Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 42006X0728(02)

    Gedragscode voor een efficiënte toepassing van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen

    PB C 176 van 28.7.2006, p. 8–12 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

    Legal status of the document In force

    28.7.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 176/8


    Gedragscode voor een efficiënte toepassing van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen

    (2006/C 176/02)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

    GELET OP het Verdrag van 23 juli 1990 ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (het „Arbitrageverdrag”),

    ERKENNENDE dat zowel bij de lidstaten als bij de belastingbetalers behoefte bestaat aan meer gedetailleerde regels om bovengenoemd verdrag doelmatig te kunnen toepassen,

    NOTA NEMENDE VAN de mededeling van de Commissie van 23 april 2004 over het activiteitenverslag van het Gezamenlijk EU-forum over verrekenprijzen in het kader van de belasting op ondernemingen, met inbegrip van een voorstel voor een Gedragscode,

    BENADRUKKENDE dat de Gedragscode een politiek engagement is dat de rechten en plichten van de lidstaten alsmede de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en de Gemeenschap die uit het Verdrag voortvloeien, onverlet laat,

    ERKENNENDE dat de toepassing van deze Gedragscode oplossingen op een ruimer vlak niet in de weg mag staan,

    HEBBEN DE VOLGENDE GEDRAGSCODE VASTGESTELD:

    Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en de Gemeenschap heeft deze Gedragscode betrekking op de toepassing van het Arbitrageverdrag en bepaalde aspecten van de procedures voor onderling overleg die geregeld zijn in verdragen inzake dubbele belasting tussen lidstaten.

    1.   De aanvangsdatum van de termijn van drie jaar (uiterste termijn om een zaak voor te leggen overeenkomstig artikel 6, lid 1, van het Arbitrageverdrag)

    De datum van „de eerste aanslag of soortgelijke maatregel waarvan dubbele belasting in de zin van artikel 1 het gevolg is of kan zijn, bijvoorbeeld door een verrekenprijscorrectie” (1), wordt beschouwd als de aanvangsdatum van de termijn van drie jaar.

    In geschillen over verrekenprijzen wordt de lidstaten aanbevolen deze definitie eveneens te hanteren voor de bepaling van de termijn van drie jaar waarvan sprake in artikel 25, lid 1, van het OESO-modelverdrag inzake dubbele belasting naar het inkomen en naar het vermogen, dat model heeft gestaan voor de verdragen inzake dubbele belasting tussen lidstaten van de EU.

    2.   De aanvangsdatum van de termijn van twee jaar (artikel 7, lid 1, van het Arbitrageverdrag)

    i)

    Met het oog op de toepassing van artikel 7, lid 1, van het verdrag wordt een zaak als voorgelegd beschouwd, zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, wanneer de belastingbetaler de volgende inlichtingen en stukken heeft verstrekt:

    a)

    gegevens (zoals naam, adres, fiscaal identificatienummer) van de onderneming van de verdragsluitende Staat die de zaak voorlegt, en van de andere partijen bij de relevante transacties;

    b)

    informatie over de relevante feiten en omstandigheden van de zaak (waaronder informatie over de verhouding tussen de onderneming en de andere partijen bij de relevante transacties);

    c)

    gegevens van de betrokken belastingtijdvakken;

    d)

    afschriften van de aanslagen, het verslag van de belastingcontrole of soortgelijke maatregelen waarvan dubbele belasting beweerdelijk het gevolg is;

    e)

    informatie over de beroepsprocedures en geschillenprocedures die de onderneming of de andere partijen aangaande de relevante transacties hebben ingeleid, alsmede over de beslissingen van rechterlijke instanties in verband met de zaak;

    f)

    een toelichting van de onderneming over de redenen waarom zij meent dat de beginselen van artikel 4 van het Arbitrageverdrag niet in acht zijn genomen;

    g)

    een verbintenis van de onderneming dat zij zo spoedig mogelijk aan alle redelijke en passende verzoeken van een bevoegde autoriteit zal voldoen en alle stukken ter beschikking van de bevoegde autoriteiten zal houden; en

    h)

    alle specifieke aanvullende informatie waarom de bevoegde autoriteit verzoekt binnen twee maanden nadat de belastingbetaler de zaak heeft voorgelegd.

    ii)

    De termijn van twee jaar vangt aan op de laatste van de volgende data:

    a)

    de datum van de aanslag, dat wil zeggen een definitieve beslissing van de belastingdienst over de aanvullende inkomsten of een soortgelijke maatregel;

    b)

    de datum waarop de zaak en de minimuminformatie als bedoeld in punt 2, onder i), aan de bevoegde autoriteit is voorgelegd.

