Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016R1450

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1450 van de Commissie van 23 mei 2016 tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische reguleringsnormen tot specificatie van de criteria betreffende de methodologie voor het vaststellen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (Voor de EER relevante tekst)

    C/2016/2976

    PB L 237 van 3.9.2016, p. 1–9 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2016/1450/oj

    3.9.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 237/1


    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/1450 VAN DE COMMISSIE

    van 23 mei 2016

    tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische reguleringsnormen tot specificatie van de criteria betreffende de methodologie voor het vaststellen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (1), en met name artikel 45, lid 2,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Effectieve afwikkeling is slechts haalbaar en geloofwaardig als een instelling over toereikende interne financiële middelen beschikt om verliezen te absorberen en zich te herkapitaliseren zonder dat dit van invloed is op bepaalde passiva, met name die welke van bail-in zijn uitgesloten. Richtlijn 2014/59/EU bepaalt dat instellingen aan een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva („MREL”) moeten voldoen om te vermijden dat instellingen excessief steunen op financieringsvormen die van bail-in zijn uitgesloten, omdat het niet voldoen aan het MREL een negatieve impact zou hebben op de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van instellingen en uiteindelijk op de totale afwikkelingseffectiviteit.

    (2)

    Bij de vaststelling van het MREL overeenkomstig artikel 45, lid 6, onder a) en b), van Richtlijn 2014/59/EU moet de afwikkelingsautoriteit in aanmerking nemen dat bij toepassing van het instrument van bail-in ervoor gezorgd moet worden dat de instelling in staat is een toereikend bedrag van verliezen te absorberen en geherkapitaliseerd te worden met een bedrag dat volstaat om haar tier 1-kernkapitaalratio te herstellen op een niveau dat voldoende is om aan de kapitaalvereisten voor vergunning vast te houden en tegelijkertijd voldoende marktvertrouwen te behouden. Dit nauwe verband met toezichtsbesluiten vereist dat dergelijke beoordelingen worden verricht door de afwikkelingsautoriteit in nauw overleg met de bevoegde autoriteit in overeenstemming met het kader dat is vastgesteld in artikel 45, lid 6, van Richtlijn 2014/59/EU, en dat dienovereenkomstig de afwikkelingsautoriteit, in het kader van de verplichting van de afwikkelingsautoriteit om de bevoegde autoriteit te raadplegen overeenkomstig artikel 45, lid 6, van Richtlijn 2014/59/EU, rekening moet houden met de beoordelingen door de bevoegde autoriteit met betrekking tot het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de instelling voor de vaststelling van prudentiële vereisten.

    (3)

    Met name moet de beoordeling van de noodzakelijke capaciteit om verliezen te absorberen nauw verband houden met de huidige kapitaalvereisten van de instelling, en moet de beoordeling van de noodzakelijke capaciteit om het kapitaal te herstellen nauw verband houden met de waarschijnlijke kapitaalvereisten na de toepassing van de afwikkelingsstrategie, tenzij er duidelijke redenen zijn om verliezen bij afwikkeling anders te beoordelen dan bij going concern. Een dergelijke beoordeling is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat het MREL volstaat om de afwikkelbaarheid van een instelling te waarborgen wanneer andere afwikkelingsinstrumenten dan bail-in moeten worden toegepast.

    (4)

    Artikel 45, lid 6, onder c), van Richtlijn 2014/59/EU vereist ook dat de afwikkelingsautoriteiten de mogelijkheid in aanmerking nemen dat bepaalde categorieën van passiva, die in afwikkelingsplannen en bij de afwikkelbaarheidsbeoordeling zijn aangewezen, van bail-in kunnen zijn uitgesloten. Op dergelijke passiva mag niet worden gesteund om aan het MREL te voldoen. De afwikkelingsautoriteiten moeten er ook voor zorgen dat, wanneer significante bedragen van enige insolventiecategorie van passiva verplicht of discretionair van bail-in zijn uitgesloten, die uitsluiting er niet toe zou leiden dat passiva van dezelfde categorie of van een categorie met een hogere rangorde verliezen lijden die groter zouden zijn dan in geval van insolventie, omdat dit een belemmering zou zijn voor afwikkelbaarheid.

