Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006R1888

    Verordening (EG) nr. 1888/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde suikermaïs in korrels uit Thailand

    PB L 364 van 20.12.2006, p. 68–91 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
    PB L 314M van 1.12.2007, p. 597–620 (MT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 21/06/2007

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2006/1888/oj

    20.12.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 364/68


    VERORDENING (EG) Nr. 1888/2006 VAN DE COMMISSIE

    van 19 december 2006

    tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde suikermaïs in korrels uit Thailand

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 7,

    Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Inleiding van de procedure

    (1)

    Op 13 februari 2006 heeft de Association Européenne des Transformateurs de Maïs Doux (AETMD) (de klager) een klacht over de invoer van bepaalde bereide en verduurzaamde suikermaïs in korrels uit Thailand ingediend namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval ongeveer 70 %, van de totale productie van bereide of verduurzaamde suikermaïs in de Gemeenschap.

    (2)

    Het bij die klacht gevoegde bewijsmateriaal betreffende de dumping van het product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om een antidumpingprocedure in te leiden.

    (3)

    Op 28 maart 2006 werd de procedure geopend met de publicatie van een bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

    2.   Partijen bij de procedure

    (4)

    De Commissie heeft de producenten/exporteurs, de importeurs, de haar bekende betrokken gebruikers en hun organisaties, consumentenorganisaties, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de EG-producenten van de inleiding van de antidumpingprocedure in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken; zij konden daarbij verzoeken te worden gehoord.

    (5)

    Wegens het grote aantal producenten/exporteurs, EG-producenten en importeurs die bij dit onderzoek zijn betrokken, is overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening in het bericht van inleiding vermeld dat werd overwogen een steekproef samen te stellen.

    (6)

    Om de Commissie in staat te stellen te besluiten of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd de producenten/exporteurs, de EG-producenten, de importeurs en hun vertegenwoordigers verzocht zich te melden en binnen 15 dagen na publicatie van het bericht van inleiding de daarin gespecificeerde basisinformatie over hun activiteiten in verband met het betrokken product te verstrekken.

    (7)

    Na onderzoek van de verstrekte informatie werd, mede wegens het vrij kleine aantal positieve reacties op het verzoek om medewerking, zowel van de EG-producenten als van de importeurs, besloten alleen een steekproef van de exporteurs samen te stellen. De Commissie selecteerde een steekproef van vier producenten/exporteurs.

    (8)

    Alle voor de voorlopige vaststelling van de dumping, de schade en het belang van de Gemeenschap benodigde gegevens zijn door de Commissie ingewonnen en geverifieerd. Te dien einde heeft de Commissie een vragenlijst naar de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs gestuurd. Wat de EG-producenten en de importeurs betreft, zond de Commissie een vragenlijst naar alle ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hadden gemeld, daar een steekproef uiteindelijk overbodig werd geacht. Verder heeft de Commissie een vragenlijst gestuurd naar alle in de klacht genoemde detailhandelaren in de Gemeenschap en naar consumentenorganisaties.

    (9)

    Zij heeft antwoord ontvangen van vijf Thaise producenten/exporteurs, van zes EG-producenten, van één niet-verbonden importeur in de Gemeenschap en van één detailhandelaar in de Gemeenschap. Ook de Thaise autoriteiten hebben hun visie gegeven.

    (10)

    Bij de volgende bedrijven werd ter plaatse een controle verricht.

    a)

    Producenten in de Gemeenschap:

    Bonduelle Conserve International SAS, Renescure, Frankrijk,

    Bonduelle Nagykoros Kft., Nagykoros, Hongarije,

    Compagnie Générale de Conserve SICA SA, Theix, Frankrijk,

    Conserve Italia SCA, San Lazzaro di Savena, Italië.

    b)

    Producenten/exporteurs in Thailand:

    Malee Sampran Public Co., Ltd, Pathumthani,

    Karn Corn Co., Ltd, Bangkok,

    River Kwai International Food Industry Co. Ltd, Bangkok,

    Sun Sweet Co., Ltd, Chiangmai.

    (11)

    Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord.

    3.   Onderzoektijdvak

    (12)

    Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2005 (het onderzoektijdvak). Voor de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de schade, heeft de Commissie gegevens onderzocht die betrekking hadden op de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 (de beoordelingsperiode).

    B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1.   Betrokken product

    (13)

    Bij het betrokken product gaat het om suikermaïs (Zea mays var. saccharata) in korrels, bereid of verduurzaamd in azijn of azijnzuur, niet bevroren, gewoonlijk ingedeeld onder GN-code ex 2001 90 30, en suikermaïs (Zea mays var. saccharata) in korrels, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, niet bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006, gewoonlijk ingedeeld onder GN-code ex 2005 80 00, uit Thailand.

    (14)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product, ondanks verschillen in bereidingswijze, allemaal dezelfde biologische en chemische basiskenmerken hebben en in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden worden gebruikt.

    2.   Soortgelijk product

    (15)

    De suikermaïs die door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap geproduceerd en verkocht wordt en de suikermaïs die in Thailand wordt geproduceerd en verkocht, blijken in wezen dezelfde fysische en chemische kenmerken te hebben en hetzelfde basisgebruik te hebben als de suikermaïs die in Thailand wordt geproduceerd en naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd. Het gaat derhalve om soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

    C.   DUMPING

    1.   Steekproef

    (16)

    Zoals in overweging 5 is gezegd, werd in het bericht van inleiding overwogen een steekproef van Thaise producenten/exporteurs samen te stellen. In totaal hebben twintig bedrijven binnen de vastgestelde termijn de vragenlijst voor de steekproef beantwoord en de gevraagde informatie verstrekt. Een van deze ondernemingen produceerde noch exporteerde evenwel het betrokken product aangezien zij een binnenlandse handelaar is en geen producent/exporteur, zodat zij bij de samenstelling van de steekproef niet in aanmerking kon komen. Verder werd het betrokken product gedurende het onderzoektijdvak door drie ondernemingen niet naar de Gemeenschap uitgevoerd. In totaal kwamen 16 ondernemingen in aanmerking als medewerkende onderneming.

    (17)

    De steekproef van exporteurs werd overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening samengesteld op basis van het grootste representatieve volume van de uitvoer uit Thailand naar de Gemeenschap dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht.

    (18)

    Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening pleegde de Commissie overleg met de Thaise autoriteiten en de exporteurs over haar voornemen een steekproef van vier ondernemingen te kiezen, die samen goed zijn voor 52 % van de Thaise uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap. De Thaise autoriteiten en enkele exporteurs maakten bezwaar tegen de steekproef en vroegen om meer ondernemingen in de steekproef op te nemen. De Commissie was evenwel van oordeel dat het, teneinde de hoogst mogelijke representativiteit te bereiken binnen de voor het onderzoek beschikbare tijd, dienstig was alleen deze vier ondernemingen in de steekproef op te nemen omdat i) het hierdoor mogelijk was een groter deel van de uitvoer te bestrijken, en ii) het haalbaar was deze vier ondernemingen binnen de beschikbare tijd te onderzoeken.

    2.   Individueel onderzoek

    (19)

    De ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen, dienden een verzoek in tot het vaststellen van een individuele dumpingmarge. Gezien het grote aantal verzoeken en het grote aantal ondernemingen in de steekproef was men van mening dat individuele onderzoeken te belastend in de zin van artikel 17, lid 3, van de basisverordening zouden zijn en in de weg zouden staan aan een tijdige afronding van het onderzoek. Bijgevolg worden de verzoeken voor het vaststellen van individuele marges verworpen.

