Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007AE0423

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Het gezin en de demografische ontwikkelingen

    PB C 161 van 13.7.2007, p. 66–74 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
    PB C 161 van 13.7.2007, p. 19–19 (MT)

    13.7.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 161/66


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Het gezin en de demografische ontwikkelingen”

    (2007/C 161/19)

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft bij brief van 19 oktober 2006 een verzoek om raadpleging ontvangen van het toekomstige Duitse voorzitterschap over Het gezin en de demografische ontwikkelingen

    Het bureau vond het een goede zaak bij de opstelling van het advies ook rekening te houden met de mededeling van de Commissie „De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?” (COM(2006) 571 final), waarover de Europese Commissie op 12 oktober 2006 heeft besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen.

    De afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 22 februari 2007 goedgekeurd. Rapporteur was de heer BUFFETAUT.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 14 en 15 maart 2007 gehouden 434e zitting (vergadering van 14 maart) onderstaand advies met 120 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 5 onthoudingen, goedgekeurd.

    1.   Aanbevelingen en voorstellen

    1.1   Reageren op een nooit eerder geziene situatie

    1.1.1

    Artikel 33 van het Handvest van de grondrechten legitimeert de deelname van de Europese Unie aan het debat over het gezinsbeleid, ook al is het duidelijk dat de concrete vaststelling en tenuitvoerlegging van maatregelen, om redenen van doeltreffendheid en subsidiariteit, een taak is van lidstaten, lokale overheden, openbare diensten en bedrijven.

    1.1.2

    In haar Groenboek van 16 maart 2005 heeft de Commissie de huidige demografische situatie in Europa terecht als een nooit eerder gezien fenomeen omschreven. In de mededeling van 10 oktober 2006 wordt onderstreept dat dit „een van de belangrijkste uitdagingen is die de Europese Unie de komende jaren het hoofd moet bieden”. Het volstaat echter niet een en ander vast te stellen; in eerste instantie moet daarom de vraag worden gesteld wat op communautair niveau kan worden ondernomen, met name wat het gezinsbeleid en de combinatie werk-gezin betreft. Opgemerkt zij dat ook de Raad van Europa een oproep heeft gelanceerd met het oog op een groots opgezet Europees beleid ten gunste van het gezin.

    1.1.3

    Het EESC pleit voor een onderzoeksprogramma, voorlichtingsacties, voorstellen en een follow-up en zou in het algemeen graag zien dat bij een effectbeoordeling (die thans voor elk wetsvoorstel noodzakelijk is) ook wordt gekeken naar de impact van maatregelen op gezinnen, wanneer deze rechtstreeks betrokken zijn, alsmede dat een link wordt gelegd naar andere belangrijke sociaal-economische actiegebieden van de Europese Unie zoals werkgelegenheid, groei, ontwikkelingen op energiegebied en de gevolgen daarvan.

    1.2   Onderzoeksprogramma

    1.2.1

    Om doeltreffend op de demografische veranderingen te kunnen inspelen, hebben de beleidsmakers op Europees, nationaal en lokaal niveau behoefte aan een grondige analyse van de demografische ontwikkelingen. Het eerste Europese demografische forum dat in oktober 2006 heeft plaatsgevonden, was een uitstekend initiatief dat verdient op regelmatige basis te worden georganiseerd.

    1.2.2

    Ook moet grondige studie worden verricht naar de demografische evolutie (geografie van de bevolking, natuurlijke mobiliteit, migratiebewegingen, samenstelling naar leeftijd en geslacht, verhoging van de levensverwachting, enz.) en de onderliggende oorzaken (economische, sociale, culturele en milieufactoren, moeilijke combinatie van gezins- en beroepsleven, positie van vrouwen en moeders op de arbeidsmarkt, flexibel werk om familiale redenen, belang van arbeidsrisico's en –voorwaarden, enz.); daarbij moet steeds rekening worden gehouden met de nationale en regionale verschillen. Het is van cruciaal belang dat deze studies op onafhankelijke wijze worden verricht; op basis van hun resultaten kan het nationaal beleid immers in vraag worden gesteld.

    1.2.3

    Er zouden comparatieve studies kunnen worden verricht naar de verschillende fiscale of sociale regelingen om vrouwen en mannen te helpen weer een baan te vinden nadat zij zich met de opvoeding van de kinderen hebben beziggehouden, alsook naar de regelingen die mannen ertoe aansporen gezinsverantwoordelijkheden te delen. Ook zou het interessant zijn de verschillende fiscale stimulansen te onderzoeken die het mogelijk maken voor iedereen toegankelijke, openbare of particuliere dienstverlening voor gezinnen te ontwikkelen.

    1.2.4

    Voorts moeten er specifieke studies komen over gezinnen in bijzondere situaties (alleenstaande vrouwen met kinderen, gehandicapte kinderen, afhankelijkheid van oudere familieleden, migrantengezinnen met integratieproblemen, enz.).

    1.2.5

    Er moet specifiek onderzoek worden verricht naar de verschillende soorten vergrijzing (1) en de vele geografische verschillen in dat verband, en met name naar de impact daarvan op het gezinsleven en het gezinsbeleid. De vergrijzing is tot dusver voornamelijk bekeken vanuit de invalshoek van de betrekkingen tussen ouders en jonge kinderen of adolescenten. Voortaan is ook de invalshoek van de betrekkingen tussen kinderen en bejaarde ouders van belang, met name wat organisatie van de werktijd en hulp van de gemeenschap betreft.

    1.2.6

    Ook moet worden nagegaan hoe oudere werknemers die thans in betere gezondheid verkeren en dynamischer en onafhankelijker zijn, in de toekomst meer en langer aan het economische, sociale en gezinsleven kunnen deelnemen, met name door aanpassing van arbeidsplaatsen en via een grotere actieve deelname aan de samenleving en de relaties tussen generaties (bv. door ouderen te betrekken bij het leven op school, opvangcentra of crèches). Familie bestaat niet alleen uit ouders en kinderen maar ook uit grootouders, wier hulp en steun vaak een grote rol speelt (kinderopvang, materiële steun, enz.).

    1.2.7

    In het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) moet het sociaal-economisch onderzoek inhoudelijk verder worden uitgewerkt en moeten er meer middelen worden vrijgemaakt om het onderzoek op demografisch gebied te versterken (2).

    1.3   Informatie

    1.3.1

    De Commissie zou een echt Europees register moeten opstellen van goede praktijken op het gebied van gezinsbeleid, combinatie van werk en gezin, beleid inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen en specifieke maatregelen ten gunste van moeders en vaders die hun gezinsverantwoordelijkheden ten volle opnemen. Aldus zouden goede ervaringen in heel Europa tussen de lidstaten kunnen worden uitgewisseld teneinde koppels in staat te stellen hun kinderwens in vervulling te laten gaan (het aantal kinderen per gezin bedraagt nu 1,5, terwijl de kinderwens volgens de recentste studies duidelijk hoger ligt).

