EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004IE1656

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen, conventionele en biogewassen”

PB C 157 van 28.6.2005, p. 155–166 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

28.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 157/155


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen, conventionele en biogewassen”

(2005/C 157/29)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 29 januari 2004 besloten overeenkomstig art. 29, lid 2, van zijn reglement van orde een advies op te stellen over de „Coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen, conventionele en biogewassen”.

De afdeling „Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu” die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft op haar advies op 21 september 2004 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Voss.

Het Comité heeft tijdens zijn op 15 en 16 december 2004 gehouden 413e zitting (vergadering van 16 december 2004) het volgende advies uitgebracht, dat met 47 stemmen vóór en 13 stemmen tegen, bij 4 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Inleiding

1.1

Het Comité acht het noodzakelijk dat er duurzame, uitvoerbare en rechtszekerheid biedende voorschriften worden uitgewerkt en vastgesteld voor het naast elkaar telen (of: de coëxistentie) van genetisch gemodificeerde gewassen enerzijds en conventionele en biogewassen anderzijds. Die coëxistentie-regels zouden ook moeten gelden voor de natuurbescherming ten behoeve van de gehele levensmiddelenindustrie en de landbouw-, visserij- en bosbouwproductie, ook als het gaat om genetisch gemodificeerde gewassen die voor de farmaceutische industrie, of voor non-food- of onderzoeksdoeleinden bestemd zijn.

1.2

Het Comité wordt over deze kwesties niet geraadpleegd. Daarvoor zijn twee verklaringen: om te beginnen dat de Commissie wezenlijke aspecten van deze coëxistentie door de lidstaten zelf wil laten regelen, en vervolgens dat zij gebruik wil maken van de comitologie-procedure van Richtlijn 2001/18 en van de richtlijnen betreffende het in de handel brengen van zaden als oplossing voor het probleem dat bij de toekomstige vormgeving van die coëxistentie centraal staat, nl. dat niet genetisch gemodificeerd zaad in aanraking kan komen met genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) die toevallig of technisch onvermijdbaar daarin aanwezig zijn. Vandaar het nut van onderhavig initiatiefadvies waarmee het Comité zich toch in deze discussie mengt. Het staat in dit advies met name stil bij de economische en sociale kanten van het vraagstuk, teneinde zijn standpunten daarover bij Raad, Commissie en Europees Parlement kenbaar te maken.

1.3

In dit initiatiefadvies belicht het Comité de belangrijkste inhoudelijke aspecten van de coëxistentie en suggereert het welke van deze aspecten in EU-verband en welke via nationale wetgeving zouden moeten worden geregeld. Ook geeft het aan welke praktische regelingen en instructies de betrokken (vooral landbouw-) ondernemingen volgens hem nodig hebben.

1.4

De Commissie heeft het sinds 1998 geldende moratorium op het in de handel brengen van ggo's als levensmiddel in mei van dit jaar opgeheven en is van plan om nu ook op korte termijn besluiten te nemen over vergunningen voor het telen van ggo's (1). Daarom is het hoog tijd om de coëxistentie praktisch vorm te geven.

2.   Algemene opmerkingen vooraf en begripsbepalingen

2.1

Het toestaan van het in de handel brengen van ggo's

voor de teelt van plantaardige en microbiologische gewassen en de veeteelt,

voor onderzoeksdoeleinden,

als levensmiddel en diervoeder,

als grondstof voor andere toepassingsgebieden, met inbegrip van de productie van geneesmiddelen,

als middel om de natuur te beïnvloeden (bv. afbraak van schadelijke stoffen), en

als hulpmiddel in de land- en bosbouw (bv. voor de bestrijding van ongedierte en onkruid).

vereist dat er uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld voor de wijze waarop dergelijke introducties plaatsvinden en voor de aanraking met producten ervan in levensmiddelen en diervoeders, en in de natuur.

2.2

In EU-verband zijn er al wettelijke regelingen getroffen voor

risicoanalyse en -beheersing (2),

afgifte van vergunningen,

etiketteringsbepalingen voor levensmiddelen en diervoeders (3),

traceerbaarheid (4),

grensoverschrijdend vervoer buiten de EU (toepassing van het internationale protocol van Cartagena inzake bioveiligheid) (5).

2.3

Tot op heden is er nog geen EU-wetgeving

op het gebied van de etiketteringvoorschriften voor zaden en reproductiemateriaal; de Commissie heeft daarover momenteel een voorstel in voorbereiding (6), en

voor de wijze waarop in de praktijk met de economische, sociale en culturele gevolgen van het gebruik van ggo's (7) moet worden omgegaan; de regeringen en parlementen van de lidstaten maken hier momenteel werk van door Richtlijn 2001/18 in nationale wetgeving om te zetten en nationale voorschriften uit te vaardigen, met name t.a.v. teelt en civielrechtelijke aansprakelijkheid.

2.4

In al goedgekeurde EU-wetgeving is vastgelegd dat ggo's aan een bijzondere risicoanalyse en -beoordeling moeten worden onderworpen en dat daarvoor aan de gangbare regels voor etikettering en traceerbaarheid moet worden voldaan. Volgens die regelgeving moet het mogelijk zijn om van actief dan wel passief gebruik van ggo's af te zien, terwijl het gebruik van ggo's in de biologische landbouw en de biologische levensmiddelenindustrie (met uitzondering van enkele diergeneeskundige producten) verboden is. Ook is het mogelijk om de introductie van ggo's in bepaalde gebieden, nadat daarnaar per geval een onderzoek is gedaan, aan speciale verplichtingen te verbinden of helemaal te verbieden.

2.5

Ggo's zijn levende wezens die zich in de natuur kunnen reproduceren en verspreiden. De biologische systemen waarin deze organismen als bestanddelen worden geïntroduceerd en waaruit ze niet zomaar weer kunnen worden verwijderd, kunnen noch hermetisch worden afgesloten, noch net zo worden gecontroleerd en gestuurd als in gesloten wetenschappelijke, industriële of ambachtelijke installaties. De biosfeer is in feite een open systeem met vertakkingen over de gehele wereld, waarvan de wetmatigheden en gedragingen tot op heden nog slechts in beperkte mate bekend zijn en kunnen worden gestuurd.

2.6

Daarom heeft de Europese wetgever als maatstaf voor het gebruik van ggo's bepaald dat daarbij het voorzorgsbeginsel in acht moet worden genomen, dat daarvoor per geval een beoordeling moet worden gemaakt en dat ook per geval een regeling moet worden getroffen. Daarenboven heeft de Europese wetgever zeer veel belang toegekend aan transparantie en keuzevrijheid bij het gebruik van ggo's.

2.7

De context waarin dit alles zich afspeelt, is dat de meeste EU-burgers sceptisch, zoniet afwijzend staan tegenover het gebruik van ggo's in land- en bosbouw, levensmiddelen en diervoeders.

2.8

Bij het vraagstuk van de coëxistentie van exploitatie- en bodemgebruikvormen met of zonder ggo's gaat het dus om

land- en bosbouw en visserij, met inbegrip van het beheer van grondbezit,

de levensmiddelenindustrie, van verwerkingsfase tot handel en gastronomie,

regionaal en lokaal bodemgebruik en economische ontwikkeling,

consumentenbescherming, en

milieubescherming

in een steeds adequaat kader in de ruimte en in de tijd.

2.9

De Commissie heeft die coëxistentie tot dusverre, in niet-bindende adviezen, tot de strikt economische aspecten van het naast elkaar bestaan van verschillende soorten landbouw herleid. Haar voorstel is om het treffen van regelingen voor die inhoudelijk aspecten aan de lidstaten over te laten. Die stellingname is omstreden in de Raad en bekritiseerd door het Europees Parlement (8).

3.   Wezenlijke aspecten van de coëxistentie (onderverdeling)

3.1   Stand van de wetenschap

3.1.1

Regelgeving voor de coëxistentie is alleen mogelijk als de wetenschappelijk onderbouwing toereikend is om de verspreiding en verdere uitkruising van ggo's naar diverse plantensoorten (en soms naar micro-organismen en dieren) te kunnen beoordelen, als daarvoor betrouwbare, praktijkgerichte experimenten worden gedaan en als betrouwbaar, praktijkgericht onderzoek wordt verricht naar alle mogelijke manieren waarop die verspreiding kan plaatsvinden bij productie, opslag, vervoer en verwerking.