    3.   Procedures van onderling overleg in het kader van het Arbitrageverdrag

    3.1.   Algemene bepalingen

    a)

    Het door de OESO bepleite „arm's length”-beginsel wordt toegepast zonder rekening te houden met de rechtstreekse fiscale gevolgen voor een verdragsluitende Staat.

    b)

    Zaken worden zo spoedig mogelijk geregeld naar gelang van de complexiteit van de aangelegenheden in de zaak in kwestie.

    c)

    Alle passende middelen om zo spoedig mogelijk tot een regeling in onderling overleg te komen, waaronder besprekingen in een vergadering, komen in aanmerking. In voorkomend geval wordt de onderneming uitgenodigd bij de bevoegde autoriteit een toelichting te geven.

    d)

    Gelet op de bepalingen van deze Gedragscode moet in onderling overleg een regeling worden getroffen binnen twee jaar na de datum waarop de zaak voor het eerst aan de bevoegde autoriteit is voorgelegd overeenkomstig punt 2, onder ii), van deze Gedragscode.

    e)

    De procedure van onderling overleg mag niet leiden tot onredelijke of buitensporige nalevingskosten voor de persoon die hierom heeft gevraagd, of voor andere personen die bij de zaak betrokken zijn.

    3.2.   Praktisch verloop en transparantie

    a)

    Om kosten en vertraging als gevolg van vertaling zoveel mogelijk te beperken, dient de procedure van onderling overleg, en met name de uitwisseling van de standpunten, in een gemeenschappelijke werktaal te verlopen, of op een manier die hetzelfde effect heeft, indien de bevoegde autoriteiten op bilaterale basis tot een regeling kunnen komen.

    b)

    De onderneming die om een procedure van onderling overleg heeft verzocht, wordt door de bevoegde autoriteit waaraan zij het verzoek heeft voorgelegd, op de hoogte gehouden van alle ontwikkelingen in de procedure die voor haar relevant zijn.

    c)

    De vertrouwelijkheid van informatie met betrekking tot personen die uit hoofde van een bilateraal belastingverdrag of het recht van een verdragsluitende Staat beschermd zijn, wordt gewaarborgd.

    d)

    Binnen een maand nadat de belastingbetaler om een procedure van onderling overleg heeft verzocht, bevestigt de bevoegde autoriteit ontvangst van dit verzoek. Tezelfdertijd licht zij de bevoegde autoriteiten van de andere verdragsluitende Staten die bij de zaak betrokken zijn, in en doet zij hun een afschrift van het verzoek van de belastingbetaler toekomen.

    e)

    Indien de bevoegde autoriteit van mening is dat de onderneming de in punt 2, onder i), bedoelde minimuminformatie voor het instellen van een procedure van onderling overleg niet heeft verstrekt, nodigt zij de onderneming binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek uit, haar de specifieke aanvullende informatie te verstrekken die zij nodig heeft.

    f)

    De verdragsluitende Staten zien erop toe dat de bevoegde autoriteit op één van de volgende wijzen gehoor geeft aan de onderneming die het verzoek indient:

    i)

    indien de bevoegde autoriteit niet van mening is dat de winst van de onderneming opgenomen is of kan worden in de winst van een onderneming van een andere verdragsluitende Staat, stelt zij de onderneming in kennis van haar twijfels, waarbij zij om nadere opmerkingen verzoekt;

    ii)

    indien het verzoek volgens de bevoegde autoriteit gegrond is en zij zelf tot een bevredigende oplossing kan komen, stelt zij de onderneming hiervan in kennis en verricht zij zo spoedig mogelijk de correctie of aftrek waarvan de juistheid is aangetoond;

    iii)

    indien het verzoek volgens de bevoegde autoriteit gegrond is, maar zij zelf niet tot een bevredigende oplossing kan komen, deelt zij de onderneming mede dat zij zal trachten de zaak te regelen in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van de andere betrokken verdragsluitende Staten.

