This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32022R2564
Commission Delegated Regulation (EU) 2022/2564 of 16 August 2022 amending Delegated Regulation (EU) 2021/2064 supplementing Regulation (EU) No 1380/2013 of the European Parliament and of the Council as regards the establishment of a de minimis exemption to the landing obligation for certain demersal fisheries in the Adriatic and south-eastern Mediterranean
Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/2564 van de Commissie van 16 augustus 2022 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de vaststelling van een de-minimisvrijstelling van de aanlandingsverplichting voor bepaalde demersale visserijen in de Adriatische Zee en in het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee
Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/2564 van de Commissie van 16 augustus 2022 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de vaststelling van een de-minimisvrijstelling van de aanlandingsverplichting voor bepaalde demersale visserijen in de Adriatische Zee en in het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee
C/2022/5698
PB L 330 van 23.12.2022, p. 126–129
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2023
23.12.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 330/126 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/2564 VAN DE COMMISSIE
van 16 augustus 2022
tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de vaststelling van een de-minimisvrijstelling van de aanlandingsverplichting voor bepaalde demersale visserijen in de Adriatische Zee en in het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/86 van de Commissie (2) bevatte een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Middellandse Zee, dat van toepassing was van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019. |
(2) |
Om onevenredig hoge kosten voor de behandeling van ongewenste vangsten te voorkomen, werd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/86 een de-minimisvrijstelling voor demersale soorten ingevoerd. Die gedelegeerde verordening verviel op 31 december 2021. Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 van de Commissie (3) werd een nieuwe de-minimisvrijstelling ingevoerd. Die vrijstelling gold tot en met 31 december 2023 voor demersale soorten en slechts tot en met 31 december 2022 voor bijvangsten van kleine pelagische soorten in demersale visserijen. |
(3) |
Kroatië, Italië en Slovenië (de “Adriatica-groep op hoog niveau”) en Griekenland, Italië, Cyprus en Malta (de “Sudestmed-groep op hoog niveau”) hebben een rechtstreeks belang bij het visserijbeheer in respectievelijk de Adriatische Zee en het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee. Op 1 mei 2022 en 6 juni 2022 deden de Adriatica-groep op hoog niveau en de Sudestmed-groep op hoog niveau een verzoek tot verlenging van de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 vastgelegde de-minimisvrijstelling voor bijvangsten van kleine pelagische soorten in demersale visserijen. Beide groepen voegden ook wetenschappelijk bewijs bij hun verzoek. |
(4) |
Het wetenschappelijke bewijs werd in de week van 16 tot en met 20 mei 2022 door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) beoordeeld (4). |
(5) |
Op 8 juli 2022 dienden de Adriatica-groep op hoog niveau en de Sudestmed-groep op hoog niveau een bijgewerkte gezamenlijke aanbeveling inzake de verlenging van de de-minimisvrijstelling van de aanlandingsverplichting met één jaar in. |
(6) |
De Commissie merkt op dat kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee en in het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee tegelijk en in sterk wisselende hoeveelheden worden gevangen, waardoor een eenbestandsbenadering wordt bemoeilijkt. Voorts worden die soorten gevangen door kleinschalige vissersvaartuigen en aangeland op veel verschillende aanlandingspunten die geografisch gespreid langs de kust liggen. Dit resulteert in onevenredig hoge kosten voor de behandeling van ongewenste vangsten. |
(7) |
Het WTECV erkende dat een algemene vermindering van de bodemtrawlvisserij-inspanning en de instelling van voor de visserij beperkte gebieden die permanent zijn gesloten voor demersale visserijen, waarschijnlijk tot een geringere bijvangst van kleine pelagische soorten zouden leiden. |
(8) |
Het WTECV merkte verder op dat de gecombineerde de-minimisaanpak van het verstrekte wetenschappelijke bewijs betrekking heeft op een brede groep soorten met een breed scala aan teruggooipercentages, maar dat een dergelijke brede dekking een valide aanpak is gezien de complexiteit van de visserijen in de Adriatische Zee en in het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee. |
(9) |
Voorts woog het WTECV mee dat individuele de-minimisvrijstellingen voor één soort zouden resulteren in een groot aantal afzonderlijke vrijstellingen die moeilijk te monitoren zouden zijn. |
(10) |
De Adriatica-groep op hoog niveau heeft bijgewerkte wetenschappelijke informatie verstrekt waaruit blijkt dat de kosten die gemoeid zijn met de behandeling van ongewenste vangsten, onevenredig hoog zijn. Volgens het WTECV zijn er ramingen van de kostenstijging verstrekt, maar viel moeilijk te beoordelen op welk niveau de kosten onevenredig hoog zijn. Ook erkende het WTECV dat de recente stijging van de brandstofkosten tot een verslechtering van de algehele situatie heeft geleid. Voorts nam het WTECV nota van de nieuwe resultaten van het selectiviteitsproject en merkte het op dat verder onderzoek naar deze selectiviteitsvoorzieningen nodig is om een evenwicht te vinden tussen verbetering van de selectiviteit en minimalisering van de economische verliezen. Tot slot merkte het WTECV op dat prioriteit zou moeten worden gegeven aan het terugdringen van ongewenste vangsten door gebruik te maken van selectief vistuig of beschermde mariene gebieden. |
(11) |
