Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000IE0586

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De rol van de plattelandsvrouw in verband met de duurzame ontwikkeling van de landbouw in de EU"

PB C 204 van 18.7.2000, p. 29–34 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52000IE0586

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De rol van de plattelandsvrouw in verband met de duurzame ontwikkeling van de landbouw in de EU"

Publicatieblad Nr. C 204 van 18/07/2000 blz. 0029 - 0034


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De rol van de plattelandsvrouw in verband met de duurzame ontwikkeling van de landbouw in de EU"

(2000/C 204/07)

Op 21 oktober 1999 heeft het Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 23, lid 3 van zijn reglement van orde besloten een op te stellen over het volgende onderwerp: "De rol van de plattelandsvrouw in verband met de duurzame ontwikkeling van de landbouw in de EU".

De afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 10 mei 2000 goedgekeurd (rapporteur: mevrouw Borrego Izquierdo, en mevrouw Sánchez Miguel krachtens het afdelingsbesluit van 19 april 2000).

Tijdens zijn zitting van 24 en 25 mei 2000 (vergadering van 24 mei 2000) heeft het Comité met 109 stemmen vóór en één stem tegen, bij twee onthoudingen, het volgende advies goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Op internationaal, Europees en nationaal niveau werd en wordt gestreefd naar gelijke rechten en kansen voor mannen en vrouwen. Deze doelstelling is in 1946 voor het eerst schriftelijk erkend in het Handvest van de Verenigde Naties. Sindsdien is met talrijke acties, politieke maatregelen en regels beoogd gelijke kansen voor mannen en vrouwen te creëren, zoals in het Verdrag van Rome van 1957(1) en het meer recente Verdrag van Amsterdam uit 1997 tot wijziging van het EU- en EG-Verdrag, en de verschillende programma's ter bevordering van gelijke kansen en gelijke behandeling(2).

1.2. De Europese Unie beschikt over instrumenten ter versterking van de rol van de plattelandsvrouw, maar tot na de goedkeuring van Agenda 2000 werden deze in de praktijk niet ten volle benut. Dit zijn bijvoorbeeld het beleid voor plattelandsontwikkeling uit het landbouwhoofdstuk van Agenda 2000, de hervorming van het GLB waartoe tijdens de Europese Raad van Berlijn op 24 en 25 maart 1999 is besloten(3), Verordening (EG) nr. 1257/99 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen.

2. Doel van het advies

2.1. Uit onderhavig advies zou een duidelijker beeld naar voren moeten komen van de situatie en rol van vrouwen in Europese plattelandsgebieden. Tot nu toe is in de strategieën voor plattelandsontwikkeling namelijk nauwelijks aandacht besteed aan de gevolgen van diversifiëring voor het aanbod aan arbeidsplaatsen voor plattelandsvrouwen, noch aan de verschillende behoeften op het terrein van werkgelegenheid en opleiding voor vrouwen.

2.2. Aangezien actuele (voornamelijk statistische) gegevens niet voorhanden zijn, wordt uitgegaan van de situatie van plattelandsvrouwen, hun werkelijke behoeften en wensen, met een tweeledig doel: het belichten van de ervaringen van vrouwen in Europese plattelandsgebieden op het gebied van opleiding en hun integratie in het plattelandsleven, evenals van de belemmeringen die zij ondervinden voor het verrichten van betaalde arbeid en het deelnemen aan de arbeidsmarkt.

2.3. Voorts is het de bedoeling gepaste oplossingen uit te werken ter erkenning van de belangrijke rol die vrouwen spelen bij de duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden, en te onderzoeken hoe hun positie op de arbeidsmarkt en in politiek, economisch en maatschappelijk opzicht kan worden verbeterd.

