (CCMI), die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 10 september 2009 goedgekeurd. Rapporteur was de heer PEZZINI en corapporteur de heer GIBELLIERI.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 30 september en 1 oktober 2009 gehouden 456e zitting (vergadering van 1 oktober) onderstaand advies met 156 stemmen vóór, bij 2 onthoudingen, goedgekeurd.

    1.   Conclusies

    1.1   Het EESC is ervan overtuigd dat de gevolgen van de huidige financiële crisis voor de grote Europese productie- en dienstensectoren de Europese instellingen en de lidstaten nopen tot een ingrijpende herziening en een betere coördinatie van EU-beleidsmaatregelen en -instrumenten, om een nieuwe waardeschaal vast te stellen waarin de reële economie en de behoeften van ondernemingen, werknemers en burgers op de eerste plaats staan.

    1.2   Het EESC dringt er met klem op aan het Verdrag van Lissabon te ratificeren om ervoor te zorgen dat de architectuur van de EU in staat is de ontwikkeling van ons continent te herzien en Europa concurrerender, duurzamer en opener te maken, met behulp van:

    maatregelen om de samenwerking tussen ondernemingen en werknemers te bevorderen;

    gemeenschappelijke en beter gecoördineerde beleidsmaatregelen;

    snellere besluitvormingsmechanismen;

    een meer eenvoudige en transparante wetgeving.

    1.3   Het EESC is ervan overtuigd dat als het project van de Europese integratie nieuw leven wordt ingeblazen, in de geest van Jean Monnet zoals ten tijde van de ondertekening en tenuitvoerlegging van het Verdrag van Parijs tot oprichting van de EGKS, het mogelijk zal zijn nieuwe grondslagen te leggen om een Europees economisch herstel in te luiden. Op zorgwekkende wijze is immers gebleken dat de bestaande Verdragen niet in staat zijn de crisis en de economische en sociale gevolgen ervan op te vangen.

    1.4   Het subsidiariteitsbeginsel moet zijn oorspronkelijke betekenis weer terugkrijgen. Besluiten moeten worden genomen en bevoegdheden moeten worden uitgeoefend op het voor de Europese burger meest doeltreffende niveau. Bij wereldwijde problemen moeten de beleidsmaatregelen en instrumenten op Europees en mondiaal niveau worden vastgesteld.

    1.5   Het EESC is ervan overtuigd dat de regeringen van de lidstaten en de Raad van de EU alles in het werk moeten stellen om de burgers weer vertrouwen te geven in het project van een sterker Europa dat gemeenschappelijke en erkende instrumenten weet in te zetten waarmee de huidige en toekomstige wereldwijde crisissen het hoofd kan worden geboden.

    1.5.1

    Het EESC beseft dat verscheidene van de landen die tot de oprichters van de Europese Gemeenschap behoren, in deze tijden van crisis de regels van de interne markt (mededinging, staatssteun) aan hun laars lappen. Maar zij begaan een fout (1)

    1.5.2

    In de huidige situatie zou de Raad, bijgestaan door het EP en de Commissie, een „Strategisch pact” in het leven moeten roepen, dat het volgende omvat:

    een krachtig engagement ten aanzien van de interne markt, met versterkte mechanismen, vooral in sectoren waar de interne markt nog niet goed functioneert (2);

    de toezegging om het fiscaal beleid te coördineren, waarbij de soevereiniteit van de lidstaten wordt gerespecteerd maar de samenwerking op sommige punten wordt versterkt;

    de in onderling overleg overeengekomen mogelijkheid voor lidstaten die in moeilijkheden verkeren om op korte termijn en onder bepaalde voorwaarden toe te treden tot de eurozone;

    gecoördineerde, evenredige, transparante en degressieve steunmaatregelen van de overheid, om de systeemrisico’s terug te dringen en sneller terug te keren naar activiteiten die zonder overheidssteun kunnen overleven op de vrije markt.

    1.6   De boodschap van het EESC luidt als volgt: de burgers, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld zijn ervan overtuigd dat de huidige crisis vraagt om een sterker Europa, dat verder weet te gaan dan de afzonderlijke lidstaten, wier rol beperkt is.

    1.7   Van de individuele lidstaten moeten concrete inspanningen op het stuk van vertegenwoordiging en zichtbaarheid, worden gevraagd, om de rol die Europa speelt in de wereld via zijn democratische instellingen – EP, Raad en Commissie – te versterken.

    1.8   Het EESC is ervan overtuigd dat het eerste instrument dat moet worden ingezet, een echt inhoudelijk industriebeleid moet zijn, dat niet wordt beïnvloed door de keuzen van financiële speculanten en dat op duurzame ontwikkeling is gericht. De vijftig jaar concrete ervaringen met het industriebeleid in twee belangrijke Europese productiesectoren, op basis van het EGKS-Verdrag, moeten worden aangegrepen en, met de nodige aanpassingen en wijzigingen met het oog op de bevordering van duurzame ontwikkeling, als voorbeeld voor toekomstige acties worden gebruikt (3).

    1.9   Dankzij de ontwikkeling van ondernemingen en de sociale economie en hun vermogen om innoverende antwoorden te geven zal Europa de crisis kunnen overwinnen en de economie kunnen aanzwengelen.

