EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008AE0774

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie Communiceren over Europa in partnerschap COM(2007) 568 final en bijlage COM(2007) 569 final

PB C 211 van 19.8.2008, p. 90–93 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/90


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie „Communiceren over Europa in partnerschap””

COM(2007) 568 final en bijlage COM(2007) 569 final

(2008/C 211/22)

De Commissie heeft op 3 oktober 2007 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over de

„Medeling van de Commissie „Communiceren over Europa in partnerschap””.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft krachtens artikel 20 van zijn reglement van orde Jillian Van Turnhout tot algemeen rapporteur benoemd.

Vervolgens heeft het tijdens zijn op 22 en 23 april 2008 gehouden 444e zitting (vergadering van 22 april) onderstaand advies uitgebracht, dat met 92 stemmen voor en 12 stemmen tegen, bij 26 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het Comité dringt er opnieuw bij de Commissie op aan om het probleem van de ontbrekende rechtsgrondslag voor communicatiebeleid voor eens en voor al op te lossen. Alhoewel daaraan wettelijke en politieke haken en ogen zitten, is het geen tegenstander van de idee van een interinstitutioneel akkoord tussen Raad, Europees Parlement en Commissie. Het zal zoveel mogelijk gevolg geven aan de onderliggende bedoelingen van zo'n overeenkomst.

1.2

Daarnaast wijst het Comité eens te meer op een tweeledig financieel probleem: het gebrek aan middelen enerzijds en de ware bureaucratische lijdensweg die moet worden gevolgd om middelen vergoed te krijgen anderzijds. De Commissie zou de subsidieprocedures moeten stroomlijnen en adviesorganen als het Comité zelf in kadercontracten (audiovisuele diensten, EbS (1), opiniepeilingen e.d.) moeten opnemen.

1.3

Het Comité is ingenomen met het voornemen om een samenhangende en geïntegreerde manier te vinden waarop kan worden „gecommuniceerd in partnerschap”, en wel door de burgers van Europa mondiger te maken en een Europese openbare ruimte te creëren. Om de burgers te bereiken, moet een duidelijke, eenvoudige en aantrekkelijke reeks boodschappen worden overgebracht en is er behoefte aan een duidelijke visie die de burgers zich graag eigen willen maken; ook zijn daarvoor adequate communicatiemiddelen en een behoorlijk communicatieplan nodig. Hieraan kan worden bijgedragen doordat jaarlijks een operationeel programma wordt uitgewerkt rond van te voren geselecteerde communicatieprioriteiten. Het Comité is hier klaar voor en bereid om in dat opzicht met de andere instellingen samen te werken — mits de benodigde financiële middelen worden vrijgemaakt —, omdat de Europese Unie nu eenmaal groter is dan alleen maar „Brussel” en haar boodschap ook lokaal moet worden verspreid („go local”).

1.4

Het Comité hecht veel belang aan zijn vertegenwoordiging in de Interinstitutionele groep voor informatie (IGI). Met het addendum dat na afloop van de raadplegingen n.a.v. het Witboek „Samen communiceren over Europa” bij het samenwerkingsprotocol van de Commissie en het Comité van 31 mei 2007 is gevoegd, beschikken de Europese Huizen van de Commissie en het Europees Parlement over uitstekende randvoorwaarden om alle 344 leden van het Comité actief te laten deelnemen aan nationale en regionale activiteiten. De Commissie wordt ertoe opgeroepen om in haar communicatie met maatschappelijke organisaties, erkenning te geven aan de rol van het Comité als bruggenbouwer tussen de Europese instellingen en het maatschappelijk middenveld. Volgens het Comité valt er ook wel wat voor te zeggen om zijn leden actief te laten deelnemen aan het voorgestelde online PIN (2)-initiatief. Het Comité is zonder meer bereid om betrekkingen te onderhouden met de contactpunten voor het maatschappelijk middenveld die de Commissie in haar directoraten en andere relevante netwerken (zoals de EESC-contactpunten in de vertegenwoordigingen van de Commissie en de „Europe Direct”-centra) wil instellen en wil die contactpunten ook graag de nodige training geven. Ook heeft de Commissie er belang bij om uit te zoeken hoe die netwerken, zoals Europe Direct en Team Europe Speakers, nog meer kunnen worden gesteund.