    g)

    Indien een zaak volgens een bevoegde autoriteit gegrond is, dient zij de procedure van onderling overleg te starten, door de bevoegde autoriteit van de andere verslagsluitende Staat over haar besluit in te lichten en een afschrift te doen toekomen van de in punt 2, onder i), bedoelde informatie. Tegelijkertijd deelt zij de persoon die een beroep op het Arbitrageverdrag heeft gedaan, mede dat zij de procedure van onderling overleg heeft gestart. Tevens stelt de bevoegde autoriteit die de procedure van onderling overleg start, de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat en de persoon die het verzoek heeft voorgelegd, op basis van de informatie waarover zij beschikt, ervan in kennis of de zaak binnen de termijn bedoeld in artikel 6, lid 1, van het Arbitrageverdrag is voorgelegd, en wat de aanvangsdatum van de termijn van twee jaar bedoeld in artikel 7, lid 1, van het Arbitrageverdrag, is.

    3.3.   Uitwisseling van standpuntennota's

    a)

    De verdragsluitende Staten zien erop toe dat, na de start van de procedure van onderling overleg, de bevoegde autoriteit van het land waarin de aanslag — dat wil zeggen een definitieve beslissing van de belastingdienst over de inkomsten of een soortgelijke maatregel, waarin een correctie is uitgevoerd waarvan dubbele belasting in de zin van artikel 1 van het Arbitrageverdrag het gevolg is of kan zijn — is of zal worden opgelegd, de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken verdragsluitende Staten een standpuntnota doet toekomen met de volgende inlichtingen:

    i)

    de argumenten van de persoon die het verzoek indient;

    ii)

    de mening van de bevoegde autoriteit over de zaak, bijvoorbeeld waarom zij meent dat er sprake is of kan zijn van dubbele belasting;

    iii)

    de manier waarop de zaak kan worden opgelost teneinde dubbele belasting te elimineren, met een volledige toelichting van het voorstel.

    b)

    In de standpuntnota wordt een volledige motivering van de aanslag of de correctie opgenomen. Voorts gaat de nota vergezeld van de basisdocumentatie ter ondersteuning van het standpunt van de bevoegde autoriteit en een lijst van alle andere stukken waarop de correctie gebaseerd is.

    c)

    De standpuntnota wordt zo spoedig mogelijk toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de andere verdragsluitende Staten die bij de zaak betrokken zijn, waarbij rekening wordt gehouden met de complexiteit van de specifieke zaak, zulks uiterlijk binnen vier maanden na de laatste van de volgende data:

    i)

    de datum van de aanslag, dat wil zeggen een definitieve beslissing van de belastingdienst over de aanvullende inkomsten, of een soortgelijke maatregel;

    ii)

    de datum waarop de bevoegde autoriteit het verzoek en de in punt 2, onder i), bedoelde minimuminformatie ontvangt.

    d)

    De verdragsluitende Staten zien erop toe dat wanneer een bevoegde autoriteit van een land waarin geen aanslag of soortgelijke maatregel is of zal worden opgelegd waarvan dubbele belasting in de zin van artikel 1 van het Arbitrageverdrag het gevolg is of kan zijn, bijvoorbeeld door een verrekenprijscorrectie, een standpuntnota ontvangt van een andere bevoegde autoriteit, zij zo spoedig mogelijk antwoordt, waarbij rekening wordt gehouden met de complexiteit van de specifieke zaak, zulks uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de standpuntnota.

    e)