3.1.2

De Commissie heeft hierover al heel wat deskundig advies (9) ingewonnen, maar al die opvattingen samen vertonen nog steeds geen samenhangend beeld. Er zijn opdrachten gegeven voor verder onderzoek. Ter gelegenheid van de eerste, in november 2003 gehouden wetenschappelijke conferentie over dit coëxistentie-vraagstuk (10) is er door de aanwezige wetenschappers op gewezen dat er nog veel onderzoek nodig is. Ook konden zij slechts tot op zekere hoogte verantwoorde verklaringen afleggen over de door die coëxistentie geboden mogelijkheden. Het Wetenschappelijk Comité van de EU stelt in een advies van 2001 (11) vast dat er nog heel veel blinde vlekken zijn, en slaagt er niet in overeenstemming te bereiken over de door de Commissie voorgestelde drempelwaarden voor ggo's in levensmiddelen, diervoeders en zaaigoed.

3.1.3

De huidige stand van de kennis over uitkruisingsgedrag, verspreiding en niet-afbreekbaarheid van genetisch gemodificeerde gewassen is nog niet zover dat er al betrouwbare prognoses kunnen worden opgemaakt van het al dan niet mogelijk zijn van coëxistentie.

3.1.4

Die laatste opmerking gaat vooral op voor langetermijnprognoses, of als sprake is van uiteenlopende ecosystemen en/of teeltvoorwaarden.

3.1.5

Per soort gewas moet worden uitgemaakt of en in hoeverre bepaalde ggo's — gezien ook de regionale omstandigheden en de verschillen tussen productiesystemen — kunnen coëxisteren. Daarbij moet ook worden gekeken naar de daarmee verband houdende veranderingen in de teeltmethoden (bv. de mogelijkheid om niet-selectieve onkruidverdelgers te gebruiken, omdat de betrokken gewassen daartegen resistent zijn geworden).

3.1.6

In beginsel is het vooral bij gewassoorten die genetisch met wilde (d.w.z. niet-geteelde) varianten worden uitgekruist, moeilijk om een prognose op te stellen en onder controle te houden wat er gebeurt. Rapen, die genetisch gezien uit Europa afkomstig zijn, hebben in Europa een groot aantal directe en indirecte wilde en geteelde partners waarmee ze zich voortplanten. Kool, raapzaad, mosterd (rukola), herik, kleine zandkool, schijnraket, wilde mosterd, wilde kool en hirschfeldia. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld ook voor bieten.

3.2   Risicobeheersing, toezicht en teeltregistratie

3.2.1

Concrete voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van de in Richtlijn 2001/18 voorgeschreven teeltregistratie en het toezicht op ggo's is dat ggo's worden geïdentificeerd en geëtiketteerd. Identificatie en etikettering zijn ook beslist noodzakelijk als bepaalde ggo's vanwege nieuwe wetenschappelijke bevindingen of omdat de voor een vergunning vastgestelde termijn is verstreken, uit de handel moeten worden genomen. Zo is voor een doeltreffende risicobeheersing de etikettering van ggo's die zich kunnen reproduceren, van doorslaggevend belang, vooral als noodmaatregelen moeten worden genomen. Etikettering mag dus niet alleen afhangen van een drempelwaarde voor een etiketteringverplichting in levensmiddelen of diervoeders die mogelijkerwijs wordt overschreden, temeer daar bij het verlopen van een vergunning de drempelwaarden voor de voorlichting van de consument vanzelf komen te vervallen.

3.2.2

De beoordeling van de aan ggo's verbonden risico's is krachtens Richtlijn 2001/18 en vergelijkbare bepalingen in andere verordeningen en richtlijnen een dwingend vereiste en een voorwaarde voor de afgifte van een desbetreffende vergunning. Desalniettemin is de wijze waarop de teelt in de praktijk plaatsvindt, doorslaggevend voor de vraag of de in de richtlijn voorgeschreven maatregelen voor de inperking van de teelt, de beperking en waarneming van de gevolgen ervan en het intrekken van een vergunning daadwerkelijk kunnen worden genomen. Het vraagstuk van de coëxistentie moet dus niet alleen worden gezien in verband met de economische aspecten van de teelt, maar vormt een onlosmakelijk onderdeel van de bij wet voorgeschreven risicobeheersing en toepassing van het voorzorgsbeginsel.

3.3   Traceerbaarheid van en toezicht op de levensmiddelen- en diervoederketen aan de hand van proeven, testen en documentatie

3.3.1

In de richtlijn betreffende de etikettering en traceerbaarheid van ggo's (als onderdeel van de algemene beginselen en vereisten van het levensmiddelenrecht (12)) is bepaald dat er maatregelen moeten worden genomen voor de identificatie en etikettering van ggo's in de gehele levensmiddelenketen. Die identificatieverplichting geldt niet alleen voor het eindproduct, maar ook voor levensmiddelen waarvan het eindproduct geen sporen van ggo's meer vertoont.

3.3.2

De informatie die nodig is om ggo's te identificeren, wordt in een centraal register opgeslagen en openbaar gemaakt (13).

3.3.3

Het Gemeenschappelijk Onderzoekscentrum van de EU houdt zich momenteel bezig met de normalisering en validering van de hiervoor vereiste proef- en testprocedures.

3.3.4

De identificatie van specifiek DNA of een bepaald eiwit van een ggo is gezien de huidige stand van de techniek mogelijk voor 0,001 tot 0,05 % van de gehele geanalyseerde proef. Ongespecificeerde, kwalitatieve testen om ggo's op te sporen, kosten momenteel 100 à 150 euro per analyse, tegen 250 à 500 euro per analyse in het geval van gespecificeerde, kwantitatieve testen.

3.3.5

Er zijn in de EU nog grote verschillen als het gaat om de betrouwbaarheid van de procedures, de vraag of die procedures op het gehele grondgebied beschikbaar zijn en het technisch vermogen om de procedures daadwerkelijk toe te passen. Die procedures zijn in nog maar weinig lidstaten in voldoende mate aanwezig, en in sommige lidstaten ontbreken ze volledig.

3.3.6

Vooral kwantitatieve en gespecificeerde analyses om ggo's op te sporen, stuiten in de praktijk nog op aanzienlijk problemen. Dat geldt met name voor ondernemingen die geen geschikte procedures voor het identificeren van ggo's ter beschikking hebben gesteld en die niet over toereikend referentiemateriaal beschikken. Men denke daarbij met name aan niet in de EU toegelaten ggo's, waarvan niet kan worden uitgesloten dat zij in ingevoerd zaaigoed of in grondstoffen worden aangetroffen.

3.4   Best practices in de landbouw

3.4.1

In de hele productieketen van de levensmiddelenindustrie moeten goede beroepspraktijken worden toegepast

bij onderzoek en ontwikkeling, vooral als ggo's voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (deel B van Richtlijn 2001/18),

bij de ontwikkeling van zaaigoed, vooral met het oog op de kwaliteit van het genetisch basismateriaal, en in de verschillende stadia van het basiszaaigoed,

bij teelten om het gewassenbestand te handhaven of te vergroten,

bij de reproductie, preparatie, behandeling en verpakking van zaaigoed,

bij de teelt, de verwerking, de oogst en het vervoer van plantaardige producten,

bij de selectie en de preparatie van geoogst zaaigoed voor de nieuwe aanplant,

bij de inkoop, de preparatie, de opslag en het vervoer van landbouwgrondstoffen en –producten,

bij de verdere verwerking van levensmiddelen en diervoeders, en

bij de verpakking, de afzet en de etikettering van de eindproducten.

3.4.2

Op de meeste gebieden zijn reeds allerhande regelingen getroffen voor de toepassing van goede beroepspraktijken. Conditio sine qua non voor de toepassing in de praktijk van de wettelijke voorschriften inzake risicobeheer, traceerbaarheid en de identificatie van ggo's, is dat die methoden worden aangevuld met specifieke bepalingen voor het in aanraking komen met ggo's. Die aanvulling is vooral nodig met betrekking tot de productie van zaaigoed en de teelt van landbouwproducten, maar ook met betrekking tot de inkoop, de opslag en het vervoer van landbouwproducten.