    1.10   Om een ontwikkelingsstrategie uit te stippelen moeten de sociale partners en de maatschappelijke organisaties samenwerken aan de totstandkoming van een maatschappelijk verantwoordelijk gebied (MVG), waarin op gecoördineerde wijze verschillende strategieën ten uitvoer kunnen worden gelegd:

    een strategie van weerstand en overleving, waarmee het mogelijk wordt gemaakt om op volgroeide markten te opereren dankzij een grotere specialisatie, kostenreducties, een sterke diversifiëring in aangrenzende sectoren of nieuwe formules;

    een strategie van proces-, product- en diensteninnovatie, met een verandering van markt en technologie, en met nieuwe materialen die leiden tot nieuwe producten;

    nieuwe initiatieven, met de ontwikkeling van nieuwe ondernemingsvormen, nieuwe sectoren of nieuwe initiatieven; er moet werk worden gemaakt van een foresight om nieuwe producten met groeimogelijkheden aan te wijzen (leidende markten of lead markets) waarop nieuwe investeringen moeten worden geconcentreerd;

    een op excellence gerichte territoriale marketing, via afspraken met onderzoekscentra, om de technologische contaminatie te vergroten;

    financiële steun, via de ontwikkelingsfondsen, onder meer door gebruik te maken van de borgstelling door het EIF (4);

    kapitalisatie van het risicokapitaal van consortia, via een overeenkomst tussen administraties en het bankwezen, waarmee micro- en kleine ondernemingen uitstel van betaling kunnen krijgen om vooral de werkgelegenheid in stand te houden;

    sanering van kortlopende schulden, om micro- en kleine ondernemingen in staat te stellen zich te concentreren op productie- en marketingactiviteiten en after sales-dienstverlening;

    steun aan een innovatieve tertiaire sector (groene economie), door gebruik te maken van de innovatieve opleidingsmogelijkheden van het Europees Sociaal Fonds;

    ontwikkeling van een persoonlijke dienstverlening van hoog niveau, mede door opwaardering en versterking van de sociale en gezondheidszorg (5);

    totstandkoming van een infrastructuurbeleid dat bijdraagt tot innovatieve keuzes ter bevordering van een economie met een lage CO2-uitstoot, en het scheppen van gunstige woonvoorwaarden;

    versterking van de energie-efficiëntie- en milieucriteria in overheidsopdrachten;

    aanmoedigen van nieuwe en efficiëntere producten ter vervanging van de oude, met behulp van financieringsmaatregelen;

    een betere toegang tot informatie;

    een gemakkelijker gebruik van grondstoffen.

    1.11   Een vergelijking van de nationale stimuleringsmaatregelen van de geïndustrialiseerde landen laat zien dat er behoefte is aan een grotere gemeenschappelijke toekomstvisie van de Europese regeringen, vooral wat betreft de impuls die moet worden gegeven aan duurzame ontwikkeling en aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven, en aan een betere coördinatie met de Europese Commissie. Bovendien mag het niet alleen bij mooie woorden blijven. De lidstaten moeten hun plannen snel uitvoeren aangezien de crisis veel slachtoffers maakt onder ondernemingen en werknemers.

    1.12   Het EESC is ingenomen met de inspanningen die tijdens de Werkgelegenheidstop in Praag op 7 mei 2009 zijn gedaan om nationale en Europese maatregelen aan te wijzen die samen met de sociale partners moeten worden verwezenlijkt, op grond van een intensievere sociale dialoog (6), om meer rekening te houden met het scheppen van arbeidsplaatsen en de maatregelen die nodig zijn om de vraag te stimuleren.

    1.13   De strategie van Lissabon moet haar geloofwaardigheid behouden en blijk geven van haar vermogen om zich aan deze nieuwe context aan te passen, door het hervormingsproces te versnellen en duidelijke prioriteiten en nieuwe methodes aan te wijzen, en door ervoor te zorgen dat de post-Lissabonstrategie die de komende maanden zal worden uitgestippeld op één lijn ligt met de doelstellingen van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling.

    1.14   De Europese regeringen moeten hun inspanningen opvoeren om de toezeggingen die in communautair verband zijn gedaan, volledig en op tijd na te komen.

    1.15   De staatssteun ter ondersteuning van de werkgelegenheid in bedrijven die zijn getroffen door de problemen i.v.m. de mondialisering en de kredietcrisis moet zijn gebaseerd op de garantie dat:

    deze steun geen protectionistisch karakter heeft of de vrije mededinging belemmert;

    ondernemingen die steun ontvangen zich er met name voor inspannen de werkgelegenheid op hetzelfde niveau te houden;

    de cao’s worden nageleefd en de koopkracht van de werknemers hetzelfde blijft;

    tijdens periodes met een verminderde productie, werknemers een opleiding kunnen volgen om nieuwe vaardigheden te verwerven, en dat zij hierbij worden gesteund;

    de financiële overheidssteun geen verkapte vorm van inkomen wordt voor aandeelhouders, via dividend of andere methoden om aandelen terug te kopen;

    de steun zoveel mogelijk de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten bevordert, overeenkomstig de milieubeschermingscriteria;

    de steun de mededinging niet verstoort, en van tijdelijke en degressieve aard is;

    er adequate toezichtmechanismen zijn, ter bescherming van de belastingbetalers.