    1.4   Voorstellen

    1.4.1

    De gevolgen van de demografische veranderingen zullen pas terdege kunnen worden verminderd indien t.z.t. een reeks gecoördineerde maatregelen worden getroffen op het gebied van het sociale, economische en milieubeleid, het gezinsbeleid en het beleid inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen; hiervoor moet een en ander in een breder perspectief worden bekeken en is een combinatie van de meest doeltreffende maatregelen vereist. De Europese Unie zou in dit verband met een meerjarig actieplan moeten komen waarbij maatregelen worden voorgesteld die in de lidstaten in de praktijk hun deugdelijkheid op het gebied van gezinsbeleid en de combinatie werk-gezin hebben bewezen.

    1.4.2

    Daar demografische maatregelen slechts na verloop van tijd effect sorteren, moet de Unie duidelijk wijzen op de hoogdringendheid van de situatie en de lidstaten acties op het gebied van duurzaam gezinsbeleid voorstellen.

    1.4.3

    De open coördinatiemethode zou een instrument moeten worden voor benchmarking op het gebied van gezinsbeleid, gelijkheid van mannen en vrouwen, economisch en sociaal beleid; aldus zou de Europese Unie het beste moeten kunnen puren uit de culturele diversiteit van haar lidstaten en hun nationale beleidslijnen.

    1.4.4

    Raad, Parlement en Commissie zouden kordaat moeten optreden en, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, de lidstaten ertoe moeten aanzetten een Europees pact voor het gezin te ondertekenen dat het volgende omvat:

    bevestiging van de wil van de lidstaten om maatregelen te treffen die tegemoet komen aan de verwachtingen van de bevolking m.b.t. de kinderwens van koppels in de Europese Unie. Deze maatregelen moeten concreet worden uitgewerkt door middel van bv. directe financiële ondersteuning, belastingvoordelen en het aanbieden van openbare of particuliere infrastructuur (bv. verschillende soorten crèches, met inbegrip van bedrijfscrèches van één of meerdere bedrijven), dagscholen en economisch haalbare dienstverlening. Daarbij is niet zozeer de kwantiteit dan wel de kwaliteit van de voorzieningen van belang;

    vaststelling van een minimumbedrag in de overheidsbegroting dat voor kinderen en gezinnen moet worden aangewend of m.a.w. voor investeringen in de toekomst, teneinde te voorkomen dat deze middelen worden opgeslokt door de gemeenschappelijke kosten verbonden aan de vergrijzing, die mogelijk door het ouder wordende kiezerskorps als prioritair zullen worden beschouwd;

    bevordering van een gunstig klimaat voor gezinnen, moeders, vaders en kinderen, wat betekent dat echt werk wordt gemaakt van het reeds vaak geformuleerde voorstel om gezins- en beroepsleven te combineren, door ervoor te zorgen dat echte gelijkheid van mannen en vrouwen wordt verzekerd en door terdege rekening te houden met veranderingen in de wijze van leven en werken (versnipperde werktijden, afstanden, dure huisvesting in stadscentra, gebrek aan infrastructuur voor kinderen, …);

    verzekering van een blijvend en duurzaam karakter van de maatregelen ten gunste van kinderen en gezinnen, want duurzaamheid van een dergelijk beleid is de sleutel tot zijn succes; Een dergelijk engagement moet worden vertaald in duurzame handhaving van het relatieve uitgavenniveau voor het jongerenbeleid ten opzichte van de uitgaven voor gezondheid en pensioenen, die gelet op de vergrijzing, onvermijdelijk zullen stijgen; Het is van cruciaal belang de ontwikkeling van de nieuwe generaties in de best mogelijke omstandigheden te laten verlopen. Dit betekent dat de gezondheid en veiligheid van de kinderen moet worden beschermd en verbeterd, dat aan allen hoogwaardig onderwijs moet worden verstrekt en dat aan ouders hulp- en steunregelingen moeten worden voorgesteld om aan hun behoeften en moeilijkheden tegemoet te komen. Bijzondere aandacht moet gaan naar gezinnen en kinderen die in grote armoede leven, bijzondere ondersteuning nodig hebben en van allochtone afkomst zijn. Hoewel het voor het EESC vaststaat dat de Europese bevolking veroudert en de vernieuwing van generaties voor het voortbestaan van het continent absoluut noodzakelijk is, herinnert het er toch aan dat financiering van (al dan niet actieve) pensionering toch moet kunnen worden vergemakkelijkt door de massale werkloosheid weg te werken, de groep in de leeftijdscategorie van 25 tot 35 jaar duurzame werkgelegenheid te verschaffen, en echte garanties te bieden voor beroepsloopbanen in het algemeen.

    1.4.5

    De mens is niet alleen maar producent en/of consument. Hij heeft ook een sociale en affectieve dimensie die zijn waardigheid bepaalt. Ieder echt humaan beleid moet daarmee niet alleen rekening houden maar er ook voor zorgen dat deze wezenlijke dimensie van het menselijk bestaan behouden blijft. Gezinsbeleid draagt ten volle bij aan persoonlijke ontplooiing en sociale harmonie. Door een Europees pact voor het gezin goed te keuren zou de Europese Unie haar verbintenissen nakomen die in het Europees Handvest van de grondrechten zijn vastgelegd.

    2.   Inleiding

    2.1

    Na haar Groenboek „Demografische veranderingen: naar een nieuwe solidariteit tussen de generaties” (3) heeft de Europese Commissie een nieuwe mededeling gepubliceerd met als titel „De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?”, waaruit blijkt dat zij veel belang hecht aan deze kwestie die voor de toekomst van de Europese Unie bepalend is.

    2.2

    Het moet worden gezegd dat de lidstaten vóór de ondertekening van het Verdrag van Nice nauwelijks aandacht schonken aan dit onderwerp, hoewel demografen reeds een twintigtal jaar de politici probeerden te wijzen op de „demografische winter” die voor de deur stond, met alle problemen van dien. Het valt dan ook te betreuren dat, ondanks de talrijke en herhaaldelijke waarschuwingen, de reactie zo laat is gekomen, waardoor thans dus het hoofd moet worden geboden aan een echte demografische crisis.

    2.3

    De laatste tien jaar heeft de Commissie voortdurend gehamerd op de ernst van dit fenomeen, waardoor de doelstellingen van de Lissabonstrategie immers zinloos dreigden te worden; zij verdient dan ook alle lof voor haar scherpe inzicht.

