EUR-Lex Acesso ao direito da União Europeia

Voltar à página inicial do EUR-Lex

Este documento é um excerto do sítio EUR-Lex

Documento 52003AE0925

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles van diervoeders en levensmiddelen" (COM(2003) 52 def. — 2003/0030 (COD))

PB C 234 van 30.9.2003, p. 25—29 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52003AE0925

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles van diervoeders en levensmiddelen" (COM(2003) 52 def. — 2003/0030 (COD))

Publicatieblad Nr. C 234 van 30/09/2003 blz. 0025 - 0029


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles van diervoeders en levensmiddelen"

(COM(2003) 52 def. - 2003/0030 (COD))

(2003/C 234/08)

De Raad heeft op 28 februari 2003 besloten, overeenkomstig de artikelen 37, 95 en 152 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die belast was met de voorbereidende werkzaamheden, heeft haar advies op 27 juni 2003 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Chiriaco.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 401e zitting op 16 en 17 juli 2003 (vergadering van 16 juli) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Uit het door de Commissie in 2000 gepubliceerde Witboek over voedselveiligheid(1) komt naar voren dat onder meer de ontoereikendheid van, alsook de tegenstrijdigheden en lacunes in de vigerende Europese wetgeving oorzaak waren van de in de laatste decennia herhaaldelijk voorkomende voedselschandalen. Met name werd gewezen op de beperkingen van die wetgeving als gevolg van het sectorale karakter ervan en de grote verschillen tussen de lidstaten in de toepassing van de voorschriften en de organisatie van de controlesystemen.

1.2. "Voedselveiligheid" en "een geïntegreerde aanpak" zijn gekozen als leidende beginselen voor de nieuwe wetgeving die de EU, overeenkomstig dat Witboek, terzake voorbereidt.

1.3. Verordening (EG) nr. 178/2002, waarbij de algemene beginselen en vereisten voor de levensmiddelenwetgeving zijn vastgelegd, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is ingesteld en de procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden zijn uitgewerkt(2), is het fundamentele uitgangspunt voor dit voorstel. Daarnaast heeft dit voorstel raakvlakken met het voorstel voor een verordening inzake voedselhygiëne(3), dat binnenkort zal worden goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad, en het voorstel voor een verordening houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, dat de Commissie op 11 juli 2002 heeft goedgekeurd(4). Dit pakket wordt nu aangevuld met het nieuwe voorstel inzake diervoederhygiëne, waarover het EESC binnenkort een advies zal uitbrengen(5).

1.4. In het onderhavige voorstel wordt het leidende beginsel (prioriteit van voedselveiligheid) vertaald in een omvattende en geïntegreerde aanpak van de controles op het productiesysteem voor diervoeders en levensmiddelen. Het productieproces wordt in zijn geheel beschouwd, hetzij als keten, hetzij via de verschillende onderdelen die betrokken zijn bij de samenstelling van het product (diervoeders, additieven, levensmiddelen), waarbij gestreefd wordt naar een controle op de gehele productiecyclus, van boer, kweker of visser tot bord.

1.5. In het voorstel wordt verder met klem gewezen op de verantwoordelijkheid van de lidstaten die er met behulp van een adequaat controlesysteem op moeten toezien dat de communautaire wetgeving door de betrokkenen naar behoren wordt toegepast. Daarnaast worden daarin ook de methoden en termijnen aangegeven aan de hand waarvan de diensten van de Commissie, met inspecties en audits, het vermogen van de lidstaten om zich van die taak te kwijten, controleren en beoordelen.

1.6. Daarbij moet vermeld worden dat het controlesysteem en de bijkomende werkzaamheden al geleidelijk worden aangepast aan de aan voedselveiligheid verleende prioriteit. In enkele lidstaten zijn immers reeds nieuwe institutionele en procedurele oplossingen ingevoerd en/of agentschappen opgericht, terwijl op Europees niveau de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid in het leven is geroepen. Dat neemt niet weg dat de bevoegdheden en kenmerken van de nationale agentschappen verschillen vertonen, terwijl de Europese Autoriteit uitsluitend wetenschappelijk advies verstrekt bij risicobeoordeling en het publiek voorlicht, en dus geen monitoring- of controletaken heeft. Die laatste blijven voorbehouden aan de diensten van de Commissie, met name aan het Voedsel- en Veterinair Bureau.