    (20)

    Eén van de niet in de steekproef opgenomen ondernemingen die om een individuele marge had gevraagd, maakte bezwaar tegen het besluit haar geen individueel onderzoek toe te staan. Zij voerde aan dat de ondernemingen in de steekproef niet representatief waren omdat de steekproef geen kleine ondernemingen omvatte en dat de geografische spreiding van de ondernemingen in Thailand bij de samenstelling van de steekproef buiten beschouwing was gebleven. Deze onderneming diende zelfs binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn een volledig ingevulde vragenlijst in. Zoals in overweging 18 al is gezegd, werd de steekproef qua exportvolume representatief geacht. In verband hiermee moet worden opgemerkt dat het basiscriterium bij de selectie van de steekproef voor dit onderzoek het volume was (d.w.z. de omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap in het geval producenten/exporteurs), en niet het in artikel 17, lid 1, genoemde alternatieve criterium: een steekproef die statistisch geldig is op basis van op het tijdstip van de selectie beschikbare gegevens. Verder was het, zoals gezegd in overweging 18, niet mogelijk meer ondernemingen te onderzoeken omdat dit het onderzoek te belastend zou hebben gemaakt en in de weg zou hebben gestaan aan een tijdige afronding van het onderzoek. Daarom werd het verzoek van de onderneming om een individueel onderzoek verworpen.

    3.   Normale waarde

    (21)

    Om de normale waarde vast te stellen is de Commissie eerst voor iedere producent/exporteur nagegaan of zijn totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product representatief was in vergelijking met zijn totale uitvoer van dat product naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, eerste zin, van de basisverordening werd geconstateerd dat de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product voor slechts één van de ondernemingen in de steekproef representatief was, aangezien het volume van de binnenlandse verkoop van die onderneming meer bedroeg dan 5 % van haar totale uitvoer naar de Gemeenschap.

    (22)

    Vervolgens heeft de Commissie voor die onderneming vastgesteld welke op de binnenlandse markt verkochte soorten van het soortgelijke product gelijk waren aan of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de soorten die naar de Gemeenschap werden uitgevoerd. Voor elk van deze soorten werd vastgesteld of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een soort werd voldoende representatief geacht wanneer deze in het onderzoektijdvak minstens 5 % bedroeg van de uitvoer van de vergelijkbare soort naar de Gemeenschap.

    (23)

    De Commissie heeft vervolgens overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening onderzocht of het bij de binnenlandse verkoop van elke soort van het betrokken product die in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt was verkocht, ook ging om verkoop in het kader van normale handelstransacties. Hiertoe bepaalde zij het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop van elke uitgevoerde soort aan niet-verbonden afnemers.

    (24)

    Voor soorten waarvan meer dan 80 % van de totale verkoop op de binnenlandse markt plaatsvond tegen een nettoverkoopprijs die gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten en waarvan de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde per productsoort berekend als het gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoopprijzen van de soort in kwestie, ongeacht of deze verkopen winstgevend waren of niet.

    (25)

    Voor soorten waarvan ten minste 10 % doch niet meer dan 80 % (in hoeveelheid) op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die niet onder de productiekosten lag, werd de normale waarde per productsoort berekend als het gewogen gemiddelde van alleen die verkoopprijzen op de binnenlandse markt die hoger waren dan of gelijk waren aan de productiekosten voor de soort in kwestie.

    (26)

    Soorten waarvan minder dan 10 % (in hoeveelheid) op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de productiekosten, werden geacht niet in het kader van normale handelstransacties te zijn verkocht.

    (27)

    Voor productsoorten die op de binnenlandse markt niet in het kader van normale handelstransacties of niet in representatieve hoeveelheden waren verkocht, moest de normale waarde worden berekend. Voor de betrokken onderneming werd de normale waarde berekend voor ongeveer 80 % van de totale omvang van de verkopen naar de Gemeenschap.

    (28)

    Voor de in overweging 27 bedoelde productsoorten werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend door bij de productiekosten voor elke naar de Gemeenschap uitgevoerde productsoort een redelijk bedrag op te tellen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten (VAA-kosten) en winst. Overeenkomstig de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening is het bedrag van de VAA-kosten gebaseerd op de VAA-kosten en de winst die de onderneming voor de binnenlandse verkoop van het soortgelijk product had gemaakt, respectievelijk behaald.

    (29)

    Voor de andere drie in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs moest de normale waarde worden berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, aangezien er voor geen van hen sprake was van een representatieve binnenlandse verkoop. Voor hen werd de normale waarde berekend door de productiekosten van elke naar de Gemeenschap uitgevoerde productsoort, waar nodig gecorrigeerd zoals nader uitgelegd in overweging 32, te vermeerderen met een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst. Deze konden niet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening, aangezien slechts één bedrijf een representatieve binnenlandse verkoop had.

    (30)

    Voor twee ondernemingen werden de VAA-kosten en de winst vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverordening aangezien zij in het kader van normale handelstransacties een representatieve verkoop hadden van dezelfde algemene categorie producten (zoals fruit en minimaïs in blik).

    (31)

    Voor de laatste onderneming werden de VAA-kosten en de winst overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de VAA-kosten en de winst met betrekking tot de verkoop van dezelfde algemene categorie producten van de twee ondernemingen die die producten in het kader van normale handelstransacties in het binnenland verkochten.

    (32)

    In voorkomend geval werden de gemelde productiekosten en VAA-kosten gecorrigeerd voordat ze werden gebruikt bij de vaststelling of de verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden en bij de berekening van de normale waarde.

    4.   Uitvoerprijs

    (33)

    Alle verkopen van de betrokken producenten/exporteurs gingen rechtstreeks naar niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap. De uitvoerprijs voor die verkopen werd overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de door die niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

    (34)

    Eén van de exporteurs kocht een groot deel van het betrokken, naar de Gemeenschap verkochte product in. Deze aankopen moesten volgens hem worden gezien als een vorm van uitbesteding door de onderneming. De gekochte eindproducten werden echter in feite volledig geproduceerd door andere niet-verbonden producenten van het betrokken product. Derhalve werd bij de vaststelling van de dumpingmarge alleen de uitvoer van de eigen productie van de onderneming naar de Gemeenschap in aanmerking genomen.

    5.   Vergelijking

    (35)

    De vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs vond plaats in het stadium af fabriek. Ten behoeve van een billijke vergelijking werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening gehouden met verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Voor verschillen in de kosten van vervoer over land en over zee, verzekering, lossen, laden en aanverwante kosten, commissielonen, kredietkosten en bankkosten voor valutaomrekening werden, indien van toepassing en gerechtvaardigd, correcties toegepast, die zo nodig zijn aangepast.

    (36)

    De twee in overweging 30 bedoelde producenten/exporteurs verlangden een correctie voor verschillen in handelsstadium, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder d), i) en ii), dan wel artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening. Zij voerden aan dat de prijzen van de producten die zij onder hun eigen merk verkopen, afwijken van die van de producten die zij onder het merk van detailhandelaren verkopen. Aangezien het bij de uitvoer naar de Gemeenschap alleen om de laatste categorie ging, en de binnenlandse verkoop beide categorieën omvatte, werd ingevolge artikel 2, lid 10, onder d), van de basisverordening een correctie toegepast. De hoogte van de correctie is geschat op basis van de verhouding tussen de winstmarge van de bedrijfstak van de Gemeenschap op producten van eigen merk en die op alle producten.

    6.   Dumpingmarge

    (37)

    Voor de producenten/exporteurs in de steekproef werden overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening individuele dumpingmarges vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

    (38)

    Bijgevolg bedragen de voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring:

    Onderneming

    Voorlopige dumpingmarge

    Karn Corn

    4,3 %

    Malee Sampran

    17,5 %

    River Kwai

    15,0 %

    Sun Sweet

    11,2 %

    (39)

    Voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen, werd de dumpingmarge overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisverordening vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de ondernemingen in de steekproef. Deze dumpingmarge bedraagt 13,2 % van de cif-prijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring.

    (40)

    Voor niet-medewerkende producenten/exporteurs werd de dumpingmarge overeenkomstig artikel 18 van basisverordening vastgesteld aan de hand van de beschikbare gegevens. Hiertoe werd eerst het medewerkingsniveau vastgesteld. Uit een vergelijking van Eurostatgegevens betreffende de invoer uit Thailand en de antwoorden in het kader van de steekproef bleek dat in ruime mate medewerking was verleend (meer dan 92 %). Om die reden, en omdat er geen aanwijzingen waren dat de niet-medewerkende ondernemingen dumping op een lager niveau toepasten, werd het passend geacht de dumpingmarge voor die ondernemingen vast te stellen op het niveau van de hoogste dumpingmarge voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen. Deze aanpak is in overeenstemming met de vaste praktijk van de EG-instellingen en werd ook nodig geacht om niet-medewerking niet aan te moedigen. Daarom werd de residuele dumpingmarge vastgesteld op 17,5 %.

