Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008L0049

    Richtlijn 2008/49/EG van de Commissie van 16 april 2008 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de criteria voor het uitvoeren van platforminspecties van luchtvaartuigen die gebruik maken van luchthavens in de Gemeenschap (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 109 van 19.4.2008, p. 17–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 04/07/2012

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2008/49/oj

    19.4.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 109/17


    RICHTLIJN 2008/49/EG VAN DE COMMISSIE

    van 16 april 2008

    tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de criteria voor het uitvoeren van platforminspecties van luchtvaartuigen die gebruik maken van luchthavens in de Gemeenschap

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van luchthavens in de Gemeenschap (1), en met name op artikel 12,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Bij Richtlijn 2004/36/EG wordt een geharmoniseerde aanpak voor de effectieve handhaving van internationale veiligheidsnormen binnen de Gemeenschap ingevoerd; deze aanpak bestaat uit een harmonisering van de regels en procedures voor platforminspecties van luchtvaartuigen uit derde landen die op luchthavens in de lidstaten landen. Krachtens deze richtlijn moeten de lidstaten volgens een geharmoniseerde procedure platforminspecties uitvoeren van luchtvaartuigen uit derde landen die landen op voor internationaal luchtverkeer openstaande communautaire luchthavens, en moeten zij informatie over de uitgevoerde platforminspecties verzamelen en uitwisselen.

    (2)

    De lidstaten kunnen in grote mate aan hun uit Richtlijn 2004/36/EG voortvloeiende communautaire verplichtingen voldoen door vrijwillig deel te nemen aan het in 1996 door de Europese Burgerluchtvaartconferentie (ECAC) opgestarte programma voor veiligheidsbeoordeling van buitenlandse luchtvaartuigen (SAFA); het beheer van dit programma is toevertrouwd aan de gezamenlijke luchtvaartautoriteiten (JAA).

    (3)

    Sinds 1 januari 2007 is de Gemeenschap exclusief bevoegd voor het SAFA-programma. Het programma wordt nu beheerd door de Commissie, bijgestaan door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA), zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 768/2006 van de Commissie van 19 mei 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de verzameling en uitwisseling van informatie over de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van luchthavens in de Gemeenschap en het beheer van het informatiesysteem (2).

    (4)

    Het SAFA-programma moet worden aangevuld met passende maatregelen om te garanderen dat gemeenschappelijke normen worden gehanteerd bij het uitvoeren van platforminspecties, zoals handleidingen voor platforminspecties.

    (5)

    Bijlage II bij Richtlijn 2004/36/EG bevat alleen heel algemene criteria omdat op het ogenblik van de vaststelling van deze richtlijn gedetailleerde technische richtsnoeren en procedures door de JAA werden gepubliceerd en regelmatig werden bijgewerkt en vervolgens vrijwillig werden toegepast door de ECAC-lidstaten die aan het SAFA-programma deelnemen.

    (6)

    Met het oog op de overdracht van het SAFA-programma naar de Gemeenschap en gezien het toenemende belang dat door de Commissie wordt gehecht aan de resultaten van de in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspecties bij het nemen van beslissingen over de opname van luchtvaartmaatschappijen in de communautaire lijst van verboden luchtvaartmaatschappijen, die is opgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG, wordt het noodzakelijk geacht vast te stellen welke specifieke elementen de kern moeten vormen van de handleiding voor het uitvoeren van platforminspecties.

    (7)

    De kernelementen van de handleiding vormen de essentiële normen voor de daadwerkelijke uitvoering van platforminspecties en moeten daarom zo snel mogelijk worden opgenomen in bijlage II van Richtlijn 2004/36/EG, waarin de procedure voor het uitvoeren van platforminspecties is vastgesteld, met name nu de bevoegdheid voor het SAFA-programma is overgedragen aan de Gemeenschap.

    (8)

    Het EASA heeft een voorstel ingediend voor de wijziging van bijlage II van Richtlijn 2004/36/EG, zoals bepaald in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 768/2006 van de Commissie.