    Het antwoord kan één van de twee volgende vormen aannemen:

    i)

    indien de bevoegde autoriteit van mening is dat er sprake is of kan zijn van dubbele belasting en met de in de standpuntnota voorgestelde oplossing instemt, stelt zij de andere bevoegde autoriteit hiervan in kennis en verricht zij zo spoedig mogelijk de correctie of aftrek;

    ii)

    indien de bevoegde autoriteit niet van mening is dat er sprake is of kan zijn van dubbele belasting, of indien zij niet met de in de standpuntnota voorgestelde oplossing instemt, zendt zij aan de andere bevoegde autoriteit een antwoordstandpuntnota toe waarin zij haar redenen uiteenzet en een indicatief tijdschema voor de behandeling van de zaak voorstelt, waarbij rekening wordt gehouden met de complexiteit van de zaak. In voorkomend geval wordt een datum voor een vergadering voorgesteld, binnen achttien maanden na de laatste van de volgende data:

    aa)

    de datum van de aanslag, dat wil zeggen de definitieve beslissing van de belastingdienst over de aanvullende inkomsten, of een soortgelijke maatregel;

    bb)

    de datum waarop de bevoegde autoriteit het verzoek en de in punt 2, onder i), bedoelde minimuminformatie ontvangt.

    f)

    De verdragsluitende Staten ondernemen de nodige stappen om de procedures, waar mogelijk, te bespoedigen. In dit verband dienen de verdragsluitende Staten te overwegen om op regelmatige basis, en ten minste één maal per jaar, vergaderingen tussen hun bevoegde autoriteiten te organiseren om de lopende procedures van onderling overleg te bespreken (mits het aantal zaken zulke regelmatige vergaderingen rechtvaardigt).

    3.4.   Verdragen inzake dubbele belasting tussen lidstaten

    In zaken over verrekenprijzen wordt de lidstaten aanbevolen de bepalingen van de punten 1 tot en met 3 eveneens toe te passen op procedures van onderling overleg die zijn gestart in overeenstemming met artikel 25, lid 1, van het OESO-modelverdrag inzake dubbele belasting naar het inkomen en naar het vermogen, geïmplementeerd in de verdragen inzake dubbele belasting tussen lidstaten van de EU.

    4.   Procedure tijdens de tweede fase van het Arbitrageverdrag

    4.1.   Lijst van onafhankelijke personen

    a)

    De verdragsluitende Staten verbinden zich ertoe de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie onverwijld in kennis te stellen van de namen van de vijf gerespecteerde onafhankelijke personen die aangewezen kunnen worden als lid van de in artikel 7, lid 1, van het Arbitrageverdrag bedoelde raadgevende commissie, en van alle wijzigingen van de lijst.

    b)

    Wanneer de verdragsluitende Staten de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie in kennis stellen van de namen van de gerespecteerde onafhankelijke personen, verstrekken zij een curriculum vitae van deze personen, waarin onder andere hun ervaring op juridisch en fiscaal gebied en met name op het gebied van verrekenprijzen wordt vermeld.

    c)

    De verdragsluitende Staten vermelden op hun lijst eveneens welke gerespecteerde onafhankelijke personen voldoen aan de eisen om als voorzitter te worden aangewezen.

    d)

    De secretaris-generaal van de Raad verzoekt de verdragsluitende Staten jaarlijks de namen van hun gerespecteerde onafhankelijke personen te bevestigen en/of de namen van hun vervangers mede te delen.

    e)

    De volledige lijst van alle gerespecteerde onafhankelijke personen wordt bekendgemaakt op de website van de Raad.

    4.2.   Oprichting van de raadgevende commissie

    a)

    Tenzij de betrokken verdragsluitende Staten anders overeenkomen, neemt de verdragsluitende Staat die de eerste aanslag heeft opgelegd, dat wil zeggen de definitieve beslissing van de belastingdienst over de aanvullende inkomsten of een soortgelijke maatregel waarvan dubbele belasting in de zin van artikel 1 van het Arbitrageverdrag het gevolg is of kan zijn, het initiatief voor de oprichting van de raadgevende commissie, en regelt hij in overleg met de andere verdragsluitende Staat de bijeenkomsten van deze commissie.

    b)

    De raadgevende commissie bestaat normaliter uit de voorzitter en de vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten, plus twee gerespecteerde onafhankelijke personen.