    D.   SCHADE

    1.   Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap

    (41)

    In de Gemeenschap wordt het soortgelijke product vervaardigd door 18 producenten. Hun output wordt derhalve geacht de communautaire productie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening te vormen.

    (42)

    Van deze 18 producenten gaven er zes, allen lid van de klagende vereniging, binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn blijk van hun interesse in medewerking aan de procedure. Zij werkten naar behoren aan het onderzoek mee. Deze zes producenten bleken goed te zijn voor een groot deel (ongeveer 70 %) van de totale communautaire productie van het soortgelijk product. Zij vormen derhalve de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en zullen hierna als „bedrijfstak van de Gemeenschap” worden aangeduid. De overige twaalf producenten in de Gemeenschap zullen de „andere EG-producenten” worden genoemd. Geen van deze twaalf andere EG-producenten maakte bezwaar tegen de klacht.

    2.   Verbruik in de Gemeenschap

    (43)

    Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van het volume van de verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt, de van Eurostat verkregen volumegegevens over de invoer in de Gemeenschap en, wat de andere EG-producenten betreft, de informatie die beschikbaar was op grond van de klacht of van de minivragenlijst voor de selectie van de steekproef.

    (44)

    In het onderzoektijdvak was de communautaire markt voor het betrokken product en het soortgelijke product ongeveer even groot als in 2002, namelijk ongeveer 330 000 ton. Het verbruik bleef in de beoordelingsperiode vrij stabiel, ook al was het in 2004 5 % hoger dan in 2002 en 2003.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Totaal EG-verbruik (ton)

    330 842

    331 945

    347 752

    330 331

    Index (2002=100)

    100

    100

    105

    100

    Bron: Onderzoek, Eurostat, klacht

    3.   Invoer uit Thailand

    a)   Hoeveelheid

    (45)

    De invoer van het betrokken product uit Thailand in de Gemeenschap nam toe met 87 %, van ongeveer 22 000 ton in 2002 tot ongeveer 42 000 ton in het onderzoektijdvak. In 2003 steeg de invoer met 58 % en in 2004 met nog eens 40 procentpunten, voordat hij in het onderzoektijdvak met 11 procentpunten afnam.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Volume van de invoer uit Thailand (ton)

    22 465

    35 483

    44 435

    41 973

    Index (2002=100)

    100

    158

    198

    187

    Marktaandeel van de invoer uit Thailand

    6,8 %

    10,7 %

    12,8 %

    12,7 %

    Prijs van de invoer uit Thailand (EUR/ton)

    797

    720

    690

    691

    Index (2002=100)

    100

    90

    87

    87

    Bron: Eurostat

    b)   Marktaandeel

    (46)

    Het marktaandeel van exporteurs uit Thailand nam gedurende de beoordelingsperiode met ongeveer 6 procentpunten toe, van 6,8 % in 2002 tot 12,7 % in het onderzoektijdvak. In 2003 kwamen er bijna 4 procentpunten bij en in 2004 nog eens 2 procentpunten, terwijl de uitvoer in het onderzoektijdvak min of meer stabiel bleef.

    c)   Prijzen

    i)   Prijsontwikkeling

    (47)

    Tussen 2002 en het onderzoektijdvak is de gemiddelde invoerprijs van het betrokken product uit Thailand met 13 % afgenomen. De prijzen daalden in 2003 met 10 % en in 2004 met nog eens 3 %, waarna ze in het onderzoektijdvak stabiel bleven (ongeveer 690 EUR per ton).

    ii)   Prijsonderbieding

    (48)

    Er werd een prijsvergelijking voor soortgelijke productsoorten gemaakt tussen de verkoopprijzen in de Gemeenschap van de producenten/exporteurs en van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Hiertoe zijn de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap af fabriek, na aftrek van alle kortingen en belastingen, vergeleken met de cif-prijzen franco grens Gemeenschap van de producenten/exporteurs van Thailand, naar behoren gecorrigeerd voor conventionele rechten en de kosten van het lossen en de inklaring. Uit de vergelijking bleek dat er voor het betrokken product uit Thailand bij verkoop in de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak sprake was van een prijsonderbieding van 2-10 %, afhankelijk van de betrokken producent/exporteur, met uitzondering van de twee producenten/exporteurs in de steekproef voor wie geen prijsonderbieding werd vastgesteld. Bij een vergelijking per soort werd evenwel vastgesteld dat de door de betrokken producenten/exporteurs aangeboden prijzen soms ver onder bovengenoemde gemiddelde onderbiedingsmarges lagen.

    4.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (49)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van invloed waren.

    (50)

    Deze markt wordt onder meer gekenmerkt door het bestaan van twee verkoopkanalen: verkopen onder het merk van de producent en verkopen onder het merk van de detailhandelaar. De eerste brengen doorgaans hogere verkoopkosten met zich mee, vooral voor marketing en reclame, maar leveren ook hogere verkoopprijzen op.

    (51)

    Uit het onderzoek bleek dat alle invoer van de medewerkende Thaise exporteurs producten betrof die onder het merk van een detailhandelaar werden verkocht. Het werd passend geacht om, waar dit relevant was, bij de schadeanalyse onderscheid te maken tussen verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onder hun eigen merk en onder het merk van een detailhandelaar, omdat vooral die laatste categorie onder de invoer met dumping te lijden had. Dit onderscheid werd vooral gemaakt voor de vaststelling van het verkoopvolume, de verkoopprijzen en de winstgevendheid. Om volledig te zijn worden echter ook totalen (eigen merken en merken van detailhandelaren) gegeven en besproken. Gedurende het onderzoektijdvak bedroegen de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onder het merk van een detailhandelaar ongeveer 63 % van de totale verkopen (beide categorieën) van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    a)   Productie

    (52)

    Terwijl de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2002 nog ongeveer 257 000 ton bedroeg, nam deze gedurende de beoordelingsperiode gestaag af. In het onderzoektijdvak was de productie 16 % lager dan in 2002. In 2003 nam zij met 6 % af, in 2004 steeg zij met 3 procentpunten, maar in het onderzoektijdvak daalde zij met maar liefst 13 procentpunten.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Productie (ton)

    257 281

    242 341

    249 350

    216 129

    Index (2002=100)

    100

    94

    97

    84

    Bron: Onderzoek

    b)   Capaciteit en bezettingsgraad

    (53)

    De productiecapaciteit nam toe van ongeveer 276 000 ton in 2002 tot ongeveer 293 000 ton in het onderzoektijdvak: na een stijging in 2003 met 9 % volgde een daling met 3 procentpunten in 2004. Tijdens het onderzoektijdvak bleef de capaciteit op dat niveau. Tussen 2002 en het onderzoektijdvak nam de capaciteit met 6 % toe. De stijging in 2003 was voornamelijk het gevolg van een stijging van de capaciteit bij één producent, bedoeld om niet-EU-markten te bedienen. Deze stijging werd in 2004 enigszins teniet gedaan door sluitingen bij andere EG-producenten.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Productiecapaciteit (ton)

    276 360

    300 869

    293 424

    293 424

    Index (2002=100)

    100

    109

    106

    106

    Bezettingsgraad

    93 %

    81 %

    85 %

    74 %

    Index (2002=100)

    100

    87

    91

    79

    Bron: Onderzoek

    (54)

    De bezettingsgraad bedroeg in 2002 93 %. Hij daalde in 2003 tot 81 %, steeg in 2004 weer tot 85 %, waarna in het onderzoektijdvak een forse daling tot 74 % optrad. Dit komt overeen met de daling van de productie en het verkoopvolume, zoals beschreven in de overwegingen 52, 56 en 57.

    c)   Voorraden

    (55)