1.7. Uitgaande van de grondbeginselen van Verordening (EG) nr. 178/2002 voorziet de nieuwe strategie erin dat de Commissie communautaire richtsnoeren formuleert voor de organisatie van controlesystemen en in elke lidstaat audits uitvoert om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van die systemen te controleren, alsook de samenhang daarvan met de nationale controlemaatregelen.

1.8. Elke lidstaat dient binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening een eigen plan voor controle en integrale interventie te formuleren, met meerjarige extrapolaties. Tot slot moeten alle lidstaten elk jaar een verslag voorleggen over de verrichte controles en de bereikte resultaten. Al die verslagen van de lidstaten samen vormen de basis voor het jaarverslag dat de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad zal aanbieden.

1.9. Wil dit controlesysteem doeltreffend zijn, dan moet het niet alleen toegepast worden in de huidige en nieuwe lidstaten (die volwaardig lid zullen zijn op het tijdstip waarop de verordening in werking treedt), maar ook op goederen die worden ingevoerd uit de landen waarmee de EU bilaterale overeenkomsten op veterinair en fytosanitair gebied of bijzondere overeenkomsten (Noorwegen, IJsland en de Fær Øer-eilanden) heeft gesloten, en eventueel nog uit andere landen. De harmonisatie van de controles heeft dus zowel een Europese als een internationale dimensie.

1.10. Terwijl met landen waarmee de EU bilaterale overeenkomsten op veterinair en fytosanitair gebied heeft gesloten afspraken zijn gemaakt om een gelijkwaardig niveau van consumentenbescherming en diergezondheid te bieden, denkt de Commissie voor de minder ontwikkelde landen aan een bijzondere behandeling. Daarvoor kunnen geen afwijkingen worden toegestaan, maar kunnen wel maatregelen worden genomen voor assistentie bij de uitvoering van hun controleprogramma's, opleidingsacties en eventueel de zending van EU-deskundigen ter plekke.

1.11. Het voorstel bevat een reeks initiatieven ter verbetering van de mate waarin de voedselveiligheid wordt gecontroleerd: voor de uitvoering van deze initiatieven is een aanzienlijke verhoging van de financiële middelen nodig, van 3 tot 16 miljoen EUR.

1.12. Overtredingen worden met sancties bestraft, die "doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend" moeten zijn en uitgaan van een minimumniveau van veiligheid. In geval van ernstige overtreding (in bijlage VI gedefinieerd als strafrechtelijke overtredingen indien zij bewust of door grove nalatigheid geschieden) kunnen strafrechtelijke maatregelen worden genomen (artikel 55).

1.13. Bij grove tekortkomingen van een lidstaat (bv. doordat wordt gewerkt met een ondoeltreffend of inadequaat controlesysteem) wordt de beschermingsmaatregel van Verordening (EG) nr. 178/2002 verscherpt toegepast: zo kunnen er eventueel voorzorgsmaatregelen worden genomen, zoals de opschorting van de handel in bepaalde producten.

1.14. Tot slot dient erop gewezen te worden dat het controlesysteem zal worden ingevoerd in het Europa van de 25: de verordening zal dus ook voor de tien nieuwe lidstaten gelden. Derhalve zijn forse harmonisatie-inspanningen vereist om het vrije verkeer op de interne markt te garanderen zonder dat de voedselveiligheid in het gedrang komt.

1.15. Het EESC is in dit verband op de hoogte van de lopende inspectiewerkzaamheden door Europese en nationale experts, zowel van de lidstaten als van de kandidaat-lidstaten, met als doel een volledige inventarisatie van de situatie te maken, zodat kan worden uitgemaakt welke maatregelen het meest aangewezen zijn.

2. Algemene opmerkingen

2.1. Het EESC stemt in met de aanpak van het voorstel, die adequaat lijkt voor wat betreft de omvang van de interne markt en de noodzaak om te komen tot een betere planning en harmonisatie van de controlesystemen in de Gemeenschap, in het belang van consumentenbescherming.

2.2. Met de prioriteit die aan voedselveiligheid en de geïntegreerde aanpak wordt gegeven, wordt tegemoet gekomen aan de wens om het door de diverse voedselschandalen aan het wankelen gebrachte vertrouwen van de burger te herstellen en te vergroten. Hiertoe is het van essentieel belang dat er een concrete en permanente werkrelatie komt met de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid om, op grond van een risicobeoordeling, de prioriteiten voor controles uit te stippelen; tevens is het van belang de operationele en coördinerende capaciteit van het Europese Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) te consolideren. Van fundamenteel belang is verder een transparante, op het partnerschapsbeginsel gebaseerde benadering, om de informatie over te brengen aan de consumenten.