    2.4

    Hoewel een hoog vruchtbaarheidscijfer niet de enige voorwaarde is voor een dynamische groei in de lidstaten en een en ander ook gepaard moet gaan met ontwikkeling van vaardigheden, moet toch worden toegegeven, zonder al te pessimistisch te zijn, dat de demografische situatie van de Europese Unie een belangrijke uitdaging vormt, wil men ook voor de toekomst economische groei en sociaal evenwicht verzekeren.

    2.5

    Het gebrek aan geschoolde arbeidskrachten kan een nadelige invloed hebben op de voorwaarden voor groei van de productiviteit als er niet voldoende aandacht wordt besteed aan de kwaliteit van arbeid en de vernieuwing van de arbeidsmethoden. De banen van morgen zullen anders zijn dan de banen van vandaag en andere vaardigheden vergen. Daarom is levenslang leren zo belangrijk. Helaas zijn er in de Europese Unie nagenoeg 17 miljoen werklozen; daarbij moeten nog de personen worden geteld die verplicht zijn deeltijds te werken omdat er geen voltijdse baan beschikbaar is. De Unie staat dus o.m. voor de belangrijke uitdaging ervoor te zorgen dat deze personen een vaste baan kunnen vinden, hetgeen de negatieve gevolgen op economisch gebied van de vermindering van de Europese actieve bevolking enigermate zou helpen op te vangen.

    2.6

    De demografische verandering vindt plaats na de periode die door de demografen „demografische overgang” wordt genoemd. In die periode is het sterftecijfer, met name van kinderen en moeders, aanzienlijk omlaag gegaan. Dit fenomeen gaat hand in hand met een daling van het geboortecijfer, in samenhang met de daling van het sterftecijfer, en met een aanzienlijke verhoging van de levensverwachtingen bij de geboorte.

    2.7

    De „demografische overgang” en de stijging van de levensverwachting van ouderen (sinds de jaren 70 in Europa) zijn bijzonder positieve ontwikkelingen. Er moet evenwel worden gegarandeerd dat generaties worden vernieuwd en dat het evenwicht tussen geboorten en sterftegevallen niet blijvend wordt verstoord; deze garanties worden in Europa echter niet geboden. In vele lidstaten ligt het sterftecijfer immers hoger dan het geboortecijfer.

    2.8

    In de beste omstandigheden een hoge leeftijd bereiken is een waardevol doel, dat ook in de toekomst verder zal worden nagestreefd. Een en ander zal gepaard gaan met een stijging van de uitgaven voor gezondheid en verzorging, maar zal ook nieuwe diensten en goederen ten behoeve van de ouderen vergen. Tevens zal het in dat geval zaak zijn de productiviteit van de actieve bevolking te ontwikkelen en ouderen, waarvan sommigen nu vaak tegen hun zin hun beroepsactiviteiten moeten stopzetten, langer aan de slag te houden.

    2.9

    Immigratie kan en zal ongetwijfeld in sommige Europese landen een gedeeltelijke compensatie bieden voor het demografische deficit, op voorwaarde dat zij gepaard gaat met integratieprogramma's voor immigranten (taalonderricht, beroepsopleiding, enz.) (4). Immigratie kan als antwoord op de demografische uitdaging evenwel niet volstaan daar het in Europa niet alleen om een behoefte aan voldoende arbeidskrachten gaat maar ook om een menselijk en maatschappelijk probleem. Bovendien kan het niet de bedoeling zijn ontwikkelingslanden te beroven van hun menselijk potentieel en met name hun best opgeleide en meest gekwalificeerde onderdanen. De Europese Unie moet ook binnen haar grenzen de middelen vinden om de demografische problemen waarmee ze geconfronteerd wordt, aan te pakken.

    3.   De mededeling van de Commissie van oktober 2006

    3.1

    De Commissie wijst van meet af aan reeds op een aspect dat al te vaak in het betreffende debat over het hoofd wordt gezien: de vergrijzing die in demografische termen topdown verloopt, is een goede zaak, daar ze getuigt van de gestegen levensverwachtingen van ouderen, en bijgevolg ook van de aanzienlijke vooruitgang op medisch, sociaal en economisch vlak.

    3.2

    Naast deze langere levensduur laat Europa echter ook sterk dalende geboortecijfers zien. De demografische situatie wordt in Europa dan ook gekenmerkt door de volgende vier factoren:

    de verhoging van de levensverwachtingen;

    het lage gemiddelde aantal kinderen per vrouw (1,5 in EU-27);

    de daling van de geboortecijfers in de laatste decennia;

    een sterke immigratiestroom.

    3.3

    Hieruit volgt niet alleen dat de bevolking van de Europese Unie licht zou kunnen dalen, maar vooral ook dat ze veel ouder zal zijn wanneer de naoorlogse babyboomers een hogere leeftijd zullen hebben bereikt.

    3.4

    De Commissie doet, per definitie op basis van statistische berekeningen, een aantal prognoses over het vermoedelijke verloop van de ontwikkelingen tot 2050. Deze prognoses dienen volgens de Commissie met name om de discussie aan te zwengelen en mensen bewust te maken van de problematiek.

    3.5

    Volgens de prognoses van de Commissie zullen er in 2050 in de Europese Unie voor elke oudere van 65 jaar of meer twee personen in de werkenden leeftijd zijn, terwijl de verhouding thans helemaal anders ligt, nl. vier personen in de werkende leeftijd voor elke persoon van 65 of meer.

    3.6

    Op basis van haar prognoses stelt de Commissie vast dat de vergrijzing een grote impact zou kunnen hebben op de arbeidsmarkt, de productiviteit en de economische groei, alsook op de sociale bescherming en de openbare financiën.

    3.7

    In een eerste fase zou de participatiegraad van vrouwen en werknemers tussen 55 en 64 jaar (tot ca. 2017) kunnen stijgen; dit kan echter slechts tijdelijk respijt geven, waarna de demografische verandering dan in volle hevigheid op de economische groei zal komen te wegen.

    3.8

    Zo zou de gemiddelde groei van het BBP in de EU door de vergrijzing vanzelf kunnen dalen van 2,4 % per jaar in de periode 2004-2010 tot slechts 1,2 % tussen 2030 en 2050, wat meteen ook het einde betekent voor de ambities en de doelstellingen van de Lissabonstrategie.

    3.9

    Als er geen maatregelen worden genomen kan de vergrijzing tegelijkertijd voor een aanzienlijke verhoging van de overheidsuitgaven (pensioenen, gezondheidszorg en diensten voor ouderen) zorgen, die de begrotingstekorten langdurig kan doen toenemen, waardoor de overheidschuld in een onhoudbare negatieve spiraal zal terechtkomen.