    De eindvoorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap namen in 2003 toe met 2 % en in 2004 met nog eens 10 procentpunten, waarna er gedurende het onderzoektijdvak sprake was van een daling met 14 procentpunten. De voorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap beliepen toen ongeveer 170 000 ton. Uiteindelijk lag het voorraadpeil in het onderzoektijdvak zeer dicht bij dat van 2002. Het voorraadpeil is evenwel geen zinvolle schade-indicator voor deze bedrijfstak, aangezien deze op bestelling produceert. Het hoge voorraadpeil aan het eind van ieder jaar (rond 75 % van het jaarlijkse productievolume) houdt verband met het feit dat de oogst en het inblikken gewoonlijk in oktober worden afgesloten. Bij de voorraden gaat het dus om goederen die klaarstaan om tussen november en juli te worden verzonden.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Eindvoorraad (ton)

    173 653

    177 124

    194 576

    169 693

    Index (2002=100)

    100

    102

    112

    98

    Bron: Onderzoek

    d)   Verkoopvolume

    (56)

    De verkopen door de bedrijfstak van de Gemeenschap van zijn eigen productie aan niet-verbonden afnemers, maar onder het merk van een detailhandelaar, namen in 2003 nog met 4 % toe, maar daalden in 2004 met 11 procentpunten en bleven in het onderzoektijdvak op dat peil. Tussen 2002 en het onderzoektijdvak namen deze verkopen met ongeveer 7 % af, na in 2002 nog ongeveer 125 000 ton te hebben bedragen.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Verkoopvolume in EG (merk detailhandelaar) aan onafhankelijke afnemers (ton)

    124 878

    130 145

    116 703

    116 452

    Index (2002=100)

    100

    104

    93

    93

    Verkoopvolume in EG (eigen merk en merk detailhandelaar) aan onafhankelijke afnemers (ton)

    193 657

    198 147

    189 090

    184 645

    Index (2002=100)

    100

    102

    98

    95

    Bron: Onderzoek

    (57)

    De totale omvang van de verkopen (eigen merk en merk van een detailhandelaar) door de bedrijfstak van de Gemeenschap van zijn eigen productie op de interne markt aan niet-verbonden afnemers volgde ongeveer hetzelfde patroon, maar in iets minder uitgesproken mate. In 2002 ging het nog om 194 000 ton, waarna de verkopen in 2003 met 2 % afnamen, in 2004 met 4 procentpunten en in het onderzoektijdvak met nog eens 3 procentpunten. Tussen 2002 en het onderzoektijdvak namen deze verkopen af met ongeveer 5 %.

    e)   Marktaandeel

    (58)

    De bedrijfstak van de Gemeenschap had in 2002 een marktaandeel van 58,5 %. In 2003 nam dit toe tot 59,7 %, waarna in 2004 plotseling een daling tot 54,4 % optrad. Gedurende het onderzoektijdvak was er sprake van een licht herstel tot 55,9 %. In de loop van de beoordelingsperiode verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap 2,6 procentpunten van zijn marktaandeel.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap (eigen merk en merk detailhandelaar)

    58,5 %

    59,7 %

    54,4 %

    55,9 %

    Index (2002=100)

    100

    102

    93

    95

    Bron: Onderzoek

    f)   Groei

    (59)

    Tussen 2002 en het onderzoektijdvak bleef het verbruik in de Gemeenschap gelijk, maar nam de omvang van de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onder het merk van een detailhandelaar op de interne markt met ongeveer 7 % af, en die onder eigen merk en onder het merk van een detailhandelaar samen met ongeveer 5 %. Tussen 2002 en het onderzoektijdvak verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap ongeveer 2,6 procentpunten aan marktaandeel, terwijl het marktaandeel van de invoer met dumping met ongeveer 6 procentpunten toenam, wat overeenkomt met een toename van de verkoop op de interne markt met ongeveer 20 000 ton. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet van een eventuele groei zou kunnen profiteren.

    g)   Werkgelegenheid

    (60)

    De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg van 2002 op 2003 nog met 9 %, maar nam in 2004 met 11 procentpunten af en daalde in het onderzoektijdvak verder met nog eens 4 procentpunten. In de gehele beoordelingsperiode daalde de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap met 6 %: van ongeveer 1 520 personen tot 1 420 personen. Gezien de dalende verkopen (zie overwegingen 56 en 57) had de bedrijfstak van de Gemeenschap, om concurrerend te blijven, geen andere optie dan een deel van zijn werknemers te ontslaan.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Werkgelegenheid (personen)

    1 518

    1 649

    1 482

    1 420

    Index (2002=100)

    100

    109

    98

    94

    Bron: Onderzoek

    h)   Productiviteit

    (61)

    De productiviteit van de arbeidskrachten van de bedrijfstak van de Gemeenschap, gemeten als output per werknemer per jaar, bedroeg in 2002 169 ton per werknemer; zij daalde in 2003 met 13 %, nam in 2004 weer toe met 12 procentpunten, en daalde vervolgens in het onderzoektijdvak met 9 procentpunten. Uit deze ontwikkeling blijkt dat de productie sterker terugliep dan de werkgelegenheid.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Productiviteit (ton per werknemer)

    169

    147

    168

    152

    Index (2002=100)

    100

    87

    99

    90

    Bron: Onderzoek

    i)   Lonen

    (62)

    Tussen 2002 en het onderzoektijdvak steeg het gemiddelde loon per werknemer met 19 %: er was een stijging van 4 % in 2003, een verdere stijging met 9 procentpunten in 2004 en met nog eens 6 procentpunten in het onderzoektijdvak. De stijging in 2004 en in het onderzoektijdvak ligt boven het gemiddelde. De oorzaak hiervan is dat de gegevens van twee van de grootste medewerkende producenten beïnvloed werden door het aflopen van een nationaal programma inzake de subsidiëring van de sociale premies. Bijgevolg waren de socialezekerheidskosten in 2002 en 2003 kunstmatig laag.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Jaarlijkse loonkosten per werknemer (EUR)

    22 283

    23 141

    25 152

    26 585

    Index (2002=100)

    100

    104

    113

    119

    Bron: Onderzoek

    j)   Factoren die van invloed zijn op de verkoopprijzen

    (63)

    Wat de verkopen door de bedrijfstak van de Gemeenschap van producten onder het merk van een detailhandelaar aan niet-verbonden afnemers betreft, namen de prijzen per eenheid gedurende de beoordelingsperiode bijna doorlopend af. In 2002 bedroeg de prijs nog 1 050 EUR/ton, waarna deze in 2003 afnam met 4 % en in 2004 met nog eens 9 procentpunten, voordat er in het onderzoektijdvak een marginaal herstel optrad met 2 procentpunten. De prijs bedroeg toen 928 EUR/ton. De totale daling tussen 2002 en het onderzoektijdvak bedroeg 11 %.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Prijs per eenheid op interne markt (merk detailhandelaar) (EUR/ton)

    1 047

    1 010

    914

    928

    Index (2002=100)

    100

    96

    87

    89

    Prijs per eenheid op interne markt (eigen merk en merk detailhandelaar) (EUR/ton)

    1 151

    1 126

    1 060

    1 064

    Index (2002=100)

    100

    98

    92

    92

    Bron: Onderzoek

    (64)

    De prijs van alle verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap samen (eigen merk en merk van een detailhandelaar) aan niet-verbonden afnemers volgde min of meer hetzelfde patroon. In 2002 bedroeg deze nog 1 150 EUR/ton, waarna de prijs in 2003 met 2 % daalde en in 2004 met nog eens 6 procentpunten, terwijl de prijs in het onderzoektijdvak ongeveer gelijk bleef. Met 1 060 EUR/ton lagen de verkoopprijzen toen 8 % onder die van 2002.