    c)

    De raadgevende commissie wordt bijgestaan door een secretariaat waarvan de faciliteiten worden verstrekt door de verdragsluitende Staat die het initiatief voor de oprichting van de raadgevende commissie heeft genomen, tenzij de betrokken verdragsluitende Staten anders overeenkomen. Om zijn onafhankelijkheid te waarborgen, staat het secretariaat onder toezicht van de voorzitter van de raadgevende commissie. De leden van het secretariaat zijn verplicht tot geheimhouding, zoals bepaald in artikel 9, lid 6, van het Arbitrageverdrag.

    d)

    De plaats waar de raadgevende commissie bijeenkomt en de plaats waar zij haar advies uitbrengt, kunnen tevoren worden bepaald door de bevoegde autoriteiten van de betrokken verdragsluitende Staten.

    e)

    De verdragsluitende Staten verschaffen de raadgevende commissie vóór haar eerste bijeenkomst alle relevante documentatie en informatie, met name alle documenten, verslagen, briefwisseling en conclusies waarvan tijdens de procedure voor onderling overleg gebruik is gemaakt.

    4.3.   Werking van de raadgevende commissie

    a)

    Een zaak wordt geacht aan de raadgevende commissie te zijn voorgelegd op de datum waarop de voorzitter bevestigt dat de leden alle in punt 4.2, onder e), bedoelde relevante documentatie en informatie hebben ontvangen.

    b)

    De procedure voor de raadgevende commissie vindt plaats in de officiële taal of talen van de betrokken verdragsluitende Staten, tenzij de bevoegde autoriteiten in onderlinge overeenstemming anders besluiten, waarbij de wensen van de raadgevende commissie in aanmerking worden genomen.

    c)

    De raadgevende commissie kan gelasten dat de partij waarvan een verklaring of document afkomstig is, zorg draagt voor een vertaling in de taal of talen van de procedure.

    d)

    Onverminderd de bepalingen van artikel 10 van het Arbitrageverdrag, kan de raadgevende commissie gelasten dat de verdragsluitende Staten, en inzonderheid de verdragsluitende Staat die de eerste aanslag heeft opgelegd, dat wil zeggen de definitieve beslissing van de belastingdienst over de aanvullende inkomsten of een soortgelijke maatregel waarvan dubbele belasting in de zin van artikel 1 van het Arbitrageverdrag het gevolg is of kan zijn, voor haar verschijnen.

    e)

    De kosten van de procedure voor de raadgevende commissie, die gelijkelijk over de betrokken verdragsluitende Staten worden verdeeld, bestaan uit de administratieve kosten van de raadgevende commissie en de vergoedingen en kosten van de gerespecteerde onafhankelijke personen.

    f)

    Tenzij de bevoegde autoriteiten van de betrokken verdragsluitende Staten anders overeenkomen:

    i)

    is de terugbetaling van de kosten van de gerespecteerde onafhankelijke personen beperkt tot de gebruikelijke terugbetaling voor ambtenaren van hoog niveau van de verdragsluitende Staat die het initiatief voor de oprichting van de raadgevende commissie heeft genomen;

    ii)

    is de vergoeding van de gerespecteerde onafhankelijke personen vastgesteld op 1 000 EUR per persoon en per dag dat de raadgevende commissie bijeenkomt, en is de vergoeding van de voorzitter 10 % hoger dan die van de andere gerespecteerde onafhankelijke personen.

    g)

    Tenzij de bevoegde autoriteiten van de betrokken verdragsluitende Staten anders overeenkomen, betaalt de verdragsluitende Staat die het initiatief voor de oprichting van de raadgevende commissie heeft genomen, de kosten van de procedure voor de raadgevende commissie.