3.4.3

In hoeverre die methoden positieve resultaten opleveren, hangt in feite steeds af van het succes dat daarmee in de voorafgaande productiestadia is behaald.

3.4.4

Om ongewenste uitkruising en andersoortige verspreiding van ggo's op akkerland of in de natuur of vermenging van oogsten met en zonder ggo's te voorkomen, moeten er (met inachtneming van het gewas en regionale omstandigheden) diverse maatregelen worden genomen. De Commissie somt daarvan al een aantal op in haar richtsnoeren voor de coëxistentie (14), en heeft de lidstaten ertoe opgeroepen om de dienovereenkomstige voorschriften uit te vaardigen. Die voorschriften gelden evengoed voor landbouwers die ggo's telen als voor landbouwers die geen ggo's in hun productie willen. Andere betrokkene zijn, behalve landbouwbedrijven met werknemers in loondienst en commerciële bedrijven (óók voor vervoer en opslag), alle mogelijke instanties die bevoegd zijn voor de landbouw, alsook instellingen die zich bezighouden met de bescherming van landschap en natuur.

3.5   Kwaliteit en etikettering van zaaigoed en het toezicht daarop

3.5.1

Zaaigoed staat aan het begin van de productieketen en reproduceert zich, afhankelijk van de soort, met de factor 40 tot 1 000 en kan ten dele gedurende lange tijd in de bodem blijven. Ggo's in zaaigoed bevruchten bij gastbestuivers naburige cultuurplanten en, wanneer deze in de buurt groeien, in het wild levende varianten. Zaaigoed en stuifmeelkorrels kunnen dan grote afstanden afleggen. Gezien die ruimtelijke en tijdelijke dimensie is de aanwezigheid van ggo's in zaaigoed volgens de wetenschappers van doorslaggevend belang voor de coëxistentie.

3.5.2

Krachtens Richtlijn 2001/18 is het mogelijk om voor bepaalde groepen van producten drempelwaarden vast te leggen waaronder de etikettering van ggo's onder bepaalde voorwaarden niet verplicht is. In de verordening betreffende genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (15) en betreffende traceerbaarheid (16) is een drempelwaarde van 0,9 % vastgelegd.

3.5.3

De Commissie had voorgesteld om in de richtlijn betreffende planten en zaaigoed ook voor zaaigoed een drempelwaarde voor de etiketteringverplichting voor ggo's in te voeren, die tussen de 0,3 en 0,7 % zou moeten liggen. Vanwege juridische bezwaren heeft de Commissie dat voorstel in oktober 2003 weer ingetrokken, maar een nieuw voorstel was al in de maak. In dit voorstel werd alleen nog een drempelwaarde van 0,3 % voor raapzaad en maïszaad genoemd. Ook dit voorstel is echter in september 2004 weer door de Commissie ingetrokken. Er moeten nu opnieuw effectenbeoordelingen worden gemaakt om het te nemen besluit wetenschappelijk beter te kunnen onderbouwen, en met name preciezer na te gaan wat de economische gevolgen zullen zijn. Zeker is dat de vaststelling van de hygiënevoorschriften voor niet-genetisch gemodificeerd zaaigoed ingrijpende gevolgen zal hebben voor de vraag of coëxistentie bij bepaalde plantengewassen en productiesystemen überhaupt mogelijk is en zo ja, voor de daarmee gemoeide kosten.

3.5.4

De meningen van nationale regeringen, betrokken organisaties en bedrijfsleven lopen uiteen over de vraag of, en zo ja in hoeverre, drempelwaarden moeten worden vastgelegd voor de toevallige of technisch onvermijdbare aanwezigheid van ggo's in zaaigoed.

3.5.5

Bij levensmiddelen en diervoeders is het doel van etikettering de eindverbruiker keuzevrijheid te bieden door hem of haar kennis van zaken te geven. Bij zaaigoed ligt dat anders, omdat etikettering in dat geval veeleer cruciale informatie biedt aan al degenen die, in overeenstemming met de wettelijke voorschriften, ggo's in het milieu brengen en aan alle instanties die de desbetreffende richtlijn in nationale wetgeving moeten omzetten. Het gebrek aan informatie over de aanwezigheid van ggo's in een bepaald soort zaaigoed maakt het in de praktijk onmogelijk om die ggo's te registreren, onder controle te houden (post-market-monitoring) en terug te halen als daarop naderhand een verbod wordt uitgevaardigd.

3.5.6

Als een ggo bijvoorbeeld achteraf allergeen blijkt te zijn of als de overdracht van de eigenschappen van dat ggo op in het wild groeiende varianten eenvoudigweg tot een concurrentievoordeel en dus tot ongewenste verschuivingen van het milieuevenwicht leidt, dan moet het betreffende ggo worden verboden en uit de handel worden genomen. Met het oog hierop moeten door de Commissie op dit specifieke gebied voorgestelde drempelwaarden beslist van de hand worden gewezen. In het geval dat al het zaaigoed van een specifiek gewas namelijk besmet is geraakt met maximaal 0,5 % van dat ggo, moeten terughaal- en noodmaatregelen voor de hele oogst en al het zaaigoed van die gewassoort gelden.

3.5.7

In de praktijk opgedane ervaringen met een terughaalactie in de Verenigde Staten geven een beeld van zowel de problemen als de te verwachten kosten. Toen het Amerikaanse milieuagentschap US EPA in 2000 het gebruik van de genetisch gemodificeerde maïssoort „starlink” wegens mogelijke allergene effecten verbood, leidde dit over de gehele productieketen tot kosten van omstreeks een miljard dollar. Verontreinigd zaaigoed en oogstgoed werd op grote schaal opgekocht en uit de handel genomen. De toen ontstane verontreinigingen konden overigens tot op de dag van vandaag nog niet volledig worden weggewerkt. In 2003 werden in de Verenigde Staten in ruim 1 % van de onderzochte monsters nog sporen van „starlink” gevonden.

3.5.8

Bovendien is de aanwezigheid van ggo's in niet-genetisch gemodificeerd zaaigoed bepalend voor de kosten die ontstaan in het verwante gebied van landbouw en verwerking. De noodzaak om, uitgaande van de wettelijk toegestane verontreinigingen, bij alle niet-genetisch gemodificeerde producten routinematig te onderzoeken hoe groot hun verontreiniging is om er zeker van te kunnen zijn dat ze niet uitkomen boven de wettelijk vastgelegde drempelwaarde voor de etikettering van levensmiddelen en diervoeders van 0,9 %, resp. boven de dienovereenkomstige lagere drempelwaarden voor de verontreiniging van daaraan voorafgaande producten, heeft tot gevolg dat er enorm veel peperdure testen moet worden gedaan en controles moeten worden uitgevoerd.

3.5.9

De verontreiniging van conventioneel en biologisch zaaigoed met ggo's zal bovendien een belangrijke rol spelen als het erom gaat uit te maken wie de financiële schade heeft veroorzaakt als de drempelwaarde voor de etikettering van levensmiddelen en diervoeders wordt overschreden, maar ook als er, zoals handels- en verwerkingsbedrijven willen, lagere drempelwaarden zouden moeten worden vastgesteld. Mogelijke „daders” zullen natuurlijk eisen dat eerst wordt bewezen dat die schade althans voor een deel het gevolg is van de geaardheid van het zaaigoed zelf en dus niet alléén door de overdracht van ggo's op hun land is gaan groeien.

3.5.10

Ten slotte heeft de aanwezigheid van ggo's in conventioneel en biologisch zaaigoed een negatieve uitwerking op de mogelijkheden van landbouwers om hun eigen zaaigoed opnieuw in te zaaien of te reproduceren. De oorspronkelijke verontreiniging kan zich in de volgende generatie zaaigoed opstapelen, uiteraard vooral als daar nog extra verontreiniging bijkomt uit aanpalend akkerland. Die situatie kan niet alleen tot groot financieel verlies voor de betrokken landbouwer leiden, maar heeft mogelijkerwijs ook gevolgen voor de veelsoortigheid en de mate waarin het zaaigoed is aangepast aan de lokale omstandigheden.