    (5)

    De afwikkelingsautoriteiten kunnen vereisen dat aan het MREL waarvan sprake in artikel 45, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU gedeeltelijk wordt voldaan door middel van achtergestelde contractuele bail-in-instrumenten, of door het vaststellen van een hoger minimumvereiste, of door middel van alternatieve maatregelen om belemmeringen voor afwikkeling aan te pakken. Als het risico van een schending van de waarborg dat „geen crediteur slechter af mag zijn” voldoende laag is, is geen aanpassing van het MREL noodzakelijk.

    (6)

    Bepaalde instellingen die onder Richtlijn 2014/59/EU vallen, met name financiëlemarktinfrastructuren die ook over een vergunning als kredietinstelling beschikken, hebben zeer gespecialiseerde bedrijfsmodellen en zijn aan bijkomende voorschriften onderworpen, waarmee rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van het MREL.

    (7)

    Om voor consistentie in het prudentieel toezicht te zorgen, moet bij de beoordeling door de afwikkelingsautoriteit van de omvang, het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de instelling rekening worden gehouden met de resultaten van het proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder dat door de bevoegde autoriteit wordt uitgevoerd ingevolge artikel 97 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (2), tenzij er duidelijke redenen zijn om verliezen bij afwikkeling anders te beoordelen dan bij going concern. Bij het verrichten van het proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder en behoudens artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) dient de bevoegde autoriteit met de door de EBA ingevolge artikel 107, lid 3, van die richtlijn gegeven richtsnoeren met betrekking tot gemeenschappelijke procedures en methodologieën voor het proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder rekening te houden door alles in het werk te stellen om te voldoen aan deze richtsnoeren, in lijn met artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

    (8)

    Afwikkelingsplannen kunnen voorzien in regelingen voor verliesabsorptie en herkapitalisatie binnen groepsstructuren, inclusief via kapitaalinstrumenten of in aanmerking komende passiva die door instellingen voor andere instellingen of entiteiten binnen dezelfde groep zijn uitgegeven. De afwikkelingsautoriteiten moeten het MREL in overeenstemming met die regelingen vaststellen indien deze een wezenlijk deel uitmaken van de voorkeursafwikkelingsstrategie van de instelling of groep.

    (9)

    Om ervoor te zorgen dat afwikkelbaarheid niet afhankelijk is van de verlening van publieke financiële steun en dat het Uniesysteem van afwikkelingsfinancieringsregelingen beantwoordt aan zijn doel bij te dragen tot het waarborgen van financiële stabiliteit, moeten de afwikkelingsautoriteiten bij de vaststelling van het MREL rekening houden met de in artikel 101, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU bepaalde voorwaarden voor gebruik van afwikkelingsfinancieringsregelingen op manieren die er indirect toe leiden dat een deel van de verliezen van een instelling of entiteit ten laste komen van de afwikkelingsfinancieringsregeling.

    (10)

    Overeenkomstig artikel 45, lid 6, onder f), van Richtlijn 2014/59/EU moeten de afwikkelingsautoriteiten ook de mogelijke negatieve impact van het falen van een instelling op de financiële stabiliteit in aanmerking nemen. De afwikkelingsautoriteiten moeten er bijzondere aandacht aan besteden ervoor te zorgen dat effectieve afwikkeling van een systeemrelevante instelling niet wordt verhinderd door de uitputting van haar effectieve verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit als voorzien in artikel 44 van Richtlijn 2014/59/EU. Dit mag er echter niet toe leiden dat in mindere mate of niet meer voor voldoende verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit via afschrijving en omzetting van in aanmerking komende passiva dient te worden gezorgd, of inhouden dat de afwikkelingsfinancieringsregeling voor deze doeleinden anders dan in overeenstemming met de voor gebruik van de afwikkelingsfinancieringsregeling geldende beginselen waarvan sprake in artikel 44 van Richtlijn 2014/59/EU en in ieder geval uitsluitend voor zover strikt noodzakelijk moet worden gebruikt.

