This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32016R2281
Commission Regulation (EU) 2016/2281 of 30 November 2016 implementing Directive 2009/125/EC of the European Parliament and of the Council establishing a framework for the setting of ecodesign requirements for energy-related products, with regard to ecodesign requirements for air heating products, cooling products, high temperature process chillers and fan coil units (Text with EEA relevance )
Verordening (EU) 2016/2281 van de Commissie van 30 november 2016 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten, wat betreft eisen inzake ecologisch ontwerp voor luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers en ventilatorluchtkoelers (Voor de EER relevante tekst )
Verordening (EU) 2016/2281 van de Commissie van 30 november 2016 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten, wat betreft eisen inzake ecologisch ontwerp voor luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers en ventilatorluchtkoelers (Voor de EER relevante tekst )
C/2016/7769
PB L 346 van 20.12.2016, p. 1–50
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force: This act has been changed. Current consolidated version: 09/01/2017
20.12.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 346/1 |
VERORDENING (EU) 2016/2281 VAN DE COMMISSIE
van 30 november 2016
tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten, wat betreft eisen inzake ecologisch ontwerp voor luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers en ventilatorluchtkoelers
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (1), en met name artikel 15, lid 1,
Na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Richtlijn 2009/125/EG moet de Commissie eisen inzake ecologisch ontwerp vaststellen voor energiegerelateerde producten met een significant omzet- en handelsvolume, met een significant milieueffect en met een significant potentieel voor vermindering van dit effect door het ontwerp ervan te verbeteren, zonder dat dit buitensporige kosten met zich meebrengt. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 16, lid 2, onder a), van Richtlijn 2009/125/EG moet de Commissie in voorkomend geval uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor producten met een aanzienlijk potentieel voor het verminderen van de broeikasgasemissies op een kosteneffectieve manier, zoals luchtverwarmingsproducten en koelproducten. Deze uitvoeringsmaatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde procedure en de in artikel 15, lid 2, van diezelfde richtlijn vastgestelde criteria. De Commissie dient overleg te plegen met het Overlegforum inzake ecologisch ontwerp over de te nemen maatregelen. |
(3) |
De Commissie heeft verschillende voorbereidende studies verricht naar de technische, milieutechnische en economische kenmerken van luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers die gewoonlijk in de EU worden gebruikt. De studies zijn opgezet in samenwerking met de betrokken partijen uit de Unie en uit derde landen, en de bevindingen ervan zijn bekendgemaakt. |
(4) |
De kenmerken van de luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers die zijn aangemerkt als van belang voor de toepassing van deze verordening zijn het energieverbruik en de emissies van stikstofoxiden tijdens het gebruik. De directe emissies van koelmiddelen en de geluidsemissies zijn ook als relevant aangemerkt. |
(5) |
Uit de voorbereidende studies blijkt dat het in het geval van luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers niet nodig is eisen vast te stellen met betrekking tot de andere parameters voor ecologisch ontwerp, zoals bedoeld in deel I van bijlage I bij Richtlijn 2009/125/EG. |
(6) |
Deze verordening moet betrekking hebben op luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers die zijn ontworpen voor het gebruik van gasvormige brandstoffen, vloeibare brandstoffen of elektriciteit, alsmede op ventilatorluchtkoelers. |
(7) |
Aangezien koelmiddelen aan bod komen in Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad (2), worden in deze verordening geen specifieke eisen voor koelmiddelen vastgesteld. |
(8) |
Geluidsemissies voor luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers en ventilatorluchtkoelers zijn eveneens relevant. De omgeving waarin luchtverwarmingsproducten, koelproducten, en hogetemperatuurproces-chillers worden geïnstalleerd, heeft niettemin invloed op de maximale geluidsemissies die kunnen worden aanvaard. Bovendien kunnen secundaire maatregelen worden getroffen om de impact van geluidsemissies af te zwakken. Er worden daarom geen minimumeisen met betrekking tot maximale geluidsemissies vastgesteld. Er worden wel informatie-eisen betreffende het geluidsvermogensniveau vastgesteld. |
(9) |
Het gecombineerde jaarlijkse energieverbruik van luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers in de EU wordt geraamd op 2 477 PJ (59 Mtoe) per jaar in 2010, wat neerkomt op 107 Mt uitstoot van kooldioxide. Tenzij specifieke maatregelen worden genomen, bereikt het jaarlijkse energieverbruik van luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers in 2030 naar verwachting 2 534 PJ (60 Mtoe) per jaar. |
(10) |
Het energieverbruik van luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers kan worden verminderd, zonder dat de gecombineerde kosten voor de aankoop en het gebruik van deze producten, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande, niet aan eigendomsrechten gebonden technologieën, worden verhoogd. |
(11) |
De totale jaarlijkse emissies van stikstofoxiden in de EU, voornamelijk afkomstig van gasgestookte luchtverwarmingstoestellen, werden geraamd op 36 Mt SOx-equivalent per jaar voor 2010 (uitgedrukt in termen van hun bijdrage tot de verzuring). Deze emissies zullen naar verwachting dalen tot 22 Mt SOx-equivalent per jaar in 2030. |
(12) |
De emissies van luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers zouden verder kunnen worden verminderd, zonder dat de gecombineerde kosten voor de aankoop en het gebruik van deze producten, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande, niet aan eigendomsrechten gebonden technologieën, worden verhoogd. |
(13) |
De in deze verordening vastgestelde eisen inzake ecologisch ontwerp leveren naar verwachting een jaarlijkse energiebesparing van ongeveer 203 PJ (5 Mtoe) op, wat overeenkomt met 9 Mt kooldioxide-uitstoot tegen 2030. |
(14) |
De eisen inzake ecologisch ontwerp in deze verordening leiden naar verwachting tot een vermindering van de jaarlijkse emissies van stikstofoxiden met 2,6 Mt SOx-equivalent/jaar in 2030. |
(15) |
Eisen inzake ecologisch ontwerp moeten leiden tot een harmonisering van de eisen inzake energie-efficiëntie en emissies van stikstofoxiden die van toepassing zijn op luchtverwarmingsproducten en koelproducten in de hele EU. Dit zal zowel de werking van de interne markt als de milieuprestaties van de betrokken producten helpen verbeteren. |
(16) |
De in deze verordening vastgestelde eisen inzake ecologisch ontwerp mogen geen negatieve invloed hebben op de werking of de betaalbaarheid van luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers voor de eindgebruiker en mogen geen schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu. |
(17) |
De fabrikanten moeten voldoende tijd krijgen om het ontwerp van hun producten zodanig aan te passen dat zij in overeenstemming zijn met deze verordening. Dit moet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de datum waarop de eisen van toepassing zijn. Wat de timing betreft, moet rekening worden gehouden met de kosten voor de fabrikanten die er het gevolg van zijn, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen, terwijl er ook voor moet worden gezorgd dat de doelstellingen van deze verordening op de streefdata kunnen worden verwezenlijkt. |
(18) |
Metingen van de relevante productparameters moeten plaatsvinden volgens betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedures waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meetmethoden waaronder, indien beschikbaar, geharmoniseerde normen die zijn vastgesteld door de Europese normalisatieorganisaties die worden genoemd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3). |
(19) |
Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG wordt in deze verordening gespecificeerd welke overeenstemmingsbeoordelingsprocedures van toepassing zijn. |
(20) |
Ter ondersteuning van controles op de naleving moeten de fabrikanten informatie vermelden in de in de bijlagen IV en V bij Richtlijn 2009/125/EG bedoelde technische documentatie, voor zover deze informatie betrekking heeft op de eisen van deze verordening. |
(21) |
Om het milieueffect van luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers en ventilatorluchtkoelers verder te beperken, moeten de fabrikanten informatie verstrekken over demontage, recycling of verwijdering. |
(22) |
Naast de in deze verordening vastgestelde juridisch bindende eisen moeten indicatieve benchmarks voor de beste beschikbare technologieën worden vastgesteld om informatie over de milieuprestaties van luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers op grote schaal beschikbaar te stellen en gemakkelijk toegankelijk te maken. |
(23) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2009/125/EG ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Bij deze verordening worden eisen inzake ecologisch ontwerp vastgesteld voor het op de markt introduceren en/of in gebruik nemen van:
a) |
luchtverwarmingsproducten met een nominaal verwarmingsvermogen van niet meer dan 1 MW; |
b) |
koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers met een nominaal koelvermogen van niet meer dan 2 MW; |
c) |
ventilatorluchtkoelers. |
2. Deze verordening is niet van toepassing op producten die ten minste aan een van de volgende criteria voldoen:
a) |
producten die vallen onder Verordening (EU) 2015/1188 van de Commissie (4) wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor toestellen voor lokale ruimteverwarming betreft; |
b) |
producten die vallen onder Verordening (EU) nr. 206/2012 van de Commissie (5) wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor airconditioners en ventilatoren betreft; |
c) |
producten die vallen onder Verordening (EU) nr. 813/2013 van de Commissie (6) wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen betreft; |
d) |
producten die vallen onder Verordening (EU) 2015/1095 van de Commissie (7) wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor professionele koelbewaarkasten, snelkoelers/-vriezers, condensoreenheden en proces-chillers betreft; |
e) |
comfortchillers waarbij het water een uitlaattemperatuur van minder dan + 2 °C heeft en hogetemperatuurproces-chillers waarbij het water een uitlaattemperatuur van minder dan + 2 °C of meer dan +12 °C heeft; |
f) |
producten die zijn ontworpen om voornamelijk op biobrandstoffen te werken; |
g) |
producten die gebruikmaken van vaste brandstoffen; |
h) |
producten die warmte of koude leveren in combinatie met elektrische stroom („warmtekrachtkoppeling”) door verbranding van een brandstof of door een omzettingsproces; |
i) |
producten die deel uitmaken van installaties die vallen onder Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (8) inzake industriële emissies; |
j) |
hogetemperatuurproces-chillers die uitsluitend werken met dampcondensatie; |
k) |
eenmalig op maat gemaakte producten die ter plekke worden gemonteerd; |
l) |
hogetemperatuurproces-chillers waarin de koeling plaatsvindt door middel van een absorptieproces waarbij warmte als energiebron wordt gebruikt; en |
m) |
verwarmings- en/of koelproducten waarvan de voornaamste functie is te dienen voor de productie of opslag van aan bederf onderhevige materialen bij gespecificeerde temperaturen door commerciële, institutionele of industriële installaties en waarvan de ruimteverwarming en/of -koeling een bijkomstige functie is en waarvoor de energie-efficiëntie van de functie ruimteverwarming en/of ruimtekoeling afhankelijk is van de activiteit van de primaire functie. |
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities in Richtlijn 2009/125/EG en wordt verstaan onder:
1. „luchtverwarmingsproduct”: een toestel dat:
a) |
een luchtverwarmingssysteem omvat of daaraan warmte levert; |
b) |
met een of meer warmtegeneratoren is uitgerust; en |
c) |
een luchtverwarmingssysteem kan omvatten waarmee verwarmde lucht door middel van een luchtbewegingsmechanisme rechtstreeks naar de te verwarmen ruimte wordt gevoerd. |