    1.16   Als een sociaal antwoord op de crisis schieten de tot nu toe goedgekeurde voorstellen tekort. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met de noodzaak om arbeidsplaatsen te scheppen of vraagstimulerende maatregelen te treffen (zoals op EU-niveau gecoördineerde fiscale stimuleringspakketten of loonmaatregelen) (7).

    1.17   Op het niveau van de regelgeving, wat de tijdelijke maatregelen voor de arbeidsmarkt betreft, moet worden gewaarborgd dat kortlopende arbeidscontracten worden gecombineerd met een passende opleiding – met name op het gebied van gezondheid en veiligheid op de arbeidsplaats – en loongaranties.

    1.18   Het EESC acht het dringend en essentieel voor de toekomst van de Europese productiestructuur dat er een beleid op touw wordt gezet dat erop is gericht jongeren warm te maken voor technisch-wetenschappelijke studierichtingen, op alle onderwijs- en opleidingsniveaus, om te voorkomen dat de met productieactiviteiten samenhangende kennis verloren gaat en wordt verdrongen door vaardigheden op het gebied van financiering en speculatie (8).

    1.19   Om het productieherstel en de duurzaamheid van de Europese industrie- en dienstensector te bevorderen acht het EESC het noodzakelijk dat de activiteiten op het gebied van onderzoek, innovatie en ontwikkeling worden versterkt met behulp van de reeds beschikbare middelen, zoals het zevende kaderprogramma voor O&TO en het Europees Instituut voor Technologie (EIT), maar ook door een duidelijke sectorale koers uit te stippelen, op basis van de prioriteiten die door de Europese technologieplatforms zijn aangewezen.

    1.20   Het EESC dringt met klem aan op Europese maatregelen ter ondersteuning van de dienstverlening aan bedrijven, door innovatieve diensten en inhoud te ontwikkelen ten gunste van burgers, consumenten, werknemers en bedrijven, vooral ten behoeve van de internationalisering en de export van het MKB.

    1.21   Zoals de voorzitter van het EESC heeft opgemerkt (9) is het zaak dat de toepassingscriteria van de structuurfondsen – met name het ESF – worden heroverwogen, om rechtstreekse toegang op EU-niveau – ook op sectorale basis – mogelijk te maken, overeenkomstig de ervaring die is opgedaan met de EGKS, die doeltreffend en snel toepasbaar is gebleken.

    1.22   Op het stuk van de internationale handel acht het EESC het van prioritair belang dat de multilaterale handelsonderhandelingen (Doha Round) snel worden afgerond, wat een positief signaal zou geven aan de internationale markten en een belangrijke impact zou hebben op de huidige crisis (10): de EU kan en moet een sterkere leidersrol bij die onderhandelingen op zich nemen, door met één stem te spreken om zo ambitieuze resultaten te behalen en de fundamentele arbeidsnormen van de IAO op het gebied van arbeidsvoorwaarden en fatsoenlijk werk te doen respecteren, die van essentieel belang zijn voor de toekomstige groei van de Europese productie- en dienstensectoren.

    1.23   In de huidige context is het gevaar van een protectionistische spiraal zeer concreet. Het is dan ook essentieel dat de Commissie de wetgeving op het gebied van handelsbescherming resoluut toepast door krachtig op te treden tegen dumping en subsidies, dat ze ongeoorloofde protectionistische maatregelen bestrijdt en tegengaat, en dat ze de dialoog met de voornaamste handelspartners van de EU opvoert om handelsconflicten op te lossen.

    2.   Inleiding

    2.1

    De productie- en dienstensectoren vormen de ruggengraat van de Europese economie. Dankzij de totstandkoming van de interne markt hebben deze sectoren zich sterk ontwikkeld, volgens gemeenschappelijke regels en normen.

    2.2

    De bedoelde sectoren staan voor uitzonderlijke uitdagingen:

    de ineenstorting van de financiële markten, die de hele wereldeconomie met een nooit eerder geziene heftigheid overal tegelijk heeft getroffen, en die de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de markten heeft ondermijnd;

    de nieuwe internationale arbeidsverdeling, met de noodzaak om een stroomlijning en herstructurering van de industrie door te voeren om zich aan te passen aan de nieuwe wereldmarkt, waarvan de onlangs geïndustrialiseerde continenten, die aan minder regels zijn gebonden, volledig deel zijn gaan uitmaken;

    de klimaatverandering en het milieu, met de voor de gezondheid van de burgers onontbeerlijke doelstelling om te zorgen voor bescherming van het ecosysteem en duurzame ontwikkeling, door een verbetering van de energie-efficiëntie en een modernisering van de productiecycli met nieuwe producten en processen die zijn gebaseerd op schone technologieën;

    het menselijk kapitaal, de vergrijzing en de sterke migratiestromen, die vragen om meer beroepsflexibiliteit en –mobiliteit, permanente bijscholing en hogere kwalificaties, teneinde een betere arbeids- en levenskwaliteit te waarborgen;

    tekortkomingen op het gebied van de governance , op internationaal en Europees niveau, met tekortschietende instellingen, besluitvormingscapaciteiten en voorschriften, zoals het huidige internationale monetaire systeem en de crisis van het Europese integratieproces laten zien;

    de regionale verschillen binnen de EU, die steeds scherper worden;

    de inkrimping van de beschikbare middelen, zowel bij de overheid als bij ondernemingen, waardoor de hervormingen die nodig zijn om de economie en de werkgelegenheid te stimuleren in het gedrang dreigen te komen.