    (9)

    Richtlijn 2004/36/EG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (10)

    De in deze richtlijn vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is opgericht bij artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (3),

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Wijziging van Richtlijn 2004/36/EG

    Bijlage II bij Richtlijn 2004/36/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze richtlijn.

    Artikel 2

    Begeleidend materiaal

    Wanneer het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart het in de bijlage bij deze richtlijn vermelde begeleidende materiaal opstelt dat door de lidstaten moet worden toegepast, stelt het een transparante procedure voor het raadplegen van de lidstaten vast; daarbij baseert het zich op de deskundigheid die beschikbaar is binnen de regelgevende luchtvaartautoriteiten van de lidstaten en doet zij, indien nodig, een beroep op deskundigen van de relevante betrokken partijen. Het agentschap kan daartoe een werkgroep oprichten.

    Artikel 3

    Omzetting

    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding ervan aan deze richtlijn te voldoen.

    Ze stellen de Commissie hier onverwijld van in kennis.

    Artikel 4

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de eerste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 5

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 16 april 2008.

    Voor de Commissie

    Jacques BARROT

    Vicevoorzitter


    (1)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 76. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2111/2005 (PB L 344 van 27.12.2005, blz. 15).

    (2)  PB L 134 van 20.5.2006, blz. 16.

    (3)  PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1).


    BIJLAGE

    BIJLAGE II

    Handleiding van EG-procedures voor SAFA-platforminspecties — Belangrijkste elementen

    1.   ALGEMENE INSTRUCTIES

    1.1.   SAFA-platforminspecties worden uitgevoerd door inspecteurs die beschikken over de nodige kennis met betrekking tot het inspectiegebied; wanneer alle punten van de checklist worden geverifieerd, gaat het zowel om technische, luchtwaardigheids- als operationele kennis. Wanneer een platforminspectie wordt uitgevoerd door twee of meer inspecteurs, mogen de belangrijkste elementen van de inspectie (de visuele inspectie van de buitenzijde van het luchtvaartuig, de inspectie van de cockpit en de inspectie van de passagiersruimte en/of goederenruimte) onder de inspecteurs worden verdeeld.

    1.2.   Alvorens te beginnen met het gedeelte van de platforminspectie dat zich aan boord van het luchtvaartuig afspeelt, moeten de inspecteurs zich bekendmaken bij de gezagvoerder van het luchtvaartuig of, indien deze afwezig is, bij een lid van de bemanning of bij de hoogste vertegenwoordiger van de exploitant. Wanneer het niet mogelijk is een vertegenwoordiger van de exploitant in kennis te stellen of wanneer geen vertegenwoordiger aanwezig is in of in de omgeving van het luchtvaartuig, is het algemene beginsel geen SAFA-platforminspectie uit te voeren. In bijzondere omstandigheden kan worden beslist toch een SAFA-platforminspectie uit te voeren, maar deze inspectie blijft beperkt tot een visuele controle van de buitenzijde van het luchtvaartuig.

    1.3.   De inspectie moet, rekening houdende met de beschikbare tijd en middelen, zo volledig mogelijk zijn. Wanneer de tijd of de middelen beperkt zijn, hoeven dus niet alle inspectiepunten te worden geverifieerd maar slechts een beperkt aantal. Naar gelang van de tijd en middelen die beschikbaar zijn voor een SAFA-platforminspectie worden de te inspecteren punten geselecteerd overeenkomstig de doelstellingen van het SAFA-programma van de EG.

    1.4.   Een platforminspectie mag geen buitensporige vertraging van het geïnspecteerde luchtvaartuig veroorzaken. Mogelijke oorzaken van vertraging zijn onder meer twijfels over de correctheid van de vluchtvoorbereiding, de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig of andere punten die direct verband houden met de veiligheid van het luchtvaartuig en de inzittenden.