Een warmtegenerator die is ontworpen voor een luchtverwarmingsproduct en de behuizing van een luchtverwarmingsproduct die is ontworpen om te worden uitgerust met een dergelijke warmtegenerator worden samen beschouwd als een luchtverwarmingsproduct;
2. „luchtverwarmingssysteem”: de onderdelen en/of uitrusting die nodig zijn voor de toevoer van verwarmde lucht door middel van een luchtbewegingsmechanisme, hetzij via leidingen of rechtstreeks in een verwarmde ruimte, waarbij het doel van het systeem is de gewenste binnentemperatuur van een gesloten ruimte, zoals een gebouw of delen daarvan, tot stand te brengen en te handhaven, voor het thermische comfort van mensen;
3. „warmtegenerator”: het onderdeel van een luchtverwarmingsproduct dat de nuttige warmte genereert via één of meerdere van de volgende processen:
a) |
de verbranding van vloeibare of gasvormige brandstoffen; |
b) |
het joule-effect dat plaatsvindt in de verwarmingselementen in een verwarmingssysteem met elektrische weerstand; |
c) |
door het opvangen van warmte uit de lucht, ventilatieafvoerlucht, water of aardwarmtebron(nen) en de overdracht van deze warmte aan het luchtverwarmingssysteem met behulp van een dampcompressiecyclus of een sorptiecyclus; |
4. „koelproduct”: een toestel dat:
a) |
een luchtkoelsysteem of waterkoelsysteem bevat of daaraan gekoelde lucht of gekoeld water levert, en |
b) |
met een of meer koudegeneratoren is uitgerust. |
Een koudegenerator die is ontworpen voor een koelproduct en de behuizing van een koelproduct die is ontworpen om te worden uitgerust met een dergelijke koudegenerator worden samen beschouwd als het koelproduct;
5. „luchtkoelsysteem”: de onderdelen of uitrusting die nodig zijn voor de toevoer van gekoelde lucht door middel van een luchtbewegingsmechanisme via leidingen of rechtstreeks naar de te koelen ruimte, om de gewenste binnentemperatuur van een gesloten ruimte, zoals een gebouw of delen daarvan, tot stand te brengen en te handhaven, voor het thermische comfort van mensen;
6. „waterkoelsysteem”: de onderdelen en/of uitrusting die nodig zijn voor de distributie van gekoeld water en de doorgifte van warmte van binnenruimten naar gekoeld water, waarbij het doel van het systeem is de gewenste binnentemperatuur van een gesloten ruimte, zoals een gebouw of delen daarvan, tot stand te brengen en te handhaven, voor het thermische comfort van mensen;
7. „koudegenerator”: het onderdeel van een koelproduct dat een temperatuurverschil genereert waarmee warmte aan de warmtebron kan worden onttrokken, de binnenruimte kan worden afgekoeld, en overgebracht naar een warmteput, zoals de lucht, water of de aarde, met gebruikmaking van een dampcompressiecyclus of sorptiecyclus;
8. „comfortchiller”: een koelproduct:
a) |
waarvan de binnenshuis geplaatste warmtewisselaar (verdamper) warmte aan een waterkoelsysteem (warmtebron) onttrekt, en dat ontworpen is om te werken bij uitlaattemperaturen van het water van + 2 °C of meer; |
b) |
dat is uitgerust met een koudegenerator; en |
c) |
waarvan de buitenshuis geplaatste warmtewisselaar (condensor) deze warmte aan de lucht, water of de aarde als warmteput(ten) afgeeft; |
9. „ventilatorluchtkoeler”: een apparaat dat zorgt voor gedwongen circulatie van de binnenlucht, voor een of meer van de volgende doeleinden: verwarming, koeling, ontvochtiging en filtering van de binnenlucht, voor het thermische comfort van mensen, maar waarvan de verwarmings- of koelingsbron en een warmtewisselaar buitenshuis geen deel uitmaakt. Het apparaat kan voorzien zijn van minimale leidingen om de inname en de uitlaat van lucht te leiden, met inbegrip van geconditioneerde lucht. Het product kan zo zijn ontworpen dat het in een behuizing kan worden ingebouwd, of kan zelf een behuizing hebben, waardoor het in de te koelen ruimte kan worden geplaatst. Het kan een warmtegenerator omvatten die werkt op basis van het joule-effect en die is ontworpen om uitsluitend als back-upverwarmingselement te worden gebruikt;
10. „hogetemperatuurproces-chiller”: een product dat:
a) |
ten minste één compressor omvat die wordt aangedreven of bestemd is om te worden aangedreven door een elektrische motor, en dat ten minste één verdamper omvat; |
b) |
geschikt is voor de afkoeling en het continu gelijk houden van de temperatuur van een vloeistof, teneinde te voorzien in de koeling voor een koelinrichting die of koelsysteem dat niet is bestemd voor de koeling van een ruimte voor het thermische comfort van mensen; |
c) |
onder nominale standaardomstandigheden zijn nominaal koelvermogen kan bereiken bij een uitlaattemperatuur van een binnenshuis geplaatste warmtewisselaar van 7 °C; |
d) |
de condensor, de elementen waaruit het koelmiddelcircuit bestaat of andere hulpmiddelen al dan niet omvat. |
11. „nominaal koelvermogen” (P): het koelvermogen dat de hogetemperatuurproces-chiller kan bereiken bij vollast, gemeten bij een inlaatluchttemperatuur van 35 °C voor luchtgekoelde hogetemperatuurproces-chillers en een inlaatwatertemperatuur van 30 °C voor watergekoelde hogetemperatuurproces-chillers, uitgedrukt in kW;
12. „luchtgekoelde hogetemperatuurproces-chiller”: een hogetemperatuurproces-chiller, waarvan het medium voor warmteoverdracht aan de condensorzijde lucht is;
13. „watergekoelde hogetemperatuurproces-chiller”: een hogetemperatuurproces-chiller, waarvan het medium voor warmteoverdracht aan de condensorzijde water of pekel is;
14. „biobrandstof”: een brandstof die gewonnen is uit biomassa;
15. „biomassa”: de biologisch afbreekbare delen van producten, afvalstoffen en residuen van biologische herkomst uit de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van visserij en aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;
16. „vaste brandstof”: een brandstof die bij normale temperaturen binnenshuis een vaste vorm heeft;
17. „opgegeven verwarmingsvermogen”: het verwarmingsvermogen van een warmtepomp, luchtverwarmingstoestel of ventilatorluchtkoeler bij het leveren van ruimteverwarming bij nominale standaardomstandigheden (Prated,h), uitgedrukt in kW;
18. „nominaal koelvermogen” (Prated,c): het koelvermogen van comfortchillers en/of airconditioners of ventilatorluchtkoeler bij koeling van ruimten bij nominale standaardomstandigheden, uitgedrukt in kW;
19. „nominale standaardomstandigheden”: de functioneringsomstandigheden van comfortchillers, airconditioners en warmtepompen, waaronder zij worden getest om hun nominaal verwarmingsvermogen, koelvermogen, geluidsvermogensniveau en/of emissies van stikstofoxiden te bepalen. Voor producten die interne verbrandingsmotoren gebruiken, is dit het equivalent voor het aantal toeren per minuut (Erpmequivalent);
20. „uitlaattemperatuur van het water”: de temperatuur van het water dat de comfortchiller verlaat, uitgedrukt in graden Celsius.
Voor de doeleinden van de bijlagen II tot en met VII worden aanvullende definities vastgesteld in bijlage I.
Artikel 3
Eisen inzake ecologisch ontwerp en tijdschema
1. De eisen inzake ecologisch ontwerp voor luchtverwarmingsproducten, koelproducten, ventilatorluchtkoelers en hogetemperatuurproces-chillers zijn vastgesteld in bijlage II.
2. Elke eis inzake ecologisch ontwerp wordt volgens het onderstaande tijdschema toegepast:
a) |
Met ingang van 1 januari 2018:
|
b) |
Met ingang van 26 september 2018:
|
c) |
Met ingang van 1 januari 2021:
|
3. De naleving van de eisen inzake ecologisch ontwerp wordt gemeten en berekend overeenkomstig de in bijlage III vastgestelde eisen.
Artikel 4
Overeenstemmingsbeoordeling
Fabrikanten kunnen kiezen of zij voor de in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde procedure voor overeenstemmingsbeoordeling de in bijlage IV bij die richtlijn beschreven interne ontwerpcontrole, dan wel het in bijlage V bij die richtlijn beschreven beheersysteem gebruiken.
De fabrikanten verstrekken de technische documentatie die de in punt 5, onder c), van bijlage II bij deze verordening vastgestelde informatie bevat.
Artikel 5
Controleprocedure voor markttoezichtsdoeleinden
Bij het uitvoeren van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde markttoezichtscontroles met betrekking tot de naleving van de in bijlage II bij deze verordening beschreven eisen, gebruiken de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de in bijlage IV bij deze verordening beschreven controleprocedure.
Artikel 6
Benchmarks
De indicatieve benchmarks voor de indeling van op de markt verkrijgbare luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers als „de best presterende” op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, worden in bijlage V bij deze verordening gegeven.
Artikel 7
Evaluatie
De Commissie evalueert deze verordening in het licht van de technologische vooruitgang in verband met luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers. Zij legt de resultaten van deze evaluatie uiterlijk op 1 januari 2022 voor aan het Overlegforum inzake ecologisch ontwerp. De evaluatie omvat een beoordeling van de volgende aspecten:
a) |
de noodzaak om eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen die betrekking hebben op door koelmiddelen veroorzaakte broeikasgasemissies; |
b) |
de noodzaak om eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor hogetemperatuurproces-chillers die werken met dampcondensatie en hogetemperatuurproces-chillers die werken met absorptietechnologie; |
c) |
de noodzaak om strengere eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor de energie-efficiëntie en emissies van stikstofoxiden van luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers; |
d) |
de noodzaak om eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor de geluidsemissies van luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers en ventilatorluchtkoelers; |
e) |
de noodzaak om emissie-eisen vast te stellen op basis van het nuttige verwarmings- of koelvermogen in plaats van de energietoevoer; |
f) |
de noodzaak om eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor combinatieluchtverwarmingstoestellen; |
g) |
de noodzaak om eisen inzake energie-etikettering vast te stellen voor huishoudelijke luchtverwarmingsproducten; |
h) |
de noodzaak om strengere eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor C2- en C4-luchtverwarmingstoestellen; |
i) |
de noodzaak om strengere eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor dakairconditioners, airconditioners met luchtkanalen en warmtepompen; |
j) |
de noodzaak van certificatie door derden; en |
k) |
voor alle producten: de waarde van de toleranties voor de controle, zoals vermeld in de controleprocedures die zijn vastgesteld in bijlage IV. |
Artikel 8
Afwijking
1. Tot en met 1 januari 2018 kunnen de lidstaten het op de markt introduceren en/of in gebruik nemen van luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers die in overeenstemming zijn met de nationale bepalingen inzake de seizoensgebonden energie-efficiëntie of de seizoensgebonden energieprestatieverhouding die van kracht zijn op het tijdstip van de vaststelling van deze verordening, toestaan.
2. Tot en met 26 september 2018 kunnen de lidstaten het op de markt introduceren en/of in gebruik nemen van de luchtverwarmingsproducten en koelproducten die in overeenstemming zijn met de nationale bepalingen inzake emissies van stikstofoxiden die van kracht zijn op het tijdstip van de vaststelling van deze verordening, toestaan.
Artikel 9
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 november 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10.
(2) Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195).
(3) Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).
(4) Verordening (EU) 2015/1188 van de Commissie van 28 april 2015 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor toestellen voor lokale ruimteverwarming betreft (PB L 193 van 21.7.2015, blz. 76).
(5) Verordening (EU) nr. 206/2012 van de Commissie van 6 maart 2012 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor airconditioners en ventilatoren betreft (PB L 72 van 10.3.2012, blz. 7).
(6) Verordening (EU) nr. 813/2013 van de Commissie van 2 augustus 2013 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen betreft (PB L 239 van 6.9.2013, blz. 136).
(7) Verordening (EU) 2015/1095 van de Commissie van 5 mei 2015 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor professionele koelbewaarkasten, snelkoelers/-vriezers, condensoreenheden en proces-chillers betreft (PB L 177 van 8.7.2015, blz. 19).