3. Plattelandsvrouw en plattelandsontwikkeling in de Europese Unie

3.1. De vrouw als sleutelfiguur in plattelandsontwikkeling

3.1.1. De beschikbare gegevens over plattelandsvrouwen hebben enerzijds betrekking op hun rol in de landbouw en anderzijds op hun rol bij de zorg voor hun kinderen, maar het begrip "plattelandsvrouw" staat niet gelijk aan "landbouwster". Een aanzienlijk percentage van de vrouwen die in landbouwgebieden wonen en werken, behoort weliswaar tot deze groep, maar dit advies reikt verder en spitst zich toe op de problematiek van de geïntegreerde ontwikkeling en diversifiëring van plattelandsgebieden.

3.1.2. Het begrip "landbouwster" omvat alle in de landbouw werkzame vrouwen, of zij nu bedrijfseigenaar zijn, mede-eigenaar of echtgenote van een landbouwer die voltijds of deeltijds in het bedrijf werkt. Uit recente statistische gegevens blijkt dat een derde van de landbouwberoepsbevolking vrouw is, terwijl van deze 34 % slechts 10 % eigenaar van een landbouwbedrijf is. Het aandeel van vrouwen die een landbouwbedrijf leiden verschilt echter van lidstaat tot lidstaat. Er kunnen twee groepen landen worden onderscheiden: landen met een structurele achterstand, waar het gemiddelde aantal bedrijfseigenaressen hoger is, en landen waar een zeer gespecialiseerde en intensieve landbouw wordt bedreven en dit gemiddelde doorgaans lager ligt.

3.1.3. In de nieuwe Verordening (EG) nr. 1257/99 inzake plattelandsontwikkeling zijn de tijdens de Conferentie van Cork (1996) vastgelegde beginselen grotendeels overgenomen, waaronder de noodzaak van een duurzaam beleid voor plattelandsontwikkeling, een multidisciplinaire en multisectorale strategie (en dus een geïntegreerde benadering met gediversifieerde oplossingen), het waarborgen van een verantwoord gebruik van de natuurlijke hulpbronnen, en meer subsidiariteit en participatie door de lokale overheden meer bij het beleid te betrekken.

3.1.4. De plattelandsvrouw kan een essentiële bijdrage leveren aan de maatregelen uit artikel 33(4) van bovengenoemde verordening, het landbouw- en milieubeleid, Agenda 2000 en de recente hervorming van het GLB.

3.1.5. Gezien de diversiteit van de Europese landbouwgebieden dient het beleid inzake plattelandsontwikkeling te voldoen aan het subsidiariteits- en het complementariteitsbeginsel, gebaseerd op samenwerking tussen alle betrokken niveaus: lokaal, regionaal, nationaal en Europees.

3.1.6. Er zij gewezen op het multifunctionele karakter van de landbouw, dat ook in de Verklaring van de Europese Top van Luxemburg (12 en 13 december 1997) wordt onderstreept.

3.1.7. De EU heeft de taak, via een geïntegreerde benadering, een multifunctionele landbouw te ontwikkelen die stimulerend inwerkt op de plattelandsgebieden en de bewoners daarvan. Niet alle landelijke gebieden beschikken in dit proces, waarbij de lokale hulpbronnen worden ingezet, echter over dezelfde ontwikkelingskansen. Iedere regio heeft een eigen karakter en specifieke kenmerken die als uitgangspunt moeten dienen voor lokale projecten(5).

3.1.8. Multifunctionaliteit is een verschijnsel dat inherent is aan het platteland. Zonder schromen moeten wij erkennen dat het zaak is landbouwbeleid en plattelandsontwikkeling te bundelen, als aspecten van één ondeelbaar geheel, want de landbouw mag dan nog steeds de ruggengraat van het platteland vormen, in een min of meer nabije toekomst kan de situatie totaal veranderen, vooral in de structureel zwakste gebieden. Alleen bedrijven die erin slagen herstructureringen door te voeren, hun activiteiten te diversifiëren, een sterke bedrijfsstructuur te creëren en in te spelen op de behoeften van de bevolking, zullen zich staande kunnen houden. Vrouwen hebben hierbij een bijzonder belangrijke rol te vervullen omdat zij de hoeksteen vormen van een duurzame bevolkingssamenstelling.