    (11)

    Overeenkomstig artikel 45, lid 6, onder e), van Richtlijn 2014/59/EU moeten de afwikkelingsautoriteiten de potentiële omvang beoordelen van bijdragen in de kosten van afwikkeling van het depositogarantiestelsel door het bedrag te schatten dat het depositogarantiestelsel op haalbare en geloofwaardige wijze in plaats van de gedekte deposito's zou kunnen bijdragen hadden deze in het toepassingsgebied van de bail-in zijn opgenomen. Bij het maken van deze beoordeling moeten de afwikkelingsautoriteiten ervoor zorgen dat zij en de instelling alle redelijke en noodzakelijke maatregelen overeenkomstig haar financieringsmodel hebben genomen om het vereiste voor een bijdrage van het depositogarantiestelsel te minimaliseren. Mocht de conclusie van deze beoordeling zijn dat een dergelijke bijdrage waarschijnlijk is, dan kunnen de afwikkelingsautoriteiten ervoor kiezen een lager MREL vast te stellen. Elke dergelijke aangenomen bijdrage moet de limieten met betrekking tot dergelijke bijdragen waarvan sprake in Richtlijn 2014/59/EU respecteren en zal derhalve waarschijnlijk het relevantst zijn voor instellingen die primair door gedekte deposito's worden gefinancierd.

    (12)

    Om ervoor te zorgen dat instellingen of entiteiten waarop afwikkelingsinstrumenten zijn toegepast voldoende tijd krijgen om het MREL te bereiken, is het passend een overgangsperiode vast te stellen.

    (13)

    Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Commissie heeft voorgelegd.

    (14)

    De Europese Bankautoriteit heeft openbare publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd, en heeft de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 opgerichte Stakeholdergroep Bankwezen om advies verzocht,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Bepalen van het bedrag dat noodzakelijk is om verliesabsorptie te verzekeren

    1.   De afwikkelingsautoriteiten bepalen het verliesabsorptiebedrag dat de instelling of groep moet kunnen absorberen.

    2.   Voor de bepaling van het verliesabsorptiebedrag in overeenstemming met dit artikel en van een bijdrage van het depositogarantiestelsel in de afwikkelingskosten ingevolge artikel 6 verzoekt de afwikkelingsautoriteit, overeenkomstig artikel 45, lid 6, van Richtlijn 2014/59/EU, de bevoegde autoriteit om een overzicht van de kapitaalvereisten die momenteel van toepassing zijn op een instelling of groep, en met name het volgende:

    a)

    de eigenvermogensvereisten ingevolge de artikelen 92 en 458 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4), die omvatten:

    i)

    een tier 1-kernkapitaalratio van 4,5 % van het totaal van de risicoposten,

    ii)

    een tier 1-kapitaalratio van 6 % van het totaal van de risicoposten,

    iii)

    een totale kapitaalratio van 8 % van het totaal van de risicoposten;

    b)

    elk vereiste om bijkomend eigen vermogen aan te houden bovenop deze vereisten, met name ingevolge artikel 104, lid 1, onder a), van Richtlijn 2013/36/EU;

    c)

    gecombineerde buffervereisten als omschreven in artikel 128, lid 6, van Richtlijn 2013/36/EU;

    d)

    de Bazel I-vloer overeenkomstig artikel 500 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

    e)

    elk toepasselijk hefboomratiovereiste.

    3.   Voor de toepassing van deze verordening worden de kapitaalvereisten geïnterpreteerd in overeenstemming met de toepassing door de bevoegde autoriteit van de overgangsbepalingen neergelegd in de hoofdstukken 1, 2 en 4 van titel I van deel tien van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in de bepalingen van de nationale wetgeving waarbij de door die verordening aan de bevoegde autoriteiten verleende opties worden uitgeoefend.

    4.   Het door de afwikkelingsautoriteit vast te stellen verliesabsorptiebedrag is gelijk aan de som van de vereisten waarvan sprake in lid 2, onder a), b) en c), of elk hoger bedrag dat noodzakelijk is om te voldoen aan de vereisten waarvan sprake in lid 2, onder d) of e).