2.   Toelichting

2.1

De Commissie heeft onderhavige Mededeling „Communiceren over Europa in partnerschap” op 3 oktober 2007 goedgekeurd, waarmee zij haar fiat gaf aan haar vierde document over communicatie. De drie voorgaande documenten over communicatie waren: het Witboek van 1 februari 2006 inzake een Europees communicatiebeleid (COM(2006) 35 final), een intern actieplan van 20 juli 2005 (SEC(2005) 985 final) en de Mededeling van 13 oktober 2005 als bijdrage van de Commissie aan de periode van bezinning en daarna: „Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat”.

2.2

De Commissie benadrukt in deze Mededeling over „Communiceren over Europa in partnerschap” het cruciale belang van interinstitutionele samenwerking als het erom gaat om Europa voor het voetlicht te brengen. Ook worden in deze mededeling de voorwaarden vastgelegd waaraan tenminste moet zijn voldaan om van een geslaagd communciatiebeleid te kunnen spreken, dat is gebaseerd op een partnerschap tussen vooraanstaande politieke, economische en sociale actoren op alle niveaus. Op diezelfde dag, 3 oktober 2007, gaf de Commissie ook nog haar fiat aan een „Voorstel voor een interinstitutioneeel akkoord betreffende het communiceren over Europa in partnerschap” (COM(2007) 569 final) (zie ook punt 1.2 en de resolutie van het Europees Parlement over een Europees communicatiebeleid). De bedoeling van dit akkoord is om alle EU-instelllingen nog meer vast te pinnen op een aantal communicatiepriorieiten die de EU ieder jaar stelt, waarbij dan ook belanghebbende lidstaten zouden moeten worden betrokken. Alhoewel „De partijen bij dit interinstitutioneel akkoord … de specifieke verantwoordelijkheden van de afzonderlijke instellingen van de EU (erkennen), … benadrukken (zij) de noodzaak en de toegevoegde waarde van betere coördinatie van de manier waarop de instellingen en organen van de EU communiceren over EU-thema's. Dit akkoord biedt een kader voor gecoördineerde actie met het oog daarop.” De Commissie heeft het Comité om zijn mening over de Mededeling over „Communiceren over Europa in partnerschap” gevraagd, omdat 2008 een belangrijk jaar is voor de ratificatie van het Verdrag van Lissabon en de Europese verkiezingen van 2009 moeten worden voorbereid.

2.3

Het Comité heeft de afgelopen jaren al drie adviezen over communicatiebeleid uitgebracht: de eerste twee daarvan, nl. het op 26 oktober 2005 uitgebrachte en door het Europees Parlement aangevraagde advies over „De denkpauze: structuur, onderwerpen en kader voor een valuatie van het debat over de Europese Unie” (CESE 1249/2005 (3)) en het op 14 december van datzelfde jaar uitgebrachte advies over „De bijdrage van de Commissie voor de periode van bezinning en daarna: Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat” (CESE 1499/2005 (4)), bevatten een aantal operationele aanbevelingen, terwijl het derde advies (CESE 972/2006 (5)) dat op 6 juli van het daarop volgende jaar over het Witboek van de Commissie inzake een Europees communicatiebeleid werd uitgebracht, neerkwam op een oproep aan de Commissie om het probleem van de ontbrekende rechtsgrondslag voor communicatiebeleid op te lossen, mét een pleidooi voor meer interinstitutionele samenwerking met het zwaartepunt op een decentrale benadering.

2.4

In dit advies hoeft dan ook niet meer te worden stilgestaan bij vraagstukken die al in die eerdere adviezen zijn behandeld of die nog steed in behandeling zijn bij het Comité. De aandachtspunten in dit advies zijn de hoofdstukken van de mededeling die gaan over

inspraak voor de burgers

de ontwikkeling van een Europese publieke ruimte

versterking van de partnerschapsaanpak (met inbegrip van het voorstel voor een interinstitutioneel akkoord betreffende het communiceren over Europa in partnerschap).