    2.   KWALIFICATIES VAN INSPECTEURS

    2.1.   De lidstaten zien erop toe dat, met ingang van 1 januari 2009, alle SAFA-platforminspecties op hun grondgebied worden uitgevoerd door gekwalificeerde inspecteurs.

    2.2.   De lidstaten zien erop toe dat hun inspecteurs aan de onderstaande kwalificatiecriteria voldoen.

    2.3.   Kwalificatiecriteria

    2.3.1.   Geschiktheidscriteria

    De lidstaten zien erop toe dat kandidaten voor kwalificatie als SAFA-inspecteur de nodige luchtvaartopleiding hebben genoten en/of over de nodige praktische kennis beschikken op hun inspectiegebied(en), namelijk:

    a)

    exploitatie van luchtvaartuigen;

    b)

    personeelsvergunningen;

    c)

    luchtwaardigheid van luchtvaartuigen;

    d)

    gevaarlijke goederen.

    2.3.2.   Opleidingseisen

    Voorafgaande aan de kwalificatie moeten kandidaten met succes een opleiding hebben voltooid die bestaat uit:

    een theoretische opleiding die gegeven wordt door een SAFA-opleidingsorganisatie, zoals gedefinieerd in punt 2.4;

    een praktische opleiding die gegeven wordt door een SAFA-opleidingsorganisatie, zoals gedefinieerd in punt 2.4, of door een hoofdinspecteur die is aangeduid door een lidstaat, zoals bepaald in punt 2.5, en die onafhankelijk van een SAFA-opleidingsorganisatie optreedt;

    een opleiding op de werkplek, die tijdens een reeks inspecties wordt gegeven door een hoofdinspecteur die is aangeduid door een lidstaat, zoals bepaald in punt 2.5.

    2.3.3.   Eisen voor het behoud van de geldigheid van de kwalificatie

    De lidstaten zien erop toe dat de geldigheid van de kwalificatie van inspecteurs wordt behouden door:

    a)

    het volgen van periodieke opleidingen, bestaande uit een theoretische opleiding die wordt gegeven door een SAFA-opleidingsorganisatie, zoals gedefinieerd in punt 2.4;

    b)

    het uitvoeren van een minimumaantal platforminspecties tijdens elke periode van twaalf maanden na de laatste SAFA-opleiding, tenzij de inspecteur ook een gekwalificeerd vluchtexploitatie- of luchtwaardigheidsinspecteur is van de nationale luchtvaartautoriteit van een lidstaat en regelmatig wordt betrokken bij de uitvoering van inspecties van luchtvaartuigen van binnenlandse exploitanten.

    2.3.4.   Begeleidend materiaal

    Het EASA zal uiterlijk op 30 september 2008 gedetailleerd begeleidend materiaal opstellen en publiceren om de lidstaten bij te staan bij de tenuitvoerlegging van de punten 2.3.1, 2.3.2 en 2.3.3.

    2.4.   SAFA-opleidingsorganisaties

    2.4.1.   Een SAFA-opleidingsorganisatie kan deel uitmaken van de bevoegde autoriteit van een lidstaat of kan een organisatie van een derde partij zijn.

    Een organisatie van een derde partij is:

    een onderdeel van een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat;

    een onafhankelijke entiteit.

    2.4.2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in de punten 2.3.2 en 2.3.3, onder a), vermelde opleidingen, die door hun nationale autoriteit worden gegeven, minstens in overeenstemming zijn met de relevante door het EASA opgestelde en gepubliceerde syllabi.

    2.4.3.   Lidstaten die een beroep doen op een organisatie van een derde partij om SAFA-opleidingen te geven, stellen een systeem voor de evaluatie van deze organisaties op. Dit systeem moet eenvoudig, transparant en proportioneel zijn en rekening houden met relevant begeleidend materiaal dat door het EASA is opgesteld en gepubliceerd. In een dergelijk systeem mag rekening worden gehouden met evaluaties die door andere lidstaten zijn uitgevoerd.