    5.   De afwikkelingsautoriteit kan volgens een van de volgende methoden een verliesabsorptiebedrag vaststellen:

    a)

    een verliesabsorptiebedrag gelijk aan het standaard verliesabsorptiebedrag bepaald overeenkomstig lid 4;

    b)

    een verliesabsorptiebedrag dat:

    i)

    hoger kan zijn dan het ingevolge lid 4 bepaalde standaard verliesabsorptiebedrag indien:

    rekening houdend met de informatie die met betrekking tot het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de instelling ingevolge artikel 4 aan de bevoegde autoriteit is gevraagd, de noodzaak om bij afwikkeling verliezen te absorberen niet ten volle tot uitdrukking komt in het standaard verliesabsorptiebedrag, of

    het noodzakelijk is een belemmering voor de afwikkelbaarheid te verminderen of op te heffen of verliezen op door andere groepsentiteiten uitgegeven aangehouden MREL-instrumenten te absorberen;

    ii)

    lager kan zijn dan het ingevolge lid 4 bepaald standaard verliesabsorptiebedrag voor zover, rekening houdend met de informatie die met betrekking tot het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de instelling ingevolge artikel 4 van de bevoegde autoriteit is ontvangen:

    op basis van de resultaten van stresstests of ter dekking van macroprudentiële risico's vastgestelde bijkomende eigenvermogensvereisten waarvan sprake in lid 2, onder b), niet relevant worden geacht voor de bij afwikkeling noodzakelijke verliesabsorptiecapaciteit, of

    een deel van het gecombineerde buffervereiste waarvan sprake in lid 2, onder c), volgens de afwikkelingsautoriteit niet relevant is voor de voor de bij afwikkeling noodzakelijke verliesabsorptiecapaciteit.

    6.   Indien de optie in lid 5, onder b), wordt toegepast, verstrekt de afwikkelingsautoriteit, in het kader van de verplichting van de afwikkelingsautoriteit om de bevoegde autoriteit te raadplegen overeenkomstig artikel 45, lid 6, van Richtlijn 2014/59/EU, de bevoegde autoriteit een met redenen omklede toelichting bij het vastgestelde verliesabsorptiebedrag.

    Artikel 2

    Vaststelling van het bedrag dat noodzakelijk is om aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen, activiteiten te verrichten en het marktvertrouwen in de instelling in stand te houden

    1.   De afwikkelingsautoriteiten bepalen een herkapitalisatiebedrag dat noodzakelijk zou zijn om de voorkeursafwikkelingsstrategie te implementeren, zoals aangewezen in het afwikkelingsplanningsproces.

    2.   Indien de conclusie van de afwikkelbaarheidsbeoordeling is dat liquidatie van de instelling volgens de normale insolventieprocedure haalbaar en geloofwaardig is, is het herkapitalisatiebedrag nul, tenzij de afwikkelingsautoriteit vaststelt dat een positief bedrag noodzakelijk is omdat liquidatie niet in dezelfde mate als een alternatieve afwikkelingsstrategie tot verwezenlijking van de afwikkelingsdoelstellingen zou leiden.

    3.   Bij het schatten van de behoeften aan toetsingsvermogen van de instelling na implementatie van de voorkeursafwikkelingsstrategie maakt de afwikkelingsautoriteit gebruik van de recentste gerapporteerde waarden voor, naargelang van het geval, het relevante totaal van de risicoposten of de hefboomrationoemer, tenzij de volgende factoren van toepassing zijn:

    a)

    in het afwikkelingsplan wordt elke wijziging van de behoeften aan toetsingsvermogen die het onmiddellijke gevolg is van afwikkelingsmaatregelen aangewezen, toegelicht en gekwantificeerd;

    b)

    de in punt a) bedoelde wijziging wordt in de afwikkelbaarheidsbeoordeling zowel haalbaar als geloofwaardig geacht zonder schadelijke gevolgen voor het verrichten van kritieke functies door de instelling, en zonder een beroep te doen op andere buitengewone financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen, in overeenstemming met artikel 101, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU en de beginselen voor het gebruik ervan vervat in artikel 44, leden 5 en 8, van die richtlijn.