    (65)

    Gezien de omvang en de hoogte van de prijsonderbieding door de betrokken invoer, had die invoer zeker invloed op de prijzen.

    k)   Winstgevendheid en rendement van investeringen

    (66)

    Gedurende de beoordelingsperiode daalde de winstgevendheid van de verkopen door de bedrijfstak van de Gemeenschap van producten die onder het merk van een detailhandelaar worden verkocht, uitgedrukt als percentage van de nettoverkopen, van 17 % in 2002 tot ongeveer 11 % in 2003, ongeveer 5 % in 2004 en ongeveer 3 % in het onderzoektijdvak.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Winstgevendheid van verkopen aan onafhankelijke afnemers in EG (merk detailhandelaar) (% van nettoverkopen)

    17,0 %

    11,1 %

    4,6 %

    2,9 %

    Index (2002=100)

    100

    66

    27

    17

    Winstgevendheid van verkopen aan onafhankelijke afnemers in EG (eigen merk en merk detailhandelaar) (% van nettoverkopen)

    21,4 %

    17,3 %

    13,6 %

    10,7 %

    Index (2002=100)

    100

    81

    64

    50

    Opbrengst van investeringen (eigen merk en merk detailhandelaar) (winst in % van nettoboekwaarde van investeringen)

    59,8 %

    43,2 %

    32,3 %

    25,1 %

    Index (2002=100)

    100

    72

    54

    42

    Bron: Onderzoek

    (67)

    De winstgevendheid van de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap van alle producten (onder eigen merk en onder het merk van een detailhandelaar) nam af van ongeveer 21 % in 2002 tot ongeveer 17 % in 2003, ongeveer 14 % in 2004 en ongeveer 11 % in het onderzoektijdvak. De daling is dus minder sterk dan voor de verkopen onder het merk van een detailhandelaar alleen.

    (68)

    Het rendement van de investeringen, uitgedrukt als winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen (voor eigen merk en merk van een detailhandelaar samen), liep grotendeels gelijk met bovengenoemde ontwikkeling van de winstgevendheid. Dit rendement liep terug van ongeveer 60 % in 2002 tot ongeveer 43 % in 2003, ongeveer 32 % in 2004 en ten slotte ongeveer 25 % in het onderzoektijdvak. De totale daling over de beoordelingsperiode bedroeg derhalve 58 procentpunten.

    l)   Cashflow en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (69)

    De nettocashflow uit bedrijfsactiviteiten bedroeg in 2002 ongeveer 46 miljoen EUR. Vervolgens was er in 2003 sprake van een daling tot ongeveer 32 miljoen EUR en in 2004 tot ongeveer 17 miljoen, waarna er in het onderzoektijdvak een licht herstel optrad, tot ongeveer 22 miljoen EUR. Geen van de medewerkende EG-producenten gaf aan moeilijkheden te ondervinden bij het aantrekken van kapitaal.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Cashflow (eigen merk en merk detailhandelaar) (000 EUR)

    46 113

    31 750

    17 057

    22 051

    Index (2002=100)

    100

    69

    37

    48

    Bron: Onderzoek

    m)   Investeringen

    (70)

    De jaarlijkse investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de productie van het soortgelijk product daalden tussen 2002 en 2003 met maar liefst 55 %, waarna ze in 2004 toenamen met 18 % en in het onderzoektijdvak met nog eens 13 %. Over de gehele beoordelingsperiode namen de investeringen met 24 % af. Afgezien van één medewerkende EG-producent (zie overweging 53), waren de investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap bestemd voor het onderhoud en de vernieuwing van de bestaande uitrusting en niet voor de uitbreiding van de capaciteit.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Nettoinvesteringen (000 EUR)

    12 956

    5 864

    8 101

    9 858

    Index (2002=100)

    100

    45

    63

    76

    Bron: Onderzoek

    n)   Hoogte van de dumpingmarge

    (71)

    Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer uit Thailand, valt het effect van de omvang van de feitelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Gemeenschap niet te verwaarlozen.

    o)   Herstel van de gevolgen van eerdere dumping

    (72)

    Aangezien er geen informatie was over dumping voorafgaand aan de situatie waarop deze procedure betrekking heeft, werd dit punt niet relevant geacht.

    5.   Conclusie inzake schade

    (73)

    Tussen 2002 en het onderzoektijdvak is de invoer met dumping van het betrokken product uit Thailand bijna verdubbeld, en is het marktaandeel van deze invoer op de interne markt met ongeveer 6 procentpunten toegenomen. De gemiddelde prijzen van het met dumping ingevoerde product waren in de beoordelingsperiode steeds lager dan die van het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bovendien onderboden de prijzen van de ingevoerde producten uit Thailand die van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk. Afgezien van twee medewerkende producenten/exporteurs gaven prijsvergelijkingen per soort in het onderzoektijdvak onderbiedingsmarges van 2 tot 10 % te zien.

    (74)

    Slechts zeer weinig indicatoren ontwikkelden zich tussen 2002 en het onderzoektijdvak positief. De productiecapaciteit nam met 6 procentpunten toe en de jaarlijkse loonkosten met ongeveer 19 %. In de overwegingen 53 en 62 is evenwel uiteengezet dat er bijzondere redenen voor deze atypische ontwikkeling zijn.

    (75)

    Daarentegen bleek de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode duidelijk te zijn verslechterd. De meeste schade-indicatoren kenden tussen 2002 en het onderzoektijdvak een negatieve ontwikkeling: de productie nam met 16 % af, de bezettingsgraad verloor 19 procentpunten, de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap van producten onder het merk van detailhandelaren liep terug met 7 % en die van producten onder eigen merk en onder het merk van detailhandelaren samen met 5 %, het marktaandeel van bedrijfstak van de Gemeenschap daalde met 2,6 %, de werkgelegenheid was 6 % lager, de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zowel merk van detailhandelaren als alle merken samen) nam met ongeveer 10 % af, de investeringen daalden met 24 %, de winstgevendheid van de verkoop van producten onder het merk van detailhandelaren verminderde van 17 % tot ongeveer 3 % en die beide categorieën producten samen van 21 % tot ongeveer 11 %, terwijl het rendement op de investeringen en de cashflow ook terugliepen.

    (76)

    Voorlopig wordt dan ook geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

    E.   OORZAKELIJK VERBAND

    1.   Inleiding

    (77)

    Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping heeft geleden, als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

    2.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (78)

    De aanzienlijke toename van het volume van de invoer met dumping (87 % tussen 2002 en het einde van het onderzoekstijdvak) en van het marktaandeel van deze invoer (ongeveer 6 procentpunten), alsmede de prijsonderbieding (tussen 2 en 10 % afhankelijk van de exporteur, met uitzondering van twee producenten/exporteurs in de steekproef voor wie geen prijsonderbieding werd vastgesteld) vielen samen met de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Tussen 2002 en het onderzoektijdvak nam de productie met 16 % af, daalde de bezettingsgraad met ongeveer 20 procentpunten, verslechterde het verkoopvolume voor producten onder het merk van detailhandelaren, die in de eerste plaats concurreerden met de invoer met dumping, met 7 %, verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap 2,6 procentpunten van haar marktaandeel, was de werkgelegenheid 6 % lager, nam de verkoopprijs per eenheid voor producten onder het merk van detailhandelaren met 11 % af, daalden de investeringen met 24 %, verslechterde de winstgevendheid van de verkopen aanzienlijk en werd de cashflow gehalveerd. Daarom luidt de voorlopige conclusie dat de invoer met dumping aanzienlijke nadelige gevolgen had voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    3.   Gevolgen van andere factoren

    a)   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (79)

    Diverse belanghebbenden voerden aan dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te wijten was aan zijn schamele uitvoerprestaties.

    (80)

    Uit onderstaande tabel blijkt dat het uitvoervolume (eigen merk en merk van detailhandelaren samen) in de beoordelingsperiode met 17 % toenam. De prijs per eenheid van deze verkopen steeg in de beoordelingsperiode met 7 % tot meer dan 1 000 EUR in het onderzoektijdvak. Beide ontwikkelingen, zowel die wat het volume als die wat de prijzen betreft, staan in scherp contrast met de in de overwegingen 63, 64, 66 en 67 beschreven negatieve ontwikkeling van de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Uitvoervolume (eigen merk en merk detailhandelaar) (ton)

    48 478

    48 170

    51 062

    56 821

    Index (2002=100)

    100

    99

    105

    117

    Bron: Onderzoek

    (81)

    Bovendien heeft de in de overwegingen 66 en 67 beschreven ontwikkeling van de winstgevendheid alleen betrekking op de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap en niet op de uitvoer. Daarom wordt geoordeeld dat de uitvoeractiviteiten in generlei opzicht kunnen hebben bijgedragen aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    b)   Ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap

    (82)

    Diverse belanghebbenden voerden aan dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te wijten was aan een daling van het verbruik in de Gemeenschap.