    2.4.4.   Er mag enkel een beroep worden gedaan op een opleidingsorganisatie van een derde partij als uit de evaluatie blijkt dat de opleiding zal worden verstrekt overeenkomstig de relevante door het EASA opgestelde en gepubliceerde syllabi.

    2.4.5.   De lidstaten zien erop toe dat de opleidingsprogramma's van hun bevoegde autoriteiten en/of hun systemen voor de evaluatie van opleidingsorganisaties van derde partijen worden gewijzigd in het licht van de aanbevelingen die eventueel voortvloeien uit normaliseringsaudits die door het EASA worden uitgevoerd overeenkomstig de werkmethoden van Verordening (EG) nr. 736/2006 van de Commissie (1).

    2.4.6.   Een lidstaat kan het EASA verzoeken om een opleidingsorganisatie te evalueren en advies uit te brengen waarop de lidstaat zijn eigen evaluatie kan baseren.

    2.4.7.   Uiterlijk op 30 september 2008 ontwikkelt en publiceert het EASA gedetailleerd begeleidend materiaal om de lidstaten bij te staan bij de tenuitvoerlegging van dit punt.

    2.5.   Hoofdinspecteurs

    2.5.1.   Een lidstaat mag hoofdinspecteurs aanstellen mits deze voldoen aan de relevante kwalificatiecriteria die door de lidstaat moeten worden vastgesteld.

    2.5.2.   De lidstaten zien erop toe dat de in punt 2.5.1 vermelde criteria minstens de volgende eisen bevatten, waarbij de aangestelde hoofdinspecteur:

    een gekwalificeerd SAFA-inspecteur moet geweest zijn tijdens de drie jaar voorafgaand aan de aanstelling;

    minstens 36 SAFA-inspecties heeft uitgevoerd tijdens de drie jaar voorafgaand aan de aanstelling.

    2.5.3.   De lidstaten zien erop toe dat door hoofdinspecteurs verstrekte praktische opleiding en/of opleiding op de werkplek gebaseerd is op de relevante door het EASA opgestelde en gepubliceerde syllabi.

    2.5.4.   De lidstaten mogen hun hoofdinspecteurs ook belasten met het verstrekken van praktische opleiding en/of opleiding op de werkplek aan kandidaat-hoofdinspecteurs uit andere lidstaten.

    Uiterlijk op 30 september 2008 ontwikkelt en publiceert het EASA gedetailleerd begeleidend materiaal om de lidstaten bij te staan bij de tenuitvoerlegging van dit punt.

    2.6.   Overgangsmaatregelen

    2.6.1.   SAFA-inspecteurs die voldoen aan de geschiktheidscriteria van punt 2.3.1 en het in punt 2.3.3, onder b), vastgestelde criterium inzake recente ervaring op de datum die is vastgesteld in artikel 3 van Richtlijn 2008/49/EG van de Commissie, worden als gekwalificeerde inspecteurs beschouwd overeenkomstig de eisen van dit hoofdstuk;

    2.6.2.   Onverminderd de bepalingen van punt 2.3.3, onder a), moeten inspecteurs die overeenkomstig punt 2.6.1 als gekwalificeerd worden beschouwd, uiterlijk op 1 juli 2010 en daarna zoals bepaald in punt 2.3.3, onder a), periodieke opleiding volgen die progressief wordt verstrekt door een SAFA-opleidingsorganisatie.

    3.   NORMEN

    3.1.   De ICAO-normen en de ICAO European Regional Supplementary Procedures zijn de maatstaf waaraan de luchtvaartuigen en exploitanten worden getoetst in het kader van het SAFA-programma van de EG. De technische staat van een luchtvaartuig wordt bovendien ook getoetst aan de normen van de fabrikant van het luchtvaartuig.