    4.   Indien de in lid 3 bedoelde wijzigingen afhankelijk zijn van de maatregelen van een koper van activa of bedrijfsonderdelen van de instelling in afwikkeling, of van derden, stelt de afwikkelingsautoriteit een met redenen omklede toelichting betreffende de haalbaarheid en geloofwaardigheid van die wijziging op voor de bevoegde autoriteit.

    5.   Het herkapitalisatiebedrag is ten minste gelijk aan het bedrag dat noodzakelijk is om de geldende kapitaalvereisten te vervullen die noodzakelijk zijn om na de implementatie van de voorkeursafwikkelingsstrategie aan de vergunningsvoorwaarden te voldoen.

    6.   De in lid 5 bedoelde kapitaalvereisten omvatten het volgende:

    a)

    de eigenvermogensvereisten ingevolge de artikelen 92 en 458 van Verordening (EU) nr. 575/2013, die omvatten:

    i)

    een tier 1-kernkapitaalratio van 4,5 % van het totaal van de risicoposten,

    ii)

    een tier 1-kapitaalratio van 6 % van het totaal van de risicoposten,

    iii)

    een totale kapitaalratio van 8 % van het totaal van de risicoposten;

    b)

    elk vereiste om eigen vermogen aan te houden bovenop het vereiste opgenomen onder a) van dit lid, met name ingevolge artikel 104, lid 1, onder a), van Richtlijn 2013/36/EU;

    c)

    de Bazel I-vloer overeenkomstig artikel 500 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

    d)

    elk toepasselijk hefboomratiovereiste.

    7.   Het herkapitalisatiebedrag omvat ook elk bijkomend bedrag dat de afwikkelingsautoriteit noodzakelijk acht om voldoende marktvertrouwen te behouden na afwikkeling.

    8.   Het standaard bijkomend bedrag is gelijk aan het gecombineerde buffervereiste, zoals gespecificeerd in hoofdstuk 4, afdeling 1, van Richtlijn 2013/36/EU, dat op de instelling van toepassing zou zijn na de toepassing van afwikkelingsinstrumenten.

    Het door de afwikkelingsautoriteit vereiste bijkomend bedrag kan lager zijn dan het standaardbedrag als de afwikkelingsautoriteit vaststelt dat een lager bedrag zou volstaan om het marktvertrouwen in stand te houden en zowel de continue uitvoering van kritieke economische functies door de instelling als de toegang tot financiering te verzekeren zonder op andere buitengewone financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen een beroep te doen, in overeenstemming met artikel 101, lid 2, en artikel 44, leden 5 en 8, van Richtlijn 2014/59/EU.

    Bij de beoordeling van het bedrag dat noodzakelijk is om het marktvertrouwen te ondersteunen wordt rekening gehouden met de vraag of de vermogenspositie van de instelling na de afwikkeling passend zou zijn in vergelijking met de huidige vermogenspositie van branchegenoten.

    9.   De afwikkelingsautoriteit kan, in overleg met de bevoegde autoriteit en rekening houdend met de informatie die met betrekking tot het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de instelling ingevolge artikel 4 van de bevoegde autoriteit is ontvangen, vaststellen dat het, niettegenstaande de bepalingen van lid 3, haalbaar en geloofwaardig zou zijn alle of een deel van de eigenvermogensvereisten of buffervereisten die momenteel op de entiteit van toepassing zijn niet toe te passen na implementatie van de afwikkelingsstrategie. In dit geval kan dat deel van het vereiste buiten beschouwing worden gelaten voor het bepalen van het herkapitalisatiebedrag.

    10.   Bij de in lid 7 bedoelde beoordeling wordt rekening gehouden met de kapitaalmiddelen in andere groepsentiteiten die op geloofwaardige en haalbare wijze beschikbaar zouden zijn ter ondersteuning van het marktvertrouwen in de entiteit na afwikkeling, in geval van entiteiten die:

    a)

    dochterondernemingen zijn van een aan een geconsolideerd MREL onderworpen groep;

    b)

    aan de in punt a) bedoelde voorwaarden zouden blijven voldoen na implementatie van de voorkeursafwikkelingsstrategie, en

    c)

    naar verwachting op individuele basis geen marktvertrouwen en toegang tot financiering zouden kunnen behouden na implementatie van de voorkeursafwikkelingsstrategie.