    3.10

    Gelet op de aangekondigde moeilijkheden is het voor de Commissie zaak na te gaan welke steun de Europese Unie aan de lidstaten kan bieden middels een langetermijnstrategie waarvan de tenuitvoerlegging, in wetgeving en praktijk, grotendeels van hun politieke wil en competenties zal afhangen.

    3.11

    Zij stelt bijgevolg relevante denk- en actiesporen voor, die evenwel vrij vaag en algemeen zijn omdat de desbetreffende bevoegdheden bij de lidstaten of soms zelfs de lokale overheden liggen.

    3.12

    De geformuleerde voorstellen hebben betrekking op het gezinsbeleid en beogen de demografische vernieuwing aan te moedigen, door met name betere voorwaarden te creëren om werk, privé- en gezinsleven te combineren (ontwikkeling van regelingen voor kinderopvang en ouderschapsverlof, grotere flexibiliteit bij de organisatie van het werk, oprichting van een jaarlijks demografisch forum).

    3.13

    Tevens worden maatregelen aanbevolen om de participatiegraad van werknemers van meer dan 55 jaar en de productiviteit in Europa te doen stijgen, en worden bepalingen voorgesteld om legale migratie en integratie van legale migranten beter te organiseren.

    3.14

    Ten slotte pleit de Commissie ervoor te verzekeren dat er voldoende gevarieerde financiële instrumenten beschikbaar zijn om de pensioenstelsels in stand te houden, waarbij met name ook aan ontwikkeling van sparen en particulier kapitaal zij gedacht, zodat men zelf kan bepalen over hoeveel inkomsten men tijdens zijn pensioen wil beschikken. Dit betekent evenwel dat de financiële markten doeltreffend en transparant moeten functioneren en dat er met name op de pensioenfondsen goed moet worden toegezien.

    3.15

    De vergrijzing in Europa zal niet alleen de socialezekerheidsstelsels en het gezinsbeleid beïnvloeden maar zal ook leiden tot een mentaliteitswijziging; het gaat er immers om een lastige uitdaging om te zetten in een niet te missen kans.

    3.16

    Daar de Europese Unie niet bevoegd is voor dergelijke aangelegenheden, heeft de Commissie alleen maar enkele algemene beginselen geformuleerd. Men kan zich immers moeilijk voorstellen dat de Europese Unie over concrete bevoegdheden op dit gebied zou beschikken, daar eventuele oplossingen duidelijk zullen afhangen van de specifieke situatie in elke lidstaat, alsook van de sociaal-culturele gewoonten en gebruiken van elk van de betrokken volkeren. Bovendien kunnen sommige maatregelen, bv. de ontwikkeling van regelingen voor kinderopvang, alleen op lokaal niveau, zo dicht mogelijk bij de gezinnen, concreet ten uitvoer worden gelegd. Niettemin blijft een Europees optreden dringend noodzakelijk teneinde op de demografische uitdaging een antwoord te kunnen bieden.

    3.17

    Het Duitse voorzitterschap, dat voor de Commissiemededeling belangstelling heeft getoond, zou graag zien dat dieper wordt ingegaan op het aspect van het gezinsbeleid en heeft het EESC gevraagd na te gaan in welke mate een duurzaam gezinsbeleid aan de economische en sociale ontwikkeling van Europa kan bijdragen.

    4.   Het gezin — een menselijke realiteit die zich aan economische en sociale veranderingen heeft aangepast

    4.1

    Door de aanzienlijke veranderingen die Europa de laatste twee eeuwen op politiek, economisch en sociaal gebied heeft ondergaan, zijn ook gezin, levenswijze en waardenstelsel veranderd. De industriële revolutie en de urbanisatie hebben het gezinskader gewijzigd. De uitgebreide familie is gereduceerd, nieuwe vormen van gezinsleven hebben zich ontwikkeld, de banden tussen de generaties zijn veranderd, de mentaliteit is gewijzigd, de economische solidariteit is veranderd of is sterk afgezwakt, maar tegelijkertijd heeft ook de groeiende economische onafhankelijkheid van vrouwen gezorgd voor een hoger bestaansniveau voor tweeoudergezinnen.

    4.2

    De vormen van het gezinsleven zijn veranderd en gediversifieerd. Er worden minder huwelijken gesloten en ze vinden ook later plaats. Er worden meer kinderen buiten het huwelijk geboren en er zijn meer adopties, met name van niet-Europese kinderen. Het aantal echtscheidingen is gestegen, samen met het aantal nieuwe gezinnen met kinderen uit vorige huwelijken. Het aantal alleenstaande ouders, voornamelijk vrouwen, stijgt en deze zogenaamde „eenoudergezinnen” hebben vaak met financiële problemen te kampen. In geval van gezinnen met gehandicapte kinderen rijzen er specifieke problemen waaraan de overheid bijzondere aandacht moet schenken. Nieuwe netwerken voor gezinszorg hebben zich ontwikkeld om te voorzien in bijstand op basis van solidariteit en vriendschapsbanden (bv. kinderopvang bij gezinnen). Het aantal leden van een gezin is verminderd, en meer en meer mensen of koppels leven alleen en zonder kinderen. Het probleem van oudere koppels, hun rol in de samenleving en de steun die zij nodig zullen hebben, zal zich steeds scherper doen voelen. Met de immigratie hebben ook nieuwe gezinsculturen in Europa hun intrede gedaan, wat de complexiteit van gezinssituaties nog verhoogt.

    4.3

    In een overwegend rurale samenleving werd het gezin gekenmerkt door een affectieve, economische en geografische drie-eenheid. De economische activiteit vond in de praktijk meestal op dezelfde plek plaats waar ook het gezin woonde: boerderij, werkplaats of winkel. Deze drie-eenheid is verzwakt of verdwenen met de industrialisering en de urbanisatie. In de meeste gevallen verschilt de plek waar het gezinsleven zich afspeelt, van de werkplek en werken de gezinsleden niet voor hetzelfde bedrijf of in de zelfde bedrijfstak. Ouders zijn minder vaak thuis, grootouders en verwanten wonen veraf en de gezinssolidariteit is minder evident. Sommige kinderen zijn dan ook vaak aan zichzelf overgeleverd maar de meesten blijven ook langer thuis wonen dan vroeger, met name wegens de langere duur van hun studies en de moeilijkheden van jongeren om een baan te vinden. Jonge volwassenen van ca. 30 jaar die nog bij hun ouders wonen en financieel van hen afhankelijk zijn, zijn een courant verschijnsel in sommige lidstaten. Het aantal kinderen dat thans zorg- en sociale dienstverlening, alsook onderwijs krijgt, is ook groter dan vroeger.