    2.3

    De huidige wereldwijde recessie ondermijnt de inspanningen die de verschillende sectoren leveren om:

    zich aan te passen aan de nieuwe internationale arbeidsverdeling;

    het ecosysteem te beschermen en te zorgen voor duurzame ontwikkeling;

    zich te richten op nieuwe productie- en verwerkingstechnologieën;

    de werkgelegenheid te vergroten en te verbeteren, met steeds meer gekwalificeerde beroepsprofielen.

    2.4

    De huidige crisis plaatst de ondernemingen niet alleen voor de uitdaging dat zij moeten zien te overleven, maar biedt ook veel kansen voor ontwikkeling en innovatie. Ondernemingen mogen echter niet aan hun lot worden overgelaten. Het ondernemerschap en het scheppen van arbeidsplaatsen moeten worden aangemoedigd door zo snel mogelijk hervormingen door te voeren waarmee het ondernemingsklimaat wordt verbeterd, onnodige administratieve rompslomp wordt teruggedrongen, de interne markt in stand wordt gehouden en wordt verbeterd, de investering van risicokapitaal wordt aangemoedigd, innovatie en maatregelen op het gebied van „flexizekerheid” worden gestimuleerd, minder en betere wetgeving wordt uitgevaardigd en wordt geïnvesteerd in betrekkingen tussen universiteiten/wetenschapswereld en bedrijfsleven, in het onderwijs en de opleiding van human resources, vooral in technisch-wetenschappelijke studierichtingen, en in de ontwikkeling van leidende markten.

    2.5

    Het EESC onderstreept dat het van belang is te focussen op de huidige situatie en de mogelijke toekomstperspectieven van de belangrijkste productie- en dienstensectoren, met name de toeristische sector, rekening houdend met verschillende, onderling gerelateerde fundamentele aspecten:

    internationale dimensie: de crisis heeft zich ontwikkeld in geïntegreerde internationale kringen die gebruik hebben weten te maken van innovatieve instrumenten die ver buiten de regelgevings- en controlebevoegdheden van de afzonderlijke markten en de internationale markt vielen, en overvleugelt Europa’s inspanningen om zich aan te passen aan het mondiale referentiescenario, volgens welke de BRIC-landen (11) in 2020 30 % of meer van het mondiale BBP voor hun rekening zullen nemen;

    institutionele dimensie: de nationale, regionale en internationale institutionele governancemechanismen zijn volledig ontoereikend gebleken om mankementen preventief op te sporen en tijdig middelen en instrumenten vast te stellen waarmee kon worden voorkómen dat regionale en nationale economieën in een kettingreactie eveneens besmet geraakten, en waarmee afweermechanismen konden worden ontwikkeld om de schade te beperken;

    sociale dimensie: in maart 2009 bedroeg de werkloosheid in de eurozone 8,9 % (7,2 % in maart 2008), en 8,3 % in de EU-27 (6,7 % in maart 2008), terwijl de jeugdwerkloosheid (jongeren onder de 25) in de eurozone 18,1 % bedroeg en 18,3 % in de EU-27; (12).

    dimensie van de „reële economie”: in december 2008 was de industriële productie in de EU-27 gedaald met 12,8 % ten opzichte van december 2007, en kende de bouwsector een terugval van 6,7 %; de handel binnen de Gemeenschap is gedaald met 13,7 % en de export van industrieproducten is verminderd met 5,8 % (13). De productiedaling was het sterkst in de chemische en de textielindustrie, de automobiel- en metaalsector (met sterke inkrimpingen van de export van auto’s), de chemische sector, de telecommunicatie, de radio- en tv-sector en – voor hetgeen de dienstverlening betreft - het toerisme (14);

    milieudimensie: energie-efficiëntie, bestrijding van klimaatverandering en een duurzaam gebruik van de hulpbronnen zijn uitdagingen die onverwijld moeten worden aangegaan ten behoeve van de instandhouding en ontwikkeling van onze planeet en, met name voor Europa, de volksgezondheid, de bescherming van het ecosysteem en de economie in haar geheel, met belangrijke gevolgen voor het concurrentievermogen. Dit moet in een duidelijk, stabiel en geharmoniseerd regelgevingskader plaatsvinden.

    3.   Internationale dimensie

    3.1

    In de Verenigde Staten is het BBP in het vierde kwartaal van 2008 met 1 % gedaald, nadat het in het voorgaande kwartaal met 0,1 % was verminderd. Het Japanse BBP is met 3,3 % gedaald, nadat het in het voorgaande kwartaal met 0,6 % was verminderd. Het BBP van de eurozone is met 1,5 % gedaald, na een terugval met 0,2 % in het voorgaande kwartaal (15).

    3.2

    Het werkloosheidscijfer neemt snel toe, en volgens de OESO zal het tegen het einde van 2010 rond de 12 % liggen. De lonen stijgen veel langzamer of blijven op hetzelfde niveau.

    3.3

    De Commissie benadrukt in dit verband (16): „Zolang slechts mondjesmaat leningen worden verstrekt, zullen maatregelen om de vraag te stimuleren en het vertrouwen van de consument te herstellen, niet het gewenste effect hebben. (…) Dit is een mondiale crisis en er is pas sprake van een volledig herstel als de hoofdrolspelers van de wereldeconomie weer groeien en handel met elkaar drijven.”