    11.   Indien de activa, passiva of bedrijfsonderdelen van de instelling na implementatie van de voorkeursafwikkelingsstrategie over meer dan één entiteit moeten worden verdeeld, moeten verwijzingen naar risicoposten en kapitaalvereisten in de leden 1 tot en met 10 worden opgevat als de totale bedragen voor deze entiteiten.

    Artikel 3

    Uitsluitingen van bail-in of gedeeltelijke overdracht die een belemmering zijn voor afwikkelbaarheid

    1.   De afwikkelingsautoriteit wijst de passiva aan die van bail-in zijn uitgesloten overeenkomstig artikel 44, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU, of redelijkerwijs waarschijnlijk volledig of gedeeltelijk van bail-in zullen worden uitgesloten overeenkomstig artikel 44, lid 3, van die richtlijn, of volledig aan een ontvanger worden overgedragen met gebruikmaking van andere afwikkelingsinstrumenten op basis van het afwikkelingsplan.

    2.   Onverminderd artikel 6 draagt de afwikkelingsautoriteit er zorg voor dat, als enig passief dat in aanmerking komt voor opname in het MREL ingevolge lid 1 aangewezen wordt als potentieel volledig of gedeeltelijk uitgesloten, het MREL volstaat ten behoeve van het ingevolge artikel 1 bepaalde absorptiebedrag en voor het bereiken van het ingevolge artikel 2 bepaalde herkapitalisatiebedrag zonder afschrijving of omzetting van die passiva.

    3.   De afwikkelingsautoriteit bepaalt of in overeenstemming met lid 1 aangewezen passiva in de crediteurenhiërarchie in geval van insolventie dezelfde rangorde hebben als of een lagere rangorde hebben dan enige categorie van passiva die passiva omvat welke in aanmerking komen voor opname in het MREL en, voor elk van deze categorieën, of het bedrag van de aangewezen passiva meer dan 10 % van die categorie uitmaakt.

    Indien de afwikkelingsautoriteit vaststelt dat aan de voorwaarden in de eerste alinea is voldaan, gaat zij ook na of de noodzakelijke verliesabsorptie en bijdrage aan de herkapitalisatie die door de in de eerste alinea bedoelde passiva zou worden gedragen als deze niet van bail-in zouden zijn uitgesloten, door middel van passiva die in aanmerking komen voor opname in het MREL en niet van verliesabsorptie of herkapitalisatie zijn uitgesloten kan plaatsvinden, zonder dat crediteurswaarborgen bepaald in artikel 73 van Richtlijn 2014/59/EU worden geschonden.

    4.   De afwikkelingsautoriteit houdt een register bij van alle aannamen, waarderingen of andere informatie gebruikt om vast te stellen dat het MREL voldoet aan de in lid 3 vastgestelde voorwaarden.

    Artikel 4

    Bedrijfsmodel, financieringsmodel en risicoprofiel

    1.   Voor de toepassing van artikel 45, lid 6, onder d), van Richtlijn 2014/59/EU en in het kader van het overleg vereist bij artikel 45, lid 6, van Richtlijn 2014/59/EU, houdt de afwikkelingsautoriteit rekening met informatie van de bevoegde autoriteit, met inbegrip van een samenvatting en toelichting met betrekking tot de uitkomsten van het toetsings- en evaluatieproces door de toezichthouder overeenkomstig artikel 97 van Richtlijn 2013/36/EU, en met name:

    a)

    een overzicht van de beoordeling van elk bedrijfsmodel, financieringsmodel en algemeen risicoprofiel van de instelling;

    b)

    een overzicht van de beoordeling of kapitaal en liquiditeit die een instelling aanhoudt voor gezonde dekking zorgen van de risico's die voortvloeien uit het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het algemene risicoprofiel van de instelling;

    c)

    informatie over de manier waarop risico's en kwetsbare plekken uit hoofde van het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het algemene risicoprofiel van de instelling die in het kader van het proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder zijn aangewezen in de ingevolge artikel 104, lid 1, onder a), van Richtlijn 2013/36/EU aan een instelling opgelegde bijkomende eigenvermogensvereisten direct of indirect tot uitdrukking komen op basis van de resultaten van het proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder;

    d)

    informatie over andere aan een instelling opgelegde prudentiële vereisten om risico's en kwetsbare punten uit hoofde van het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het algemene risicoprofiel van de instelling aan te pakken die in het kader van het proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder zijn aangewezen.