    4.4

    Ook als het — universeel menselijk — verlangen naar affectieve verbondenheid, nu zoals vroeger, de grondslag van het gezin blijft vormen, vormt dit gezin eerder uitzonderlijk (landbouwbedrijven, traditionele handel, ambacht, enz.) dan in de regel een economische en geografische eenheid.

    4.5

    Het leven is thans veel complexer en ongetwijfeld meer individualistisch geworden. Individueel concurrentievermogen is een zeer belangrijke doelstelling geworden die al te vaak de waarde van solidariteit dreigt te overvleugelen.

    4.6

    Ondanks de economische veranderingen, de urbanisatie en de grotere aandacht voor het individu dan voor de samenleving, is het gezin blijven bestaan, heeft het zich aangepast maar is het ook kwetsbaarder geworden. Het komt immers tegemoet aan een natuurlijk en wezenlijk verlangen van de mens naar affectie, liefde, hulp en solidariteit. Enquêtes bij de bevolking en met name jongeren tonen trouwens aan dat dit verlangen blijft bestaan.

    4.7

    Een van de belangrijkste uitdagingen is evenwel ervoor te zorgen dat beroeps-, privé- en gezinsleven voor zowel vrouwen als mannen kunnen worden gecombineerd, en dat aan de toenemende eisen inzake ouderplicht kan worden voldaan.

    4.8

    Gelet op de economische en sociale evolutie van de Europese samenlevingen, zijn verschillende kwesties van cruciaal belang voor het gezinsbeleid: opvang en opvoeding van de kinderen, hulp en bijstand voor oudere en soms zeer oude en afhankelijke gezinsleden, flexibiliteit bij de organisatie van het werk, ouderschapsverlof of verlof om voor een ziek gezinslid te zorgen, ondersteuning bij herintreding van een van de ouders die zijn loopbaan heeft onderbroken voor de opvoeding van de kinderen, ondersteuning en hulp bij de opvoeding van kinderen die voor de toekomst van de samenleving beloftevol zijn, bestrijding van armoede en werkloosheid, ondersteuning van gezinnen die met ziekte, alcoholisme of andere verslavingen (drugs, roken, enz.) te kampen hebben, bestrijding van huiselijk geweld, ondersteuning van gezinnen met gehandicapten, enz.

    4.9

    Het is zaak met concrete en doeltreffende maatregelen te komen teneinde toekomstige jonge ouders niet onder al te grote druk te zetten. Als wordt verlangd dat vrouwen kinderen krijgen, een eigen loopbaan ontwikkelen en hun deelname aan de arbeidsmarkt verhogen, betekent dit ook dat de nodige begeleidende maatregelen moeten worden voorgesteld om hun werk en hun taak als moeder in het gezin te combineren. Ook moeten kordate en doeltreffende maatregelen worden uitgestippeld om de betrokkenheid van vaders bij het gezinsleven en hun zin voor vaderlijke verantwoordelijkheid te stimuleren en om gelijke verplichtingen ten aanzien van de zorg voor de kinderen in het gezin te bevorderen. In lidstaten die zoiets nog niet kennen, moet het arbeidsrecht daartoe ook voorzien in bepalingen die het ouders van jonge kinderen, met inbegrip van vaders, mogelijk maken ouderschapsverlof op te nemen en soepelere werktijden te hanteren om voor hun kinderen te zorgen.

    5.   Het gezin — een reeds door de Europese Unie erkende en bevestigde realiteit in menselijk, economisch en sociaal opzicht

    5.1

    De Europese Unie heeft reeds op plechtige wijze te kennen gegeven dat zij aan het gezin veel belang hecht. In artikel 33, lid 1, van het Handvest van de grondrechten staat immers: „Het gezin geniet bescherming op juridisch, economisch en sociaal vlak.” Deze formulering wijst erop dat gezin, economie en sociale organisatie niet helemaal los staan van elkaar en niets met elkaar te maken hebben. Er bestaat daarentegen een wisselwerking tussen de drie en het is aan de lidstaten de juridische, economische en sociale bescherming van het gezin te garanderen.

    5.2

    Het Handvest van de grondrechten sluit op dit punt aan bij een eerder uitgebracht document dat door alle lidstaten is ondertekend, nl. de Universele verklaring van de rechten van de mens, die in 1948 door de VN is afgelegd en in artikel 16, lid 3, zegt: „Het gezin is de natuurlijke en fundamentele groepseenheid van de maatschappij en heeft recht op bescherming door de maatschappij en de Staat.”

    5.3

    Het Europees Handvest is overigens nog explicieter wat het verband tussen gezin en economie betreft, daar de Europese Unie zich in artikel 33, lid 2, tot doel stelt „beroep en gezin te combineren”.

    5.4

    De Europese Unie onderstreept aldus in een tekst waarin haar fundamentele waarden worden uiteengezet, dat zij gezin en werk niet alleen van bijzonder belang acht maar ook dat er tussen deze twee geen tegenstrijdigheid mag of zou mogen bestaan.

    5.5

    Ten slotte zij opgemerkt dat het Handvest van de grondrechten via zijn artikel 33 een legitieme grondslag verstrekt voor de rol van de Europese Unie inzake gezinsbeleid, zodat deze de lidstaten op zijn minst kan aanmoedigen, waarschuwen en informeren, alsmede hen tot coördinatie kan aansporen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel.

    6.   Het gezin — bron van economische welvaart, sociale solidariteit en affectief evenwicht

    6.1

    Het is algemeen bekend dat de periode van grote economische bloei tijdens de dertig „glorierijke jaren” na WO II ook een periode van grote demografische expansie is geweest; dit is overigens geen toeval. De demografische dynamiek, die in de plaats moet komen van de Europese „demografische winter”, moet in dat geval wel gepaard gaan met mogelijkheden voor alle generaties om hun competenties en creativiteit te ontwikkelen en zich op persoonlijk vlak te ontplooien, met inachtneming van het milieu en de ecologische gezondheid van onze planeet.

    6.2

    Het gezin is in wezen een economische gemeenschap en er bestaat dan ook een natuurlijke band tussen gezin en economie. Als gemeenschap heeft het gezin behoeften die in verschillende opzichten een economische dimensie hebben: voeding, huisvesting, uitrusting, toegang tot cultuur en ontspanning, goede lucht- en waterkwaliteit, enz. In sommige lidstaten kan er daarenboven ook een link worden gelegd met inkomensoverdrachten en sociale dienstverlening. Het gezin fungeert duidelijk als motor van de economie als de gezinsleden over voldoende en duurzame koopkracht beschikken.

    6.3

    Erkennen dat het gezin een economische gemeenschap is, betekent niet dat het gezin beperkt moet worden tot zijn economische functie of alleen vanuit kwantitatief oogpunt moet worden bekeken. Gezin en economie komen immers uiteindelijk allebei het algemeen belang, het welzijn van de mens en een evenwichtig gevoelsleven ten goede (5).