    3.4

    Het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) is dezelfde mening toegedaan: „De situatie zal eerst slechter worden voordat zij misschien zal verbeteren, en zij zal alleen verbeteren indien er een fundamenteel nieuwe manier van denken komt: we moeten afstappen van het comfortabele maar onrealistische idee dat we kunnen terugkeren naar „business as usual”, en overgaan op een nieuwe economische realiteit waarbij wij investeren in mensen, innovatie en duurzame ontwikkeling, en een herwaardering van de rol van de overheid inzake:

    marktregulering;

    openbare dienstverlening;

    bestrijding van inkomensongelijkheden” (17).

    3.5

    Tijdens de bijeenkomst van de G-20 in Londen op 18 maart 2009 heeft de Unie van industrie- en werkgeversfederaties in Europa (Businesseurope) onderstreept dat „de financiële crisis een verwoestend effect heeft op ondernemingen, nu de belangrijkste motoren van groei worden getroffen door een beperkte toegang tot financiering. (…) Er zijn economische prikkels nodig om de algehele ineenstorting van de economie te voorkomen” (18).

    4.   Institutionele dimensie

    4.1

    Er groeit een steeds bredere consensus en een toenemende bundeling van krachten om los van de bestaande regels uitzonderlijke maatregelen te nemen en politieke noodoplossingen te zoeken om koste wat het kost ondernemingen, industriesectoren, productie- en dienstenactiviteiten, werkgelegenheid, inkomens en consumptieve bestedingen van huishoudens in stand te houden.

    4.2

    Beleid dat erop gericht is de economische, werkgelegenheids- en sociale gevolgen van de crisis te beperken door de intern geaccumuleerde spanningen af te wentelen op de buurlanden, vormt niet alleen een valse oplossing voor het probleem, maar dreigt ook uit te monden in nationalistische en protectionistische maatregelen die de moeizaam tot stand gekomen internationale samenwerking en regionale integratie zou kapotmaken.

    4.3

    Het EESC is van mening dat de volgende acties een fundamenteel en onontbeerlijk onderdeel moeten zijn van iedere crisismaatregel:

    opzetten van een nieuw internationaal samenwerkingskader, gebaseerd op transparante regels, waarmee (latente) tekortkomingen van het internationale economische, monetaire en financiële systeem preventief kunnen worden verholpen, en de vrije wereldhandel volledig wordt gewaarborgd;

    bestuderen, zonder uitstel, van de mogelijkheden van een nieuw sociaal contract met de financiële sector, en een sterke herregulering en betere supervisie van de internationale financiële markt, evenals een betere overheidscontrole op de stimuleringspakketten, om ervoor te zorgen dat de financiële steun terechtkomt bij werknemers, consumenten en ondernemingen, en dat de vrije wereldhandel gewaarborgd blijft;

    in stand houden van de grondvesten van de EU, te weten:

    één Europese markt;

    vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten;

    ontwikkeling en volledige toepassing van gemeenschappelijk beleid, met name van het mededingingsbeleid;

    vrijheid van onderneming en instandhouding van het Europese sociale model;

    uitvoeren van gecoördineerde, evenredige, transparante en degressieve steunmaatregelen van de overheid, om de systeemrisico’s terug te dringen;

    beschermen en verbeteren van het concurrentievermogen en de samenhang van de Europese productie- en dienstensectoren;

    versterken van de kenniseconomie;

    verbeteren van de vaardigheden van werknemers en managers;

    kwalificeren van producten en processen die bijdragen tot milieubescherming, energie-efficiëntie en duurzaam materiaalgebruik, en de randvoorwaarden scheppen voor hun verspreiding op de markt;

    ondersteunen van de ontwikkeling van een maatschappelijk verantwoordelijk gebied (MVG);

    de administratieve en wettelijke verplichtingen voor het Europese bedrijfsleven niet verhogen;

    ontwikkelen van een gecoördineerde aanpak op het gebied van IPR (19);

    verbeteren van de toegang tot financiering, met name voor het MKB.

    4.4

    Het EESC is ervan overtuigd dat de huidige crisis zal leiden tot een institutionele sprong naar grotere economische integratie, gericht op de ontwikkeling van een kwaliteitseconomie en meer en betere werkgelegenheid.

    4.5

    Het EESC acht het echter nog belangrijker dat een kwaliteitssprong wordt gemaakt naar een grotere politieke integratie van het continent, omdat dit de enige manier is om een compromis te vinden waarbij egoïsme en nationale prioriteiten vaarwel wordt gezegd en een gemeenschappelijke toekomst wordt nagestreefd.

    4.6

    Het EESC is ervan overtuigd dat als het project van de Europese integratie nieuw leven wordt ingeblazen, in de geest van Jean Monnet zoals ten tijde van de ondertekening en tenuitvoerlegging van het Verdrag van Parijs tot oprichting van de EGKS, het mogelijk zal zijn nieuwe grondslagen te leggen om een Europees economisch herstel in te luiden.

    4.7

    Er moet snel worden overgegaan tot de voltooiing van de ratificatie van het Verdrag van Lissabon, om het Europese bouwwerk een architectuur te geven die met een grotere beleidscoördinatie kan reageren op de uitdagingen.