De Commissie staat positief tegenover de toezegging van de Adriatica-groep op hoog niveau om prioritair verder te werken aan de selectiviteit en visserijruimtelijke beperkingen om ongewenste vangsten terug te dringen. Daarom acht de Commissie, gezien de op selectiviteitsgebied geboekte vooruitgang en de onevenredig hoge kosten, een verlenging van de vrijstelling met één jaar op basis van de voorgestelde percentages gegrond. |
(12) |
In het bijgewerkte wetenschappelijke bewijs dat door de Adriatica-groep op hoog niveau is verstrekt, wordt voorgesteld de de-minimisvrijstelling voor ansjovis (Engraulis encrasicolus), sardine (Sardina pilchardus), makreel (Scomber spp.) en horsmakreel (Trachurus spp.) tot eind 2023 te verlengen voor ten hoogste 5 % van de totale jaarlijkse bijvangsten van deze soorten door vaartuigen die bodemtrawls (OTB, OTT, PTB, TBN, TBS, TB, OT, PT, TX) gebruiken. |
(13) |
Volgens het WTECV is er voor deze visserij sprake van een aanzienlijk teruggooipercentage, maar lopen er nog selectiviteitsprojecten. |
(14) |
De Commissie is van oordeel dat er voldoende bewijs is geleverd om de vrijstelling met één jaar te verlengen op basis van de voorgestelde percentages. De Adriatica-groep op hoog niveau moet aanvullende gegevens indienen die berusten op de lopende projecten. |
(15) |
De Sudestmed-groep op hoog niveau heeft bijgewerkte wetenschappelijke informatie verstrekt waaruit blijkt dat de kosten die gemoeid zijn met de behandeling van ongewenste vangsten, onevenredig hoog zijn. Volgens het WTECV zijn er ramingen van de kostenstijging verstrekt, maar viel moeilijk te beoordelen op welk niveau de kosten onevenredig hoog zijn. Ook erkende het WTECV dat de recente stijging van de brandstofkosten tot een verslechtering van de algehele situatie heeft geleid. Voorts heeft het WTECV nota genomen van de lopende studies, die volgens de planning in 2023 worden afgerond. Het WTECV merkte voorts op dat prioriteit zou moeten worden gegeven aan het terugdringen van ongewenste vangsten door gebruik te maken van selectief vistuig of beschermde mariene gebieden. |
(16) |
De Commissie staat positief tegenover de toezegging van de Sudestmed-groep op hoog niveau om prioritair verder te werken aan de selectiviteit en visserijruimtelijke beperkingen om ongewenste vangsten terug te dringen. Daarom acht de Commissie, gezien de op selectiviteitsgebied geboekte vooruitgang en de onevenredig hoge kosten, een verlenging van de vrijstelling met één jaar op basis van de voorgestelde percentages gegrond. |
(17) |
In het bijgewerkte wetenschappelijke bewijs dat door de Sudestmed-groep op hoog niveau is verstrekt, wordt voorgesteld de de-minimisvrijstelling voor ansjovis (Engraulis encrasicolus), sardine (Sardina pilchardus), makreel (Scomber spp.) en horsmakreel (Trachurus spp.) tot eind 2023 te verlengen voor ten hoogste 5 % van de totale jaarlijkse bijvangsten van deze soorten door vaartuigen die bodemtrawls (OTB, OTT, PTB, TBN, TBS, TB, OT, PT, TX) gebruiken. |
(18) |
Volgens het WTECV is er voor deze visserij sprake van een aanzienlijk teruggooipercentage, maar is het vangstvolume beperkt en lopen er nog selectiviteitsprojecten die zullen resulteren in een lager teruggooipercentage. |
(19) |
De Commissie is van oordeel dat er voldoende bewijs voor de onevenredig hoge kosten is geleverd om de vrijstelling met één jaar te verlengen op basis van de voorgestelde percentages. De Sudestmed-groep op hoog niveau moet aanvullende gegevens indienen die berusten op de lopende projecten. |
(20) |
De lidstaten hebben zich in hun bijgewerkte wetenschappelijke bewijs er opnieuw toe verbonden de selectiviteit van het vistuig te verhogen overeenkomstig de resultaten van de lopende onderzoeksprogramma’s, teneinde ongewenste vangsten, en met name vangsten kleiner dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, te reduceren en te beperken. |
(21) |
De gevraagde maatregelen zijn in overeenstemming met artikel 15, lid 4, punt c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(22) |
Aangezien de maatregelen van de onderhavige verordening rechtstreeks van invloed zijn op de planning van het visseizoen van de vaartuigen van de Unie en de daarmee samenhangende economische activiteiten, moet de onderhavige verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden. Omwille van de rechtszekerheid moet deze verordening echter met ingang van een latere datum van toepassing zijn, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De-minimisvrijstelling
Artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Lid 2 wordt vervangen door: “2. Uiterlijk op 1 mei 2022 en 1 mei 2023 dienen de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserijen in de Adriatische Zee en het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee bij de Commissie aanvullende gegevens die berusten op de lopende projecten en studies, en alle overige relevante wetenschappelijke informatie in ter ondersteuning van de in punt a), viii), en punt b), vii), van lid 1 bedoelde vrijstelling. Het WTECV beoordeelt die gegevens en informatie uiterlijk in juli 2023.”. |
Artikel 2
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 augustus 2022.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/86 van de Commissie van 20 oktober 2016 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Middellandse Zee (PB L 14 van 18.1.2017, blz. 4).
(3) Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2064 van de Commissie van 25 augustus 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de vaststelling van een de-minimisvrijstelling van de aanlandingsverplichting voor bepaalde demersale visserijen in de Adriatische Zee en in het zuidoostelijke deel van de Middellandse Zee (PB L 421 van 26.11.2021, blz. 9).
(4) Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) — Evaluation of Joint Recommendations on the landing obligation and on Technical Measures Regulation (STECF-22-05).