(8) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
BIJLAGE I
Definities voor de bijlagen II tot en met V
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van Richtlijn 2009/125/EG en wordt verstaan onder:
Gemeenschappelijke definities
(1) „omzettingscoëfficiënt” (CC): een coëfficiënt die de geraamde gemiddelde EU-opwekkingsefficiëntie van 40 % weergeeft, die is vastgesteld in bijlage IV bij Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie (1); de waarde van de omzettingscoëfficiënt is CC = 2,5;
(2) „bovenste verbrandingswaarde” (GCV): de totale hoeveelheid warmte die wordt afgegeven door een hoeveelheid brandstof per eenheid als deze volledig met zuurstof wordt verbrand en de verbrandingsproducten tot omgevingstemperatuur zijn afgekoeld; deze hoeveelheid omvat de warmte van de condensatie van waterdamp in de brandstof en van waterdamp die ontstaat door de verbranding van waterstof in de brandstof;
(3) „aardopwarmingsvermogen” (GWP): het klimaatopwarmingsvermogen van een broeikasgas in verhouding tot dat van koolstofdioxide (CO2), berekend in termen van het opwarmingsvermogen in een periode van 100 jaar van één kilogram van een broeikasgas in verhouding tot één kilogram CO2. De in aanmerking genomen GWP-waarden zijn die welke zijn opgenomen in de bijlagen I, II, en IV bij Verordening (EU) nr. 517/2014. GWP-waarden voor mengsels van koelmiddelen worden bepaald via de methode van bijlage IV van Verordening (EU) nr. 517/2014;
(4) „luchtdebiet”: het luchtdebiet in m3/h dat wordt gemeten bij de luchtuitlaat van binnen- en/of buiteneenheden (indien van toepassing) van comfortchillers, airconditioners of warmtepompen, en ventilatorluchtkoelers onder nominale standaardomstandigheden voor koeling of verwarming, wanneer het product geen koelfunctie heeft;
(5) „geluidsvermogensniveau” (LWA): het A-gewogen geluidsvermogensniveau, binnen en/of buiten gemeten, onder nominale standaardomstandigheden en uitgedrukt in dB;
(6) „aanvullend verwarmingstoestel”: een warmtegenerator van het luchtverwarmingsproduct die extra warmte genereert tijdens omstandigheden waarbij de verwarmingsbelasting het verwarmingsvermogen van de voorkeurswarmtegenerator overschrijdt;
(7) „voorkeurswarmtegenerator”: de warmtegenerator van het luchtverwarmingsproduct met de grootste bijdrage aan de totale warmte die tijdens het verwarmingsseizoen wordt geleverd;
(8) „seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming” (ηs,h ): de verhouding tussen de jaarlijkse referentieverwarmingsvraag met betrekking tot het verwarmingsseizoen waarvoor het luchtverwarmingsproduct is bestemd, en het jaarlijkse energieverbruik voor verwarming, voor zover van toepassing gecorrigeerd voor bijdragen voor temperatuurregeling en het elektriciteitsverbruik van een of meer grondwaterpompen, uitgedrukt in procenten;
(9) „seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimtekoeling” (ηs,c ): de verhouding tussen de jaarlijkse referentiekoelvraag met betrekking tot het koelseizoen waarvoor het koelproduct is bestemd, en het jaarlijkse referentie-energieverbruik voor koeling, voor zover van toepassing gecorrigeerd voor bijdragen voor temperatuurregeling en het elektriciteitsverbruik van een of meer grondwaterpompen, uitgedrukt in procenten;
(10) „temperatuurregeling”: apparatuur die met de eindgebruiker communiceert ten aanzien van de waarden en tijden van de gewenste binnentemperatuur en die relevante gegevens zoals de feitelijke binnen- en/of buitentemperatuur doorgeeft aan een interface van het luchtverwarmings- of koelproduct zoals een centrale verwerkingseenheid, die daarmee een bijdrage levert aan de regeling van de binnentemperatuur/-temperaturen;
(11) „bin” (binj) : een combinatie van een buitentemperatuur (Tj ) en bin-uren (hj ), zoals vastgesteld in de tabel 26, 27 en 28 van bijlage III;
(12) „bin-uren” (hj ): het aantal uren per seizoen, uitgedrukt in uren per jaar, waarbij de buitentemperatuur zich voor elke bin voordoet, zoals vastgesteld in de tabellen 26, 27 en 28 van bijlage III;
(13) „binnentemperatuur” (Tin ): de drogebolluchttemperatuur binnenshuis, uitgedrukt in graden Celsius; de relatieve vochtigheid kan worden aangeduid door de bijbehorende natteboltemperatuur;
(14) „buitentemperatuur” (Tj ): de drogebolbuitenluchttemperatuur, uitgedrukt in graden Celsius; de relatieve vochtigheid kan worden aangeduid door de bijbehorende natteboltemperatuur;
(15) „vermogensregeling”: de capaciteit van een warmtepomp, airconditioner, comfortchiller of hogetemperatuurproces-chiller om zijn verwarmings- of koelvermogen aan te passen door het volumedebiet van het koelmiddel/de koelmiddelen te wijzigen; moet worden aangeduid als „vast” als het volumedebiet niet kan worden gewijzigd, als „getrapt” als het volumedebiet wordt gewijzigd of gevarieerd in reeksen van niet meer dan twee stappen of als „variabel” als het volumedebiet wordt gewijzigd of gevarieerd in reeksen van drie of meer stappen;
(16) „verliescoëfficiënt” (Cdh ) voor verwarming en (Cdc ) voor koeling): de mate van efficiëntieverlies als gevolg van de cyclische variatie van het product; indien niet door meting vastgesteld, is de standaardwaarde van de verliescoëfficiënt 0,25 voor een airconditioner of warmtepomp of 0,9 voor een comfortchiller of een hogetemperatuurproces-chiller;
(17) „emissies van stikstofoxiden”: de som van de emissies van stikstofmonoxide en stikstofdioxide door luchtverwarmingsproducten of koelproducten die gasvormige of vloeibare brandstoffen gebruiken, uitgedrukt in stikstofdioxide, vastgesteld terwijl het nominaal verwarmingsvermogen, uitgedrukt in mg/kWh in termen van GCV, wordt gegeven.
Definities in verband met luchtverwarmingstoestellen
(18) „luchtverwarmingstoestel”: een luchtverwarmingsproduct dat de warmte van een warmtegenerator rechtstreeks aan de lucht doorgeeft en dat deze warmte via een luchtverwarmingssysteem distribueert of zo'n systeem bevat;
(19) „op gasvormige of vloeibare brandstoffen werkend luchtverwarmingstoestel”: een luchtverwarmingstoestel dat gebruikmaakt van een warmtegenerator die werkt op basis van de verbranding van gasvormige of vloeibare brandstoffen;
(20) „op elektriciteit werkend luchtverwarmingstoestel”: een luchtverwarmingstoestel dat gebruikmaakt van een warmtegenerator die werkt op basis van het joule-effect in verwarming met elektrische weerstand;
(21) „luchtverwarmingstoestel type B1”: een luchtverwarmingstoestel dat gebruikmaakt van gasvormige of vloeibare brandstoffen en specifiek is ontworpen om te worden verbonden met een rookafvoerkanaal met natuurlijke trek dat de verbrandingsresten afvoert tot buiten de ruimte waarin het luchtverwarmingstoestel type B1 is geïnstalleerd, waarbij de verbrandingslucht rechtstreeks uit deze ruimte wordt gehaald; een luchtverwarmingstoestel type B1 wordt uitsluitend als luchtverwarmingstoestel type B1 in de handel gebracht;
(22) „luchtverwarmingstoestel type C2”: een luchtverwarmingstoestel dat gebruikmaakt van gasvormige of vloeibare brandstoffen en specifiek is ontworpen om de verbrandingslucht aan te voeren via een gemeenschappelijk leidingstelsel waarop meerdere toestellen zijn aangesloten en om het rookgas via dat leidingstelsel af te voeren; een luchtverwarmingstoestel type C2 wordt uitsluitend als luchtverwarmingstoestel type C2 in de handel gebracht;
(23) „luchtverwarmingstoestel type C4”: een luchtverwarmingstoestel dat gebruikmaakt van gasvormige of vloeibare brandstoffen en specifiek is ontworpen om de verbrandingslucht aan te voeren via een gemeenschappelijk leidingstelsel waarop meerdere toestellen zijn aangesloten en om het rookgas via een andere pijp van het rookgasstelsel af te voeren; een luchtverwarmingstoestel type C4 wordt uitsluitend als luchtverwarmingstoestel type C4 in de handel gebracht;
(24) „minimumvermogen”: het minimale verwarmingsvermogen van het luchtverwarmingstoestel (Pmin ), uitgedrukt in kW;
(25) „nuttig rendement bij nominaal verwarmingsvermogen” (ηnom ): de verhouding tussen het nominale verwarmingsvermogen en het totale opgenomen vermogen om dit verwarmingsvermogen te bereiken, uitgedrukt in procenten, waarbij het totale opgenomen vermogen is gebaseerd op de GCV van de brandstof bij gebruik van gasvormige of vloeibare brandstoffen;
(26) „nuttig rendement bij minimumvermogen” (ηpl ): de verhouding tussen het minimumvermogen en het totale opgenomen vermogen om dit verwarmingsvermogen te bereiken, uitgedrukt in procenten, waarbij het totale opgenomen vermogen is gebaseerd op de GCV van de brandstof;
(27) „seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming in actieve modus (ηs,on )”: de seizoensgebonden thermische energie-efficiëntie vermenigvuldigd met de emissie-efficiëntie, uitgedrukt in procenten;
(28) „seizoensgebonden thermische energie-efficiëntie (ηs,th )”: het gewogen gemiddelde van het nuttig rendement bij nominaal verwarmingsvermogen en het nuttig rendement bij minimumvermogen, waarbij rekening wordt gehouden met de omhullingsverliezen;
(29) „emissie-efficiëntie (ηs,flow )”: een correctie die wordt toegepast bij de berekening van de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming in actieve modus, waarbij rekening wordt gehouden met het equivalente luchtdebiet van de verwarmde lucht en met het verwarmingsvermogen;
(30) „verliesfactor van de omhulling” (Fenv ): het verlies aan seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming als gevolg van het warmteverlies van de warmtegenerator naar gebieden buiten de te verwarmen ruimte, uitgedrukt in procenten;
(31) „aanvullend elektriciteitsverbruik”: het verlies aan seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ten gevolge van het elektriciteitsverbruik bij nominaal verwarmingsvermogen (elmax ), bij minimumvermogen (elmin), en in stand-bystand (elsb ) uitgedrukt in procenten;
(32) „waakvlamverliezen”: het verlies aan seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ten gevolge van het energieverbruik voor de ontstekingsbrander uitgedrukt in procenten;
(33) „permanent energieverbruik van de waakvlam” (Pign ): het energieverbruik van een brander die is bedoeld om de hoofdbrander aan te steken en die alleen kan worden gedoofd door ingrijpen van de gebruiker, uitgedrukt in W, gebaseerd op de GCV van de brandstof;
(34) „ontluchtingskanaalverliezen”: het verlies aan seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming in perioden waarin de voorkeurswarmtegenerator niet actief is, uitgedrukt in procenten.