3.6   Product- en milieuaansprakelijkheid

3.6.1

Krachtens Richtlijn 85/374/EEG (17) zijn producenten van ggo's en bedrijven die ggo's in de handel brengen, aansprakelijk voor producten met gebreken als door schuld of nalatigheid lichamelijke of materiële schade is ontstaan. Die aansprakelijkheid geldt echter alleen bij voor particuliere ge- of verbruikers bestemde eindproducten en bestaat dus niet voor zaaigoed of voor financiële schade als gevolg van de waardedaling van de oogst en de verwerkte oogstproducten.

3.6.2

Deze gemeenschappelijke en algehele beperking van de productaansprakelijkheid maakt het voor de lidstaten moeilijker om regelingen te treffen voor een rechtstreekse aansprakelijkheid van bedrijven die ggo's in de handel brengen, ook als sprake is van civielrechtelijke schade: de wettelijke aansprakelijkheid (in België: burgerlijke aansprakelijkheid) wordt onverkort bij de gebruiker van de ggo's (de landbouwer) gelegd, als rechtstreekse producent van het eindproduct.

3.6.3

„Het krachtens de definitie van Richtlijn 2001/18/EG opzettelijk in het milieu brengen van ggo's, alsook de bevordering en het in de handel brengen van ggo's” vallen onder het toepassingsgebied van de nieuwe Richtlijn 2004/35/EG inzake milieuaansprakelijkheid, waarin lidstaten (en dus niet individuele burgers) het recht wordt toegekend om „daders” ertoe te verplichten om de door hen aangerichte milieuschade ongedaan te maken en/of te herstellen, als zij tenminste een fout hebben begaan of nalatig zijn geweest en als kan worden bewezen dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de aangerichte schade en het optreden van de exploitant. (18) Deze nieuwe richtlijn moet door de lidstaten vóór 30 april 2007 in nationale wetgeving worden omgezet. Het feit dat een ggo binnen de Gemeenschap is toegestaan, betekent dat er doorgaans geen sprake kan zijn van nalatigheid of opzet, tenzij specifieke voorschriften inzake de verspreiding worden overtreden. In zijn advies over de richtlijn inzake milieuaansprakelijkheid (19) heeft het Comité er al op gewezen dat „in de definitie van biodiversiteit rekening moet worden gehouden met de gevolgen van ggo's op korte en op lange termijn”.

3.7   Wettelijke aansprakelijkheid

3.7.1

De ongewenste aanwezigheid van ggo's in producten, productie-installaties en productiearealen kan voor landbouwers, verwerkers en handelaren in levensmiddelen en diervoeders financiële schade met zich meebrengen als die ggo's de productie en verkoop van niet-genetisch gemodificeerde producten moeilijker, lastiger of onmogelijk maken en/of bijzondere controle- of verwijderingmaatregelen noodzakelijk maken. Een andere mogelijkheid is ook nog dat (in milieuopzicht gevoelige) gebieden waar het vrijgeven van ggo's noch toegestaan, noch gepland is, weer in hun oorspronkelijk toestand moeten worden hersteld, met alle daarmee gemoeide kosten.

3.7.2

Het is niet langer mogelijk om zich tegen deze vorm van wettelijke aansprakelijkheid te verzekeren.

3.7.3

De wettelijke aansprakelijkheid voor die kosten is volgens de Commissie een aangelegenheid waarvoor de lidstaten zelf een regeling moeten treffen. Het kan niet anders of daaraan zijn consequenties verbonden voor de concurrentie tussen de lidstaten. Van lidstaat tot lidstaat verschillende regelingen op dit gebied kunnen niet alleen leiden tot ernstig scheeftrekking van de concurrentieverhoudingen op de interne markt, maar ook tot rechtsonzekerheid, omdat oorzaak en gevolg zich niet binnen de grenzen van één land situeren.

3.7.4

Persoonlijke-aansprakelijkheidsregelingen voor de kosten die anderen maken wegens preventief optreden (d.w.z. testen, controles en andere maatregelen om uitkruising van en verontreiniging met ggo's te voorkómen) zijn om juridische redenen nauwelijks haalbaar. Als milieuschade eenmaal is aangericht, wordt het mogelijk regelingen te treffen; de hoge kosten van de preventie van milieuschade, waarmee alle regio's waar ggo's worden geteeld zullen worden geconfronteerd, kunnen echter niet door wettelijke-aansprakelijkheidsregelingen worden gecompenseerd. In het gunstigste geval zouden die kosten voor de betrokken landbouwers, ondernemingen en instanties kunnen worden vergoed uit een fonds waaraan de ondernemingen en landbouwers die milieuschade veroorzaken, contributies betalen.

3.8   Kosten voor de Europese burgers en ondernemingen

3.8.1

Als ggo's gaan voorkomen in alle levensmiddelen en diervoeders die worden geproduceerd, worden maatregelen nodig om de ongewenste aanwezigheid van ggo's onder controle te houden en te voorkómen. Bovendien kan de teelt van ggo's gevolgen hebben voor de marktvoorwaarden in bepaalde regio's en voor bepaalde productievormen en productieprocédés (hoogwaardige streekproducten en producten van de biologische landbouw e.d.). Dit gaat niet alleen de marktdeelnemers aan, maar ook diverse instanties en instellingen in de lidstaten.

3.8.2

Bij sommige van die maatregelen om de ongewenste aanwezigheid van ggo's onder controle te houden en te voorkómen, die nodig zijn om de coëxistentie in goede banen te leiden, is sprake van ingrijpende veranderingen in landbouwkundige, ambachtelijke en industriële gewoonten en tradities. De economische, sociale en culturele consequenties daarvan, met name voor landbouw- en ambachtelijke levensmiddelenbedrijven, zijn nog steeds niet onderzocht en op een rijtje gezet. Toch is een dergelijke analyse dringend noodzakelijk om te voorkómen dat de overlevingskansen en het concurrentievermogen van dergelijke bedrijven nadeel ondervinden en/of dat de markt- en prijsstructuur negatief wordt beïnvloed.

3.8.3

Voor een analyse van de meest geschikte en doeltreffende maatregelen en voorschriften voor het in goede banen leiden van de coëxistentie, is een volledig overzicht van die kosten onontbeerlijk. Tot dusverre zijn de hierover bekende gegevens nog karig en onsamenhangend, en is daarnaar nauwelijks onderzoek gedaan (20).

3.8.4

Het vraagstuk van de coëxistentie kan volgens het Comité alleen op een vooruitziende en duurzame manier worden geregeld als er een volledig overzicht wordt gegeven en een analyse wordt gemaakt van de met de coëxistentiemaatregelen gemoeide kosten waarmee de marktdeelnemers in bepaalde productiesectoren en regio's, maar ook bepaalde officiële instanties, worden geconfronteerd. Er moeten duidelijkere, bindendere en betrouwbaardere regelingen komen om uit te maken wie voor die kosten moet opdraaien en wie die kosten kan vermijden.

3.8.5

Het Comité is het met de Commissie eens dat de marktdeelnemers (landbouwers) in een regio in beginsel in de fase waarin zij een nieuw soort product introduceren, verantwoordelijk moeten worden gesteld voor het nemen van de bedrijfsvoeringmaatregelen die nodig zijn om voor de vereiste indamming van de genenstroom te zorgen. Landbouwers moeten zelf kunnen bepalen aan welke teeltmethode ze de voorkeur geven, zonder evenwel naburige bedrijven te dwingen om van hun al ingevoerde productiestructuren af te wijken (zie de richtsnoeren van de Commissie voor de coëxistentie).

3.8.6

Verhogingen van de productiekosten die worden veroorzaakt door de noodzakelijke coëxistentiemaatregelen mogen niet worden doorberekend in de consumentenprijzen. Dit zou immers leiden tot een beperking van de keuzevrijheid van met name sociaal zwakkere consumenten. De agrarische en ambachtelijke productie van niet-genetisch gemodificeerde levensmiddelen mag niet in gevaar worden gebracht doordat kosten en prijzen dreigen op te lopen, en verworden tot een nicheproductie.

4.   Aanbevelingen van het Comité

4.1   Beginselen die aan de coëxistentie ten grondslag liggen

4.1.1

De regelgeving voor coëxistentie moet zijn gebaseerd op de beginselen van instandhouding van de diversiteit van natuurlijke en geteelde gewassen, minimalisering van kosten, maximalisering van economische en sociale mogelijkheden, bevordering van de verscheidenheid en eigen economische verantwoordelijkheid van regio's, en het beginsel dat de vervuiler betaalt. Verder moet deze regelgeving duurzaam, stringent, realistisch en coulant ten aanzien van fouten zijn.