3.2. Veranderingen in landelijk Europa

3.2.1. Het platteland ondergaat ingrijpende veranderingen die diepe structurele sporen nalaten: daling van het aantal landbouwers, vergrijzing en ontvolking, maar ook verlies van de culturele identiteit.

3.2.2. De afgelopen jaren zijn de infrastructuur en voorzieningen in landelijke gebieden weliswaar verbeterd, maar de bevolking blijft wegtrekken uit gebieden waar het aantal inwoners toch al gering was, waar nog bij komt dat juist de jongste en meest dynamische bevolkingsgroepen het moeilijkst zijn vast te houden.

3.2.3. Oorzaken van deze ontwikkeling zijn onder meer de verslechterde inkomens- en arbeidsperspectieven, het feit dat diensten en voorzieningen op het gebied van onderwijs, gezondheid, cultuur en ontspanning slecht toegankelijk zijn, het geringe sociale prestige van landbouwactiviteiten en het leven op het platteland, en daarnaast sociale problemen waarmee veel vrouwen te maken hebben.

3.2.4. Ook in plattelandsgebieden verrichten vrouwen steeds vaker betaalde arbeid, en steeds vaker gaan initiatieven tot vernieuwing van vrouwen uit. Aan hun rol in sociaal-economische vooruitgang kan dan ook niet meer worden voorbijgegaan, en alle maatregelen die tot doel hebben achtergestelde gebieden nieuw leven in te blazen en lokale ontwikkeling te bevorderen moeten zodanig worden opgezet dat meer vrouwen in deze gebieden blijven of er terugkeren.

4. Onderwijs en opleiding

4.1. Een belangrijke ontwikkelingsfactor is algemeen onderwijs en beroepsopleiding van inwoners van landelijke gebieden. Beide elementen worden dan ook beschouwd als een der voornaamste pijlers van de toekomstige ontwikkeling van de Europese Unie. Zo heeft de Raad van de Europese Unie in het Witboek inzake het Europese sociaal beleid erkend dat investeren in onderwijs en opleiding een conditio sine qua non is voor het concurrentievermogen van de EU en voor de sociale samenhang.

4.2. Het belang van opleiding als ontwikkelingsfactor in alle sectoren van de economie wordt weliswaar algemeen erkend, maar in landelijke gebieden wordt hieraan de hoogste prioriteit toegekend, aangezien opleiding daar de basis vormt voor hun toekomstige ontwikkeling zowel in het licht van de veranderingen die deze gebieden ondergaan als gezien de specifieke sociaal-economische situatie.

4.3. Zoals reeds gesteld in het informatief rapport "De rol van vrouwen in de economie en het maatschappelijk leven, en met name hun deelname aan het arbeidsproces" moeten "beroepsopleiding en beroepskeuzevoorlichting (...) zijn afgestemd op de specifieke behoeften van vrouwen en mannen en zijn geconstrueerd rond de op het grondgebied aanwezige, voldoende ontwikkelde structuren. Scholing van vrouwen moet verder gaan dan alleen het aanleren van vaardigheden die het meest rechtstreeks verband houden met de voor het uitoefenen van een beroep benodigde vorming, maar dient ook steeds te beantwoorden aan doelstellingen van algemene en basisvorming. Op die manier kunnen enerzijds eventuele hiaten in het algemeen onderwijs worden opgevuld (functioneel analfabetisme) en kan er anderzijds voor worden gezorgd dat vrouwen niet alleen het voor een baan benodigde aanpassingsvermogen wordt bijgebracht, maar ook dat zij steeds meer bewust worden gemaakt van hun (potentiële) capaciteiten, ...".