2.5

Voor dit advies is, behalve van drie voornoemde adviezen en de Mededeling waarover het wordt opgesteld, ook nog uitgegaan van

de notulen van de beraadslagingen over dit vraagstuk tijdens de zittingen van het Comité sinds juni 2005

de notulen van de discussies hierover in de groep Communicatie van het Comité

de op 30 mei 2007 door het Comité goedgekeurde resolutie over zijn bijdrage aan de Europese Raad van 21 en 22 juni 2007 — Routekaart voor het grondwettelijk proces (CESE 640/2007)

de aanbevelingen uit de Jongerenverklaring van Rome van 25 maart 2007 ter gelegenheid van het gouden jubileum van het Verdrag van Rome

de deelname van het Comité aan de zes door de Commissie gecofinancierde projecten van Plan D

de conclusies van de stakeholders' conferentie „Jullie Europa, jullie mening” die het Comité op 18 oktober 2007 in Dublin heeft georganiseerd

de conclusies van het op 12 november 2007 in Brussel gehouden seminar voor persvoorlichters over „Europa voor het voetlicht brengen: de rol van de civiele samenleving”.

2.6

Dit advies is onderverdeeld in drie hoofdonderdelen die overeenkomen met de in par 3.4 aangegeven hoofdstukken van de Mededeling van de Commissie. Voor ieder hoofdonderdeel zal het Comité zich beperken tot de bespreking van een aantal kernvraagstukken.

3.   Algemene opmerkingen

3.1   Inspraak voor de burgers

3.1.1

Als het erom gaat Europa voor het voetlicht te brengen, dan kan de EU niet zonder de inbreng van maatschappelijk organisaties. De bedoeling van het vernieuwde Plan D is dat zoveel mogelijk partners bij de verdere ontwikkeling van de EU worden betrokken, waaronder ngo's, beroepsorganisaties en het groeiende aantal van ondernemingen die meer willlen weten over Europa en zijn beleid, programma's en procedures. Het Comité staat achter de Jongerenverklaring van Rome, waarin de EU wordt gevraagd om meer subsidie voor ngo's als voornaamste verstrekkers van niet-formeel onderwijs en als voorvechters van burgerparticipatie, mensenrechten en democratie.

3.1.2

Het Comité is onvoorwaardelijk voorstander van veeltaligheid in communicatie. De mededeling moet niet alleen worden opgesteld in het geschikte aantal talen, maar het taalgebruik ervan moet ook algemeen gangbaar zijn. Dit was een van de duidelijke conclusies van het seminar voor persvoorlichters.

3.1.3

Het Comité hamert er al lang op dat de EU groter is dan alleen maar „Brussel”. Om die reden heeft het steun gegeven aan de idee dat de boodschap van de EU ook lokaal moet worden verspreid. Het voornemen van de Commissie om in al haar vertegenwoordigingen EESC-contactpunten in te stellen (als logisch vervolg op de ondertekening van het addendum bij het samenwerkingsprotocol, waarmee de basis is gelegd voor nog meer samenwerking tussen beide instellingen), valt bij het Comité dan ook in zeer goede aarde. De 344 leden van het Comité komen uit alle 27 lidstaten van de EU en vertegenwoordigen diverse nationale organisaties die in het Comité in drie groepen zijn onderverdeeld. Leden van het EESC beschikken over kennis van de nationale én regionale situatie van hun land en bekijken die — dankzij hun werk in het Comité — vanuit een Europese invalshoek. De vertegenwoordigingen van de Commissie en de informatiebureaus van het Europees Parlement zouden uit die rijke bron moeten putten. Contactpersonen die worden benoemd, zouden het als hun eerste uitdaging moeten zien om samen met leden van het Comité initiatieven te ontplooien voor de viering in mei 2008 van het vijftigjarig bestaan van het Comité.

3.1.4

Tegen die achtergrond zijn de talrijk netwerken die overal in Europa zijn opgericht, van belang voor het „go local”-streven. Zo zouden de Europe Direct-centra bekendheid moeten geven aan EU-beleid door uit te gaan van de activiteiten van àlle EU-instellingen. Het Comité is bereid kennis door te geven aan die netwerken door hen van relevant documentatiemateriaal te voorzien en — zonodig — trainingen te geven. De Commissie zou er iets aan moeten doen dat deze netwerken over vrij weinig financiële middelen beschikken. Als de Commissie hun meer subsidie geeft en haar aanpak diversifieert, kunnen die centra doeltreffender „lokaal gaan”. Ook zouden de Commissie en het Europees Parlement erover moeten nadenken hoe zij de overal in Europa gevestigde Europese agentschappen bij het communicatiebeleid van de EU kunnen betrekken. De ervaring heeft het Comité geleerd dat culturele initiatieven de belangstelling van de burgers wekken en een belangrijke rol spelen voor de overdracht van Europese denkbeelden.