    4.   INSPECTIEPROCES

    Punten van de checklist

    4.1.   De te inspecteren punten worden geselecteerd uit de punten op de checklist bij het verslag van een SAFA-platforminspectie, die in totaal 54 punten bevat (zie aanhangsel 1).

    4.2.   Na afloop van de inspectie moeten de eventuele daaruit voortvloeiende bevindingen worden vermeld in het verslag van een SAFA-platforminspectie.

    Gedetailleerde SAFA-richtsnoeren

    4.3.   Voor elk inspectiepunt op de checklist van het verslag van een SAFA-platforminspectie wordt een gedetailleerde beschrijving opgesteld, waarbij het toepassingsgebied en de methode van de inspectie worden gespecificeerd. Bovendien wordt verwezen naar de relevante eisen in de ICAO-bijlagen. Dit wordt door het EASA opgesteld en gepubliceerd als gedetailleerd begeleidend materiaal en wordt zo nodig gewijzigd in het licht van de meest recente toepasselijke normen.

    Het opslaan van de verslagen in de centrale SAFA-gegevensbank

    4.4.   Een verslag van een inspectie wordt zo snel mogelijk in de centrale SAFA-gegevensbank opgeslagen, en in geen geval later dan 15 werkdagen na de datum van de inspectie, zelfs wanneer geen bevindingen zijn vastgesteld.

    5.   CATEGORISERING VAN BEVINDINGEN

    5.1.   Voor elk inspectiepunt worden drie categorieën mogelijke afwijkingen van de in punt 3.1 vastgestelde relevante normen als bevindingen gedefinieerd. Dergelijke bevindingen worden als volgt gecategoriseerd:

    een bevinding van categorie 1 heeft een geringe invloed op de veiligheid,

    een bevinding van categorie 2 kan een aanzienlijke invloed hebben op de veiligheid, en

    een bevinding van categorie 3 kan een grote invloed hebben op de veiligheid.

    5.2.   Instructies over de categorisering van bevindingen zullen door het EASA worden opgesteld en gepubliceerd als gedetailleerd begeleidend materiaal en worden zo nodig gewijzigd in het licht van de relevante wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    6.   TE NEMEN FOLLOW-UPMAATREGELEN

    6.1.   Onverminderd punt 1.2 moet een bewijs van inspectie met minstens de in aanhangsel 2 vermelde punten worden ingevuld; een kopie daarvan moet na voltooiing van de SAFA-inspectie worden overhandigd aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig of, als deze niet aanwezig is, aan een lid van de bemanning of aan de hoogste aanwezige vertegenwoordiger van de exploitant die in of in de omgeving van het luchtvaartuig aanwezig is. Van de ontvanger wordt een ondertekende bevestiging van ontvangst van het bewijs van inspectie gevraagd; deze ontvangstbevestiging wordt bijgehouden door de inspecteur. Als de ontvanger weigert de ontvangstbevestiging te tekenen, wordt hier melding van gemaakt in het document. Het EASA zal relevante gedetailleerde instructies opstellen en publiceren als begeleidend materiaal.

    6.2.   Op basis van de wijze waarop de bevindingen zijn gecategoriseerd, zijn bepaalde follow-upmaatregelen gedefinieerd. De verbanden tussen de categorie bevindingen en de daaruit voortvloeiende te nemen maatregelen zijn uiteengezet in de klassen maatregelen en zullen door het EASA als gedetailleerd begeleidend materiaal worden ontwikkeld en gepubliceerd.

    6.3.   Maatregel van klasse 1: Deze maatregel bestaat uit het verstrekken van informatie over de resultaten van de SAFA-platforminspectie aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig of, als deze niet aanwezig is, aan een ander bemanningslid of aan de hoogste aanwezige vertegenwoordiger van de exploitant. Deze maatregel bestaat uit een verbale kennisgeving en uit de afgifte van het bewijs van inspectie. Na iedere inspectie wordt een maatregel van klasse 1 ondernomen, ongeacht het feit of bevindingen zijn vastgesteld of niet.