    4.4.   Advies van de raadgevende commissie

    De verdragsluitende Staten verwachten dat het advies de volgende inlichtingen bevat:

    a)

    de naam van de leden van de raadgevende commissie;

    b)

    het verzoek, waarin de volgende inlichtingen zijn opgenomen:

    de naam en het adres van de betrokken ondernemingen;

    de betrokken bevoegde autoriteiten;

    een beschrijving van de feiten en omstandigheden van het geschil;

    een duidelijke beschrijving van de eisen;

    c)

    een korte samenvatting van de procedure;

    d)

    de argumenten en methoden waarop het advies is gebaseerd;

    e)

    het advies;

    f)

    de plaats waar het advies is uitgebracht;

    g)

    de datum waarop het advies is uitgebracht;

    h)

    de handtekening van de leden van de raadgevende commissie.

    Het besluit van de bevoegde autoriteiten en het advies van de raadgevende commissie worden als volgt ter kennis gebracht:

    i)

    Nadat het besluit is genomen, zendt de bevoegde autoriteit waaraan de zaak was voorgelegd, een afschrift van het besluit van de bevoegde autoriteiten en het advies van de raadgevende commissie toe aan alle betrokken ondernemingen.

    ii)

    De bevoegde autoriteiten van de betrokken verdragsluitende Staten kunnen overeenkomen dat het besluit en het advies volledig mogen worden gepubliceerd. Zij kunnen ook overeenkomen het besluit en het advies te publiceren zonder vermelding van de namen van de betrokken ondernemingen en met weglating van alle gegevens waaruit de identiteit van de betrokken ondernemingen zou kunnen blijken. In beide gevallen is de toestemming van de ondernemingen vereist, en vóór publicatie moeten de betrokken ondernemingen aan de bevoegde autoriteit waaraan de zaak was voorgelegd, schriftelijk hebben meegedeeld dat zij geen bezwaar hebben tegen publicatie van het besluit en het advies.

    iii)

    Van het advies van de raadgevende commissie worden drie originelen opgemaakt. Twee daarvan worden aan de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten gezonden en één wordt voor archivering aan de Commissie gezonden. Indien er overeenstemming bestaat over de publicatie van het advies, wordt het in de oorspronkelijke taal of talen openbaar gemaakt op de website van de Commissie.

    5.   Schorsing van de inning van de belasting gedurende de procedures voor een grensoverschrijdende geschillenregeling

    Het wordt de lidstaten aanbevolen alle nodige maatregelen te nemen opdat de inning van de belasting ten aanzien van ondernemingen die een procedure voor een grensoverschrijdende geschillenregeling in het kader van het Arbitrageverdrag hebben ingesteld, onder dezelfde voorwaarden kan worden geschorst als die welke gelden voor ondernemingen die nationale rechtsmiddelen hebben aangewend, ook al kunnen deze maatregelen in sommige lidstaten wetswijzigingen vergen. Het wordt de lidstaten eveneens aanbevolen deze maatregelen uit te breiden tot procedures voor een grensoverschrijdende geschillenregeling in het kader van de verdragen inzake dubbele belasting tussen lidstaten.

    6.   Toetreding van de nieuwe EU-lidstaten tot het Arbitrageverdrag

    De lidstaten streven ernaar het verdrag van toetreding van de nieuwe EU-lidstaten tot het Arbitrageverdrag ten spoedigste te ondertekenen, te ratificeren, te aanvaarden of goed te keuren, maar zeker niet later dan twee jaar na hun toetreding tot de EU.

    7.   Slotbepalingen

    Om een gelijke en doeltreffende toepassing van de Gedragscode te waarborgen, wordt de lidstaten verzocht om de twee jaar bij de Commissie een verslag over de praktische werking van de Gedragscode in te dienen. Op basis van deze verslagen brengt de Commissie verslag uit aan de Raad en kan zij een voorstel tot herziening van de bepalingen van de Gedragscode indienen.


    (1)  De vertegenwoordiger van de Italiaanse belastingdienst is van mening dat „de datum van de eerste aanslag of soortgelijke maatregel waarin of waarmee een verrekenprijscorrectie is uitgevoerd en waarvan dubbele belasting in de zin van artikel 1 het gevolg is of kan zijn” als aanvangsdatum van de termijn van drie jaar moet worden beschouwd, aangezien de toepassing van het bestaande Arbitrageverdrag beperkt zou moeten blijven tot de gevallen waarin een verrekenprijscorrectie is uitgevoerd.


    Top