    6.4

    In het gezin zijn bovendien elementen aanwezig die bijdragen tot economische groei en sociaal evenwicht; in dit verband kunnen ten minste de volgende vier specifieke aspecten worden vermeld:

    het gezin is een plek van affectieve, economische en sociale solidariteit die het voor velen mogelijk maakt beter te reageren op economische tegenslagen. Als werklozen kunnen rekenen op familiale, psychologische en/of financiële ondersteuning, kunnen zij gemakkelijker de nodige stappen zetten om weer werk te zoeken, opleidingen te volgen of eventueel een bedrijf op te richten, ook al blijft werkloosheid een zware en moeilijke beproeving voor het hele gezin;

    het gezin is een plek van directe economische productiviteit daar het aan de basis ligt van hetgeen economen „menselijk kapitaal” noemen. Ouders moeten daarom bij de opvoeding alle nodige ondersteuning krijgen. De kosten van de „demografische winter” die Europa doormaakt, worden duidelijk als men denkt aan de moeilijkheden m.b.t. de toekomstige financiering van de pensioenen, de ontvolking van plattelandsgebieden met als gevolg daarvan het verdwijnen van de economische activiteit en de moeilijkheden om de openbare dienstverlening te verzekeren, de verminderde instroom van studenten in sommige beloftevolle sectoren voor de toekomst, enz. Investeringen in menselijk kapitaal bevorderen de productiviteit en de economische groei en kunnen de bovengenoemde ontwikkelingen op een duurzame manier helpen opvangen;

    ook zij gewezen op de bijdrage die het gezin aan de waarde van „menselijk kapitaal” levert via de opvoeding, de waarden die worden doorgegeven, de ondersteuning en aanmoediging die kinderen van hun ouders krijgen. Sommige kwaliteiten die in het beroeps- en sociaal leven onmisbaar zijn, worden in eerste instantie in het gezin verworven: respect voor de ander, bereidheid om inspanningen te leveren, teamgeest, verdraagzaamheid, sociale vaardigheden, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheidszin;

    ten slotte kan worden gesteld dat het gezin een duurzame stimulerende factor voor de economie is, daar ouders hun economische capaciteit aanwenden om de behoeften van hun gezin te voldoen. De verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding en voor de toekomst van hun kinderen ondersteunt het sparen en investeren in de toekomst, wat zowel roerende als onroerende goederen, alsook opleiding en kennis betreft. Voorts zullen ouders zich inzetten om milieuverontreiniging van welke aard ook terug te dringen, teneinde hun kinderen een aanvaardbaar milieu te verzekeren. Tegenwoordig krijgen de meeste kinderen van hun ouders en de samenleving aanzienlijk meer kapitaal in de vorm van zorg, onderwijs, medische en sociale voorzieningen en investeringen in onroerend goed (velen erven eveneens) dan hun ouders en grootouders. Dit is ook wat de econoom en demograaf Alfred Sauvy voor ogen had toen hij schreef dat een kind een actief element van de samenleving is. In dit verband kan worden gesteld dat het gezin op zowel economisch, sociaal als affectief gebied een historische dimensie toevoegt aan het leven van een individu.

    6.5

    Tijdens de renaissance schreef Jean Bodin dat de enige rijkdom de mens zelf is. Alle EU-lidstaten erkennen de positieve bijdrage van het gezin op menselijk, economisch, sociaal en affectief gebied; dit is ook de reden waarom ze allemaal op een of andere wijze een gezinsbeleid voeren. Zij weten immers dat de toekomst van de volkeren in de handen van hun kinderen ligt.

    7.   Gedifferentieerd gezinsbeleid in de hele Europese Unie

    7.1

    In de hele Europese Unie wordt een gezinsbeleid gevoerd en worden maatregelen genomen die de gelijke behandeling van mannen en vrouwen moeten verzekeren en het mogelijk moeten maken werk, sociaal en gezinsleven te combineren. Deze drie aspecten zijn onderling verbonden en vormen een samenhangend geheel hoewel het ene aspect naar gelang van het land al eens meer wordt beklemtoond dan het andere. Hoe dan ook is dit beleid overal aanwezig, middels impliciete of expliciete, zwakke of krachtige maatregelen.

    7.2

    De motivering hiervoor kan uiteenlopen. Soms zijn de redenen van morele of burgerlijke aard of dan weer van economische of politieke aard, maar hoe dan ook is het gezinsbeleid steeds gegrondvest op het streven naar welzijn van de kinderen op moreel, gezondheids- en onderwijsgebied, alsmede op de wens het de ouders mogelijk te maken zich te ontplooien via een gezins-, beroeps- en sociaal leven.

    7.3

    Het streven naar gelijke behandeling van vrouwen en mannen in het beroepsleven maar ook wat de gezinslasten betreft, ligt aan de basis van sommige maatregelen op het gebied van het gezinsbeleid, met name in de Scandinavische landen. Maatregelen die erop gericht zijn werk en gezinsleven te combineren in een context waarbij de werkplek ver van huis verwijderd is of waar loopbaanonderbreking wegens geboorte of opvoeding van kinderen niet altijd door het bedrijf aanvaard of begrepen wordt, vormen immers de kern van een duurzaam gezinsbeleid dat ruimte maakt voor kinderen in de samenleving.

    7.4

    De wil om kinderen gelijke kansen te garanderen in de samenleving kan eveneens het gezinsbeleid ondersteunen. Vaak is het ook zaak economische beperkingen en lasten die uit familiale verplichtingen voortvloeien, te compenseren. Hierbij zij gedacht aan diverse maatregelen om een oplossing te vinden voor de moeilijkheden die vaders en vooral moeders (aangezien het de moeders zijn die in de meeste gevallen de verantwoording dragen voor de opvoeding), gezien hun plicht als opvoeders, op de arbeidsmarkt ondervinden, met name wanneer de kinderen nog heel klein zijn.

    7.5

    In andere gevallen wordt de kwestie meer vanuit sociaal dan wel familiaal oogpunt bekeken. Het gaat er dan om, inkomsten te herverdelen om armoede tegen te gaan, zonder dat daaraan meteen een vergoeding voor specifieke gezinslasten wordt gekoppeld.

    7.6

    Ten slotte zijn er ooit ook „geboorten bevorderende” maatregelen getroffen die expliciet gericht waren op een hoger aantal geboorten in een Europa waar te weinig kinderen worden geboren.