Definities van warmtepompen, airconditioners en comfortchillers
(35) „warmtepomp”: een luchtverwarmingsproduct:
a) |
waarvan de buitenshuis geplaatste warmtewisselaar (verdamper) warmte aan de lucht, de ventilatieafvoerlucht, het water, of uit aardwarmtebronnen onttrekt; |
b) |
dat een warmtegenerator heeft die een dampcompressiecyclus of een sorptiecyclus gebruikt; |
c) |
waarvan de binnenshuis geplaatste warmtewisselaar (condensor) deze warmte aan een luchtverwarmingssysteem afgeeft; |
d) |
dat uitgerust kan zijn met een aanvullend verwarmingstoestel; |
e) |
dat al dan niet omkeerbaar is, in welk geval het als airconditioner werkt; |
(36) „lucht-luchtwarmtepomp”: een warmtepomp met een warmtegenerator die gebruikmaakt van een dampcompressiecyclus aangedreven door een elektrische motor of interne verbrandingsmotor en waarbij de buitenshuis geplaatste warmtewisselaar (verdamper) warmteoverdracht vanuit de lucht mogelijk maakt;
(37) „water/pekel-luchtwarmtepomp”: een warmtepomp met een warmtegenerator die gebruikmaakt van een dampcompressiecyclus aangedreven door een elektrische motor of verbrandingsmotor en waarbij de buitenshuis geplaatste warmtewisselaar (verdamper) warmteoverdracht vanuit water of pekel mogelijk maakt;
(38) „dakwarmtepomp”: een op het dak geïnstalleerde lucht-luchtwarmtepomp, aangedreven door een elektrische compressor, waarvan de verdamper, de compressor en de condensor in één enkel pakket zijn geïntegreerd;
(39) „sorptiecycluswarmtepomp”: een warmtepomp met een warmtegenerator die een sorptiecyclus gebruikt op basis van de externe verbranding van brandstoffen en/of de toevoer van warmte;
(40) „multi-splitwarmtepomp”: een warmtepomp met meerdere binneneenheden, een of meer koelcircuits, een of meer compressoren en een of meer buiteneenheden, waarbij de binneneenheden al dan niet afzonderlijk worden geregeld;
(41) „airconditioner”: een koelproduct dat voor ruimtekoeling zorgt en:
a) |
waarvan de binnenshuis geplaatste warmtewisselaar (verdamper) warmte aan een luchtkoelsysteem (warmtebron) onttrekt; |
b) |
dat een koudegenerator heeft die een dampcompressiecyclus of een sorptiecyclus gebruikt; |
c) |
waarvan de buitenshuis geplaatste warmtewisselaar (condensor) deze warmte aan de lucht, water of de aarde als warmteput afgeeft, al dan niet met warmteoverdracht op basis van verdamping van extern toegevoegd water; |
d) |
dat al dan niet omkeerbaar is, in welk geval het als warmtepomp werkt; |
(42) „lucht-luchtairconditioner”: een airconditioner met een koudegenerator die gebruikmaakt van een dampcompressiecyclus aangedreven door een elektrische motor of interne verbrandingsmotor en waarbij de buitenshuis geplaatste warmtewisselaar (condensor) warmteoverdracht naar de lucht mogelijk maakt;
(43) „water/pekel-luchtairconditioner”: een airconditioner met een koudegenerator die gebruikmaakt van een dampcompressiecyclus aangedreven door een elektrische motor of interne verbrandingsmotor en waarbij de buitenshuis geplaatste warmtewisselaar (condensor) warmteoverdracht naar water of pekel mogelijk maakt;
(44) „dakairconditioner”: een op het dag geïnstalleerde lucht-luchtairconditioner, aangedreven door een elektrische compressor, waarvan de verdamper, de compressor en de condensor in één enkel pakket zijn geïntegreerd;
(45) „multi-splitairconditioner”: een airconditioner met meerdere binneneenheden, een of meer koelcircuits, een of meer compressoren en een of meer buiteneenheden, waarbij de binneneenheden al dan niet afzonderlijk worden geregeld;
(46) „sorptiecyclusairconditioner”: een airconditioner met een koudegenerator die een sorptiecyclus gebruikt op basis van de externe verbranding van brandstoffen en/of de toevoer van warmte;
(47) „lucht-watercomfortchiller”: een comfortchiller met een koudegenerator die gebruikmaakt van een dampcompressiecyclus aangedreven door een elektrische motor of interne verbrandingsmotor en waarbij de buitenshuis geplaatste warmtewisselaar (condensor) warmteoverdracht naar de lucht mogelijk maakt, met inbegrip van warmteoverdracht die is gebaseerd op verdamping in deze lucht van extern toegevoegd water, mits het apparaat ook in staat is zonder het aanvullende water te werken en uitsluitend van lucht gebruik te maken;
(48) „water/pekel-watercomfortchiller”: een comfortchiller met een koudegenerator die gebruikmaakt van een dampcompressiecyclus aangedreven door een elektrische motor of verbrandingsmotor en waarbij de buitenshuis geplaatste warmtewisselaar (condensor) warmteoverdracht naar water of pekel mogelijk maakt, waarbij warmteoverdracht die is gebaseerd op verdamping van extern toegevoegd water is uitgesloten;
(49) „sorptiecycluscomfortchiller”: een comfortchiller met een koudegenerator die een sorptiecyclus gebruikt op basis van de externe verbranding van brandstoffen en/of de toevoer van warmte.
Definities in verband met de berekeningsmethode voor comfortchillers, airconditioners en warmtepompen
(50) „referentieontwerpvoorwaarden”: de combinatie van de referentieontwerptemperatuur, de maximale bivalente temperatuur en de maximale uiterste bedrijfstemperatuur, zoals aangegeven in tabel 24 van bijlage III;
(51) „referentieontwerptemperatuur”: de buitentemperatuur voor koeling (Tdesign,c ) of verwarming (Tdesign,h ), zoals beschreven in tabel 24 van bijlage III, waarbij de deellastverhouding gelijk is aan 1, en die varieert naargelang van het seizoen voor hetzij koeling hetzij verwarming, uitgedrukt in graden Celsius;
(52) „bivalente temperatuur” (Tbiv ): de door de fabrikant opgegeven buitentemperatuur (Tj) voor verwarming waarop het opgegeven verwarmingsvermogen gelijk is aan de deellast en waaronder het opgegeven verwarmingsvermogen moet worden aangevuld door vermogen van een elektrische back-upverwarming om te voldoen aan de deellast voor verwarming, uitgedrukt in graden Celsius;
(53) „uiterste bedrijfstemperatuur” (Tol ): de door de fabrikant opgegeven buitentemperatuur voor verwarming waaronder de warmtepomp niet in staat is tot afgifte van verwarmingsvermogen en het opgegeven verwarmingsvermogen gelijk is aan nul, uitgedrukt in graden Celsius;
(54) „deellastverhouding” (pl(Tj)): de buitentemperatuur minus 16 °C, gedeeld door de referentieontwerptemperatuur minus 16 °C, voor hetzij ruimtekoeling hetzij ruimteverwarming;
(55) „seizoen”: een reeks omgevingsomstandigheden, aangewezen als een verwarmingsseizoen of koelseizoen, waarbij de combinatie van buitentemperaturen en bin-uren met betrekking tot dat seizoen aan de hand van bin wordt beschreven;
(56) „deellast voor verwarming” (Ph(Tj)): de verwarmingsbelasting bij een bepaalde buitentemperatuur, berekend als de ontwerpverwarmingsbelasting vermenigvuldigd met de deellastverhouding en uitgedrukt in kW;
(57) „deellast voor koeling” (Pc(Tj)): de koelbelasting bij een bepaalde buitentemperatuur, berekend als de ontwerpkoelbelasting vermenigvuldigd met de deellastverhouding en uitgedrukt in kW;
(58) „seizoensgebonden energie-efficiëntieverhouding” (SEER): de totale energie-efficiëntieverhouding van de airconditioner of comfortchiller die representatief is voor het koelseizoen en wordt berekend als de jaarlijkse referentiekoelvraag gedeeld door het jaarlijkse energieverbruik voor koeling;
(59) „seizoensgebonden prestatiecoëfficiënt” (SCOP): de totale prestatiecoëfficiënt van een warmtepomp die elektriciteit gebruikt en die representatief is voor het verwarmingsseizoen, berekend als de jaarlijkse referentieverwarmingsvraag gedeeld door het jaarlijkse energieverbruik voor verwarming;
(60) „jaarlijkse referentiekoelvraag” (QC ): de referentiekoelvraag, te gebruiken als grondslag voor de berekening van de SEER en berekend als het product van de ontwerpkoelbelasting (Pdesign,c) en de equivalente actieve-modusuren voor koeling (HCE), uitgedrukt in kWh;
(61) „jaarlijkse referentieverwarmingsvraag” (QH ): de referentieverwarmingsvraag die betrekking heeft op een aangewezen verwarmingsseizoen, te gebruiken als grondslag voor de berekening van de SCOP en berekend als het product van de ontwerpverwarmingsbelasting (Pdesign,h ) en de equivalente actieve-modusuren voor verwarming (HHE ), uitgedrukt in kWh;
(62) „jaarlijks energieverbruik voor koeling” (QCE ): het benodigde energieverbruik om te voldoen aan de jaarlijkse referentiekoelvraag, dat wordt berekend als de jaarlijkse referentiekoelvraag gedeeld door de seizoensgebonden energie-efficiëntieverhouding in actieve modus (SEERon ), en het elektriciteitsverbruik van de eenheid voor de thermostaat-uit-, standby-, uit- en carterverwarmingstand tijdens het koelseizoen, uitgedrukt in kWh;
(63) „jaarlijks energieverbruik voor verwarming” (QHE ): het energieverbruik benodigd om te voldoen aan de jaarlijkse referentieverwarmingsvraag voor een aangewezen verwarmingsseizoen, dat wordt berekend als de jaarlijkse referentieverwarmingsvraag gedeeld door de seizoensgebonden prestatiecoëfficiënt in actieve modus (SCOPon ), en het elektriciteitsverbruik van de eenheid voor de thermostaat-uit-, standby-, uit- en carterverwarmingstand tijdens het verwarmingsseizoen, uitgedrukt in kWh;
(64) „equivalente actieve-modusuren voor koeling” (HCE ): het veronderstelde aantal uren per jaar dat de eenheid de ontwerpkoelbelasting (Pdesign,c) moet leveren om te voldoen aan de jaarlijkse referentiekoelvraag, uitgedrukt in uren;
(65) „equivalente actieve-modusuren voor verwarming” (HHE ): het veronderstelde aantal uren per jaar dat een luchtverwarmingstoestel met warmtepomp de ontwerpverwarmingsbelasting moet leveren om te voldoen aan de jaarlijkse referentieverwarmingsvraag, uitgedrukt in uren;
(66) „seizoensgebonden energie-efficiëntieverhouding in actieve modus” (SEERon ): de gemiddelde energie-efficiëntieverhouding van de eenheid in actieve modus voor de koelfunctie, berekend op basis van deellast- en bin-specifieke energie-efficiëntieverhoudingen (EERbin(Tj)) en gewogen voor het aantal bin-uren dat de bin-omstandigheid zich voordoet;
(67) „seizoensgebonden prestatiecoëfficiënt in actieve modus” (SCOPon ): de gemiddelde prestatiecoëfficiënt van de warmtepomp in actieve modus voor het verwarmingsseizoen, berekend op basis van deellast, vermogen van de elektrische back-upverwarming (waar nodig) en bin-specifieke prestatiecoëfficiënten (COPbin(Tj)) en gewogen voor het aantal bin-uren dat de bin-omstandigheid zich voordoet;
(68) „bin-specifieke prestatiecoëfficiënt” (COPbin(Tj)): de prestatiecoëfficiënt van de warmtepomp voor elke binj met buitentemperatuur (Tj ) in een bepaald seizoen, afgeleid van de deellast, het opgegeven vermogen en de opgegeven prestatiecoëfficiënt (COPd(Tj)) en berekend voor andere bins door middel van inter-/extrapolatie, en waar nodig gecorrigeerd voor de toepasselijke verliescoëfficiënt;
(69) „bin-specifieke energie-efficiëntieverhouding” (EERbin(Tj)): de specifieke energie-efficiëntieverhouding voor elke binj met buitentemperatuur (Tj ) in een bepaald seizoen, afgeleid van de deellast, het opgegeven vermogen en de opgegeven energie-efficiëntieverhouding (EERd(Tj)) en berekend voor andere bins door middel van inter-/extrapolatie, en waar nodig gecorrigeerd voor de toepasselijke verliescoëfficiënt;
(70) „opgegeven verwarmingsvermogen” (Pdh(Tj)): het verwarmingsvermogen van de dampcompressiecyclus van een warmtepomp, met betrekking tot een buitentemperatuur (Tj ) en binnentemperatuur (Tin ), zoals opgegeven door de fabrikant, uitgedrukt in kW;