    (83)

    Zoals in overweging 44 al werd gezegd, is het verbruik in de beoordelingsperiode gelijk gebleven. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    c)   Stijging van de productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (84)

    Diverse belanghebbenden voerden aan dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te wijten was aan de stijging van de productiekosten, en met name van de kosten in verband met vaste activa en de loonkosten.

    (85)

    Zoals in overweging 62 werd aangegeven, stegen de loonkosten per eenheid tijdens de beoordelingsperiode inderdaad met 19 %. De verklaring voor deze ontwikkeling werd ook in die overweging gegeven.

    (86)

    Onderstaande tabel laat zien dat de jaarlijkse afschrijvingen door de bedrijfstak van de Gemeenschap van de vaste activa die rechtstreeks voor de productie van het soortgelijk product werden gebruikt, tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 10 % verminderden. De totale productiekosten per eenheid namen gedurende de beoordelingsperiode met slechts 5 % toe. Deze stijging lijkt bescheiden in het licht van onderstaande overwegingen. Een belangrijk kostenelement is het blik, dat voor de EG-producenten ongeveer 40 % van de productiekosten uitmaakt. De blikprijs is in de beoordelingsperiode met ongeveer 15 % gestegen. Staal heeft echter een internationale notering, zodat de bedrijfstak van de Gemeenschap en zijn Thaise concurrenten hun lege blikjes tegen vergelijkbare prijzen moesten kopen. De Thaise producenten zullen dus hoogstwaarschijnlijk op gelijke wijze met deze ontwikkeling te kampen hebben gehad, wat, zonder dumping en zonder belemmeringen voor prijsverhoging, zowel bij de Thaise als bij de EG-producenten in de verkoopprijzen tot uiting had moeten komen. Zoals in overweging 47 al is gezegd, verhoogden de Thaise producenten hun uitvoerprijzen niet dienovereenkomstig, maar verlaagden zij de prijs gedurende de beoordelingsperiode zelfs met 13 %. Overigens bleek uit het onderzoek dat de totale kosten van uitvoer plus vervoer min of meer overeenkwamen met de totale productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De met dumping ingevoerde producten zijn derhalve niet kostenefficiënter vervaardigd dan de producten van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Afschrijving van vaste activa (000 EUR)

    10 356

    11 501

    10 953

    9 286

    Index (2002=100)

    100

    111

    106

    90

    Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

    904

    930

    916

    950

    Index (2002=100)

    100

    103

    101

    105

    Bron: Onderzoek

    (87)

    De ernstige verslechtering van de winstgevendheid tussen 2002 en het onderzoektijdvak is daarom niet te wijten aan het uit de hand lopen van de productiekosten, maar aan de lagere verkoopprijzen. De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalden namelijk als gevolg van de door de invoer met dumping veroorzaakte neerwaartse druk op de prijzen en belemmeringen voor prijsverhoging tussen 2002 en het onderzoektijdvak met 11 %. De stijging van de productiekosten speelde derhalve geen of slechts een ondergeschikte rol bij het ontstaan van de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, in ieder geval niet in dusdanige mate dat het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, werd verbroken.

    d)   Wisselkoersen

    (88)

    Eén belanghebbende voerde aan dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te wijten was aan ongunstige wisselkoersen.

    (89)

    Bij het onderzoek moet echter worden vastgesteld of de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer met dumping (wat prijzen en hoeveelheden betreft) of dat deze schade aan andere factoren moet worden toegeschreven. Volgens artikel 3, lid 6, van de basisverordening moet worden aangetoond dat de prijzen van de invoer met dumping schade veroorzaken. Er is dus uitsluitend sprake van een verschil in prijspeil, zodat geen analyse hoeft te worden gegeven van de factoren die dat prijspeil bepalen.

    (90)

    In de praktijk wordt het effect van de invoer met dumping op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap vooral onderzocht door na te gaan of er sprake is van prijsonderbieding, neerwaartse druk op de prijzen en belemmeringen voor prijsverhoging. Daartoe worden de prijzen van de met dumping ingevoerde producten vergeleken met de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waarbij in sommige gevallen de voor de berekening van de schade gebruikte uitvoerprijzen in een andere valuta moeten worden omgerekend om tot een vergelijkbare basis te komen. Bijgevolg heeft het gebruik van wisselkoersen in dit verband alleen tot doel de prijsverschillen op een vergelijkbare basis vast te stellen. Hieruit wordt duidelijk dat de wisselkoers in beginsel geen schadefactor kan zijn.

    (91)

    Dit is in overeenstemming met artikel 3, lid 7, van de basisverordening, waarin wordt verwezen naar andere bekende factoren dan de invoer met dumping. In de lijst van de andere bekende factoren in dat artikel wordt naar geen enkele factor verwezen die van invloed is op het prijspeil van de invoer met dumping. Samengevat komt het erop neer dat, als producten worden gedumpt en zelfs als de ontwikkeling van de wisselkoersen de uitvoerprijzen gunstig beïnvloedt, de ontwikkeling van die wisselkoersen bezwaarlijk als een andere schadefactor kan worden gezien.

    (92)

    De analyse van de factoren die van invloed zijn op het prijspeil van de invoer met dumping, of het nu wisselkoersschommelingen dan wel andere elementen zijn, kan geen sluitende conclusie opleveren en een dergelijke analyse zou verder gaan dan wat in de basisverordening is voorgeschreven. Het argument wordt derhalve afgewezen.

    e)   Invoer uit andere derde landen

    (93)

    De invoer uit andere derde landen dan Thailand nam in de beoordelingsperiode met ongeveer 44 % af, van ongeveer 23 000 ton in 2002 tot 13 000 ton in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van deze invoer daalde van ongeveer 7 % tot ongeveer 3,8 %. Uit de cijfers van Eurostat blijkt dat de gemiddelde prijzen van de invoer uit derde landen veel hoger waren dan de prijzen uit Thailand en de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De prijzen lagen in 2002 op 1 100 EUR/ton, en waren in het onderzoektijdvak 2 % hoger. Geen van de derde landen had in het onderzoektijdvak een marktaandeel van meer dan 2 %, en ook was de prijs van het in de Gemeenschap ingevoerde product tijdens het onderzoektijdvak voor geen van hen lager dan die van Thailand of van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Ook werd niet aangetoond dat een van de derde landen het soortgelijk product op de interne markt had gedumpt.

    (94)

    Gezien de daling van het volume van de invoer uit en het marktaandeel van die derde landen en het feit dat hun gemiddelde prijs aanzienlijk hoger was dan die van Thailand of van de bedrijfstak van de Gemeenschap, luidt de conclusie dat de invoer uit de andere derde landen niet heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade. Integendeel, deze invoer heeft waarschijnlijk ook te lijden gehad van de invoer met dumping.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Volume invoer uit andere derde landen (ton)

    22 698

    15 764

    19 683

    12 643

    Index (2002=100)

    100

    69

    87

    56

    Marktaandeel van invoer uit andere derde landen

    6,9 %

    4,7 %

    5,7 %

    3,8 %

    Prijs van invoer uit andere derde landen (EUR/ton)

    1 098

    1 084

    1 020

    1 125

    Index (2002=100)

    100

    99

    93

    102

    Bron: Eurostat

    f)   Concurrentie van andere EG-producenten

    (95)

    Zoals in overweging 42 is aangegeven, werkten de andere EG-producenten niet aan het onderzoek mee. Op basis van de tijdens het onderzoek verzamelde informatie wordt hun verkoopvolume in de Gemeenschap voor 2002 geschat op 92 000 ton. In 2003 liep dit met 10 % terug, waarna het in 2004 met 13 procentpunten toenam om in het onderzoektijdvak weer met 4 procentpunten te dalen en zo ongeveer uit te komen op het peil van 2002. Ook het marktaandeel lag in het onderzoektijdvak ongeveer op het niveau van 2002, namelijk iets onder 28 %. Het verkoopvolume en het marktaandeel van de andere producenten namen dus niet toe ten koste van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Over de door die andere EG-producenten gehanteerde prijzen was geen informatie beschikbaar.