4.4. Als gevolg van het tweeledige onderwijssysteem dat in een aantal lidstaten bestaat, doet zich het grote probleem voor dat vrouwen die in plattelandsgebieden wonen (voornamelijk vanwege hun leeftijd) geen toegang hebben tot een erkende beroepsopleiding waarmee zij een officieel diploma kunnen behalen, en zelfs vrouwen die wel een beroepsopleiding kunnen volgen, slechts bekwaamheidsgetuigschriften behalen om een arbeidsplaats te vinden, zonder dat deze vorm van opleiding officieel wordt erkend. Voorts zij gewezen op het beperkte aantal vakgebieden waarin plattelandsvrouwen een opleiding wordt geboden. Er dient dan ook te worden gezorgd voor opleiding in alle beroepen waarin vrouwen zijn ondervertegenwoordigd. Het aanbod moet worden afgestemd op de daadwerkelijke behoeften in elk gebied, en daarnaast moeten de diploma's en getuigschriften, in het kader van een uniform certificeringssysteem, ook buiten het gebied waarin zij afgegeven werden, kunnen worden erkend(6).

4.5. Er zij gewezen op de belangrijke rol die afstandsonderwijs in plattelandsgebieden kan spelen.

4.6. In de meeste delen van de wereld genieten vrouwen veel minder academisch onderwijs dan mannen, en dat geldt nog sterker voor de landelijke gebieden. Beroepsopleidingen concentreren zich in de meeste lidstaten veelal op stedelijke behoeften en sluiten dan ook minder goed aan op de opleidingsbehoeften die zich in plattelandsgebieden doen gevoelen. Er dient te worden gezorgd voor landbouwonderwijs, niet alleen voor bedrijfsopleidingen.

4.7. Communautaire programma's als Leader+(7) leveren een belangrijke bijdrage aan plattelandsontwikkeling. Doel van deze programma's is het verwerven van vaardigheden en de opleiding in innovatie en technologie, opdat de erkenning van de rol van vrouwen in de plattelandseconomie realiteit wordt(8).

4.8. Voorts moet het programma Equal genoemd worden, waarmee algemene middelen worden ingezet voor vrouwen, gehandicapten en etnische minderheden.

5. Werkgelegenheid

5.1. Het is een onbetwistbaar feit dat vrouwen in plattelandsgebieden veel vaker door werkloosheid worden getroffen dan mannen.

5.2. Het verschil in de werkgelegenheidscijfers van landelijke gebieden ten opzichte van stedelijke gebieden is niet alleen terug te voeren op het specifieke karakter van het platteland, maar heeft ook te maken met het geslacht.

5.3. Een andere reden waarom de werkgelegenheidscijfers uiteenlopen, is de leeftijd. Omdat plattelandsvrouwen doorgaans eerder gaan werken, besteden zij minder tijd aan opleiding.

5.4. Cijfers over de arbeidsparticipatie van vrouwen in de drie belangrijkste economische sectoren (landbouw, industrie en dienstverlening) tonen aan dat zij in de dienstensector oververtegenwoordigd zijn en dat plattelandstoerisme steeds meer terrein wint.

5.5. Plattelandsvrouwen oefenen voornamelijk beroepen uit waarvoor geen of weinig diploma's vereist zijn, en toetreding van deze vrouwen tot de arbeidsmarkt wordt voornamelijk bemoeilijkt door het gebrekkige arbeidsaanbod, grote afstanden en slechte vervoersverbindingen, ontoereikende ondersteunende diensten en voorzieningen, een ongelijke verdeling van de huishoudelijke taken en de zorg voor kinderen, lagere lonen dan voor mannen en culturele achtergrond.

5.6. Tijdens de buitengewone Europese Raad van Luxemburg inzake werkgelegenheid (20 en 21 november 1997)(9) is de basis gelegd voor de belangrijkste richtsnoeren voor 1998, waarbij de nadruk is gelegd op hoofdstuk IV over versterking van het gelijkekansenbeleid.

5.7. Door vrouwen opgezette landbouwcoöperaties leveren momenteel een belangrijke bijdrage aan het scheppen van werkgelegenheid en aan de economie van de productieregio's, als aanvulling op zuiver agrarische activiteiten. Het gaat hierbij om de productie en het in de handel brengen van ambachtelijke producten, waarvoor de markt momenteel veel mogelijkheden biedt, en vormen van dienstverlening die in landelijke gebieden in opkomst zijn, zoals plattelandstoerisme. Zij zijn niet overal in de EU even wijdverbreid, maar juist in de lidstaten waar het leeuwendeel van de landbouwactiviteiten in het kader van coöperaties verricht wordt, is sprake van hogere arbeidsproductiviteit en betere economische resultaten. Zij spelen dan ook duidelijk een fundamentele rol bij de agrarische ontwikkeling en vergroten de overlevingskansen van landbouwbedrijven.