4.1.2

De benodigde maatregelen en de daardoor ontstane kosten moeten in beginsel worden gedragen door die actoren op de markt die de betreffende maatregelen en kosten noodzakelijk hebben gemaakt doordat ze ggo's in de handel hebben gebracht en gebruikt. De te nemen maatregelen moeten ondernemers die producten zonder ggo's vervaardigen en consumeren, zo min mogelijk benadelen, en mogen niet leiden tot verhoging van hun productiekosten en prijzen. Ook mag het niet zo zijn dat de maatregelen worden gefinancierd door de belastingbetaler.

4.1.3

Maatregelen ter voorkoming van ggo's en de verspreiding daarvan moeten in principe zodanig worden ingericht dat ze zo min mogelijk rompslomp en kosten met zich meebrengen en zo effectief mogelijk zijn.

4.1.4

Wanneer de teelt van een ggo het onmogelijk of onevenredig moeilijk maakt om niet-genetisch gemodificeerde planten van dezelfde of een aanverwante soort te vervaardigen, dient die teelt te worden verboden.

4.2   Het opdoen van wetenschappelijke kennis en de huidige stand van de wetenschap

4.2.1

Zolang de wetenschappelijke kennis nog ontoereikend is of geheel ontbreekt, moet bij de vaststelling van de voorwaarden voor coëxistentie het voorzorgsbeginsel worden toegepast om te voorkomen dat onomkeerbare of moeilijk omkeerbare veranderingen optreden waarvan de gevolgen voor de coëxistentie niet goed kunnen worden ingeschat. Een dergelijk preventief handelen moet ook gelden voor de economische, sociale en culturele aspecten van coëxistentie.

4.2.2

Het Comité roept de Commissie op om een samenhangend, interdisciplinair, wetenschappelijk verantwoord en praktijkgericht onderzoeksprogramma op te stellen waarmee de enorme hiaten in de kennis over coëxistentie kunnen worden gedicht.

4.2.3

De aanbevelingen van het Scientific Committee on Plants  (21), waarop de Commissie zich in de discussie over de drempelwaarden voor ggo's beroept, zijn onbevredigend; ze geven geen antwoord op de vraag welke drempelwaarden bij de etikettering nodig zijn om aan de bepalingen van Richtlijn 2001/18 te voldoen. Ook verschaffen ze onvoldoende duidelijkheid over de vraag welke verontreinigingen van zaaigoed in de praktijk leiden tot welke verontreinigingen in oogst- en eindproducten. De Commissie zou het wetenschappelijk comité van de EFSA dan ook om nadere inlichtingen hierover moeten vragen.

4.2.4

Verder moeten de op nationaal en regionaal niveau uitgevoerde empirische en wetenschappelijke onderzoeken door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid, het Europees Milieuagentschap en het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek worden samengevat en ter beschikking worden gesteld aan de lidstaten.

4.2.5

Het Comité doet de Commissie de aanbeveling om samen met een aantal Europese regio's op grote schaal en onder uiteenlopende omstandigheden proeven op het gebied van coëxistentie uit te voeren. Daarbij moeten door het telen van niet-genetisch gemodificeerde, maar duidelijk van andere soorten te onderscheiden maïs-, rapen-, aardappel- en tomatensoorten door alle betrokken partijen proeven en onderzoeken worden gedaan met voorkoming van uitkruisingen, uiteenlopende veilige afstanden, reiniging van machines, scheiding bij vervoer, opslag en verwerking, en met andere coëxistentiemaatregelen.

4.3   Toepassing van de beste beschikbare technologieën voor risicobeheersing

4.3.1

De etikettering en goede beroepspraktijken moeten erop gericht zijn de verspreiding en de gevolgen van ggo's zo nauwkeurig mogelijk in kaart te brengen, en moeten het bovendien mogelijk maken om een ggo zo grondig mogelijk uit milieu, zaaigoed en producten te verwijderen.

4.3.2

De verwezenlijking van de streefcijfers en doelstellingen van Richtlijn 2001/18 en van de Verordeningen 1830/2003 en 1829/2003 mag in geen geval worden bemoeilijkt of onmogelijk worden gemaakt door het vaststellen van drempelwaarden bij etikettering of door voorschriften voor goede beroepspraktijken.

4.3.3

Er moet dan ook principieel worden geëist dat bij de regulering van de teelt, het vervoer, de verwerking en de in- en uitvoer van ggo's de beste beschikbare technologieën worden toegepast.

4.3.4

Hierbij dient rekening te worden gehouden met de specifieke eisen die de Europese natuurbescherming en de verscheidenheid aan Europese ecosystemen stellen.

4.4   Het verzamelen en registreren van de voor identificatie en etikettering benodigde informatie

4.4.1

Bij de identificatie van ggo's en de etikettering daarvan gedurende de diverse productiefasen moet in principe worden geëist dat de betreffende informatie aan het begin van de productieketen zo nauwkeurig mogelijk wordt geregistreerd en zo volledig mogelijk aan de daaropvolgende schakels in de keten wordt doorgegeven.

4.4.2

Hoe dan ook moet worden voorkomen dat informatie verloren gaat. De eenmaal verkregen informatie moet los van eventueel vastgestelde drempelwaarden worden opgeslagen en doorgegeven.

4.4.3

Bedrijven en instanties die een bepaald ggo (in dan wel buiten de Unie) in de handel brengen of beschikbaar stellen voor wetenschappelijk onderzoek, moeten testprocedures en referentiemateriaal ter beschikking stellen en valideren. Ook moeten zij de betreffende testprocedures en referentiematerialen steeds actualiseren en tegen zo laag mogelijke kosten ter beschikking van alle belanghebbenden stellen.

4.4.4

Met name aan het begin van de productieketen dienen de procedures voor monsterneming zodanig te worden gekozen dat ze optimale zekerheid bieden en een maximale hoeveelheid informatie opleveren. De procedures moeten dan ook zijn gebaseerd op betrouwbare technische inzichten, en niet op bijvoorbeeld de voor etikettering vastgestelde drempelwaarden.

4.5   Bindende, praktijkgerichte, controleerbare en stringente normen voor goede beroepspraktijken in alle productiefasen vormen een essentiële voorwaarde voor coëxistentie

4.5.1

Deze normen dienen zodanig te worden vastgesteld dat ze op langere termijn de doelstellingen van coëxistentie en voorzorgsmaatregelen kunnen helpen realiseren en aan de voortschrijdende stand van wetenschap en techniek kunnen worden aangepast.

4.5.2

Om te voorkomen dat de interne markt voor levensmiddelen en diervoeders, alsook de gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten worden benadeeld en concurrentieverhoudingen verstoord raken, moeten de voorschriften voor goede beroepspraktijken op hoog niveau worden geharmoniseerd resp. vastgesteld. Daarbij moeten de omstandigheden op het gebied van teelt en verwerking flexibel worden beoordeeld.

4.6   De voorschriften voor etikettering en hygiëne van zaaigoed zijn cruciaal voor de waarborging van coëxistentie

4.6.1

Bij de vaststelling van drempelwaarden voor de etikettering van ggo's in zaaigoed moet derhalve worden gestreefd naar de in technisch en praktisch opzicht grootst mogelijke nauwkeurigheid en transparantie. Hoewel de wetenschappelijk aantoonbare drempelwaarde in een monster momenteel al 0,01 % bedraagt, blijkt dat bij een redelijke omvang en een redelijk aantal van de te onderzoeken monsters een waarde van 0,1 % realistisch is voor de volledige partij zaaigoed.

4.6.2

De drempelwaarde voor de etikettering van ggo's in niet-genetisch gemodificeerd zaaigoed dient te worden vastgesteld op de laagste waarde die in de praktijk kan worden aangetoond.

4.6.3

In de verschillende richtlijnen voor zaaigoed moeten bovendien stringente hygiënevoorschriften (bovengrenzen) voor het in de handel brengen van niet-genetisch gemodificeerd zaaigoed worden opgenomen.