3.1.5

Tijdens de door de Commissie opgestarte raadpleging over het Witboek „Samen communiceren over Europa” werd al gauw duidelijk dat maatschappelijke organisaties niets liever willen dan nog meer bij „Europa” betrokken te worden. Het Comité beroept zich in dat verband op de conclusies van het seminar voor persvoorlichters, waarin wordt benadrukt dat gebruik moet worden gemaakt van bestaande overlegstructuren en –netwerken in plaats van steeds weer opnieuw het wiel uit te vinden. Het Comité heeft in dit opzicht, als spreekbuis van het maatschappelijk middenveld, een belangrijke rol te spelen, waarvoor erkenning moet komen van de kant van de andere EU-instellingen.

3.1.6

Het Comité vindt net als de Commissie dat educatie en training voor actief burgerschap onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen en stelt vast dat in minder dan de helft van de leerprogramma's van de scholen van de lidstaten melding wordt gemaakt van de rechten en plichten van Europese burgers. Het Jeugdforum dat in oktober 2007 in Dublin is bijeengekomen, heeft bevestigd dat burgers bereid zijn om over EU-kwesties te gaan discussiëren als ze daartoe de gelegenheid krijgen. Het komt aan op onderwijs; daarom is het belangrijk dat de EU op de leerprogramma's wordt gezet. De persvoorlichters hebben na afloop van hun seminar op meer participatie van jongeren in de besluitvorming aangedrongen. De EU kan heel goed een lans breken voor betere regelingen voor vrijwilligersactiviteiten en uitwisselingsprogramma's zonder dat hierdoor nationale identiteit verloren gaat. Het Comité zou willen dat op dit gebied speciale initiatieven worden ontplooid.

3.1.7

Het Comité is ingenomen met initiatieven als „De Europese lente” en „Terug naar school”. De Commissie zou moeten kijken hoe regionale en lokale netwerken nog beter bij dit soort initiatieven kunnen worden betrokken. Verdere zouden dergelijke projecten voor alle onderwijsniveaus moeten gelden, ook voor de lagere school.

3.2   De ontwikkeling van een Europese publieke ruimte

3.2.1

Volgens de Commissie is de beste manier om draagvlak voor het Europese ideaal te creëren, ervoor zorgen dat projecten goede resultaten opleveren. Naar het zich laat aanzien staat weinig communicatie over de ratificatie van het Verdrag van Lissabon haaks op de idee van een Europese publieke ruimte. In de resolutie die het Comité in mei 2007 voor de Europese Raad van de daarop volgende maand had goedgekeurd, wordt gevraagd om erkenning voor het belang van participatiedemocratie, met name doordat de EU-instellingen met maatschappelijke organisaties en burgers van de EU een transparante en regelmatige dialoog onderhouden.

3.2.2

Het Comité schaart zich achter de ambitie van de Commissie en het Europees Parlement om de opkomst bij de Europese verkiezingen van 2009 te vergroten. Het voorstel van de Commissie om gemeenschappelijke communicatieprioriteiten te stellen, kan in dat verband nuttig zijn; het Comité is dan ook bereid daaraan mee te werken. De EU heeft behoefte aan een echt project en inhoudelijke communicatie waarmee de burgers zich kunnen vereenzelvigen. Doelstellingen van de EU moet altijd ook sociale en werkgelegenheidsaspecten behelzen: het Comité is wat dat betreft de aangewezen instantie. Communicatie is goed als daarvoor wordt uitgegaan van een duidelijk, vast omlijnd plan met meerwaarde voor de Europese burgers. Op kleinere schaal zou de leden van het Comité moeten worden gevraagd om mee te werken aan het online PIN-initiatief.

3.2.3

Het sterkste wapen in de communicatiestrijd zijn de audiovisuele media, waarover de grootste instellingen: de Commissie en het Europees Parlement, kunnen beschikken. Uiteraard moet in de contracten die met dienstverleners via EbS of met online dienstverleners via het internet worden gesloten, de garantie worden geboden dat de omroepen onafhankelijk zijn. Ook zou de Commissie bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moeten nagaan in hoeverre die overeenkomsten ook voor andere instellingen en EU-organen kunnen worden opengesteld, zodat de communicatie-mogelijkheden evenwichtig worden verdeeld. Bij dat laatste mag niet worden vergeten dat de administratieve procedures die adviesorganen en andere EU-organen voor het sluiten van overeenkomsten moeten volgen, moeizaam zijn. De Commissie zou er ook op kunnen toezien dat voor de nodige synergie wordt gezorgd. Hetzelfde kan zich voordoen als wordt uitgezocht op welke beleidsterreinen de publieke opinie moet worden meegewogen.