    (96)

    Gezien bovenstaande opmerkingen en bij gebrek aan bewijs van het tegendeel luidt de voorlopige conclusie dat de andere EG-producenten niet aan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade hebben bijgedragen.

     

    2002

    2003

    2004

    OT

    Verkoopvolume van andere EG-producenten in EG (ton)

    92 022

    82 552

    94 544

    91 070

    Index (2002=100)

    100

    90

    103

    99

    Marktaandeel van andere EG-producenten

    27,8 %

    24,9 %

    27,2 %

    27,6 %

    Index (2002=100)

    100

    89

    98

    99

    Bron: Onderzoek, klacht

    4.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

    (97)

    Uit bovenstaande analyse blijkt dat het volume en het marktaandeel van de invoer uit Thailand in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn gestegen, terwijl de verkoopprijzen van het ingevoerde product sterk zijn gedaald en er in het onderzoektijdvak een aanzienlijke prijsonderbieding was. Deze stijging van het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer uit Thailand viel samen met een daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap en met een daling van de verkoopprijs per eenheid, de winstgevendheid, het rendement van de investeringen en de cashflow uit de bedrijfsactiviteiten.

    (98)

    Bij het onderzoek van de andere factoren waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap schade kon hebben geleden, bleek dat geen van die factoren aanmerkelijke negatieve gevolgen kon hebben gehad.

    (99)

    Op grond van bovenstaande analyse, waarbij de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden onderscheiden van de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, luidt de voorlopige conclusie dat de invoer met dumping uit Thailand de oorzaak is van de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

    F.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    (100)

    De Commissie heeft onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit geval niet in het belang van de Gemeenschap is om maatregelen te nemen. Met het oog hierop heeft de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening een onderzoek ingesteld naar de waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor alle betrokken partijen en naar de waarschijnlijke consequenties van het achterwege laten van maatregelen.

    1.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (101)

    Zoals in overweging 42 is aangegeven, bestaat de bedrijfstak van de Gemeenschap uit zes ondernemingen. Hier zijn ongeveer 1 400 personen direct betrokken bij de productie, verkoop en administratie van het soortgelijk product. Maatregelen zullen er vermoedelijk toe leiden dat het verkoopvolume en dus ook het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt zullen toenemen en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap daardoor van schaalvoordelen zal kunnen profiteren. Hij zal het feit dat de door de invoer met dumping veroorzaakte belemmeringen voor een prijsverhoging minder groot worden, gebruiken om zijn verkoopprijzen enigszins te verhogen, met name omdat de voorgestelde maatregelen een eind zullen maken aan de tijdens het onderzoektijdvak vastgestelde prijsonderbieding. Alles bij elkaar zullen deze verwachte positieve ontwikkelingen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat stellen zijn financiële situatie te verbeteren.

    (102)

    Worden evenwel geen antidumpingmaatregelen genomen, dan zal de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich waarschijnlijk negatief blijven ontwikkelen. Het marktaandeel en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap zullen dan waarschijnlijk verder omlaag gaan, wat hoogstwaarschijnlijk zal leiden tot een daling van de productie en van de investeringen, de sluiting van bepaalde productiefaciliteiten en een verder verlies van arbeidsplaatsen in de Gemeenschap.

    (103)

    Antidumpingmaatregelen zullen de bedrijfstak van de Gemeenschap dus in staat stellen zich te herstellen van de gevolgen van de vastgestelde schadelijke dumping.

    2.   Belang van de andere EG-producenten

    (104)

    Omdat deze producenten niet hebben meegewerkt en precieze gegevens over hun activiteiten dus ontbreken, kan de Commissie op grond van de klacht en van de geretourneerde minivragenlijsten voor de steekproeftrekking alleen schatten dat de andere producenten bij een geraamde productie van ongeveer 100 000 ton in het onderzoektijdvak circa 640 personen in dienst hadden. Wanneer antidumpingmaatregelen worden opgelegd, kunnen voor de andere EG-producenten dezelfde positieve ontwikkelingen qua verkoopvolume, prijzen en winstgevendheid worden verwacht als voor de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie overweging 101).

    (105)

    De andere EG-producenten zouden dus zeker profiteren van het opleggen van antidumpingmaatregelen.

    3.   Belang van de niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap

    (106)

    Een vereniging van Duitse importeurs heeft als enige bezwaar tegen mogelijke antidumpingmaatregelen aangetekend, zonder dit met bewijzen te staven.

    (107)

    Zoals in overweging 9 is gezegd, werkte slechts één importeur mee aan het onderzoek. Tijdens het onderzoektijdvak voerde deze importeur ongeveer 4 % van de totale invoer van het betrokken product uit Thailand in. Hij zette zijn standpunt over de klacht niet duidelijk uiteen. De wederverkoop van het betrokken product uit Thailand maakt slechts een te verwaarlozen percentage (minder dan 1 %) van zijn totale omzet uit. Minder dan één van zijn werknemers is rechtstreeks betrokken bij de handel in en wederverkoop van het betrokken product.

    (108)

    Gezien i) de geringe medewerking, ii) het feit dat deze niet-verbonden importeur in deze procedure geen standpunt heeft ingenomen en iii) het feit dat het deel van zijn omzet en zijn werknemers dat verband houdt met de wederverkoop van het betrokken product in de Gemeenschap te verwaarlozen is, luidt de voorlopige conclusie dat antidumpingmaatregelen waarschijnlijk geen belangrijke gevolgen zullen hebben voor de situatie van niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap.

    4.   Belangen van de detailhandelaren en de consument

    (109)

    Gezien de bijzondere kenmerken van de betrokken markt werd de detailhandelaren en consumentenorganisaties om medewerking gevraagd. Er werden echter maar weinig reacties ontvangen. Slechts één detailhandelaar was bereid medewerking te verlenen. Hij gaf geen standpunt over de klacht. Tijdens het onderzoektijdvak bedroeg het volume van zijn wederverkoop van het betrokken product uit Thailand nog geen 2 % van de totale invoer van de Gemeenschap van het betrokken product uit Thailand. De met de wederverkoop van het betrokken product behaalde omzet was te verwaarlozen: minder dan 0,01 % van de totale omzet van deze detailhandelaar. Hetzelfde geldt wanneer niet alleen naar de wederverkoop van het betrokken product wordt gekeken, maar ook naar de wederverkoop van het soortgelijk product. Uitgaande van het aandeel van het betrokken en het soortgelijk product in de totale omzet, werd het aantal banen van de meewerkende detailhandelaar die met dat product verband houden, voor het onderzoektijdvak geschat op ongeveer vijf.

    (110)

    Voor de consumenten zal het prijseffect er waarschijnlijk als volgt uitzien: de cif-uitvoerprijs van het betrokken product uit Thailand franco grens Gemeenschap wordt verhoogd met een gewogen gemiddeld antidumpingrecht van ongeveer 10 %; dit komt boven op een conventioneel douanerecht (inclusief een speciaal agrarisch element) van ongeveer 16 %. Om de uiteindelijke consumentenprijs te berekenen, moeten aan deze cif-prijs diverse kosten worden toegevoegd, zoals de kosten van levering aan en de winst van de importeurs en de kosten van levering aan en de winst van de detailhandelaren; dit zal het effect van de voorgestelde maatregelen op de uiteindelijke detailhandelsprijs afzwakken.

    (111)

    Gezien de ongebruikte productiecapaciteit en de concurrentiepositie wordt verwacht dat vooral de bedrijfstak van de Gemeenschap van antidumpingmaatregelen zal profiteren aangezien de verkoop zal toenemen. Op grond hiervan en omdat suikermaïs slechts een gering gewicht heeft in het gemiddelde consumptiepakket, zijn de gevolgen van een antidumpingrecht op de financiële situatie van de gemiddelde consument waarschijnlijk te verwaarlozen.

    (112)

    Gelet op het voorgaande en gezien de geringe medewerking zullen de voorgestelde maatregelen waarschijnlijk geen ingrijpende gevolgen voor de situatie van de detailhandelaren en de consumenten in de Gemeenschap hebben.