2.2.1. Terwijl de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid binnenkort van start gaat en in het eerste halfjaar van 2003 volledig op koers zal komen te liggen, is er bij het Voedsel- en Veterinair Bureau nog steeds behoefte aan adequate middelen om de impact van zijn activiteiten te vergroten, zoals het EESC al meerdere malen heeft benadrukt. Het EESC wijst tevens op de noodzaak om te zorgen voor een sterke synergie en veel communicatie tussen de communautaire organen en de bevoegde nationale autoriteiten.

2.3. Prijzenswaardig in dit voorstel zijn met name enkele aspecten die vernieuwend zijn of, in vergelijking met vroeger, meer impact hebben:

a) een betere omschrijving van de verantwoordelijkheid van de EU-lidstaten wat betreft hun directe bevoegdheden als "controleur" - of als "houder van controlebevoegdheid" of als "hoeder van de gezondheid van de burger" -, met inachtneming van het beginsel van de verantwoordelijkheid van de exploitant, zoals dat ondubbelzinnig in de verordeningen inzake hygiëne is vastgelegd;

b) de eigen verantwoordelijkheid van de exploitant en de importeur als middel om de controle-activiteit te vereenvoudigen, nl. door te bevorderen dat deze daadwerkelijk "zelfcontrole" uitoefent op de naleving van de hygiëne- en veiligheidsvoorschriften, met bijbehorende sancties in geval van niet-naleving, alsook met stimulansen als de vrijwillige certificatieprocedures de taken van de bevoegde overheden verlichten;

c) de opleiding van de controleurs (een beginsel dat bepalend zou moeten zijn voor de vormgeving van de gehele nieuwe levensmiddelenwetgeving, en niet alleen van die wetgeving);

d) inhoudelijke gelijkheid van taken, beginselen en getroffen maatregelen;

e) invoering van het beginsel van "ondersteunende controle" ten behoeve van de controlebevoegdheden van de lidstaten en van de praktische uitvoerbaarheid van de door hen voorgelegde plannen; door deze methode toe te passen, wordt het subsidiariteitsbeginsel gemakkelijker te accepteren, omdat de lidstaten hierdoor wezenlijke "vormende" steun wordt verleend;

f) optimalisering van het bestaande controlesysteem en harmonisatie van de nationale systemen;

g) omschrijving van de taak van inspecteurs (die deze feitelijk al vervullen, maar zonder dat daar officiële erkenning aan is gegeven) en vastlegging van de opleidingsprofielen in bijlage II;

h) bepaling van de hoeveelheid middelen die nodig zijn en vaststelling van de communautaire begrotingslijnen en de bronnen van financiering (financieel memorandum en artt. 26-29);

i) beginsel van programmering aan de hand van meerjarige nationale controleprogramma's en de jaarverslagen (Titel V, artt. 42-44);

j) uniforme definitie van strafrechtelijk te vervolgen overtredingen (bijlage VI), op grond van de vaststelling (overweging 44) dat de huidige sanctiesystemen (van overwegend administratieve aard) niet altijd doeltreffend zijn gebleken om de naleving van de voorschriften te waarborgen.

2.4. Hoeveel inspanningen nodig zijn om de bestaande nationale controlesystemen aan de nieuwe taakstelling aan te passen, hangt af van de doeltreffendheid en operationele middelen van die systemen, van de functionering van een goed partnerschapssysteem met de actoren uit de sector, alsook van de meer of minder geïntegreerde benadering die in die systemen wordt gevolgd (in sommige lidstaten zijn de controlebevoegdheden in handen van meerdere autoriteiten, die hun werkzaamheden niet altijd even goed onderling coördineren). Derhalve is het van groot belang te bepalen dat er een preliminaire audit moet worden uitgevoerd om, samen met de lidstaten, de huidige controlesystemen onder de loep te nemen, zodat zo snel mogelijk kan worden uitgemaakt welke aanpassingen nodig zijn.