6. Specifieke problemen van plattelandsvrouwen in de Europese landbouw

6.1. Bedrijfseigendom

6.1.1. Een van de problemen die zich voordoen bij het bestuderen van de landbouwsector is het feit dat de verschillende soorten "human resources" die in de landbouw van de diverse lidstaten actief zijn, moeilijk van elkaar kunnen worden onderscheiden. Om een aantal redenen kan moeilijk worden bepaald wie al dan niet kan worden beschouwd als "landbouwwerknemer": het heterogene karakter van de rol die iemand in het bedrijf speelt (eigenaar, bedrijfsleider, meewerkend gezinslid, werknemer in loondienst enz.), de aard van de betrekking (deeltijds, voornaamste activiteit, voltijds, vaste baan, tijdelijke betrekking, seizoenarbeid enz.), het ontbreken van een duidelijke scheidslijn tussen landbouwarbeid, werk in de levensmiddelensector of ambachtelijk werk, en de gebruikmaking van bijzondere socialezekerheidsregelingen als alternatieve verzekering. Voor vrouwen is dit onderscheid nog moeilijker te maken. Zij leveren van oudsher een onzichtbare bijdrage aan de landbouw, en daarnaast wordt er geen duidelijk verschil gemaakt tussen werk dat zij voor het landbouwbedrijf verrichten enerzijds en huishoudelijke taken en diverse werkzaamheden op het platteland anderzijds.

6.1.2. Voorts dient bij het bestuderen van de situatie een aantal andere belangrijke factoren in aanmerking te worden genomen:

6.1.2.1. De statistische gegevens lopen dermate uiteen dat deze vrijwel onmogelijk naast elkaar kunnen worden gelegd. Daarnaast wordt niet in alle bronnen onderscheid gemaakt naar geslacht.

6.1.2.2. Een andere factor waarvoor de door de man verrichte arbeid wordt gecamoufleerd, is de belasting. Vaak wordt de bedrijfsvoering aan de echtgenote overgedragen (doorgaans wanneer de echtgenoot niet als voornaamste activiteit in de landbouw werkzaam is) teneinde de inkomens te verdelen en zo de belastingdruk voor het gezin te verminderen.

6.1.2.3. De bijzondere socialezekerheidsregelingen voor de landbouw worden in de agrarische sector als pensioensverzekering voor vrouwen gebruikt.

6.1.3. In de EU-lidstaten zijn landbouwondernemingen normaliter familiebedrijven. Europa telt zeven miljoen landbouwbedrijven, waarvan 67 % tussen één en tien hectare beslaat, en dus familiebedrijven zijn; vijf miljoen bedrijven zijn gevestigd in de zuidelijke landen Italië, Spanje, Griekenland en Portugal. Deze cijfers weerspiegelen historische en culturele factoren, evenals de identiteit van de landbouw in Europa. Hun bestaansrecht wordt echter bedreigd, omdat niemand de rol en plaats kent of begrijpt die de landbouw in Europa inneemt, maar deze bedrijven zijn van doorslaggevend belang voor de instandhouding en de ontwikkeling van het platteland(10).

6.1.4. Onderzocht zou moeten worden welke bijdrage vrouwen leveren aan de economische activiteit van landbouwbedrijven, aangezien deze min of meer neerkomt op de helft van de totale bijdrage aan de landbouw, de nationale economieën en de Europese economie; vervolgens kan dan worden bepaald wat het aandeel van werkneemsters in loondienst en bedrijfseigenaressen daarin is.