3.3   Versterking van de partnerschapsaanpak

3.3.1

Het Comité staat volledig achter de door de Commissie bepleite partnerschapsaanpak. Daarbij moet niet alleen worden gedacht aan de EU-instellingen, maar ook aan de lidstaten en aan nationale en regionale besluitvormers die EU-besluiten moeten gaan overnemen. Het Comité juicht toe dat wordt genetwerkt met nationale directeuren communicatie en pleit voor meer synergie met (de communicatiediensten van) maatschappelijke organisaties. Het Comité heeft zo'n platform via zijn netwerk van persvoorlichters. Vermeldenswaard is ook dat de meeste EU-lidstaten nationale SER's hebben en dat EESC-leden goeden banden onderhouden met de gastorganisaties in hun respectieve lidstaten. Daardoor ontstaat een invloedrijk netwerk waarin het Comité als instelling een solide partner voor de andere instellingen kan zijn.

3.3.2

Het Comité zet zich volledig in voor de werkzaamheden van de IGI, waarin het de status van waarnemer heeft. Het is volgens het Comité erg belangrijk dat IGI-vergaderingen technisch goed worden voorbereid. Ook heeft het Comité een praktisch probleem met die vergaderingen: deze worden altijd in Straatsburg gehouden en dan ook nog gelijktijdig met de in Brussel belegde zittingen en bureauvergaderingen van het Comité. Het Comité zou willen dat de IGI-vergadering elders worden gehouden, zodat het Comité daaraan op het hoogste niveau kan deelnemen. Het Comité is ingenomen met het opendeurbeleid van de werkgroep Informatie van de Raad en spreekt de hoop uit dat daarmee zal worden doorgegaan, zodat het Comité kan meewerken aan de vormgeving van het communicatiebeleid van de EU.

3.3.3

Alhoewel het Comité al bij eerdere gelegenheden voor een eigen rechtsgrondslag voor communicatiebeleid heeft gepleit, neemt het kennis van het voorstel voor een interinstitutioneel akkoord betreffende het communiceren over Europa in partnerschap dat tussen de Commissie, het Europees Parlement en de Raad kan worden gesloten. Zelf blijft het zijn communicatiestrategie bijwerken en toepassen. Dit betekent o.m. dat zijn communicatie-instrumenten en het gebruik daarvan voortdurend opnieuw worden bekeken en dat wordt gezocht naar vernieuwende communicatiemethoden. Bij het stellen van zijn eigen communicatieprioriteiten laat het Comité de door de Commissie voorgestelde communicatiedoelstellingen meewegen. Communicatiedoelstellingen moeten volgens het Comité duidelijk, doelgericht, relevant voor de burgers en beperkt in aantal zijn.

3.3.4

Het Comité is ingenomen met de subsidiëring als gevolg van Plan D en blijft ijveren voor transparante en minder bureaucratische procedures waardoor alle maatschappelijke organisaties aan projecten kunnen deelnemen. Het is benieuwd naar het door de Commissie toegezegde vervolg op Plan D, dat de naam „Debate Europe” heeft gekregen.

4.   Terug naar de eerdere aanbevelingen

4.1

Het Comité verwijst nogmaals naar de aanbevelingen die het al in de hierna genoemde adviezen heeft gedaan: het op 26 oktober 2005 uitgebrachte advies over „De denkpauze: structuur, onderwerpen en kader voor een valuatie van het debat over de Europese Unie” (CESE 1249/2005); het op 14 december 2005 uitgebrachte advies over „De bijdrage van de Commissie voor de periode van bezinning en daarna: Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat” (CESE 1499/2005); het op 6 juli 2006 uitgebrachte advies over het Witboek van de Commissie inzake een Europees communicatiebeleid (CESE 972/2006).

Brussel, 22 april 2008.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Dimitris DIMITRIADIS


(1)  Europe by satellite.

(2)  Pilot information network.

(3)  PB C 28 van 3 februari 2006, blz. 42-46.

(4)  PB C 65 van 17 maart 2006, blz. 92-93.

(5)  PB C 309 van 16 december 2006, blz. 115-119.


Top