    2.   Met de in lid 1 bedoelde informatie wordt door de afwikkelingsautoriteit rekening gehouden indien deze aanpassingen aanbrengt in de standaard verliesabsorptie- en herkapitalisatiebedragen, zoals beschreven in artikel 1, lid 5, en artikel 2, lid 9, om ervoor te zorgen dat het aangepaste MREL op toereikende wijze de risico's voor de afwikkelbaarheid tot uitdrukking brengt die uit het bedrijfsmodel, financieringsprofiel en algemene risicoprofiel van de instelling voortvloeien.

    De afwikkelingsautoriteit verstrekt, in het kader van de verplichting van de afwikkelingsautoriteit om de bevoegde autoriteit te raadplegen overeenkomstig artikel 45, lid 6, van Richtlijn 2014/59/EU, de bevoegde autoriteit een met redenen omklede toelichting over de wijze waarop bij een dergelijke aanpassing met die informatie rekening is gehouden.

    3.   Ingeval van een entiteit of groep die onderworpen is aan kapitaal- en prudentiële vereisten ingevolge Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5) of Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6) moet enkel met kapitaalvereisten ingevolge Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU rekening worden gehouden voor de beoordeling van de standaard verliesabsorptie- en herkapitalisatievereisten ingevolge artikelen 1 en 2 van deze verordening.

    De afwikkelingsautoriteit kan het verliesabsorptiebedrag aanpassen om rekening te houden met haalbare en geloofwaardige bijdragen aan verliesabsorptie of herkapitalisatie beoogd door specifieke bronnen vereist bij Verordening (EU) nr. 648/2012 of Verordening (EU) nr. 909/2014.

    4.   Ingeval van entiteiten die een dochteronderneming zijn van een groep die aan een geconsolideerd MREL onderworpen is, kan de afwikkelingsautoriteit van haar beoordeling van het verliesabsorptiebedrag en herkapitalisatiebedrag elke buffer uitsluiten die alleen op geconsolideerde basis is vastgesteld.

    5.   Indien een andere autoriteit dan de bevoegde autoriteit is aangewezen als de autoriteit die verantwoordelijk is voor het vaststellen van het anticyclische bufferpercentage, kan de afwikkelingsautoriteit de aangewezen autoriteit bijkomende informatie vragen.

    Artikel 5

    Omvang en systeemrisico's

    1.   Voor instellingen en groepen die door de relevante bevoegde autoriteiten als MSI of ASI zijn aangewezen, en voor iedere andere instelling die volgens de bevoegde autoriteit of de afwikkelingsautoriteit redelijkerwijs waarschijnlijk een systeemrisico oplevert in geval van faling en die niet onder artikel 2, lid 2, van deze verordening valt, houdt de afwikkelingsautoriteit rekening met de in artikel 44 van Richtlijn 2014/59/EU gestelde vereisten.

    2.   Indien een gezamenlijk besluit met betrekking tot het MREL door het afwikkelingscollege vereist is in overeenstemming met artikel 45 van Richtlijn 2014/59/EU, wordt voor instellingen die door de relevante bevoegde autoriteiten als MSI of ASI zijn aangewezen, en voor iedere andere instelling die volgens de bevoegde autoriteit of de afwikkelingsautoriteit redelijkerwijs waarschijnlijk een systeemrisico oplevert in geval van faling elke neerwaartse aanpassing om de kapitaalvereisten te schatten na afwikkeling ingevolge artikel 2, lid 3, gedocumenteerd en toegelicht in de informatie die aan de leden van het afwikkelingscollege wordt verstrekt.