    5.   Sociale dimensie van de crisis: impact op werknemers, ondernemingen en gezinnen

    5.1

    De afgelopen maanden was er een drastische stijging van het aantal bedrijfsherstructureringen. Veel ondernemingen hebben afvloeiingsplannen uitgewerkt, met grote sociale gevolgen, onder meer voor de toekomstperspectieven van jongeren (20). Andere ondernemingen zijn failliet verklaard.

    5.2

    Het EESC is ervan overtuigd dat human resources de sleutel zullen zijn tot de opleving van het concurrentievermogen van de EU, op zowel het vlak van capaciteiten en kwalificaties van de beroepsbevolking als van het nieuwe governancemodel voor het management.

    5.3

    Volgens het EESC zijn investeringen in arbeidskrachten en instandhouding van de werkgelegenheid van essentieel belang om het concurrentievermogen van de Europese industrie te bevorderen, wat zowel kwalificaties en nieuwe vaardigheden van werknemers als het nieuwe model voor maatschappelijk verantwoord ondernemen betreft (21).

    5.4

    Gezien de reikwijdte van de crisis moeten werknemers die het slachtoffer zijn geworden van de crisis snel toegang krijgen tot opleidings- en werkgelegenheidsmaatregelen die zijn gericht op groeisectoren, zoals bv. de sector hernieuwbare energie.

    5.5

    Ook moeten maatregelen ter ondersteuning van gezinnen worden overwogen, om de vraag te stimuleren (22).

    6.   Dimensie van de reële economie: herstel van de productie- en dienstensectoren

    6.1

    De deïndustrialisering. De afgelopen jaren, vooral rond de eeuwwisseling, hebben de Commissie en veel lidstaten het industrie- en productiebeleid misschien wat verwaarloosd, om voorrang te verlenen aan de rijkdom die afkomstig was van de ontwikkeling van complexe financiële systemen, voornamelijk op basis van Noord-Amerikaanse modellen.

    6.2

    In 2005 heeft de EU verschillende richtsnoeren goedgekeurd voor een geïntegreerd Europees industriebeleid, gebaseerd op een combinatie van sectorale en horizontale initiatieven, in 2007 gevolgd door een tussentijdse herziening, als bijdrage tot de EU-strategie voor groei en werkgelegenheid (23). In 2008 heeft de EU vervolgens een actieplan (24) inzake een duurzaam industriebeleid gelanceerd, waarover het EESC reeds een advies (25) heeft uitgebracht.

    6.3

    In het beleid voor het herstel van de productie- en dienstensectoren moet een centrale rol zijn weggelegd voor maatschappelijk verantwoordelijke en concurrerende ondernemingen, ondernemingen van de sociale economie en een steeds beter gekwalificeerde en participerende beroepsbevolking.

    6.4

    De strategie van Lissabon moet haar geloofwaardigheid behouden. De lidstaten en EU-instellingen moeten aantonen dat zij in staat zijn hun beleid aan te passen aan deze nieuwe context, door duidelijke prioriteiten en nieuwe methodes aan te wijzen voor het uitstippelen van de post-Lissabonstrategie in de komende maanden. De hervormingen moeten versneld worden doorgevoerd, met duidelijke en punctuele prioriteiten en haalbare en controleerbare tijdschema’s.

    6.5

    Volgens het EESC zou de ontwikkeling van de Europese productie- en dienstensectoren moeten verlopen via een verbetering van processen en producten. Het EESC vraagt op dit gebied krachtige maatregelen van de EU.

    6.6

    Volgens het EESC zou de industriestrategie de volgende punten moeten omvatten:

    grote investeringen in nieuwe gebouwen en om bestaande gebouwen duurzaam te maken, vooral in het geval van overheids- en industriegebouwen (26), waarbij gebruik wordt gemaakt van laag geleidend materiaal zoals glascomposiet of keramiek, om het verbruik terug te dringen;

    grote investeringen ter ondersteuning van energie-efficiëntie, verhoging van de capaciteit om energie op te wekken uit hernieuwbare bronnen en ontwikkeling van technologieën voor het vastleggen en opslaan van CO2;

    investeringen in milieuvriendelijke vervoersplannen, zoals het door de Commissie voorgestelde European Green Car Initiative  (27), en investeringen in een meer lokale productie en een beter afvalbeheer;

    een betere toegang van de productiesector tot investeringsfondsen die door de regering gesteund worden, ter bevordering van de innovatie en het ontwerp van schone technologieën en processen in de automobiel- en metaalbewerkingssector, als aanvulling op en versterking van het door de Commissie voorgestelde Factories of the Future Initiative  (28);

    een Europese impuls voor de ontwikkeling van materiële en immateriële netwerkinfrastructuur, en met name voor de ontwikkeling van breedband-informatietechnologieën, met een versterking van het EU i2010-initiatief, dat betrekking heeft op slimme investeringen en infrastructuur ter bevordering van de integratie in een uitgebreide EU.

    6.7

    Er moet iets worden gedaan aan de specifieke situatie van het MKB, vooral wat betreft de gebrekkige toegang tot krediet en leningen. De voor het MKB bedoelde fondsen missen momenteel hun doel.