6.1.5. Het werk van vrouwen in agrarische familiebedrijven is tweeërlei opzicht onzichtbaar: zij verrichten niet alleen huishoudelijke taken, maar ook een aanzienlijk deel van de productiewerkzaamheden, die moeilijk zijn te kwantificeren. Hun bijdrage wordt dan ook ondergewaardeerd en onderschat.

6.2. Plattelandsvrouwen en sociale zekerheid

6.2.1. Het is moeilijk hier uitgebreid in te gaan op de situatie van plattelandsvrouwen in de sociale zekerheid in de EU. Er bestaan namelijk verschillende regelingen die op hen van toepassing zijn. Eenvoudig gezegd bestaat er een algemene regeling die voor alle werknemers geldt, ongeacht het soort werk dat zij verrichten of de sector waarin zij werkzaam zijn, en een speciale regeling, met een reeks varianten die gelden voor verschillende soorten werkzaamheden, waaronder agrarisch werk.

6.2.2. De algemene socialezekerheidsregeling brengt een aantal sociale voordelen met zich mee voor verzekerde werknemers, die verschillend zijn van de speciale regelingen. Deze algemene regeling geldt het meest voor vrouwen die in loondienst in de landbouw werken, aangezien zij hiermee sociale bescherming genieten in geval van ziekte, moederschap, vakantie, uitkeringen, pensioenen enz.

6.2.3. In de speciale regelingen daarentegen hebben zij hierop alleen recht als zij eigenaar zijn van het landbouwbedrijf of als zij in loondienst werken; is dat niet het geval, dan hebben zij alleen als echtgenote recht op gezondheidszorg(11). Dat is een van de redenen waarom plattelandsvrouwen pas laat toetreden tot de socialezekerheidsstelsels, namelijk als zij aanspraak willen gaan maken op rechten (met name pensioenrechten) die niet gelden voor personen die verzekerd zijn in het kader van de speciale regeling.

6.2.4. De EU zou voor een follow-up moeten zorgen van de tenuitvoerlegging van Richtlijn 86/613/EEG over de erkenning van het werk van echtgenoten, die met name tot doel heeft de verschillen tussen de diverse socialezekerheidsregelingen in de landbouwsector terug te dringen.

6.2.5. Waarschijnlijk verklaren vrouwen die naast het werk in een agrarisch familiebedrijf geen andere betrekking hebben dat zij bij de algemene sociale verzekering premie betalen, terwijl zij in feite zelfstandig zijn. Dit kan ook de juridische problemen verklaren waarmee vrouwen te maken hebben die premie betalen voor de agrarische socialezekerheidsregeling. Hiermee hangt samen dat er een bepaalde mate van "vertrouwdheid" met het werk vereist is; dit is echter een vrij vaag toelatingscriterium dat soms voorbijgaat aan de werkelijkheid, want het is aan de economische omvang van het bedrijf gebonden. Zo wordt het economische karakter van het bedrijf een doorslaggevend criterium voor de hoogte van de premies die vrouwen in de landbouwsector moeten betalen.

7. Voorstellen en conclusies

7.1. Gelijke kansen voor vrouwen en mannen op het platteland moeten werkelijkheid worden, om de kwaliteit van het bestaan naar een hoger plan te tillen. In alle EU-maatregelen die verband houden met plattelandsontwikkeling dient deze dimensie te worden meegenomen. Bevordering van gelijke kansen moet een vast onderdeel worden van dergelijk beleid. Voorts moet de Commissie een aantal voorstellen van het Comité meenemen bij de uitwerking van het volgende Programma inzake gelijke kansen, dat in 2001 van kracht wordt.

7.2. Het gelijkekansenbeleid moet zodanig worden ingevuld dat vrouwen in hun oorspronkelijke woonplaats kunnen blijven, om te zorgen voor een evenwichtige bevolkingssamenstelling en duurzame ontwikkeling.