    Artikel 6

    Bijdragen van het depositogarantiestelsel in de afwikkelingsfinanciering

    1.   De afwikkelingsautoriteit kan het MREL verlagen om rekening te houden met het bedrag dat een depositogarantiestelsel naar verwachting zal bijdragen in de financiering van de voorkeursafwikkelingsstrategie in overeenstemming met artikel 109 van Richtlijn 2014/59/EU.

    2.   De omvang van een dergelijke verlaging is gebaseerd op een geloofwaardige beoordeling van de potentiële bijdrage van het depositogarantiestelsel, en:

    a)

    bedraagt ten minste minder dan een voorzichtige schatting van de potentiële verliezen die het depositogarantiestelsel zou hebben moeten dragen als de instelling volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd, rekening houdend met de voorrang van het depositogarantiestelsel ingevolge artikel 108 van Richtlijn 2014/59/EU;

    b)

    bedraagt ten minste minder dan de limiet met betrekking tot de bijdragen van het depositogarantiestelsel waarvan sprake in artikel 109, lid 5, tweede alinea van Richtlijn 2014/59/EU;

    c)

    houdt ten minste rekening met het totale risico van uitputting van de beschikbare financiële middelen van het depositogarantiestelsel door bij te dragen naar aanleiding van meerdere falingen of afwikkelingen van banken, en

    d)

    is ten minste in overeenstemming met alle andere toepasselijke bepalingen van nationaal recht en de taken en verantwoordelijkheden van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het depositogarantiestelsel.

    3.   De afwikkelingsautoriteit documenteert, na raadpleging van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het depositogarantiestelsel, haar aanpak wat betreft de beoordeling van het totale risico van uitputting van de beschikbare financiële middelen van het depositogarantiestelsel en past verlagingen toe in overeenstemming met lid 1, mits dat risico niet buitensporig is.

    Artikel 7

    Gecombineerde beoordeling van het MREL

    1.   De afwikkelingsautoriteiten zorgen ervoor dat het MREL volstaat om de afschrijving of omzetting mogelijk te maken van een bedrag aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat ten minste gelijk is aan de som van de verliesabsorptie- en herkapitalisatiebedragen, zoals bepaald door de afwikkelingsautoriteiten in overeenstemming met de artikelen 1 en 2, behoudens de bepalingen in de artikelen 3 tot en met 6.

    2.   De afwikkelingsautoriteiten drukken het berekende MREL uit als een percentage van de totale passiva en het eigen vermogen van de instelling, waarbij de derivatenpassiva in de totale passiva zijn opgenomen op basis van het feit dat de salderingsrechten van tegenpartijen volledig in aanmerking zijn genomen.

    3.   De afwikkelingsautoriteiten stellen een schema of proces op voor actualisatie van het MREL, rekening houdend met:

    a)

    de noodzaak het MREL parallel aan de beoordeling van de afwikkelbaarheid te actualiseren;

    b)

    de vraag of de volatiliteit van de totale passiva en het eigen vermogen van de entiteit of groep als gevolg van haar bedrijfsmodel er waarschijnlijk toe zou leiden dat het MREL op een vroegere datum niet langer geschikt is.

    Artikel 8

    Overgangsregelingen en regelingen na afwikkeling

    1.   In afwijking van artikel 7 kunnen de afwikkelingsautoriteiten een geschikte overgangsperiode bepalen om het definitieve MREL te bereiken of voor een instelling of entiteit waarop afwikkelingsinstrumenten zijn toegepast.

    2.   Voor de toepassing van lid 1 stellen de afwikkelingsautoriteiten een geschikte overgangsperiode vast die zo kort mogelijk is. Ook delen zij aan de instelling een gepland MREL mee voor elke periode van twaalf maanden gedurende de overgangsperiode. Aan het einde van de overgangsperiode is het definitieve MREL gelijk aan het overeenkomstig artikel 7 bepaalde bedrag.

    3.   De afwikkelingsautoriteiten mogen er niet van weerhouden worden de overgangsperiode of een gepland MREL vervolgens te herzien.

    Artikel 9

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 23 mei 2016.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190.

    (2)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

    (3)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

    (4)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

    (5)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1)

    (6)  Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1)


    Top