2.5. Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de situatie in de nieuwe lidstaten, die hun systemen aan het acquis communautaire hebben moeten aanpassen, en daarvoor moeten adequate middelen worden uitgetrokken. Naar aanleiding van de monitoring in deze staten, dringt het EESC er bij de Commissie op aan de tekortkomingen van het controlesysteem aan te wijzen waarvoor bijzondere maatregelen nodig zijn, met name op het stuk van middelen en opleiding van het personeel, het aantal laboratoria en de toestand waarin zij verkeren, het niveau van hun uitrusting, enz.

2.5.1. Ook dienen specifieke maatregelen te worden genomen voor kleine ondernemingen die actief zijn op lokaal en ambachtelijk niveau, om hun conformiteit met de normen te bevorderen.

2.6. Wat crisisbeheer en rampenplannen betreft (artikel 13), is er gezien de recente crises een aanpassing nodig van de praktische interventiemogelijkheden. Bovendien dient bij de wijze waarop de controles, met name op diervoeders, worden uitgevoerd, ook rekening te worden gehouden met calamiteiten. Het is immers bekend dat levensmiddelen bij rampen als brand, overstroming, vulkaanuitbarstingen of aardbevingen, vergaande veranderingen kunnen ondergaan. Daarbij gaat het om gebeurtenissen die voor complicaties zorgen die voornamelijk verband houden met de aard van de daardoor veroorzaakte noodtoestand. Het is dus heel goed mogelijk dat dergelijke gebeurtenissen zelfs ontsnappen aan de meest elementaire normen voor de bescherming van levensmiddelen.

2.7. Wat de controles op de invoer uit derde landen betreft (Titel II, hoofdstuk V), dient de internationale samenwerking te worden versterkt in het kader van de Codex Alimentarius en de SPS-code (WTO) en onderscheid te worden gemaakt tussen derde landen op grond van hun ontwikkelingsniveau. Hierbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan technische en wetenschappelijke ondersteuning van de armste ontwikkelingslanden om de naleving van de communautaire normen te vergemakkelijken en te vermijden dat er nieuwe belemmeringen worden opgeworpen. De in punt 34 van de inleiding opgenomen en vervolgens in de artikelen toegelichte bepalingen zijn van belang om de invoer van besmette grondstoffen te voorkomen en de Europese consumenten voedselveiligheid te garanderen. Hierbij dient echter voor ogen te worden gehouden dat in deze landen, vooral voor granen, veevoer en veeteeltproducten, het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunstmest, anabolen, enz. vaak niet beheerst wordt en dat er technisch-wetenschappelijke steun vereist is bij de uitvoering van de controles.

2.7.1. Er zijn ook gevallen van besmetting als gevolg van opeenvolgende illegale bewerkingen ("versneden" veevoer), die buiten het land van herkomst plaatsvonden. Als bij controle op de plaats van bestemming blijkt dat een lading niet voldoet aan de hygiëne- en gezondheidsvoorschriften van de EU en dit aanleiding geeft tot de betwisting daarvan, dan kan dit voor het land dat het product levert, ernstige schade opleveren.

2.7.2. Daarom moeten er, in samenwerking met de ontwikkelingslanden, structuren ter ondersteuning of begeleiding in het leven worden geroepen om op de plaats van herkomst al te kunnen controleren of een verzending conform is en om eventueel nuttige procedures en oplossingen aan de hand te doen met het oog op de verbetering van de gebrekkige plaatselijke productiestructuren. Verder dienen er controles te worden ingevoerd, waarbij de verantwoordelijkheden van de diverse betrokkenen, inclusief de importeurs, precies zijn afgebakend.

2.8. Volgens het EESC dient er een positieve wisselwerking te zijn tussen het controlesysteem van de overheid en de systemen voor kwaliteitscertificering, voedselveiligheid en traceerbaarheid die de actoren in de sector vrijwillig toepassen; dit betekent dat multidisciplinaire opleiding inzake voedselveiligheid en kwaliteit niet alleen de controleurs betreft (artikel 51 en bijlage 2), maar alle actoren in de sector: niet alleen de exploitanten, maar ook het personeel in fabrieken en pakhuizen en de medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het vervoer, zoals valt af te leiden uit de voorgestelde regelgeving in de hygiëne. Een preventieve aanpak en het verantwoordelijk stellen van de betrokkenen zijn essentieel voor een doeltreffender controlesysteem van de overheid, omdat de kosten ervan zo worden teruggedrongen en de bevoegde autoriteiten dan de gelegenheid krijgen om zich op de belangrijkste risico's te richten.