(71) „opgegeven koelvermogen” (Pdh(Tj)): het verwarmingsvermogen van de dampcompressiecyclus van de airconditioner of comfortchiller, met betrekking tot een buitentemperatuur (Tj ) en binnentemperatuur (Tin ), zoals opgegeven door de fabrikant, uitgedrukt in kW;
(72) „ontwerpverwarmingsbelasting” (Pdesign,h ): de verwarmingsbelasting toegepast op een warmtepomp bij de referentieontwerptemperatuur, waarbij de ontwerpverwarmingsbelasting (Pdesign,h ) gelijk is aan de deellast voor verwarming bij een buitentemperatuur (Tj ), gelijk aan de referentieontwerptemperatuur voor verwarming (Tdesign,h ), uitgedrukt in kW;
(73) „ontwerpkoelbelasting” (Pdesign,c ): koelbelasting toegepast op een comfortchiller of airconditioner bij de referentieontwerpvoorwaarden, waarbij de ontwerpkoelbelasting (Pdesign,c ) gelijk is aan het opgegeven koelvermogen bij een buitentemperatuur (Tj ), gelijk aan de referentieontwerptemperatuur voor koeling (Tdesign,c ), uitgedrukt in kW;
(74) „opgegeven prestatiecoëfficiënt” (COPd(Tj)): de prestatiecoëfficiënt voor een beperkt aantal specifieke bins (j) met buitentemperatuur (Tj );
(75) „opgegeven energie-efficiëntieverhouding” (EERd(Tj)): de energie-efficiëntieverhouding voor een beperkt aantal specifieke bins (j) met buitentemperatuur (Tj );
(76) „vermogen van de elektrische back-upverwarming” (elbu(Tj)): is het verwarmingsvermogen van een echt of verondersteld aanvullend verwarmingstoestel met een COP van 1, die het opgegeven verwarmingsvermogen (Pdh(Tj)) aanvult om te voldoen aan de deellast voor verwarming (Ph(Tj)) indien (Pdh(Tj)) lager is dan (Ph(Tj)), voor de buitentemperatuur (Tj ), uitgedrukt in kW;
(77) „vermogensverhouding”: de deellast voor verwarming (Ph(Tj)) gedeeld door het opgegeven verwarmingsvermogen (Pdh(Tj)) of de deellast voor koeling (Pc(Tj)) gedeeld door het opgegeven koelvermogen (Pdc(Tj));
Bedrijfsstanden voor de berekening van de seizoensgebonden ruimteverwarmings- of koelenergie-efficiëntie van luchtverwarmingsproducten en koelproducten
(78) „actieve modus”: de modus die overeenkomt met de uren met een koel- of verwarmingsbelasting van het gebouw en waarbij de koel- of verwarmingsfunctie van de eenheid is geactiveerd. Deze toestand kan betekenen dat de eenheid cyclisch wordt in-/uitgeschakeld om een vereiste binnenluchttemperatuur te bereiken of te behouden;
(79) „stand-bystand”: stand waarin het luchtverwarmingstoestel, de comfortchiller, de airconditioner of de warmtepomp aan het elektriciteitsnet is gekoppeld, afhankelijk is van de energietoevoer van het elektriciteitsnet om naar behoren te kunnen functioneren en gedurende onbepaalde tijd uitsluitend de volgende functies uitvoert: de reactiveringsfunctie, hetzij de reactiveringsfunctie in combinatie met, uitsluitend, de indicatie van de werking van de reactiveringsfunctie, en/of de informatie- of toestandweergave;
(80) „reactiveringsfunctie”: functie die de activering van andere standen, inclusief de aan-stand, aan de hand van een schakelaar-op-afstand, waaronder afstandsbediening via een netwerk, een interne sensor of een timer mogelijk maakt en aanvullende functies, waaronder de hoofdfunctie, inschakelt;
(81) „informatie- of toestandweergave”: doorlopende functie die zorgt voor de weergave van informatie of van de toestand van de apparatuur op een scherm, inclusief klokken;
(82) „uitstand”: een toestand waarbij de comfortchiller, airconditioner of warmtepomp aan het elektriciteitsnet is gekoppeld en geen functie uitvoert. Toestanden die ook als „uitstand” worden beschouwd, zijn gevallen waarin slechts wordt aangegeven dat het apparaat zich in de „uitstand” bevindt en standen waarin uitsluitend functies worden uitgevoerd om de elektromagnetische compatibiliteit in de zin van Richtlijn 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) te garanderen;
(83) „thermostaat-uitstand”: de toestand die overeenkomt met de uren zonder koel- of verwarmingsbelasting waarbij de koel- of verwarmingsfunctie van de eenheid is ingeschakeld maar de eenheid niet operationeel is; cyclische variatie in de actieve modus wordt niet als thermostaat-uitstand beschouwd;
(84) „carterverwarmingstand”: de toestand waarin de eenheid een verwarmingsapparaat heeft geactiveerd om te voorkomen dat het koelmiddel naar de compressor loopt en zodoende bij het starten van de compressor de concentratie koelmiddel in de olie te beperken;
(85) „elektriciteitsverbruik in uitstand” (POFF ): het elektriciteitsverbruik van een eenheid in de uitstand, uitgedrukt in kW;
(86) „elektriciteitsverbruik in thermostaat-uitstand” (PTO ): het elektriciteitsverbruik van de eenheid, terwijl deze zich in de thermostaat-uitstand bevindt, uitgedrukt in kW;
(87) „elektriciteitsverbruik in stand-bystand” (PSB ): het elektriciteitsverbruik van de eenheid, terwijl deze zich in de stand-bystand bevindt, uitgedrukt in kW;
(88) „elektriciteitsverbruik in carterverwarmingsstand” (PCK): het elektriciteitsverbruik van de eenheid, terwijl deze zich in de carterverwarmingsstand bevindt, uitgedrukt in kW;
(89) „bedrijfsuren in uitstand” (HOFF ): het jaarlijkse aantal uren [h/a] dat de eenheid geacht wordt zich in de uitstand te bevinden, en waarvan de waarde afhangt van het aangewezen seizoen en de functie;
(90) „bedrijfsuren in thermostaat-uitstand” (HTO ): het jaarlijkse aantal uren [h/a] dat de eenheid geacht wordt zich in de thermostaat-uitstand te bevinden, en waarvan de waarde afhangt van het aangewezen seizoen en de functie;
(91) „bedrijfsuren in stand-bystand” (HSB ): het jaarlijkse aantal uren [h/a] dat de eenheid geacht wordt zich in de stand-bystand te bevinden, en waarvan de waarde afhangt van het aangewezen seizoen en de functie;
(92) „bedrijfsuren in carterverwarmingstand” (HCK ): het jaarlijkse aantal uren [h/a] dat de eenheid geacht wordt zich in de carterverwarmingstand te bevinden, en waarvan de waarde afhangt van het aangewezen seizoen en de functie.
Definities in verband met de berekeningsmethode voor airconditioners, comfortchillers en warmtepompen die brandstoffen gebruiken
(93) „seizoensgebonden primaire energieverhouding voor koeling” (SPERc ): de voor het koelseizoen representatieve totale energie-efficiëntieverhouding van de airconditioner of comfortchiller die brandstoffen gebruikt;
(94) „seizoensgebonden gasverbruiksefficiëntie voor koeling” (SGUEc ): de gasverbruiksefficiëntie voor het hele koelseizoen;
(95) „gasverbruiksefficiëntie bij gedeeltelijke belasting”: de gasverbruiksefficiëntie bij koeling (GUEc,bin ) of verwarming (GUEh,bin ) bij buitentemperatuur Tj;
(96) „gasverbruiksefficiëntie bij opgegeven vermogen”: gasverbruiksefficiëntie bij koeling (GUEcDC ) of verwarming (GUEhDC ) bij het in tabel 21 van bijlage III vastgestelde opgegeven vermogen, en gecorrigeerd voor mogelijke cyclische variatie van de eenheid, wanneer het werkelijke koelvermogen (QEc ) meer bedraagt dan de koelbelasting (Pc(Tj)) of het werkelijke verwarmingsvermogen (QEh ) meer bedraagt dan de verwarmingsbelasting (Ph(Tj));
(97) „werkelijk koelvermogen” (QEc ): het gemeten koelvermogen gecorrigeerd voor de warmte van het apparaat (pomp(en) of ventilator(en)) voor de circulatie van het medium voor warmteoverdracht via de binnenshuis geplaatste warmtewisselaar, uitgedrukt in kW;
(98) „werkelijk warmteterugwinningsvermogen”: het gemeten warmteterugwinningsvermogen, gecorrigeerd voor de warmte van het apparaat (pomp(en)) van het warmteterugwinningscircuit voor koeling (QEhr,c ) of verwarming (QEhr,h ), uitgedrukt in kW;
(99) „gemeten warmte-input voor koeling” (Qgmc ): gemeten brandstofinput bij deellast als omschreven in tabel 21 van bijlage III, uitgedrukt in kW;
(100) „seizoensgebonden hulpenergiefactor voor koeling” (SAEFc ): de energie-efficiëntie voor het koelseizoen, met inbegrip van de bijdrage van de thermostaat-uit-, stand-by-, uit- en carterverwarming-standen;
(101) „jaarlijkse referentiekoelvraag” (QC ): de jaarlijkse koelvraag, berekend als de ontwerpkoelbelasting (Pdesign,c ), vermenigvuldigd met de equivalente actieve-modusuren voor koeling (HCE );
(102) „seizoensgebonden hulpenergiefactor voor koeling in de actieve modus” (SAEFc,on ): de energie-efficiëntie voor het koelseizoen, waarbij de bijdrage van de thermostaat-uit-, stand-by-, uit- en carterverwarming-standen is uitgesloten;
(103) „hulpenergiefactor voor koeling bij gedeeltelijke belasting” (AEFc,bin ): de energie-efficiëntie bij het koelen bij buitentemperatuur (Tj );
(104) „elektrisch ingangsvermogen voor koeling” (PEc ): het werkelijke elektrische ingangsvermogen voor koeling, in kW;
(105) „seizoensgebonden primaire energieverhouding voor verwarming” (SPERh ): de voor het verwarmingsseizoen representatieve totale energie-efficiëntieverhouding van de warmtepomp die brandstoffen gebruikt;
(106) „seizoensgebonden gasverbruiksefficiëntie voor verwarming” (SGUEh ): de gasverbruiksefficiëntie voor het verwarmingsseizoen;
(107) „werkelijk verwarmingsvermogen” (QEh ): het gemeten verwarmingsvermogen gecorrigeerd voor de warmte van het apparaat (pomp(en) of ventilator(en)) voor de circulatie van het medium voor warmteoverdracht via de binnenshuis geplaatste warmtewisselaar, uitgedrukt in kW;
(108) „gemeten warmte-input voor verwarming” (Qgmh ): gemeten brandstofinput bij deellast als omschreven in tabel 21 van bijlage III, uitgedrukt in kW;
(109) „seizoensgebonden hulpenergiefactor voor verwarming” (SAEFh ): de energie-efficiëntie voor het verwarmingsseizoen, met inbegrip van de bijdrage van de thermostaat-uit-, stand-by-, uit- en carterverwarming-standen;
(110) „jaarlijkse referentieverwarmingsvraag” (QH ): de jaarlijkse verwarmingsvraag, berekend als de ontwerpverwarmingsbelasting, vermenigvuldigd met de jaarlijkse equivalente actieve-modusuren voor verwarming (HHE );
(111) „seizoensgebonden hulpenergiefactor voor verwarming in de actieve modus” (SAEFh,on ): de energie-efficiëntie voor het verwarmingsseizoen, waarbij de bijdrage van de thermostaat-uit-, stand-by-, uit- en carterverwarming-standen is uitgesloten;
(112) „hulpenergiefactor voor verwarming bij gedeeltelijke belasting” (AEFh,bin ): de hulpenergie-efficiëntie bij het verwarmen bij buitentemperatuur Tj;
(113) „hulpenergiefactor bij opgegeven vermogen”: de hulpenergiefactor bij koeling (AEFc,dc ) of verwarming (AEFh,dc ) bij deellast als omschreven in tabel 21 van bijlage III, en gecorrigeerd voor mogelijke cyclische variatie van de eenheid, wanneer het werkelijke koelvermogen (QEc ) meer bedraagt dan de koelbelasting (Pc(Tj)) of het werkelijke verwarmingsvermogen (QEh ) meer bedraagt dan de verwarmingsbelasting (Ph(Tj));
(114) „elektrisch ingangsvermogen voor verwarming” (PEh ): het werkelijke elektrische ingangsvermogen voor verwarming, in kW;
(115) „NOx-uitstoot van warmtepompen, comfortchillers en airconditioners met een interne verbrandingsmotor”: de som van stikstofmonoxide- en stikstofdioxide-emissie, van warmtepompen, comfortchillers en airconditioners met een interne verbrandingsmotor, gemeten onder nominale standaardomstandigheden, met gebruikmaking van het equivalent voor het aantal toeren per minuut, uitgedrukt in mg stikstofdioxide per kWh brandstofinput in termen van GCV;
(116) „equivalent voor het aantal toeren per minuut (Erpmequivalent )”: het aantal toeren per minuut van de interne verbrandingsmotor, berekend op basis van een aantal toeren per minuut van de motor bij 70, 60, 40 en 20 % van de deellast voor verwarming (of koeling indien er geen verwarmingsfunctie wordt aangeboden) en met wegingsfactoren van, respectievelijk, 0,15, 0,25, 0,30 en 0,30.