4.7   Financiële schade moet volledig worden geregeld door bepalingen inzake wettelijke aansprakelijkheid

4.7.1

Op grond van de reproductiecapaciteit van ggo's en het feit dat de ongewenste aanwezigheid van ggo's kan leiden tot financiële schade voor de betrokkenen, moeten de bepalingen inzake wettelijke aansprakelijkheid in de lidstaten zodanig worden aangepast dat financiële schade wordt gedekt.

4.7.2

De bepalingen inzake wettelijke aansprakelijkheid moeten ervoor zorgen dat bedrijven slechts aansprakelijk zijn in de mate waarin zij eventuele schade kunnen voorkómen. Voor de inachtneming van goede beroepspraktijken en van eventuele andere verplichtingen van bedrijven die een ggo in de handel brengen, moeten de gebruikers van het betreffende ggo aansprakelijk zijn. Voor schade die ondanks de inachtneming van goede beroepspraktijken ontstaat, moet het bedrijf dat het ggo in de handel heeft gebracht echter aansprakelijk kunnen worden gesteld. Indien nodig moet de communautaire regelgeving inzake aansprakelijkheid dienovereenkomstig worden aangepast.

4.7.3

Bij financiële schade die kan worden veroorzaakt door het in de handel brengen of het gebruik van ggo's moet in principe worden aangetoond dat de schade wordt gedekt door een verzekering of een soortgelijke aansprakelijkheidswaarborg.

4.8   De totale kosten van de coëxistentie moeten worden berekend, geminimaliseerd en verdeeld volgens het beginsel dat de vervuiler betaalt

4.8.1

Het Comité roept de Commissie op om een uitgebreide en systematische raming op te stellen van de kosten die in het kader van de coëxistentie zullen ontstaan. Ook moeten de door de coëxistentie veroorzaakte wijzigingen in de marktomstandigheden en de gevolgen voor de diverse bedrijfstakken en -vormen in de landbouw en de levensmiddelenindustrie in kaart worden gebracht; dit geldt met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, traditionele landbouwbedrijven (waaronder landbouwers die ook nog andere inkomsten hebben), ambachtelijke levensmiddelenfabrikanten, de biologische landbouw en levensmiddelenindustrie, en bedrijven die zaden produceren en reproduceren. Ook en vooral moet er een inschatting worden gemaakt van de gevolgen voor de werkgelegenheid.

4.8.2

Bovendien moet de Commissie duidelijk maken welke gevolgen de noodzakelijke coëxistentiemaatregelen en de scheiding van productiemiddelen en goederenstromen zullen hebben voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de hervorming daarvan. Daarbij moet met name aandacht worden geschonken aan de effecten op bedrijfsstructuren en op lokale en regionale programma's voor teelt, verwerking, vaststelling van herkomst en kwaliteitsbewaking (en op de etikettering van die aspecten).

4.8.3

Ook wordt er bij de Commissie op aangedrongen te verduidelijken hoe de bijkomende kosten die de coëxistentie met zich meebrengt, moeten worden opgevangen en verdeeld, en welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de prijzen van niet-genetisch gemodificeerde levensmiddelen op de interne markt nadelig worden beïnvloed.

4.8.4

Bij de vaststelling van de gepastheid van bepaalde maatregelen dient de impact op de gehele productieketen in het oog te worden gehouden.

4.9   Aanbevelingen ten aanzien van de communautaire en nationale wet- en regelgeving

4.9.1

De volgende aspecten van coëxistentie moeten worden geregeld in communautaire wet- en regelgeving:

voorschriften voor de etikettering van aanwezige ggo's in niet-genetisch gemodificeerd zaaigoed;

voorschriften voor de hygiëne van niet-genetisch gemodificeerd zaaigoed in verband met de toevallige aanwezigheid van ggo's, overeenkomstig de bestaande richtlijnen voor zaaigoed;

de vereiste doelstellingen, resultaten, juridische randvoorwaarden en minimumnormen met betrekking tot goede beroepspraktijken bij de teelt van ggo's en inzake de financiering van bijkomende kosten die ontstaan bij de tenuitvoerlegging hiervan;

de wettelijke aansprakelijkheid van zowel gebruikers als bedrijven die ggo's in de handel brengen, voor schade die in verband met coëxistentie kan ontstaan.

4.9.2

De volgende aspecten van coëxistentie moeten nationaal of regionaal worden geregeld:

op de regionale omstandigheden toegespitste specifieke maatregelen ter voorkoming van de ongewenste uitkruising en verspreiding van ggo's;

regionale voorschriften voor de teelt van bepaalde ggo's, die vanuit economisch oogpunt redelijk moeten zijn en rekening moeten houden met de regionale kosten-batenverhouding tussen de teelt en de benodigde preventieve maatregelen. Deze voorschriften kunnen ook een verbod op de teelt van bepaalde ggo's inhouden;

maatregelen ter bescherming van natuurgebieden overeenkomstig Richtlijn 92/43 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (22), en Richtlijn 79/409 inzake het behoud van de vogelstand (23), en van andere ecologisch kwetsbare gebieden;

maatregelen voor de bescherming van economische en culturele belangen op regionaal niveau.

5.   Praktische en actuele aspecten van coëxistentie

5.1

In juli 2004 heeft het Comité werknemers uit de gehele productieketen uitgenodigd om een hoorzitting bij te wonen. Het doel daarvan was een concreet beeld te krijgen van de huidige en de toekomstige situatie. Tijdens deze hoorzitting bleek onder meer het volgende:

5.2

Het testen en traceren van ggo's over de gehele productieketen zal hoe dan ook aanzienlijke kosten met zich meebrengen. Simpele kwalitatieve tests kosten momenteel 100 tot 150 €, terwijl de prijs van gedifferentieerde en kwantitatieve tests tussen de 250 en de 400 € ligt. Hierbij wordt alleen onderzoek gedaan naar een bepaalde gensequentie. Met een toename van het aantal eventueel aanwezige ggo's stijgen ook de kosten van de proefnemingen.

5.3

Het eerste geval waarin een ggo vanwege gezondheidsrisico's uit de handel moest worden genomen („Starlink”-maïs in de VS) heeft tot dusver geleid tot een schade van ruim een miljard dollar. Desondanks is het nu, meer dan twee jaar na de invoering van de terughaalmaatregelen, nog niet gelukt om het betreffende ggo volledig uit de handel te nemen.

5.4

Zowel het bedrag als de verdeling van de kosten van proefnemingen en traceringen zijn sterk afhankelijk van de vraag of producten zonder ggo's op de markt algemeen aanvaard zijn en daar de norm vormen waarvan slechts incidenteel wordt afgeweken, of dat producenten, verwerkers en handelaren steeds moeten aantonen dat hun producten geen ggo's bevatten.

5.5

Nadat een ggo op de markt is gebracht, kan in principe niet meer worden gegarandeerd dat het betreffende ggo in andere productsoorten geheel ontbreekt. Er kan niettemin voor worden gezorgd dat de toevallige en technisch onvermijdbare verontreiniging met het betreffende ggo onder de in de praktijk controleerbare drempelwaarde van 0,1 % blijft.

5.6

Het voorkómen dat zaaigoed onbedoeld wordt vermengd met zaaigoed dat ggo's bevat, stelt producenten van zaaigoed voor grote bijkomende problemen. Hoe lager de voorgeschreven drempelwaarde is, des te hoger zijn de kosten die bij de productie en reproductie van zaaigoed moeten worden gemaakt om besmetting met ggo's te voorkomen en producten op ggo's te controleren.

5.7

Afhankelijk van de wijze waarop een bepaald gewas wordt gereproduceerd, kan alleen worden gewaarborgd dat zaaigoed vrij is van ggo's als bij de teelt aanzienlijke tussenruimten in acht worden genomen en de producten bij de verdere preparatie, verpakking en distributie volledig gescheiden worden gehouden. ISO-normen en HACCP-protocollen, die deels nog worden ontwikkeld, moeten daarbij even strikt worden toegepast als externe controles.

5.8

Dat ook in de Verenigde Staten, waar grote hoeveelheden ggo's worden geteeld, en door bedrijven die in dezelfde installaties ook zaaigoed met ggo's prepareren, moet worden gewaarborgd dat de laagst aantoonbare waarde van 0,1 % niet wordt overschreden, is op overtuigende wijze aangetoond door een vooraanstaande internationale producent van zaaigoed.