2.8.1. Om de consumenten beter te beschermen, dient de synergie te worden gestimuleerd tussen de controlesystemen van de overheid en de door betrokkenen in de voedingssector toegepaste procedures voor zelfcontrole en traceerbaarheid, die bij voorkeur dienen te worden gecombineerd met vrijwillige systemen voor certificering. In enkele lidstaten vinden momenteel interessante experimenten plaats, die verder kunnen worden benut (benchmarking), die tot doel hebben om sectorovereenkomsten (traceerbaarheid) over voedselveiligheid en -kwaliteit te sluiten(6). Het spreekt echter voor zich dat dergelijke vrijwillige nationale systemen niet het beginsel van "wederzijdse erkenning" kennen, dat wel voor controle door de overheid geldt. Dit is een probleem dat moet worden aangepakt wil men de criteria op Europees niveau harmoniseren, zodat deze mechanismen ook vruchten afwerpen voor consumenten uit andere lidstaten.

2.8.2. Sociale en beroepsorganisaties in de sector en verenigingen van consumenten kunnen een zinvolle bijdrage leveren aan de opleiding van exploitanten en de verspreiding van informatie over het vigerende controlesysteem. Fundamenteel is in dit verband dat de mechanismen transparant zijn, en dat alle actoren in de sector betrokken worden bij de dialoog en de partnerschappen.

2.9. Er kan een zinvolle synergiewerking tot stand worden gebracht door bij de herziening van het GLB criteria voor voedselveiligheid en -kwaliteit in te voeren, ook al wordt in de voorgestelde verordening voor het toezicht op de GMO's verwezen naar het specifieke controlesysteem waarvan de doeltreffendheid niet meer bewezen behoeft te worden. Het EESC merkt inderdaad op dat de "voorwaarden" die zijn opgenomen in het voorstel voor een verordening met betrekking tot de verstrekking van rechtstreekse steun in het kader van het GLB(7), een preventieve werking moeten hebben en de ex-post controles moeten vereenvoudigen. Volgens die voorwaarden moet een bedrijf om in aanmerking te komen voor die steun, voldoen aan de belangrijkste voorschriften m.b.t. volksgezondheid, gezondheid van dieren en planten, en dierenwelzijn, waarbij gebruik wordt gemaakt van ad-hocbedrijfsadvisering. Het EESC beveelt in zijn advies aan de bedrijfsadviseringssystemen een vrijwillig karakter te geven, en dat de systemen erop gericht moeten zijn "de bedrijven over wetgeving te informeren en hun economische, ecologische en sociale situatie te verbeteren", door geschikte stimuleringsregelingen te creëren(8). Om een zinvolle synergiewerking tot stand te brengen zullen er vormen van communicatie en samenwerking tussen de verschillende autoriteiten en actoren moeten komen.

2.10. Het EESC stemt in met de opmerkingen van de Commissie over de coördinatieprocedures als verschillende diensten bij de controles betrokken zijn, met name als er sprake is van delegatie van bevoegdheden (overwegingen 15 en 16 en artikel 5). Ook gaat het akkoord met de harmonisatiebepalingen voor referentielaboratoria, vooral wanneer de controles worden overgedragen aan niet-gouvernementele organen (overwegingen 17-21), die over de nodige accreditaties moeten beschikken en wier handelingen moeten worden gemonitord.

2.10.1. Het is van fundamenteel belang om op communautair niveau te komen tot een harmonisatie van de voorwaarden en regels die de erkende controleorganen hanteren, alsook tot een standaardisatie van de methoden en frequentie van monsterneming en analyse. De werkzaamheden van de communautaire referentielaboratoria en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek dienen dus te worden uitgebreid, waarvoor in het zesde kaderprogramma meer middelen moeten worden uitgetrokken.

2.11. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de administratieve bijstand en samenwerking tussen de lidstaten (Titel IV), zeker met het oog op de overstap naar het Europa van de 25, waarbij de uitwisseling van ervaring en "best practices" tussen controlepersoneel een grotere rol dient te gaan spelen: het voorstel is dan ook niet zozeer gericht op een getalsmatige versterking van de Europese centrale structuur van het Voedsel- en Veterinair Bureau als wel op een consolidatie van het vermogen om binnen een netwerk te opereren, waarbij de praktijk van de controles wordt gecoördineerd en geharmoniseerd.