Definities in verband met hogetemperatuurproces-chillers
(117) „nominaal opgenomen vermogen” (DA ): het elektrisch opgenomen vermogen dat de hogetemperatuurproces-chiller (met inbegrip van de compressor, de condensorventilator(en) of -pomp(en), de verdamperpomp(en) en mogelijke hulpmiddelen) nodig heeft om het nominale koelvermogen te bereiken, uitgedrukt in kW tot op twee decimalen;
(118) „nominale energie-efficiëntieverhouding” (EERA ): het nominale koelvermogen, uitgedrukt in kW, gedeeld door het nominale opgenomen vermogen, uitgedrukt in kW tot op twee decimalen;
(119) „seizoensgebonden energieprestatieverhouding” (SEPR): de efficiëntieverhouding van een hogetemperatuurproces-chiller onder nominale standaardomstandigheden, die representatief is voor de verschillen qua belasting en omgevingstemperatuur gedurende het hele jaar, berekend als de verhouding tussen de jaarlijkse koelvraag en het jaarlijkse elektriciteitsverbruik;
(120) „jaarlijkse koelvraag”: de som van elke bin-specifieke koelbelasting vermenigvuldigd met het overeenkomstige aantal bin-uren;
(121) „koelbelasting”: het nominale koelvermogen, vermenigvuldigd met de deellastverhouding van hogetemperatuurproces-chillers, uitgedrukt in kW tot op twee decimalen;
(122) „deellast” (PC(Tj)): de koelbelasting bij een specifieke omgevingstemperatuur Tj, berekend als de vollast vermenigvuldigd met de deellastverhouding van hogetemperatuurproces-chillers bij dezelfde omgevingstemperatuur Tj en uitgedrukt in kW tot op twee decimalen;
(123) „deellastverhouding van hogetemperatuurproces-chillers (PR (Tj))”:
a) |
voor hogetemperatuurproces-chillers met gebruikmaking van luchtgekoelde condensatie: de omgevingstemperatuur Tj minus 5 °C, gedeeld door de referentieomgevingstemperatuur minus 5 °C, vermenigvuldigd met 0,2 en vermeerderd met 0,8. Als de omgevingstemperatuur hoger is dan de referentieomgevingstemperatuur, bedraagt de deellastverhouding van hogetemperatuurproces-chillers 1. Als de omgevingstemperatuur lager is dan 5 °C, bedraagt de deellastverhouding van hogetemperatuurproces-chillers 0,8; |
b) |
voor hogetemperatuurproces-chillers met gebruikmaking van watergekoelde condensors: de waterinlaattemperatuur (waterinlaat tot condensor) minus 9 °C, gedeeld door de referentieomgevingstemperatuur van waterinlaat tot condensor (30 °C) minus 9 °C, en vermenigvuldigd met 0,2 en vermeerderd met 0,8. Als de omgevingstemperatuur (waterinlaat tot condensor) hoger is dan de referentieomgevingstemperatuur, bedraagt de deellastverhouding van hogetemperatuurproces-chillers 1. Als de omgevingstemperatuur lager is dan 9 °C (waterinlaat tot condensor), bedraagt de deellastverhouding van hogetemperatuurproces-chillers 0,8; |
c) |
de verhouding wordt uitgedrukt in procenten tot op één decimaal; |
(124) „jaarlijks elektriciteitsverbruik”: wordt berekend als de som van de verhoudingen tussen elke bin-specifieke koelvraag en de overeenkomstige bin-specifieke energie-efficiëntieverhouding, vermenigvuldigd met het overeenkomstige aantal bin-uren;
(125) „omgevingstemperatuur”:
a) |
voor hogetemperatuurproces-chillers met een luchtgekoelde condensor: de drogebolluchttemperatuur, uitgedrukt in graden Celsius; |
b) |
voor hogetemperatuurproces-chillers die watergekoelde condensatie gebruiken: de waterinlaattemperatuur bij de condensor, uitgedrukt in graden Celsius; |
(126) „referentieomgevingstemperatuur”: de omgevingstemperatuur, uitgedrukt in graden Celsius, waarbij de deellastverhouding gelijk is aan 1. Deze bedraagt 35 °C. Voor luchtgekoelde hogetemperatuurproces-chillers geldt een luchtinlaattemperatuur van 35 °C, voor watergekoelde hogetemperatuurproces-chillers geldt een wateraanvoertemperatuur bij de condensor van 30 °C bij 35 °C buitenluchttemperatuur van de condensor;
(127) „energie-efficiëntieverhouding bij deellast” (EERPL(Tj)): de energie-efficiëntieverhouding voor elke bin in het jaar, afgeleid van de opgegeven energie-efficiëntieverhouding (EERDC) voor specifieke bins en voor andere bins berekend door lineaire interpolatie;
(128) „opgegeven koelvraag”: de koellast bij gespecificeerde bin-omstandigheden, berekend als het nominale koelvermogen vermenigvuldigd met de overeenkomstige deellastverhouding van hogetemperatuurproces-chillers;
(129) „opgegeven energie-efficiëntieverhouding” (EERDC ): de energie-efficiëntieverhouding van de hogetemperatuurproces-chiller op een specifiek punt, waar nodig gecorrigeerd met de verliescoëfficiënt indien het opgegeven minimale koelvermogen groter is dan de koellast of geïnterpoleerd indien de dichtstbijzijnde opgegeven koelvermogens boven en beneden de koellast liggen;
(130) „opgegeven opgenomen vermogen”: het elektrisch opgenomen vermogen dat de hogetemperatuurproces-chiller nodig heeft om het opgegeven koelvermogen op een specifiek punt te bereiken;
(131) „opgegeven koelvermogen”: het door de hogetemperatuurproces-chiller geleverde koelvermogen om het opgegeven koelvermogen op een specifiek punt te bereiken.
Definities in verband met ventilatorluchtkoelers
(132) „totaal elektrisch ingangsvermogen (Pelec )”: het totale elektrische vermogen dat wordt opgenomen door de ventilatorluchtkoeler, met inbegrip van een of meer ventilatoren en bijkomende toestellen.
(1) Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
(2) Richtlijn 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EEG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 24).
BIJLAGE II
Eisen inzake ecologisch ontwerp
1. |
Seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming door luchtverwarmingsproducten:
|
2. |
Seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimtekoeling door koelproducten:
|
3. |
Seizoensgebonden energieprestatieverhouding van hogetemperatuurproces-chillers:
|
4. |
Emissies van stikstofoxiden;
|
5. |
Productinformatie:
Tabel 9 Informatie-eisen voor luchtverwarmingstoestellen
Tabel 10 Informatie-eisen voor comfortchillers
Tabel 11 Informatie-eisen voor lucht-luchtairconditioners
Tabel 12 Informatie-eisen voor water/pekel-luchtairconditioners
Tabel 13 Informatie-eisen voor ventilatorluchtkoelers
Tabel 14 Informatie-eisen voor warmtepompen
Tabel 15 Informatie-eisen voor hogetemperatuurproces-chillers
|
(*1) Dient in de desbetreffende tabellen in deze bijlage en in de technische documentatie afgerond op één decimaal te worden opgegeven.
(*2) Dient in de desbetreffende tabellen in deze bijlage en in de technische documentatie afgerond op één decimaal te worden opgegeven.
(*3) Dient in de desbetreffende tabellen in deze bijlage en in de technische documentatie afgerond op één decimaal te worden opgegeven.
(*4) Dient in de desbetreffende tabellen in deze bijlage en in de technische documentatie afgerond op één decimaal te worden opgegeven.
(*5) Dient in de desbetreffende tabellen in deze bijlage en in de technische documentatie afgerond op twee decimalen te worden opgegeven.
(*6) Dient in de desbetreffende tabellen in deze bijlage en in de technische documentatie afgerond op twee decimalen te worden opgegeven.
(*7) niet vereist voor elektrische luchtverwarmingstoestellen
(*8) met ingang van 26 september 2018.
(*9) Als Cdc niet door meting is bepaald, is de standaardverliescoëfficiënt van chillers 0,9.
(*10) met ingang van 26 september 2018
(*11) Als Cdc niet door meting is bepaald, is de standaardverliescoëfficiënt van airconditioners 0,25.
(*12) met ingang van 26 september 2018
Indien de informatie betrekking heeft op multi-splitairconditioners, kunnen het testresultaat en de prestatiegegevens worden verkregen op basis van de prestaties van de buiteneenheid, met een door de fabrikant of de importeur aanbevolen combinatie van een of meer binneneenheden.
(**) Als Cdc niet door meting is bepaald, is de standaardverliescoëfficiënt van airconditioners 0,25.
(***) met ingang van 26 september 2018. Indien de informatie betrekking heeft op multi-splitairconditioners, kunnen het testresultaat en de prestatiegegevens worden verkregen op basis van de prestaties van de buiteneenheid, met een door de fabrikant of de importeur aanbevolen combinatie van een of meer binneneenheden.
(**) Als Cdh niet door meting is bepaald, is de standaardverliescoëfficiënt van warmtepompen 0,25.
(***) met ingang van 26 september 2018.
Indien de informatie betrekking heeft op multi-splitwarmtepompen, kunnen het testresultaat en de prestatiegegevens worden verkregen op basis van de prestaties van de buiteneenheid, met een door de fabrikant of de importeur aanbevolen combinatie van een of meer binneneenheden.
(*13) Als Cdc niet door meting is bepaald, is de standaardverliescoëfficiënt van chillers 0,9.
(*14) Voor eenheden met getrapt vermogen worden in elk vakje in het gedeelte „koelvermogen” en „EER” twee waarden met een schuine streep („/”) ertussen opgegeven.