    6.8

    De „Small Business Act” waarover het EESC een advies (29) heeft uitgebracht, is niet opgewassen tegen de uitdaging, zeker niet gezien de huidige economische en financiële moeilijkheden, omdat hiervoor onvoldoende financiële middelen zijn uitgetrokken. Desalniettemin is het belangrijk dat de Small Business Act-strategie in alle lidstaten onverkort, nauwgezet en stelselmatig wordt toegepast

    6.9

    Zeker in de huidige situatie zijn, naast de toegang tot krediet, de volgende punten waarop het EESC al verschillende keren heeft gewezen, van kapitaal belang:

    de goedkeuring van het statuut van de Europese besloten vennootschap – van zeer groot belang voor het MKB (30)– met inachtneming van de rechten van werknemers;

    de herziening van de richtlijn inzake betalingsachterstanden;

    de bevordering van de rol van districten als drijvende kracht achter de territoriale ontwikkeling, met de oprichting van „functionele productiedistricten” op Europees niveau, die bijzonder nuttig zouden zijn voor de productie- en dienstensectoren;

    de lancering van EU-initiatieven voor de „mentoring” van nieuwe kleine en middelgrote bedrijven en start-ups, om hun slagingspercentage en hun toegang tot de internationale markten te verbeteren;

    een permanente evaluatie van de kwetsbaarheid van de sectoren, om „marktfalen” te voorkómen en positieve, anticiperende ontwikkelingsvisies uit te stippelen.

    6.10

    Wat specifieke sectoren betreft, heeft de Commissie, na een uitgebreide raadpleging, een aantal productiesectoren aangewezen waarop de stimulerings- en revitaliseringsmaatregelen moeten worden gericht. Voor de startfase van het „Europees initiatief voor leidende markten” (31) zijn zes markten aangewezen:

    e-gezondheid;

    beschermingstextiel;

    duurzaam bouwen;

    recycling;

    producten op biobasis;

    duurzame energie.

    6.11

    De door de Commissie gebruikte methode zou ook tot andere sectoren moeten worden uitgebreid. Er zouden dus gebieden moeten worden vastgesteld waar gezamenlijke actie aan de hand van de voornaamste beleidsinstrumenten en randvoorwaarden, alsmede versterkte samenwerking tussen de voornaamste belanghebbenden de ontwikkeling van de markt kan versnellen zonder de marktwerking te verstoren (32). Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van de Europese defensie-industrie, waarvoor, na de oprichting van het Europees Defensieagentschap en de vooruitgang op het gebied van gemeenschappelijke veiligheid, een meer gecoördineerd Europees beleid zou moeten worden uitgestippeld (33).

    6.12

    Om het Europese industriebeleid doeltreffend te maken moet rekening worden gehouden met de specifieke context van afzonderlijke sectoren als de sector van motorvoertuigen (auto’s, vrachtwagens en motoren (34), de chemische sector, de scheepsbouw, de kolen- en staalsector, de bouwsector, de glas- en keramieksector, de cementsector, de textiel- en kledingsector, de agro-voedselsector, de sector metaalbewerking en elektromechanica, de lucht- en ruimtevaartsector, de IT-sector, de energiesector, de gezondheidszorg, enz.

    6.13

    Om de introductie van innovatieve concepten te ondersteunen acht het EESC het essentieel dat de nieuwe instrumenten van het industriebeleid verder worden ontwikkeld, zoals de gezamenlijke technologische initiatieven, innovatieve overheidsopdrachten en het actieplan voor een duurzame productie en consumptie.

    6.14

    Het EESC is van mening dat ook in de dienstensector vaart moet worden gezet achter liberaliseringen, vooral wat betreft de prestaties van vrije beroepen en andere nog voortbestaande restricties op het stuk van tarieven en numerus clausus-bepalingen.

    6.15

    Het EESC dringt met klem aan op Europese maatregelen ter ondersteuning van de dienstverlening aan bedrijven, door innovatieve diensten en inhoud te ontwikkelen ten gunste van burgers, consumenten, werknemers en bedrijven. Daarbij moeten de digitalisering en de verspreiding van breedbandtechnologieën worden versneld, en moeten de belemmeringen voor e-government en interoperabiliteit van systemen worden weggenomen.

    6.16

    Volgens het EESC zou het gemeenschappelijk buitenlands beleid moeten worden versterkt en zich strenger moeten opstellen ten opzichte van de rest van de wereld.

    7.   Dimensie van de duurzame ontwikkeling

    7.1

    Zoals altijd steunt het EESC de initiatieven ter ontwikkeling van een beleid voor duurzame winning, productie en consumptie, dat volledig moet worden geïntegreerd in het overige EU-beleid, teneinde potentiële uitdagingen om te vormen tot concurrentiekansen voor ondernemingen (35).

    7.2

    Het EESC is ervan overtuigd dat het optreden van de EU gericht moet blijven op ambitieuze doelstellingen, maar dan wel geschraagd door juridische en financiële instrumenten die het Europese concurrentievermogen niet op de helling zetten door meer lasten voor bedrijven en burgers met zich mee te brengen, maar die goede praktijken, innovatie en technologische verbetering juist in de hand werken.

    7.3

    Het EESC hamert op het belang van geschikte initiatieven waarmee de EU een internationale leidersrol op zich kan nemen met betrekking tot energie-efficiëntie, toename van de capaciteit om energie op te wekken uit hernieuwbare energiebronnen en ontwikkeling van technologieën voor het opvangen van CO2.