5.9

Momenteel bestaan noch in de EU, noch daarbuiten bindende en in de praktijk controleerbare drempelwaarden en normen voor genetische verontreinigingen bij de productie van zaaigoed. Voor de controle van zaaigoed in de EU gelden momenteel voorschriften die per lidstaat verschillen. Ook de wijze waarop de overheden verontreinigingen beoordelen (met een tolerantie voor waarden onder de 0,1 % of onder de 0,5 %) verschilt.

5.10

Terwijl producenten van zaaigoed tegenwoordig pertinent weigeren te garanderen dat hun producten geheel vrij zijn van ggo's, is het in Italië gelukt om in rechtstreekse onderhandelingen tussen de Italiaanse boerenbond Coldiretti en vooraanstaande producenten van zaaigoed afspraken te maken over door derden gecontroleerde garanties. In Oostenrijk is het in de handel brengen van zaaigoed dat ggo's bevat (met een aantoonbare waarde van boven de 0,1 %) sinds 2002 bij verordening verboden. Ondanks intensieve controles zijn sindsdien geen overtredingen van deze verordening vastgesteld.

5.11

De extra kosten van de productie en reproductie van zaaigoed schommelen volgens branchegegevens tussen de 10 en 50 procent.

5.12

In regio's waar ggo's in de handel zijn gebracht, moet voor de reproductie van niet-genetisch gemodificeerd zaaigoed worden voorzien in grote beschermde landbouwarealen, zoals in diverse Duitse deelstaten reeds voor verschillende gewassen is gebeurd. Met name in het geval van rapen moeten zeer grote tussenruimten in acht worden genomen.

5.13

Alle actoren op de markt — met uitzondering van de producenten van zaaigoed — beschouwen de naleving van strikte hygiënische voorschriften voor zaaigoed (etikettering vanaf een aantoonbare waarde van 0,1 %) als een absolute voorwaarde om in de toekomst te kunnen garanderen dat producten geen ggo's bevatten.

5.14

Met de inkoop en verwerking van maïs zijn nu al extra kosten gemoeid ten bedrage van ongeveer 3 € per ton doordat producenten van levensmiddelen, zetmeel en huisdiervoeders verplicht zijn te garanderen dat hun producten minder dan 0,1 % ggo's bevatten. Deze kosten zullen beduidend toenemen wanneer ggo's op grote landbouwarealen worden toegepast. Daarnaast bedragen de financiële risico's — al naargelang de hoeveelheid product — 150 000 tot 7,5 miljoen € als niet wordt voorkomen dat de verontreiniging de vastgestelde tolerantiegrens overschrijdt.

5.15

Het op één plaats inkopen van zowel grondstoffen zonder ggo's als grondstoffen met ggo's lijkt niet uitvoerbaar. De inkoop, de opslag, het drogen en het vervoer dienen strikt gescheiden plaats te vinden.

5.16

Bedrijven en coöperaties die zich met inkoop bezighouden, waarborgen nu al door middel van contractuele overeenkomsten met de landbouwers van wie zij producten betrekken, dat hun producten vrij zijn van ggo's. Daarbij wordt onder meer een lijst opgesteld van de toegestane en geteste soorten zaaigoed die worden gebruikt, en geldt een waterdicht controlesysteem dat voorziet in verificatie vanaf de teelt tot aan de levering en de ontvangst.

5.17

Voor de inkopende coöperaties zijn systemen die garanderen dat de ggo's in hun producten beneden de momenteel door de klanten aanvaarde drempelwaarde liggen, slechts mogelijk wanneer de teelt van producten met en zonder ggo's op regionaal niveau gescheiden wordt gehouden. De kosten van deze gescheiden teelt worden geraamd op 150 tot 250 € per hectare. De bijkomende kosten voor gescheiden vervoer en opslag worden geschat op 10 tot 20 € per ton.

5.18

Dergelijke systemen voor IP (Identity preservation) en kwaliteitsgarantie worden ook toegepast door verwerkers, zoals molenaars. Hun klanten verwachten tegenwoordig garanties ten aanzien van het maximale gehalte aan ggo's, dat tussen de 0,1 en 0,5 % ligt. Deze verwerkers nemen standaard PCR-tests en monsters af van alle leveringen. Bovendien vindt er een onderzoek naar de leveranciers plaats, waarbij deze doorgaans moeten aantonen dat ze uitsluitend ggo-vrije producten inkopen en verwerken. Tijdens het vervoer worden plekken waar een risico op vermenging en verontreiniging bestaat — zoals opslagplaatsen in havens en expeditieafdelingen, waar ook producten met ggo's worden overgeslagen — zoveel mogelijk vermeden.

5.19

De kosten die gemoeid zijn met het voorkomen dat producten bij hun verwerking in molens vermengd met ggo's of verontreinigd worden, bedragen in het geval van maïs momenteel naar schatting 2,50 €, welk bedrag bovenop de door de leveranciers geëiste toeslagen (zie boven) komt. Deze kosten kunnen slechts worden doorberekend in dat deel van het product waarvoor een dergelijke garantie wordt geëist, terwijl ze worden gemaakt voor de gehele hoeveelheid verwerkt product; hierdoor zijn de kosten voor eindproducten zonder ggo's deels beduidend hoger (zo vormt maïsmeel slechts 50 % van het verwerkte product, wat betekent dat de meerkosten — 2,50 plus 3,00 = 5,50 € — per ton maïsmeel 11 € bedragen). Het financiële risico dat verbonden is aan gevallen waarin verontreiniging niet wordt voorkomen of waarin aan de klant producten worden geleverd die meer ggo's bevatten dan toegestaan, kan al naargelang de omvang van de hoeveelheid product en de verdere verwerking van de betreffende grondstof meer dan tien miljoen € belopen. Er bestaat momenteel geen verzekering die dit risico dekt.

5.20

Het voorzichtige inkoopbeleid van verwerkers leidt ertoe dat deze soms hele gebieden waarin vanwege de teelt van ggo's een verhoogd risico op verontreiniging bestaat, van inkoop uitsluiten, of de producten uit de betreffende regio nu echt verontreinigd zijn of niet. Alleen al het bij wijze van proef telen van genetisch gemodificeerde tarwe in een Duitse deelstaat heeft tot gevolg gehad dat de grootste Duitse organisatie van molenaars uit deze streek geen tarwe meer betrekt.

5.21

Het door de meeste grote detailhandels en producenten van merkartikelen in de EU gevoerde beleid, op grond waarvan zij in principe garanderen dat hun producten geen ggo's bevatten, heeft de afgelopen jaren geleid tot de invoering van uitgebreide kwaliteitsgarantiesystemen waarin individuele bedrijven per jaar tientallen miljoenen euro's investeren. Deze systemen bestaan uit zowel waterdichte documentatie en controles voor de leveranciers als uit regelmatige bemonstering van het aangeboden product. Deze bijkomende kosten zijn tot dusver over het algemeen niet doorberekend aan de klant. Tot nog toe heeft er geen systematische kwantificering met betrekking tot afzonderlijke producten of productgroepen plaatsgevonden.

5.22

De voorwaarden voor de coëxistentie van wel en niet genetisch gemodificeerde gewassen verschillen sterk per regio. Met name in regio's met kleinschalige landbouw lijkt deze gelijktijdige teelt niet uitvoerbaar. Volgens de kadasters van landbouwarealen is in bijvoorbeeld Toscane 90 % van de landbouwgrond niet geschikt voor coëxistentie. Hetzelfde geldt voor tal van andere regio's in Europa. Hierbij dient erop te worden gewezen dat technisch moeilijk uitvoerbare maatregelen voor scheiding en controle en voor het vaststellen van teeltprogramma's juist aan kleinschalige landbouwers en aan landbouwers die nog andere inkomsten hebben, vaak te hoge eisen stellen. Dit geldt tevens voor de ambachtelijke verwerking van landbouwproducten op regionaal niveau.