BIJLAGE III
Meting en berekening
1. |
Met het oog op de naleving en de controle op de naleving van de eisen van deze verordening dienen metingen en berekeningen te worden verricht met gebruikmaking van de geharmoniseerde normen waarvan de referentienummers voor dat doel zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, of met gebruikmaking van een andere betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methode die rekening houdt met de algemeen erkende stand van de techniek op dit gebied. Deze methoden moeten aan de in de punten 2 tot en met 8 van deze bijlage vermelde voorwaarden en technische parameters voldoen. |
2. |
Algemene voorwaarden voor metingen en berekeningen:
|
3. |
Seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming door luchtverwarmingstoestellen:
|
4. |
Seizoensgebonden energie-efficiëntie van comfortchillers en airconditioners, indien aangedreven door elektromotoren:
|
5. |
Seizoensgebonden energie-efficiëntie van comfortchillers en airconditioners die een interne verbrandingsmotor gebruiken:
|
6. |
Seizoensgebonden energie-efficiëntie van elektrische warmtepompen:
|
7. |
Seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming van warmtepompen die een interne verbrandingsmotor gebruiken:
|
8. |
Algemene voorwaarden voor metingen en berekeningen van hogetemperatuurproces-chillers |
Om de waarden van het nominale en het opgegeven koelvermogen, het opgenomen vermogen, de energie-efficiëntieverhouding en de seizoensgebonden energieprestatieverhouding vast te stellen, worden de metingen verricht onder de volgende voorwaarden:
a) |
voor luchtgekoelde hogetemperatuurproces-chillers bedraagt de referentieomgevingstemperatuur bij de buitenshuis geplaatste warmtewisselaar 35 °C en voor watergekoelde hogetemperatuurproces-chillers bedraagt de waterinlaattemperatuur bij de condensor 30 °C (punt met 35 °C buitentemperatuur); |
b) |
de uitlaattemperatuur van de vloeistof bij de binnenshuis geplaatste warmtewisselaar bedraagt 7 °C drogeboltemperatuur; |
c) |
de variaties van de omgevingstemperatuur in de loop van het jaar, die representatief zijn voor de gemiddelde klimatologische omstandigheden in de Europese Unie, en het overeenkomstige aantal uren wanneer deze temperaturen zich voordoen, zijn zoals aangegeven in tabel 28; |
d) |
er wordt rekening gehouden met het effect van het energie-efficiëntieverlies veroorzaakt door cyclische variatie, afhankelijk van het soort vermogenscontrole voor de hogetemperatuurproces-chiller. |
Tabel 16
Nominale standaardomstandigheden voor lucht-luchtwarmtepompen en -airconditioners
|
Warmtewisselaar buiten |
Warmtewisselaar binnen |
|||
drogeboltemperatuur inlaat in °C |
natteboltemperatuur inlaat in °C |
drogeboltemperatuur inlaat in °C |
natteboltemperatuur inlaat in °C |
||
Verwarmingsstand (voor warmtepompen) |
buitenlucht/gerecycleerde lucht |
7 |
6 |
20 |
max. 15 |
uitlaatlucht/buitenlucht |
20 |
12 |
7 |
6 |
|
Koelstand (voor airconditioners) |
buitenlucht/gerecycleerde lucht |
35 |
24 (*1) |
27 |
19 |
uitlaatlucht/gerecycleerde lucht |
27 |
19 |
27 |
19 |
|
uitlaatlucht/buitenlucht |
27 |
19 |
35 |
24 |
Tabel 17
Nominale standaardomstandigheden voor water/pekel-watercomfortchillers
|
Warmtewisselaar buiten |
Warmtewisselaar binnen |
|||
Inlaattemperatuur °C |
Uitlaattemperatuur °C |
Inlaattemperatuur °C |
Uitlaattemperatuur °C |
||
Koelstand |
Water-water (voor verwarmingstoepassingen met een lage temperatuur) van koeltoren |
30 |
35 |
12 |
7 |
Water-water (voor verwarmingstoepassingen met een gemiddelde temperatuur) van koeltoren |
30 |
35 |
23 |
18 |
Tabel 18
Nominale standaardomstandigheden voor lucht-watercomfortchillers
|
Warmtewisselaar buiten |
Warmtewisselaar binnen |
|||
Inlaattemperatuur °C |
Uitlaattemperatuur °C |
Inlaattemperatuur °C |
Uitlaattemperatuur °C |
||
Koelstand |
lucht-water (voor toepassingen met een lage temperatuur) |
35 |
— |
12 |
7 |
lucht-water (voor toepassingen met een gemiddelde temperatuur) |
35 |
— |
23 |
18 |
Tabel 19
Nominale standaardomstandigheden voor water/pekel-luchtwarmtepompen en -airconditioners
|
Warmtewisselaar buiten |
Warmtewisselaar binnen |
|||
Inlaattemperatuur °C |
Uitlaattemperatuur °C |
drogeboltemperatuur inlaat in °C |
natteboltemperatuur inlaat in °C |
||
Verwarmingsstand (voor warmtepompen) |
water |
10 |
7 |
20 |
max. 15 |
pekel |
0 |
– 3 (*2) |
20 |
max. 15 |
|
waterlus |
20 |
17 (*2) |
20 |
max. 15 |
|
Koelstand (voor airconditioners) |
koeltoren |
30 |
35 |
27 |
19 |
geothermisch (water of pekel) |
10 |
15 |
27 |
19 |
Tabel 20
Referentieomgevingstemperaturen voor hogetemperatuurproces-chillers
Testpunt |
Deellastverhouding van hogetemperatuurproces-chillers |
Deellastverhouding (%) |
Warmtewisselaar buiten (°C) |
Warmtewisselaar binnen |
Verdamper Inlaat-/uitlaatwatertemperatuur °C |
||||
Vaste uitlaat |
||||
Een |
80 % + 20 % × (TA – TD )/(TA – TD ) |
100 |
inlaat-luchttemperatuur: 35 |
12/7 |
Inlaat-/uitlaatwatertemperatuur 30/35 |
Tabel 21
Deellast voor airconditioners, comfort-chillers en warmtepompen
Punt |
Buitentemperatuur |
Deellastverhouding |
Warmtewisselaar buiten |
Warmtewisselaar binnen |
|||
Lucht-luchtairconditioners |
|||||||
|
Tj (°C) |
|
Drogeboltemperaturen buitenlucht (°C) |
Drogebol- (nattebol-)temperaturen binnenlucht (°C) |
|||
A |
35 |
100 % |
35 |
27 (19) |
|||
B |
30 |
74 % |
30 |
27 (19) |
|||
C |
25 |
47 % |
25 |
27 (19) |
|||
D |
20 |
21 % |
20 |
27 (19) |
|||
Water-luchtairconditioners |
|||||||
Punt |
Tj (°C) |
Deellastverhouding |
Koeltoren- of waterlustoepassing inlaat-/uitlaattemperaturen (°C) |
Geothermische toepassing (water of pekel) inlaat-/uitlaattemperaturen (°C) |
Drogebol- (nattebol-)temperaturen binnenlucht (°C) |
||
A |
35 |
100 % |
30/35 |
10/15 |
27 (19) |
||
B |
30 |
74 % |
26/ (*3) |
10/ (*3) |
27 (19) |
||
C |
25 |
47 % |
22/ (*3) |
10/ (*3) |
27 (19) |
||
D |
20 |
21 % |
18/ (*3) |
10/ (*3) |
27 (19) |
||
Lucht-watercomfortchillers |
|||||||
Punt |
Tj (°C) |
Deellastverhouding |
Drogeboltemperaturen buitenlucht (°C) |
Inlaat/uitlaat watertemperaturen ventilatorluchtkoelertoepassing (°C) |
Inlaat/uitlaat watertemperaturen koelvloertoepassing (°C) |
||
Vaste uitlaat |
|||||||
A |
35 |
100 % |
35 |
12/7 |
12/7 |
23/18 |
|
B |
30 |
74 % |
30 |
(*3)/7 |
(*3)/8,5 |
(*3)/18 |
|
C |
25 |
47 % |
25 |
(*3)/7 |
(*3)/10 |
(*3)/18 |
|
D |
20 |
21 % |
20 |
(*3)/7 |
(*3)/11,5 |
(*3)/18 |
|
Water-watercomfortchillers |
|||||||
Punt |
Tj (°C) |
Deellastverhouding |
Koeltoren- of waterlustoepassing inlaat-/uitlaattemperaturen (°C) |
Geothermische toepassing (water of pekel) inlaat-/uitlaattemperaturen (°C) |
Inlaat/uitlaat watertemperaturen ventilatorluchtkoelertoepassing (°C) |
Inlaat/uitlaat watertemperaturen koelvloertoepassing (°C) |
|
Vaste uitlaat |
|||||||
A |
35 |
100 % |
30/35 |
10/15 |
12/7 |
12/7 |
23/18 |
B |
30 |
74 % |
26/ (*3) |
10/ (*3) |
(*3)/7 |
(*3)/8,5 |
(*3)/18 |
C |
25 |
47 % |
22/ (*3) |
10/ (*3) |
(*3)/7 |
(*3)/10 |
(*3)/18 |
D |
20 |
21 % |
18/ (*3) |
10/ (*3) |
(*3)/7 |
(*3)/11,5 |
(*3)/18 |
Lucht-luchtwarmtepompen |
|||||||
Punt |
Tj (°C) |
Deellastverhouding |
drogebol- (nattebol-)temperaturen buitenlucht (°C) |
drogeboltemperaturen binnenlucht (°C) |
|||
A |
– 7 |
88 % |
– 7(– 8) |
20 |
|||
B |
+ 2 |
54 % |
+ 2(+ 1) |
20 |
|||
C |
+ 7 |
35 % |
+ 7(+ 6) |
20 |
|||
D |
+ 12 |
15 % |
+ 12(+ 11) |
20 |
|||
E |
Tol |
hangt af van Tol |
Tj = Tol |
20 |
|||
F |
Tbiv |
hangt af van Tbiv |
Tj = Tbiv |
20 |
|||
Water/pekel-luchtwarmtepompen |
|||||||
Punt |
Tj (°C) |
Deellastverhouding |
grondwater |
pekel |
drogeboltemperaturen binnenlucht (°C) |
||
inlaat-/uitlaattemperatuur (°C) |
inlaat-/uitlaattemperatuur (°C) |
||||||
A |
– 7 |
88 % |
10/ (*3) |
0/ (*3) |
20 |
||
B |
+ 2 |
54 % |
10/ (*3) |
0/ (*3) |
20 |
||
C |
+ 7 |
35 % |
10/ (*3) |
0/ (*3) |
20 |
||
D |
+ 12 |
15 % |
10/ (*3) |
0/ (*3) |
20 |
||
E |
Tol |
hangt af van Tol |
10/ (*3) |
0/ (*3) |
20 |
||
F |
Tbiv |
hangt af van Tbiv |
10/ (*3) |
0/ (*3) |
20 |
Tabel 22
Deellast voor SEPR-berekening voor luchtgekoelde hogetemperatuurproces-chillers
Punt |
Deellastverhouding van hogetemperatuurproces-chillers |
Deellastverhouding (%) |
Warmtewisselaar buiten |
Warmtewisselaar binnen |
inlaat-luchttemperatuur: (°C) |
Verdamper Inlaat-/uitlaatwatertemperatuur °C |
|||
Vaste uitlaat |
||||
Een |
80 % + 20 % × (TA -TD )/(TA -TD ) |
100 |
35 |
12/7 |
B |
80 % + 20 % × (TB -TD )/(TA -TD ) |
93 |
25 |
(*4)/7 |
C |
80 % + 20 % × (TC -TD )/(TA -TD ) |
87 |
15 |
(*4)/7 |
D |
80 % + 20 % × (TD -TD )/(TA -TD ) |
80 |
5 |
(*4)/7 |
Tabel 23
Deellast voor SEPR-berekening voor watergekoelde hogetemperatuurproces-chillers
Punt |
Deellastverhouding van hogetemperatuurproces-chillers |
Deellastverhouding (%) |
Watergekoelde condensor |
Warmtewisselaar binnen |
|
Inlaat-/uitlaatwatertemperatuur (°C) |
Buitenluchttemperatuur (°C) |
Verdamper Inlaat-/uitlaatwatertemperatuur (°C) |
|||
Vaste uitlaat |
|||||
A |
80 % + 20 % × (TA -TD )/(TA -TD ) |
100 |
30/35 |
35 |
12/7 |
B |
80 % + 20 % × (T B-T D)/(T A-T D) |
93 |
23/ (*5) |
25 |
(*5)/7 |
C |
80 % + 20 % × (T C-T D)/(T A-T D) |
87 |
16/ (*5) |
15 |
(*5)/7 |
D |
80 % + 20 % × (TD-TD)/(TA-TD) |
80 |
9/ (*5) |
5 |
(*5)/7 |
Tabel 24
Referentieontwerpvoorwaarden voor comfortchillers, airconditioners en warmtepompen
Functie |
Seizoen |
Referentieontwerptemperatuur droge bol (natte bol) |
||
Tdesign,c |
||||
Koeling |
Gematigd |
35 (24) °C |
||
Referentieontwerptemperatuur |
Maximale bivalente temperatuur |
Maximale uiterste bedrijfstemperatuur |
||
Tdesign,h |
Tbiv |
Tol |
||
Verwarming |
Gemiddeld |
– 10 (– 11) °C |
+ 2 °C |
– 7 °C |
Warmer |
2 (– 1) °C |
7 °C |
2 °C |
|
Kouder |
– 22 (– 23) °C |
– 7 °C |
– 15 °C |
Tabel 25
Standaardomstandigheden voor ventilatorluchtkoelers
Koeltest |
Verwarmingstest |
Geluidsvermogenstest |
||
Luchttemperatuur |
27 °C (droge bol) 19 °C (natte bol) |
Luchttemperatuur |
20 °C (droge bol) |
Bij omgevingsomstandigheden zonder debiet |