    7.7

    Uit alle studies die in Europa zijn verricht naar het verband tussen het aantal geboorten en een hoge arbeidsparticipatie van vrouwen blijkt dat een beter niveau van de synthetische vruchtbaarheidsindex het duidelijke gevolg is van de mogelijkheden die worden geboden om werk en gezinsleven te combineren. Bij het streven naar een verhoging van het vruchtbaarheidspeil zouden betere resultaten kunnen worden bereikt op basis van maatregelen die vaders van jonge kinderen aanzetten en de mogelijkheid geven tot een betere verdeling van de gezinsverantwoordelijkheden met de moeder. Dit is een belangrijk punt waarop de jonge generaties moeten worden geattendeerd.

    7.8

    De verlenging van de levensduur en van de opleidingsduur van jongeren heeft, samen met het proces van levenslang leren, de organisatie van het beroeps- en gezinsleven veranderd en zal dat ook blijven doen. Het zou van nut zijn na te gaan hoe zowel opleidingstrajecten als loopbanen flexibeler kunnen worden georganiseerd, zodat zij die dit willen, gemakkelijker een gezin kunnen stichten zonder dat zij daarom van verdere ontwikkeling van hun loopbaan moeten afzien.

    8.   Maatregelen ten gunste van het gezin en ter bevordering van gelijke kansen in het beroepsleven voor mannen en vrouwen

    8.1

    In de praktijk hebben de belangrijkste beleidsmaatregelen ten gunste van gezinnen betrekking op rechtstreekse financiële steun en zowel gesubsidieerde als gratis diensten voor kinderopvang (crèches, kinderopvang, netwerken voor hulp aan moeders, enz.) Er moet voor worden gezorgd dat deze maatregelen werk en gezinsleven gemakkelijker combineerbaar maken. Ook is het van belang dat de diensten voor kinderopvang voor iedereen toegankelijk en betaalbaar zijn.

    8.2

    Sommige maatregelen zijn erg gericht op infrastructuur voor kinderopvang, aantrekkelijk ouderschapsverlof voor opleidingsdoeleinden en een actief beleid dat het mogelijk moet maken het gezinsleven te combineren met een bezoldigde activiteit; andere maatregelen vergemakkelijken de herintrede in het beroepsleven na afloop van het ouderschapsverlof.

    8.3

    Nog andere maatregelen zijn toegespitst op belastingvoordelen voor gezinnen met slechts één inkomen en steunregelingen voor de ouder die thuis blijft tijdens de eerste levensjaren van het kind.

    8.4

    Sommige landen voorzien tegelijk in financiële steun ter compensatie van de kosten voor de opvoeding van kinderen en in maatregelen om beroepsleven en ouderplicht met elkaar te verzoenen, met name via ouderschapsverlof, diensten voor kinderopvang, gratis kleuterschool, enz. Een dergelijke combinatie van financiële steun en dienstverlening aan gezinnen lijkt vruchten af te werpen.

    8.5

    De problematiek van gelijke behandeling van mannen en vrouwen wat gezinsverantwoordelijkheden en combinatie van gezins- en beroepsleven betreft, is duidelijk van groot belang om het gezin in Europa een nieuwe dynamiek te geven. Ook zij gewezen op de noodzaak de structurele oorzaken weg te werken van de inkomensverschillen tussen mannen en vrouwen, die met name te wijten zijn aan het feit dat al te vaak alleen vrouwen met de opvang en opvoeding van kinderen belast worden.

    8.6

    Voor de demografische ontwikkeling en het geboortecijfer is het van cruciaal belang dat er een evenwicht is tussen mannen en vrouwen en dat beide — naar gelang van hun ambities, voorkeur en talenten — gelijke kansen hebben wat betreft de mogelijkheid om in hun levensonderhoud te voorzien, de verantwoordelijkheid voor kinderen, gezin en huishouden te delen, en aan het politieke en overige maatschappelijke leven deel te nemen. Terecht willen vrouwen net als mannen een baan, kinderen en de mogelijkheid om een rol te spelen in de samenleving.

    8.7

    Overal in Europa stijgt algemeen de leeftijd waarop men moeder of vader wordt; dit is niet zonder gevolg voor de vruchtbaarheid, ook al maken de moderne medische wetenschap en het onderzoek op het gebied van de volksgezondheid het mogelijk het risico van onvruchtbaarheid op hogere leeftijd weg te nemen. Redenen voor uitstel zijn met name langere studieduur en het feit dat partners wachten tot zij elk een voldoende vaste en goed bezoldigde baan hebben om kinderen te kunnen grootbrengen. Jongerenwerkloosheid en onzekere werkgelegenheid, waaronder met name vrouwen lijden, kunnen in dat verband alleen maar een negatieve invloed hebben op de vruchtbaarheid en het gezinsleven. De wijze waarop het economische en sociale leven in Europa georganiseerd is, waarbij jongeren steeds later vast werk vinden en personen in de werkende leeftijd steeds vroeger moeten uittreden, zet samen met de nieuwe levensstijl van jongeren, in het algemeen er niet toe aan gezinsverantwoordelijkheden op zich te nemen en kinderen te krijgen.

    8.8

    Om dit te verhelpen en tot een billijke situatie te komen voor zowel vrouwen als mannen, moeten gezinsmaatregelen worden gekoppeld aan maatregelen op het gebied van gendergelijkheid. Hierbij zij bv. gedacht aan structuren voor kwalitatief goede kinderopvang, met inbegrip van bedrijfscrèches, en aan juridische, fiscale en sociale maatregelen die het voor zowel vrouwen als mannen mogelijk maken gezins-, beroeps- en sociaal leven te combineren. Het zou een goede zaak zijn na te gaan hoe grootouders die nog actief zijn, soepelere werktijden zouden kunnen hanteren om voor hun kleinkinderen hun rol te kunnen spelen. Als dit niet lukt, is het gevaar groot dat vrouwen zullen blijven afzien van kinderen en een gezinsleven, om zich uitsluitend aan hun loopbaan te wijden.

    8.9

    Ook moeten ouders dankzij de getroffen maatregelen er gemakkelijker vrij voor kunnen kiezen weer een bezoldigde baan te nemen nadat zij wegens de geboorte of de opvoeding van jonge kinderen loopbaanonderbreking hebben genomen. Andere mogelijkheden die verder moeten worden uitgediept, zijn in dit verband bv. ook het aanbieden van opleidingsstages tijdens ouderschapsverlof, of aangepaste werktijden die het mogelijk maken voor jonge kinderen te zorgen. In die zin moet ook bewust gekozen deeltijds werk worden bevorderd; een en ander mag evenwel niet verhinderen dat mensen weer een voltijdse baan nemen wanneer zij het niet meer nodig vinden deeltijds te werken. Wanneer ten slotte een beroepsactiviteit na ouderschapsverlof terug wordt opgenomen, moet worden verzekerd dat het daarbij niet om minderwaardig werk gaat dat niet overeenstemt met de competenties van de ouders die hun loopbaan hebben onderbroken om voor hun kinderen te zorgen. Dat men recentelijk ouderschapsverlof heeft opgenomen, mag niet als bezwarend feit worden aangevoerd ingeval er wegens economische moeilijkheden ontslagen moeten vallen.