7.3. Het is van wezenlijk belang dat in plattelandsgebieden aantrekkelijke ruimtes worden gecreëerd waar basisvoorzieningen voorhanden zijn (vervoersmogelijkheden, gezondheidsvoorzieningen, kinderopvang, bibliotheken), waarmee vrouwen betere toegang hebben tot zowel opleiding als werkgelegenheid. Ook moeten er diensten worden opgezet die voor vervanging bij afwezigheid en voor ondersteuning bij de bedrijfsvoering zorgen.

7.4. De coördinatie tussen de verschillende bestuursniveaus (lokaal, regionaal, nationaal en Europees) dient te worden versterkt; daarbij moet de instellingen een grotere rol worden toebedeeld om een gelijklopende ontwikkeling tot stand te brengen.

7.5. Er dient meer aandacht te worden besteed aan diversifiëring, want vrouwen spelen hierbij vaak een wezenlijke rol (MKB, regionale producten, ambacht en plattelandstoerisme). Op die manier wordt ook multifunctionaliteit bevorderd.

7.6. Om de ontvolking van het platteland een halt toe te roepen dienen de onderwijs- en opleidingsstelsels en de productiesystemen op elkaar te worden afgestemd. Allereerst moet worden gezorgd voor onderwijs, waarbij het accent ligt op algemeen onderwijs (ook afstandsonderwijs), waarna hulpbronnen en kwalificaties kunnen worden ingezet en gezorgd kan worden voor een erkende beroepsopleiding of een beroepsopleiding met een officieel diploma, aansluitend op de nieuwe behoeften van de arbeidsmarkt.

7.7. Het Comité acht het van groot belang dat plattelandsvrouwen een opleiding wordt geboden die op hun bijzondere leefomstandigheden toegesneden is, hun meer zelfvertrouwen geeft en hen in staat stelt deel te nemen aan de besluitvorming en een daadwerkelijke rol te spelen in hun sociaal-economische omgeving. Lokale financiële middelen zouden moeten worden ingezet om projecten voor plattelandsontwikkeling aan te moedigen.

7.8. De communautaire initiatieven Leader+ en Equal dienen met het oog op de bevordering van gelijke kansen te worden voortgezet. De nadruk moet daarbij vooral worden gelegd op opleiding als sleutelfactor voor ontwikkeling. Bovendien zou een speciaal onderdeel zich op plattelandsvrouwen moeten toespitsen.

7.9. Het Comité pleit voor geleidelijke invoering in de lidstaten van regelgeving waarmee werk en gezin beter gecombineerd kunnen worden. Daartoe behoort de mogelijkheid om over flexibele indeling van de arbeidstijd te onderhandelen, zodat de verantwoordelijkheden eerlijker kunnen worden verdeeld tussen mannen en vrouwen. Er moeten nieuwe kaders worden gecreëerd waarmee wordt ingespeeld op de (zorg)behoeften van de maatschappij, met name de zorg voor kinderen, ouderen, zieken en gehandicapten. Voorts dienen gepaste maatregelen te worden getroffen ter bescherming van het moederschap.

7.10. Financiële steunregelingen in het landelijke kredietwezen moeten worden ingezet om betere synergieën tot stand te brengen tussen openbare en particuliere middelen en de financiële lasten voor kleine en middelgrote ondernemingen terug te brengen. De toegang tot "zachte" leningen of tot "microkrediet" moet worden verbeterd, zodat initiatieven van vrouwen voor het oprichten van een bedrijf ook kunnen worden gerealiseerd(12).

7.11. De hervorming van de structuurfondsen kan als katalysator functioneren voor de welvaart in plattelandsgebieden. Bijzondere aandacht moet daarbij uitgaan naar jonge vrouwen en alle nieuwe soorten activiteiten die vrouwen kunnen ontplooien. In de programma's van het Sociaal Fonds moeten de behoeften van plattelandsvrouwen de nodige aandacht krijgen, met name wat de beschikbaarheid en het gebruik van nieuwe technologieën betreft, zodat alle vrouwen beter in staat zijn zich te scholen, bekendheid te geven aan hun activiteiten en hun producten te promoten.