Inlaat-watertemperatuur: |
7 °C |
Inlaat-watertemperatuur: |
45 °C voor 2-pijps eenheden 65 °C voor 4-pijps eenheden |
|
Stijging watertemperatuur |
5 °C |
Daling watertemperatuur |
5 °C voor 2-pijps eenheden 10 °C voor 4-pijps eenheden |
Tabel 26
Europese verwarmingsseizoenen voor warmtepompen
binj |
Tj [°C] |
Hj [u/jaar] |
||
Warmer |
Gematigd |
Kouder |
||
1 t/m 8 |
– 30 t/m – 23 |
0 |
0 |
0 |
9 |
– 22 |
0 |
0 |
1 |
10 |
– 21 |
0 |
0 |
6 |
11 |
– 20 |
0 |
0 |
13 |
12 |
– 19 |
0 |
0 |
17 |
13 |
– 18 |
0 |
0 |
19 |
14 |
– 17 |
0 |
0 |
26 |
15 |
– 16 |
0 |
0 |
39 |
16 |
– 15 |
0 |
0 |
41 |
17 |
– 14 |
0 |
0 |
35 |
18 |
– 13 |
0 |
0 |
52 |
19 |
– 12 |
0 |
0 |
37 |
20 |
– 11 |
0 |
0 |
41 |
21 |
– 10 |
0 |
1 |
43 |
22 |
– 9 |
0 |
25 |
54 |
23 |
– 8 |
0 |
23 |
90 |
24 |
– 7 |
0 |
24 |
125 |
25 |
– 6 |
0 |
27 |
169 |
26 |
– 5 |
0 |
68 |
195 |
27 |
– 4 |
0 |
91 |
278 |
28 |
– 3 |
0 |
89 |
306 |
29 |
– 2 |
0 |
165 |
454 |
30 |
– 1 |
0 |
173 |
385 |
31 |
0 |
0 |
240 |
490 |
32 |
1 |
0 |
280 |
533 |
33 |
2 |
3 |
320 |
380 |
34 |
3 |
22 |
357 |
228 |
35 |
4 |
63 |
356 |
261 |
36 |
5 |
63 |
303 |
279 |
37 |
6 |
175 |
330 |
229 |
38 |
7 |
162 |
326 |
269 |
39 |
8 |
259 |
348 |
233 |
40 |
9 |
360 |
335 |
230 |
41 |
10 |
428 |
315 |
243 |
42 |
11 |
430 |
215 |
191 |
43 |
12 |
503 |
169 |
146 |
44 |
13 |
444 |
151 |
150 |
45 |
14 |
384 |
105 |
97 |
46 |
15 |
294 |
74 |
61 |
Totaal aantal uren |
3 590 |
4 910 |
6 446 |
Tabel 27
Europees koelseizoen voor comfortchillers en airconditioners
Bins |
Buitentemperatuur (droge bol) |
„Gemiddeld koelseizoen” |
EER-berekening |
bin-uren |
|||
j |
Tj |
hj |
|
# |
°C |
u/jaar |
|
1 |
17 |
205 |
EER(D) |
2 |
18 |
227 |
EER(D) |
3 |
19 |
225 |
EER(D) |
4 |
20 |
225 |
D — Gemeten waarde |
5 |
21 |
216 |
Lineaire interpolatie |
6 |
22 |
215 |
Lineaire interpolatie |
7 |
23 |
218 |
Lineaire interpolatie |
8 |
24 |
197 |
Lineaire interpolatie |
9 |
25 |
178 |
C — Gemeten waarde |
10 |
26 |
158 |
Lineaire interpolatie |
11 |
27 |
137 |
Lineaire interpolatie |
12 |
28 |
109 |
Lineaire interpolatie |
13 |
29 |
88 |
Lineaire interpolatie |
14 |
30 |
63 |
B — Gemeten waarde |
15 |
31 |
39 |
Lineaire interpolatie |
16 |
32 |
31 |
Lineaire interpolatie |
17 |
33 |
24 |
Lineaire interpolatie |
18 |
34 |
17 |
Lineaire interpolatie |
19 |
35 |
13 |
A — Gemeten waarde |
20 |
36 |
9 |
EER(A) |
21 |
37 |
4 |
EER(A) |
22 |
38 |
3 |
EER(A) |
23 |
39 |
1 |
EER(A) |
24 |
40 |
0 |
EER(A) |
Tabel 28
Europees referentiekoelseizoen voor hogetemperatuurproces-chillers
binj |
Tj [°C] |
Hj [u/jaar] |
1 |
– 19 |
0,08 |
2 |
– 18 |
0,41 |
3 |
– 17 |
0,65 |
4 |
– 16 |
1,05 |
5 |
– 15 |
1,74 |
6 |
– 14 |
2,98 |
7 |
– 13 |
3,79 |
8 |
– 12 |
5,69 |
9 |
– 11 |
8,94 |
10 |
– 10 |
11,81 |
11 |
– 9 |
17,29 |
12 |
– 8 |
20,02 |
13 |
– 7 |
28,73 |
14 |
– 6 |
39,71 |
15 |
– 5 |
56,61 |
16 |
– 4 |
76,36 |
17 |
– 3 |
106,07 |
18 |
– 2 |
153,22 |
19 |
– 1 |
203,41 |
20 |
0 |
247,98 |
21 |
1 |
282,01 |
22 |
2 |
275,91 |
23 |
3 |
300,61 |
24 |
4 |
310,77 |
25 |
5 |
336,48 |
26 |
6 |
350,48 |
27 |
7 |
363,49 |
28 |
8 |
368,91 |
29 |
9 |
371,63 |
30 |
10 |
377,32 |
31 |
11 |
376,53 |
32 |
12 |
386,42 |
33 |
13 |
389,84 |
34 |
14 |
384,45 |
35 |
15 |
370,45 |
36 |
16 |
344,96 |
37 |
17 |
328,02 |
38 |
18 |
305,36 |
39 |
19 |
261,87 |
40 |
20 |
223,90 |
41 |
21 |
196,31 |
42 |
22 |
163,04 |
43 |
23 |
141,78 |
44 |
24 |
121,93 |
45 |
25 |
104,46 |
46 |
26 |
85,77 |
47 |
27 |
71,54 |
48 |
28 |
56,57 |
49 |
29 |
43,35 |
50 |
30 |
31,02 |
51 |
31 |
20,21 |
52 |
32 |
11,85 |
53 |
33 |
8,17 |
54 |
34 |
3,83 |
55 |
35 |
2,09 |
56 |
36 |
1,21 |
57 |
37 |
0,52 |
58 |
38 |
0,40 |
Tabel 29
Bedrijfsuren per werkingsmodus voor comfortchillers, airconditioners en warmtepompen
Seizoen |
Bedrijfsuren |
|||||
Gebruiksstand |
Thermostaat-uitstand |
Stand-by-stand |
Uitstand |
Carterverwarmingstand |
||
HCE (koeling); HHE (verwarming) |
HTO |
HSB |
HOFF |
HCK |
||
Koeling (voor berekening SEER) |
Gemiddeld |
600 |
659 |
1 377 |
0 |
2 036 |
Kouder |
300 |
436 |
828 |
0 |
1 264 |
|
Warmer |
900 |
767 |
1 647 |
0 |
2 414 |
|
Alleen verwarming (voor berekening SCOP) |
Gemiddeld |
1 400 |
179 |
0 |
3 672 |
3 851 |
Kouder |
2 100 |
131 |
0 |
2 189 |
2 320 |
|
Warmer |
1 400 |
755 |
0 |
4 345 |
5 100 |
|
Verwarming, indien omkeerbaar (voor berekening SCOP) |
Gemiddeld |
1 400 |
179 |
0 |
0 |
179 |
Kouder |
2 100 |
131 |
0 |
0 |
131 |
|
Warmer |
1 400 |
755 |
0 |
0 |
755 |
(*1) De voorwaarde betreffende de natteboltemperatuur is niet vereist bij het testen van eenheden die geen condensaat verdampen.
(*2) Voor eenheden die zijn ontworpen voor verwarming en koeling, wordt het tijdens de proef verkregen debiet bij nominale standaardomstandigheden in de koelstand gebruikt
(*3) Uitlaattemperatuur afhankelijk van waterdebiet zoals vastgesteld bij nominale standaardomstandigheden (100 % deellastverhouding bij koeling, 88 % bij verwarming).
(*4) Met het waterdebiet dat bij test „A” is vastgesteld voor eenheden met een vast waterdebiet of met een variabel debiet.
(*5) Met het waterdebiet dat bij test „A” is vastgesteld voor eenheden met een vast waterdebiet of met een variabel debiet.
BIJLAGE IV
Controleprocedures
Bij de uitoefening van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde markttoezichtscontroles passen de autoriteiten van de lidstaten de volgende procedure toe voor de controle van de inachtneming van de in bijlage II omschreven eisen:
1. |
De autoriteiten van de lidstaat testen één eenheid per model. |
2. |
Het model van het luchtverwarmingsproduct, het koelproduct, de hogetemperatuurproces-chiller of de ventilatorluchtkoeler wordt geacht te voldoen aan de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde toepasselijke eisen indien:
|
3. |
Voor modellen van luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers of ventilatorluchtkoelers met een nominaal verwarmings- of koelvermogen ≥ 70 kW of waarvan de productie minder dan vijf eenheden per jaar bedraagt: indien het onder punt 2 bedoelde resultaat niet wordt behaald, worden het model en alle andere modellen waarvoor de in de technische documentatie opgenomen informatie op dezelfde basis is verkregen, geacht niet aan deze verordening te voldoen. |
4. |
Voor modellen van luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers of ventilatorluchtkoelers met een nominaal verwarmings- of koelvermogen < 70 kW of waarvan de productie meer dan vijf eenheden per jaar bedraagt: indien het onder punt 2, onder a), bedoelde resultaat niet wordt behaald, wordt het model en alle andere modellen waarvoor de in de technische documentatie opgenomen informatie op dezelfde basis is verkregen, geacht niet aan deze verordening te voldoen. |
5. |
Voor modellen van luchtverwarmingsproducten, koelproducten, hogetemperatuurproces-chillers of ventilatorluchtkoelers met een nominaal verwarmings- of koelvermogen < 70 kW en waarvan de productie meer dan vijf eenheden per jaar bedraagt: indien het onder punt 2, onder b), bedoelde resultaat niet wordt behaald, selecteren de autoriteiten van de lidstaat op willekeurige wijze drie extra te testen eenheden van hetzelfde model. Het model van het luchtverwarmingsproduct, het koelproduct of de hogetemperatuurproces-chiller wordt geacht te voldoen aan de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde toepasselijke eisen indien:
|
6. |
Wanneer de in punt 5 bedoelde resultaten niet worden behaald, worden het model en alle andere modellen waarvoor de in de technische documentatie opgenomen informatie op dezelfde basis is verkregen, geacht niet aan deze verordening te voldoen. |
7. |
De autoriteiten van de lidstaat gebruiken de in bijlage III uiteengezette meet- en berekeningsmethoden. |
8. |
Gezien de beperkingen die gewicht en omvang stellen aan het vervoer van luchtverwarmingsproducten, koelproducten en hogetemperatuurproces-chillers, kunnen de autoriteiten van de lidstaten besluiten om de verificatieprocedure in de gebouwen van fabrikanten uit te voeren voordat ze op hun eindbestemming in gebruik worden genomen. |
9. |
Binnen één maand nadat het besluit van niet-overeenstemming van het model is genomen, verstrekken de autoriteiten van de lidstaat de testresultaten en andere relevante informatie aan de autoriteiten van de overige lidstaten en aan de Commissie. |
10. |
De in deze bijlage aangegeven controletoleranties worden uitsluitend gebruikt voor de verificatie van de gemeten parameters door de autoriteiten van de lidstaten; zij mogen door de fabrikant niet worden gebruikt als een toegestane tolerantie voor de vaststelling van de in de technische documentatie opgenomen waarden of om deze waarden te interpreteren om ervoor te zorgen dat naleving wordt bereikt of om op welke manier dan ook betere prestaties naar buiten te brengen. |
BIJLAGE V
Benchmarks
Op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening was de best beschikbare technologie op de markt voor luchtverwarmingsproducten en koelproducten wat betreft de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming, de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimtekoeling of de seizoensgebonden energieprestatieverhouding, en de emissies van stikstofoxiden als volgt:
1. |
De benchmarks voor seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming of -koeling van luchtverwarmingsproducten en koelproducten en de seizoensgebonden energieprestatieverhouding voor hogetemperatuurproces-chillers worden beschreven in tabel 30. Tabel 30 Benchmarks voor seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming of -koeling van luchtverwarmingsproducten en koelproducten en de seizoensgebonden energieprestatieverhouding voor hogetemperatuurproces-chillers
|
2. |
Benchmarks voor emissies van stikstofoxiden, uitgedrukt in stikstofdioxide:
|
3. |
De in de punten 1 en 2 vermelde benchmarks houden niet noodzakelijkerwijs in dat een combinatie van deze waarden voor een enkel product haalbaar is. |