    8.10

    Het is van belang dat zowel openbare diensten als bedrijven, die dicht bij de burger moeten staan, sociale maatregelen, praktijken en vernieuwingen ten uitvoer leggen of bevorderen die de uitoefening van beroepsactiviteiten vergemakkelijken voor koppels die kinderen verwachten of grootbrengen. Los van de wetgevingscontext heeft een en ander ook betrekking op een collectieve en mentale ingesteldheid, waarbij kinderen niet als hinderpalen, en moeders en vaders niet als minder productieve of minder competitieve medewerkers worden beschouwd Initiatieven die geleidelijk worden ontplooid als bedrijfscrèches of collectieve crèches voor verschillende bedrijven in eenzelfde gebied, moeten worden aangemoedigd. Zij leveren immers zeer nuttige diensten aan werkende ouders, die zich aldus minder moeten verplaatsen en gemakkelijker hun tijd kunnen plannen.

    8.11

    Openbare diensten en bedrijven mogen de problemen niet over het hoofd zien waarmee vaders van jonge kinderen tijdens hun loopbaan te kampen kunnen krijgen als zij ouderschapsverlof willen opnemen of hun werktijd om familiale redenen willen verminderen. Zij zouden de voorwaarden moeten scheppen om het ook voor vaders mogelijk te maken voor hun kinderen te zorgen. De sociale partners hebben hierbij een belangrijke rol te spelen.

    8.12

    Algemeen is het zaak dat vaders worden aangemoedigd om de gezinsverantwoordelijkheden op alle gebieden, en met name op opvoedingsgebied, echt te delen. Uit tal van sociologische studies blijkt immers dat de afwezigheid van de vader aan de oorsprong ligt van ernstige problemen in de opvoeding van jongeren.

    8.13

    De maatregelen die zijn of moeten worden getroffen, lopen dus uiteen, zoals ook de problemen die moeten worden aangepakt, van verschillende aard zijn; streefdoel is evenwel steevast mannen en vrouwen die een gezin willen stichten en kinderen willen grootbrengen, daartoe de kans te geven. Uit alle enquêtes blijkt evenwel dat aan de kinderwens van de Europeanen niet is voldaan en dat het vaak geuite verlangen naar een derde kind vaak niet wordt vervuld om financiële of materiële redenen of wegens de moeilijkheden, met name voor de moeder, om beroeps- en gezinsleven te combineren.

    8.14

    Daarbij komt nog een meer immaterieel aspect. De Europese Unie, die weliswaar een van de meest ontwikkelde en rijkste gebieden van de wereld is, maakt een periode van latente ongerustheid door. Na de dertig glorierijke jaren hebben de economische onzekerheid, de ongerustheid over de aantasting van het milieu en de klimaatveranderingen, bepaalde negatieve gevolgen van de mondialisering, de complexiteit van de moderne samenlevingen en het gebrek aan vertrouwen van de volkeren in de daadkracht van hun regeringen gezorgd voor een vaag pessimistisch klimaat in Europa dat het geboortecijfer niet ten goede komt. Voor het eerst sinds lang hebben ouders in vele Europese landen het gevoel hun kinderen niet echt een betere toekomst te kunnen beloven.

    8.15

    Voorts kan men zich ook afvragen of de tijdsgeest het gezin en de komst van kinderen wel genegen is, of het beeld van een gelukkig gezinsleven wel belangrijk genoeg wordt geacht, of individualisme en materialistische consumptiedrang niet doen vergeten dat de mens weliswaar een individu is, maar tegelijk ook gemaakt is om in gemeenschap met anderen te leven. Afgezien daarvan hebben de diepste en meest dringende beslommeringen van de Europeanen betrekking op het gezinsleven: onderwijs, huisvesting, toekomstmogelijkheden, stabiliteit op affectief gebied en persoonlijke ontplooiing. Misschien moet prioriteit worden gegeven aan een meer optimistische en mildere kijk op het gezinsleven; wanneer men de kwestie van het gezin en het geboortecijfer aansnijdt, raakt men immers per definitie de diepste kern van het menselijk wezen. De overheid, die tot taak heeft het algemeen belang na te streven, moet daarom de mogelijkheden scheppen om vrouwen en mannen van vandaag echt de vrijheid te geven een gezin te stichten en het aantal kinderen te krijgen dat zij willen, zonder zich te mengen in de keuzes die zij m.b.t. hun persoonlijke ontplooiing maken.

    8.16

    Met name als beide ouders de kans krijgen om betaalde arbeid te verrichten, zijn gezinnen dus een bron van economische welvaart en sociale solidariteit. De Europese Unie moet de lidstaten er dan ook toe aanzetten met deze familiale dimensie terdege rekening te houden in haar economische en sociale beleid. De EU zou van best practices moeten uitgaan om een duurzaam gezinsbeleid te bevorderen.

    Brussel, 14 maart 2007

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    D. DIMITRIADIS


    (1)  De demografie definieert vergrijzing als de toename van het percentage ouderen in de bevolking, met doorgaans een daling van het percentage jongeren tot gevolg. Anderzijds is er ook een stijging van het aantal ouderen. Afhankelijk van het land of het gebied en de beschouwde periode gaat vergrijzing niet noodzakelijk gepaard met een stijging van het aantal ouderen, maar kunnen de twee ontwikkelingen verschillende richtingen uitgaan naar gelang van hun respectievelijke oorzaken.

    (2)  Zie het EESC-advies van 15.9.2004 met als titel „In het vooruitzicht van het Zevende Kaderprogramma voor O&TO: de noodzaak van onderzoek naar demografische veranderingen — De kwaliteit van het bestaan van ouderen en technologische behoeften”, rapporteur: mevrouw HEINISCH (PB C 74 van 23.3.2005, blz. 44-54).

    http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/oj/2005/c_074/c_07420050323nl00440054.pdf

    (3)  COM(2005) 94 final.

    (4)  Zie het EESC-advies van 13.09.2006 over „Immigratie binnen de EU en het integratiebeleid: samenwerking tussen regionale en lokale overheden en het maatschappelijk middenveld”; rapporteur: PARÍZA CASTAÑOS (PB C 318 van 23.12.06).

    (5)  Zie het verkennend EESC-advies over „Economische en budgettaire gevolgen van de vergrijzing”; rapporteur: mevrouw FLORIO.


    Top