7.12. Aangezien plattelandsontwikkeling wordt beschouwd als een duurzaam proces dat vanuit de regio's zelf op gang komt, is het zaak dat plattelandsvrouwen zich organiseren in verenigingen of samenwerkingsverbanden zodat zij daadwerkelijk het voortouw kunnen nemen bij de ontwikkeling van hun regio, zich kunnen inzetten voor betere opleiding en strategieën kunnen uitstippelen waardoor de opkomst van lokale ontwikkelingsactoren bevorderd wordt.

7.13. Het zou zeer nuttig zijn als het nodige werd gedaan en middelen werden vrijgemaakt om te komen tot een coördinatie van alle verenigingen en organisaties van plattelandsvrouwen die in de lidstaten bestaan, zodat deze vrouwen bij alle EU-instellingen een permanente vertegenwoordiging zouden krijgen. Zo kan er meer informatie worden verkregen en kunnen ervaringen worden uitgewisseld om de problemen van de verschillende regio's onder de loep te nemen en hiervoor oplossingen uit te werken.

7.14. Ten aanzien van het specifieke probleem van bedrijfseigendom is het Comité van oordeel dat haast moet worden gemaakt met de erkenning van het werk dat door echtgenoten wordt verricht in landen waar dit nog niet formeel meetelt. Wat de premies voor sociale verzekeringen betreft, zou een mogelijke oplossing erin kunnen bestaan één enkele bijdrage in te stellen voor zelfstandigen en meewerkende familieleden.

Brussel, 24 mei 2000.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

B. Rangoni Machiavelli

(1) Artikel 119 van het Verdrag van Rome ligt ten grondslag aan het Europese gelijkekansenbeleid. In dit artikel is het beginsel gelijke beloning voor mannen en vrouwen vastgelegd; het vormt nu de hoeksteen van een wezenlijk sociaal beleid.

(2) Momenteel het vierde communautaire actieprogramma inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen (1996-2000).

(3) Doelstellingen van het nieuwe beleid inzake plattelandsontwikkeling uit het GLB zijn onder andere: verbetering van de leef- en werkomstandigheden en bevordering van gelijke kansen.

(4) Dit artikel van de verordening heeft uitsluitend betrekking op plattelandsgebieden. Hierin wordt een reeks maatregelen genoemd voor de ontwikkeling van deze gebieden, onder meer: de afzet van kwaliteitslandbouwproducten, basisvoorzieningen voor de plattelandsbevolking, de diversifiëring van de bedrijvigheid in de landbouw en in verwante activiteiten, gericht op het aanboren van alternatieve inkomstenbronnen, de bevordering van toeristische en ambachtelijke activiteiten, de oprichting van bedrijfsverzorgingsdiensten en diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer voor de landbouw, enz.

(5) Voor meer informatie over multifunctionaliteit, cf. het advies over "Een beleid ter consolidering van het Europese landbouwmodel" (PB C 368 van 20.12.1999, blz. 68), en het advies over "De voor het in Agenda 2000 vastgelegde streven naar een multifunctionele landbouw met voorrang te verwezenlijken landbouw- en milieudoelstellingen" (PB C 368 van 20.12.1999, blz. 76).

(6) De Raad van de Europese Unie heeft zich in het Witboek over groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid in die zin uitgesproken.

(7) De richtsnoeren voor het programma Leader+, waarmee proefprojecten voor de ontwikkeling van het potentieel van plattelandsgebieden met voorrang worden ondersteund, zijn inmiddels goedgekeurd.

(8) In par. 4.10 van zijn advies over Leader+ (PB C 51 van 23.2.2000) wijst het Comité expliciet op de behoeften van vrouwen in plattelandsgebieden.

(9) In 1998 is de erkenning van gelijke kansen geconsolideerd als grondslag van het Europese werkgelegenheidsmodel.

(10) Statistische bron: Eurostat, "Europa in cijfers", vijfde editie.

(11) Communautaire richtlijn 86/613 van 11 december 1986 waarin het werk van echtgenoten wordt erkend.

(12) In Zweden bijvoorbeeld bestaat een speciale bank voor vrouwen.

Top