5.23

Bij regionale kwaliteitsmerken en herkomstgaranties, die een steeds grotere rol spelen bij het op de markt brengen van dure kwaliteitsproducten, is tot dusver principieel afgezien van het gebruik van ggo's. De toepassing van ggo's in de regio van herkomst zou sterk nadelige gevolgen hebben voor zowel de daadwerkelijke productiekosten als het imago van de betreffende producten. Dit is een van de redenen waarom veel Europese regio's zichzelf inmiddels hebben uitgeroepen tot gebieden waar geen ggo's worden geteeld, hoewel de wettelijke grondslag hiervoor nog steeds omstreden is en daarin duidelijkheid moet worden geschapen door de vaststelling van Europese en nationale rechtsregels. Het risico dat individuele landbouwers als gevolg van de krachtens het Europese recht toegestane teelt van ggo's hoge bijkomende kosten en risico's veroorzaken voor de vele buren en bedrijven in de regio, is voor alle betrokken partijen zeer bezwaarlijk, en nadelig voor de goede verstandhoudingen.

5.24

Zowel regionale overheden als landbouworganisaties en verwerkers zijn bovendien uiterst bezorgd over de mogelijkheid dat toekomstige ggo-soorten (bijvoorbeeld zogenoemde farmaceutische soorten), zoals niet het geval is met de huidige ggo-soorten, mede om gezondheidsredenen hermetisch van de productie van levensmiddelen en diervoeders moeten worden afgescheiden; in de VS heeft dit al geleid tot grote bijkomende problemen en onzekerheid.

5.25

In een paar lidstaten van de EU is al wet- en regelgeving over coëxistentie (bijna) goedgekeurd. Nu al is duidelijk dat die wetgeving en procedures per land sterk zullen verschillen; deze verschillen kunnen niet worden verklaard door regionale kenmerken. Nu al valt te voorzien dat de wetgeving en de procedures inzake coëxistentie met elkaar in overeenstemming zullen moeten worden gebracht.

5.26

De politiek in de EU heeft verklaard te streven naar coëxistentie van teeltmethoden met en zonder ggo's en naar de mogelijkheid van voeding zonder ggo's. Wanneer duidelijk wordt dat deze doelstelling met de huidige rechtsinstrumenten niet kan worden gerealiseerd, moeten de betreffende verordeningen en richtlijnen op korte termijn in het belang van consumenten, landbouwers en andere economische actoren die te maken hebben met ggo's worden aangepast.

Brussel, 16 december 2004

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

A.-M. SIGMUND


(1)  Communication for an orientation debate on Genetically Modified Organisms and related issues

http://europa.eu.int/rapid/start/cgi/guesten.ksh?p_action.gettxt=gt&doc=IP/04/118|0|RAPID&lg=EN

Vergunningen voor ggo's volgens het communautair recht – de stand van zaken

http://zs-l.de/saveourseeds/downloads/com_stand_gvo_28_01_04.pdf

Vragen en antwoorden naar aanleiding van de communautaire regelgeving inzake ggo's

http://zs-l.de/saveourseeds/downloads/com_fragen_antworten_28_01_04.pdf

(2)  Richtlijn 2001/18/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad.

PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

(3)  Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(4)  Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheiden etikettering van genetisch gemodificeerde organismen.

PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.

Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 tot vaststelling van een systeem voor de ontwikkeling entoekenning van eenduidige identificatienummers voor genetisch gemodificeerde organismen.

PB L 10 van 16.1.2004, blz. 5.

(5)  Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de grensoverschrijdendeverplaatsing van genetisch gemodificeerde organismen.

PB L 287 van 5.11.2003, blz. 1.

(6)  Europese Commissie, september 2003, vragen en antwoorden over ggo's in zaaigoed.

http://europa.eu.int/rapid/start/cgi/guesten.ksh?p_action.getfile=gf&doc=MEMO/03/186|0|RAPID&lg=EN&type=PDF

(7)  Commissaris Fischler, juni 2003, Communication to the Commission on the Co-existence of Genetically Modified, Conventional and Organic Crops (pdf).

http://zs-l.de/saveourseeds/downloads/Communication_Fischler_02_2003.pdf

(8)  Resolutie van het Europees Parlement over de coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen met conventionele en biologische landbouw (2003/2098 (INI)).

PB C 91 E van 15.4.2004, blz. 680.

(9)  Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, 2002, scenario's voor de coëxistentie van genetisch gemodificeerde en conventionele en biologische gewassen in de Europese landbouw.

http://www.jrc.cec.eu.int/download/gmcrops_coexistence.pdf

Rondetafelconferentie over de onderzoeksresultaten in verband met de coëxistentie van gewassen met en zonder ggo's.

http://europa.eu.int/comm/research/biosociety/news_events/news_programme_en.htm

(10)  Eerste Europese conferentie over de coëxistentie van genetisch gemodificeerde en conventionele en biologische gewassen, 13 en 14 november 2003, Helsingor (Denemarken).

http://www.agrsci.dk/gmcc-03/

(11)  Advies van het Wetenschappelijk Comité voor planten over de toevallige aanwezigheid van GGO-zaaigoed in conventioneel zaaigoed.

http://europa.eu.int/comm/food/fs/sc/scp/out93_gmo_en.pdf

(12)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden.

(13)  Beschikking van de Commissie van 23 februari 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften voor het functioneren van de in Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde registers voor de vastlegging van informatie betreffende genetische modificaties in GGO's (kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 540) (2004/204/EG).

PB L 65 van 3.3.2004, blz. 20.

(14)  Aanbeveling van de Commissie van 23 juli 2003 over richtsnoeren voor de ontwikkeling van nationale strategieën en beste werkwijzen ter waarborging van de coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen met conventionele en biologische landbouw (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 2624).

PB L 189 van 189 van 29.7.2003, blz. 36.

(15)  Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(16)  Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen.

PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.

(17)  Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de aansprakelijkheid voor produkten met gebreken.

http://europa.eu.int/eur-lex/nl/consleg/main/1985/nl_1985L0374_index.html

(18)  Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, Publicatieblad nr. L 143 van 30 april 2004, blz.. 0056 - 0075, zie artikel 3 en 4, alsook Bijlage III.

http://europa.eu.int/smartapi/cgi/sga_doc?smartapi!celexapi!prod!CELEXnumdoc&lg=NL&numdoc=32004L0035&model=guicheti

(19)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade”, (COM(2002) 17 def. – 2001/0021 (COD)), CES 868/2002, PB C 241 van 7 oktober 2002, blz. 37-45.

(20)  DG Landbouw: „Economic impacts of genetically modified crops on the agrifood sector” (2000).

http://europa.eu.int/comm/agriculture/publi/gmo/fullrep/index.htm

(21)  Opinion of the Scientific Committee on Plants concerning the adventitious presence of GM seeds in conventional seeds.

http://europa.eu.int/comm/food/fs/sc/scp/out93_gmo_en.pdf

(22)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, PB L 206 van 22 juli 1992, blz. 0007 – 0050.

http://europa.eu.int/smartapi/cgi/sga_doc?smartapi!celexapi!prod!CELEXnumdoc&lg=NL&numdoc=31992L0043&model=guicheti

(23)  Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, PB L 103 van 25 april 1979, blz. 0001 – 0018.

http://europa.eu.int/smartapi/cgi/sga_doc?smartapi!celexapi!prod!CELEXnumdoc&lg=NL&numdoc=31979L0409&model=guicheti


BIJLAGE

bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

De onderstaande wijzigingsvoorstellen zijn verworpen, maar hebben ten minste een kwart van de uitgebrachte stemmen behaald:

Par. 3.5.10

Schrappen.

Motivering

Ervan uitgaande dat er bij het vaststellen van drempels voor uitgangsmateriaal rekening wordt gehouden met uitkruising van belendende percelen en ervan uitgaande dat bij de coëxistentievoorschriften er rekening wordt gehouden met onbedoelde contaminatie is de vrees die in deze paragraaf wordt geuit onterecht.

Stemuitslag

Vóór: 25

Tegen: 55

Onthoudingen: 10

Par. 4.2.1

Schrappen.

Motivering

Bij de toelating van ggo's tot de markt wordt naar alle aspecten gekeken die negatief kunnen uitwerken op de menselijke en dierlijke gezondheid en de effecten op het milieu. Er is geen enkele aanleiding om ook hier weer een beroep te doen op het voorzorgbeginsel. 100 percent zekerheid over de veiligheid kan immers nooit gegarandeerd worden en is ook weinig realistisch.

Stemuitslag

Vóór: 22

Tegen: 60

Onthoudingen: 5


Top