2.12. Wat de financiering van de officiële controles betreft, volgens het subsidiariteitsbeginsel, moet worden gewaakt voor concurrentievervalsing door algemene principes vast te stellen, vooral met betrekking tot de kosten van de inspecties die door de exploitanten moeten worden betaald. De bepalingen in artikel 28 m.b.t. de vergoedingen zijn tamelijk algemeen geformuleerd: het EESC dringt er derhalve op aan de vergoedingssystemen in de lidstaten te monitoren om hun compatibiliteit te beoordelen en nauwkeurigere instrumenten aan te wijzen voor een harmonisatie. Ook moet worden gekeken naar de uiteenlopende lasten voor de verschillende actoren in de sector - van de primaire productie tot de uiteindelijke distributie - om vormen van discriminatie te voorkomen. Het spreekt echter vanzelf dat de kosten van de controles, indien de voorschriften aantoonbaar niet zijn nageleefd, voornamelijk voor rekening dienen te komen van de verantwoordelijken, terwijl ook kan worden gedacht aan toeslagen voor lovenswaardige initiatieven voor vrijwillige conformiteitscertifering.

2.13. Voor het opzetten van lokale systemen voor overheidscontroles is het wenselijk dat er in de regio's voor de lokale diensten referentielaboratoria worden aangewezen, die in de startfase worden gefinancierd met zowel communautaire als nationale middelen.

2.14. Het EESC neemt kennis van de intrekking van een reeks richtlijnen (art. 61), omdat zij door onderhavige verordening worden vervangen of aangevuld. Het dringt er echter op aan dat goed wordt gekeken of de bepalingen wel overeenstemmen, vooral met die van Richtlijn 96/43/EG inzake de financiering van veterinaire controles, om concurrentiedistorsies als gevolg van een al te gedifferentieerde toepassing in de lidstaten te voorkomen.

3. Conclusies

3.1. Het EESC stemt in met de geïntegreerde aanpak van de Commissie en acht het voorstel een nuttige bijdrage tot de verwezenlijking van het beginsel dat de voedselveiligheid prioriteit krijgt in het systeem van officiële controles van diervoeders en levensmiddelen.

3.2. Om het succes van deze geïntegreerde aanpak te waarborgen acht het Comité het noodzakelijk een sterk partnerschap te bevorderen tussen de verschillende actoren in de sector, gebaseerd op wederzijds vertrouwen en transparantie, waarbij er evenwicht moet zijn tussen regelingen voor officiële controle en regelingen voor zelfcontrole, en waarbij producenten zelf verantwoordelijk zijn en vrijwillig overgaan tot certificering.

3.3. Het EESC is van mening dat de voedselveiligheid in de Europese Unie niet kan worden gegarandeerd indien de samenwerking met derde landen niet wordt bevorderd en versterkt via specifieke overeenkomsten en maatregelen, waarbij onderscheid dient te worden gemaakt op grond van hun ontwikkelingsniveau. Hetzelfde geldt voor de internationale samenwerking in het kader van de Codex Alimentarius, waarbij de rol van de Unie moet worden versterkt, en de SPS-code (WTO).

3.4. Het EESC beveelt aan bijzondere aandacht te besteden aan de harmonisatie van de controles in de kandidaat-lidstaten, en dringt erop aan actie te ondernemen op het gebied van opleiding en voorlichting, niet alleen voor controleurs maar ook voor de andere actoren in de sector en het grote publiek.

Brussel, 16 juli 2003.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. Briesch

(1) COM(1999) 719 def., EESC-advies in PB C 204 van 18.7.2000.

(2) PB L 31 van 1.2.2002.

(3) EESC-advies in PB C 155 van 29.5.2001.

(4) COM(2002) 377 def., PB C 262 van 29.10.2002, PB C 95 van 23.4.2003.

(5) COM(2003) 180 def.

(6) Ter illustratie: het nationale pact voor voedselveiligheid en -kwaliteit, waarover onderhandeld is binnen de NREA (nationale raad voor economie en arbeid), dat op 8 juli 2002 ondertekend is door landbouw-, werknemers-, werkgevers- en handelsorganisaties en door het ministerie van land en -bosbouw.

(7) COM(2003) 23 def. - 2003/0006.

(8) COM(2003) 23 def. - 2003/0006, paragraaf 4.3.2.

Início