    6.4.   Maatregel van klasse 2: deze maatregel bestaat uit

    1)

    een schriftelijke mededeling aan de betrokken exploitant en een verzoek om aan te tonen dat corrigerende maatregelen zijn genomen, en

    2)

    een schriftelijke mededeling aan het verantwoordelijke land (het land van de exploitant en/of het land van registratie) met de resultaten van de inspecties van luchtvaartuigen waarvan de exploitatie onder het veiligheidstoezicht van het betrokken land valt. De mededeling bevat, indien nodig, een verzoek om te bevestigen dat zij tevreden zijn met de onder 1) vermelde corrigerende maatregelen.

    De lidstaten moeten maandelijks bij het EASA een verslag indienen over de status van de follow-upmaatregelen die zij naar aanleiding van de platforminspecties hebben ondernomen.

    Een maatregel van klasse 2 wordt ondernomen na inspecties waarbij bevindingen van categorie 2 of 3 zijn vastgesteld.

    Het EASA zal relevante gedetailleerde instructies opstellen en publiceren als gedetailleerd begeleidend materiaal.

    6.5.   Maatregelen van klasse 3: Een maatregel van klasse 3 wordt ondernomen na een inspectie waarbij een bevinding van categorie 3 is vastgesteld. Gezien het belang van bevindingen van klasse 3 (hun mogelijke invloed op de veiligheid van het luchtvaartuig en de inzittenden) wordt deze klasse ingedeeld in de volgende subklassen:

    1)

    Klasse 3a — Beperking van de exploitatie van het luchtvaartuig: de bevoegde autoriteit die de platforminspectie uitvoert, concludeert dat het luchtvaartuig, ingevolge tekortkomingen die tijdens de inspectie zijn vastgesteld, alleen mag vertrekken onder bepaalde beperkende voorwaarden.

    2)

    Klasse 3b — Corrigerende maatregelen vóór de vlucht: tijdens de platforminspectie zijn tekortkomingen vastgesteld; vóór de geplande vlucht mag plaatsvinden, moeten corrigerende maatregelen worden genomen om deze tekortkomingen te verhelpen.

    3)

    Klasse 3c — Het luchtvaartuig wordt aan de grond gehouden door de nationale luchtvaartautoriteit die de inspectie uitvoert: wanneer tekortkomingen van categorie 3 (belangrijk) zijn vastgesteld, kan de bevoegde autoriteit die de platforminspectie heeft uitgevoerd, het luchtvaartuig aan de grond houden wanneer zij er niet van overtuigd is dat de exploitant van het luchtvaartuig corrigerende maatregelen zal nemen om de tekortkomingen te verhelpen vóór het vertrek van de vlucht, waardoor een acuut veiligheidsgevaar ontstaat voor het luchtvaartuig en de inzittenden. In dergelijke gevallen houdt de nationale luchtvaartautoriteit die de platforminspectie uitvoert het luchtvaartuig aan de grond tot de tekortkomingen zijn verholpen. De nationale luchtvaartautoriteit die de platforminspectie uitvoert stelt de bevoegde autoriteiten van de betrokken exploitant en van het land van registratie van het luchtvaartuig onmiddellijk in kennis.

    Maatregelen die worden ondernomen in het kader van punten 2) en 3) kunnen onder meer betrekking hebben op een niet-commerciële terugvlucht naar de luchthaven van onderhoud.

    4)

    Klasse 3d — Onmiddellijk exploitatieverbod: naar aanleiding van een duidelijk gevaar voor de veiligheid kan een lidstaat een exploitatieverbod opleggen, zoals bepaald in de toepasselijke nationale en communautaire wetgeving.

    Aanhangsel 1

    Verslag van een SAFA-platforminspectie

    Image

    Image

    Image

    Aanhangsel 2

    Bewijs van inspectie

    Image


    (1)  PB L 129 van 17.5.2006, blz. 10.


    Top