    Brussel, 1 oktober 2009.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    (1)  Zie hierover het artikel van Mario Monti, voormalig Eurocommissaris voor mededinging, waarin hij zijn zorg uitspreekt over het voortbestaan van het Europees model, dat is gebaseerd op de interne markt (Corriere della sera van 10 mei 2009).

    (2)  Erkenning van beroepskwalificaties; belasting op inkomsten uit kapitaal; overdraagbaarheid van in verschillende landen opgebouwde pensioenrechten, enz.

    (3)  Zie het Europees platform Manufuture (www.manufuture.org). Zie ook het interview met Étienne Davignon over de toepassing van het Davignonplan (Brussel, 14 januari 2008, www.ena.lu).

    (4)  Europees Investeringsfonds (EIF), gefinancierd door de Europese Investeringsbank (EIB). Zie deel 1 van het Competitiveness and Innovation Framework Programme (CIP) (kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie).

    (5)  Zie de leidende markt „e-gezondheid” (COM (2007) 860) en paragraaf 6.10 hieronder

    (6)  Zie het EESC-advies over de „Resultaten van de werkgelegenheidstop” (CESE 1037/2009), dat nog niet in het PB is gepubliceerd.

    (7)  Zie de voorstellen die zijn goedgekeurd door de Europese Raad van Luxemburg (november 1997) inzake de verlaging, in Europees verband, van de btw-tarieven op door de lidstaten vastgestelde arbeidsintensieve diensten.

    (8)  Doelstelling: ervoor zorgen dat in alle lidstaten van de EU ten minste 50 % van de studenten zich inschrijft in hogeronderwijsinstellingen en dat minstens 25 % van die studenten een technische, ingenieurs- of wetenschappelijke opleiding kiest (ELECTRA rapport).

    (9)  Brief van EESC-voorzitter SEPI aan Commissievoorzitter BARROSO ter gelegenheid van de Europese sociale top in Praag.

    (10)  Zie het advies over „De onderhandelingen over nieuwe handelsovereenkomsten: standpunt van het EESC”, PB C 211, 19.8.2008, blz. 82–89 en het advies over „De externe dimensie van de hernieuwde Lissabonstrategie” (nog niet gepubliceerd in het PB).

    (11)  BRIC = Brazilië, Rusland, India en China.

    (12)  Eurostat STAT – 30.4.2009.

    (13)  SEC(2009) 353.

    (14)  UNWTO World Tourism Barometer vol.7 nr. 2 – juni 2009.

    (15)  In het eerste kwartaal van 2009 is het BBP met 2,5 % gedaald ten opzichte van het voorgaande kwartaal. In mei 2009 is de industriële productie van de EU met 15,9 % gedaald ten opzichte van het jaar daarvoor (16,8 % in de verwerkende industrie) – Zie SEC 2009/1088 van 20.7.2009.

    (16)  COM(2009) 114.

    (17)  Zie de samenvatting van de resolutie van het EVV (ETUC) met betrekking tot het Europees herstelplan (5.12.2008; http://www.etuc.org/).

    (18)  Zie de nota van BUSSINESSEUROPE van 17.3.2009 in verband met het G20 Business Event (18-3-2009; http://www.businesseurope.eu/).

    (19)  IPR = International Product Regulations

    (20)  In het eerste kwartaal van 2009 waren er in de 27 lidstaten van de EU 5 miljoen werkloze jongeren, wat neerkomt op 18,3 % (EUROSTAT, 23.7.2009).

    (21)  Dit zal steeds moeilijker worden aangezien tevens rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het MKB van het Basel II-akkoord, waarin regels worden vastgesteld voor de verhouding risicofonds/leningen. Om deze gevolgen te verzachten is het zaak dat op EU-niveau maatregelen worden getroffen.

    (22)  Zie de indicator „consumer confidence” (grafiek 6) in „Business & Consumer Survey Results”, DG ECFIN, juni 2009.

    (23)  COM(2007) 374.

    (24)  COM(2008) 397.

    (25)  Zie het advies over „Duurzame consumptie en productie”, PB C 218, 11.9.2009, blz. 46–49.

    (26)  Werkgelegenheidsverslag 2008-09, EPSCO Raad, 9.3.2009

    (27)  Zie COM(2008) 800 („Een Europees economisch herstelplan”)

    (28)  ibid.

    (29)  Advies CESE 38/2009 (PB C 182 van 4.8.2009, blz. 30).

    (30)  Zie het EESC-advies over „Een Europees statuut voor mkb’s” (PB C 125 van 27.5.2002, blz. 100).

    (31)  COM(2007) 860.

    (32)  Raad Concurrentievermogen van 4 december 2006: Conclusies over het innovatie- en mededingingsbeleid

    (33)  Zie de adviezen over „de overdracht van defensiegerelateerde producten” en over „Europese defensie” (gepubliceerd in PB C 100 van 30.4.2009, blz. 109, en PB C 10 van 14.1.2004, blz. 1).

    (34)  Vooral de Europese motorsector zou moeten worden gesteund en bevorderd door de lidstaten, op een manier die vergelijkbaar is met de automobielsector, aangezien ook zij te leiden heeft onder de huidige economische crisis.

    (35)  Advies van het EESC over „Milieuvriendelijke productiemethoden” (PB C 224 van 30.8.2008, blz. 1).


    Top