    5.   Minder mededinging op de interne markt en risico van productschaarste

    (113)

    Diverse belanghebbenden voerden aan dat antidumpingmaatregelen zouden leiden tot minder mededinging op de interne markt, die al zou worden gekenmerkt door een oligopolistische voorzieningssituatie omdat de markt wordt gedomineerd door twee Franse producenten. Verder werd beweerd dat er door het uitsluiten van Thaise producenten van de interne markt tekorten zouden ontstaan voor detailhandelaren en consumenten.

    (114)

    Het doel van antidumpingmaatregelen is niet om producten waarvoor maatregelen worden genomen, niet langer tot de Gemeenschap toe te laten, maar om het effect van de marktverstoring als gevolg van invoer met dumping op te heffen.

    (115)

    Het is weliswaar mogelijk dat het verkoopvolume en het marktaandeel van de betrokken invoer als gevolg van de maatregelen teruglopen, maar de invoer uit andere derde landen is dan nog altijd een belangrijke alternatieve voorzieningsbron. Bovendien maakt een terugkeer tot normale marktomstandigheden de interne markt attractiever voor die andere leveranciers.

    (116)

    Tijdens het onderzoektijdvak had de bedrijfstak van de Gemeenschap een marktaandeel van ongeveer 60 %, terwijl het marktaandeel van de andere EG-producenten ongeveer 28 % bedroeg, dat van Thailand ongeveer 13 % en dat van andere derde landen ongeveer 4 %. Zoals in overweging 41 al is gezegd, zijn er in totaal 18 producenten van het soortgelijk product in de Gemeenschap bekend. Bovendien werkte de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak, zoals onder overweging 54 al werd aangetoond, ruim beneden zijn volle capaciteit. Ook de andere EG-producenten hebben waarschijnlijk capaciteit in reserve. Er is dus ruimschoots gelegenheid om de productie in de Gemeenschap flink op te voeren voordat er gebrek aan capaciteit ontstaat.

    (117)

    Gezien bovenstaande overwegingen, bovengenoemde marktaandelen en bovengenoemd aantal niet-verbonden leveranciers van het betrokken en het soortgelijk product, worden bovenstaande beweringen over concurrentie en voorzieningstekorten verworpen.

    6.   Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

    (118)

    Verwacht wordt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap en de andere EG-producenten profijt zullen hebben van maatregelen omdat zij dan hun kwijtgeraakte verkopen en verloren marktaandeel kunnen terugwinnen en hun winstgevendheid kunnen verbeteren. Hoewel er misschien enige negatieve gevolgen kunnen zijn in de vorm van een geringe prijsverhoging voor de eindverbruikers, wegen deze niet op tegen de verwachte positieve gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Gelet op het voorgaande luidt de voorlopige conclusie dat er in dit geval geen dwingende redenen zijn om geen maatregelen te nemen en dat dergelijke maatregelen in het belang van de Gemeenschap zijn.

    G.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    (119)

    Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap, moeten voorlopige maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping schade blijft lijden.

    1.   Schademarge

    (120)

    De voorlopige antidumpingrechten moeten hoog genoeg zijn om te voorkomen dat de invoer met dumping schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap blijft toebrengen, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarges niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping worden geneutraliseerd, werd geoordeeld dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen een winst voor belasting te maken die redelijkerwijze, bij normale concurrentieverhoudingen, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, kan worden verwezenlijkt.

    (121)

    Op grond van de beschikbare gegevens werd voorlopig vastgesteld dat een winstmarge van 14 % op de omzet kan worden aangemerkt als een passend winstpeil waarop de bedrijfstak van de Gemeenschap zonder schadeveroorzakende dumping zou kunnen rekenen. Zoals in overweging 67 al werd gezegd, haalde de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2002, toen het volume van de invoer met dumping uit Thailand het kleinst was, een winst van 21,4 % op zijn verkoop onder eigen merk en onder het merk van detailhandelaren samen. Maar de invoer met dumping uit Thailand heeft, zoals in overweging 51 werd aangegeven, uitsluitend betrekking op de producten die onder het merk van detailhandelaren worden verkocht. Daarom werd het dienstig geacht bovenstaande winstgevendheid van 21,4 % voor dit verschil in verkoopkanalen tussen de bedrijfstak van de Gemeenschap en de invoer uit Thailand te corrigeren. Dit resulteerde in een winst zonder invoer met dumping van 14 %.

    (122)

    De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals bepaald voor de berekening van de prijsonderbieding, per productsoort te vergelijken met de niet-schadeveroorzakende prijs van het door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt verkochte soortgelijk product. Deze prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap zodanig aan te passen dat bovengenoemde winstmarge hierin tot uiting kwam. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de totale cif-waarde bij invoer.

    (123)

    Op basis van deze prijsvergelijking werden de volgende schademarges vastgesteld.

    Karn Corn

    31,3 %

    Malee Sampran

    12,8 %

    River Kwai

    12,8 %

    Sun Sweet

    18,6 %

    Medewerkende exporteurs, niet in de steekproef

    17,7 %

    Alle andere ondernemingen

    31,3 %

    (124)

    Voor twee ondernemingen (Malee Sampran en River Kwai) is de schademarge lager dan de vastgestelde dumpingmarge, zodat de voorlopige maatregelen op de schademarge moeten worden gebaseerd. Omdat de schademarge voor de andere twee ondernemingen boven de dumpingmarge ligt, moeten de voorlopige maatregelen voor hen op de dumpingmarge worden gebaseerd.

    2.   Voorlopige maatregelen

    (125)

    Gezien het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat een voorlopig antidumpingrecht moet worden opgelegd dat volgens de „regel van het laagste recht” gelijk moet zijn aan de dumpingmarge, dan wel aan de schademarge indien deze lager is.

    (126)

    Omdat er in zeer ruime mate medewerking werd verleend, werd het passend geacht het recht voor de ondernemingen die geen medewerking aan het onderzoek hadden verleend, vast te stellen op het niveau van het hoogste recht dat werd opgelegd aan ondernemingen die wel medewerking hadden verleend. Derhalve werd het residuele recht vastgesteld op 13,2 %.

    (127)

    De voorlopige antidumpingrechten luiden derhalve als volgt:

    Exporteurs in de steekproef

    Voorgesteld antidumpingrecht

    Karn Corn

    4,3 %

    Malee Sampran

    12,8 %

    River Kwai

    12,8 %

    Sun Sweet

    11,2 %

    Medewerkende exporteurs, niet in de steekproef

    13,2 %

    Alle andere ondernemingen

    13,2 %

    (128)

    De bij deze verordening voor de genoemde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van het onderzoek in het kader van onderhavige procedure. Zij weerspiegelen derhalve de situatie die in het kader van het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het recht dat voor „alle andere ondernemingen” in het land geldt) zijn dus uitsluitend van toepassing op de invoer van producten uit Thailand die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn vervaardigd. Op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere ondernemingen die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn vermeld, met inbegrip van bedrijven die met de vermelde ondernemingen verbonden zijn, zijn deze rechten niet van toepassing. Voor hen geldt het recht dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

    (129)

    In dit verband zij opgemerkt dat één van de ondernemingen in de steekproef grote hoeveelheden van het eindproduct van andere Thaise producenten heeft gekocht om deze naar de Gemeenschap door te verkopen (zie overweging 34). Voor deze onderneming geldt het individuele recht alleen voor de zelf geproduceerde goederen, en dit onder de voorwaarde dat de onderneming zich ertoe verplicht bij uitvoer naar de Gemeenschap productiecertificaten in te dienen zodat de douane kan nagaan door wie het product vervaardigd is.

    (130)

    Verzoeken om toepassing van een individueel antidumpingrecht (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopbedrijven) moeten aan de Commissie worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopbedrijven verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien gerechtvaardigd, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

    (131)

    Om een correcte toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor de niet-meewerkende producenten/exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het onderzoektijdvak niet naar de Gemeenschap hebben uitgevoerd.

    3.   Slotbepaling

    (132)

    Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Bovendien wordt erop gewezen dat de bevindingen inzake het vaststellen van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van eventuele definitieve maatregelen herzien kunnen worden,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op suikermaïs (Zea mays var. saccharata) in korrels, bereid of verduurzaamd in azijn of azijnzuur, niet bevroren, ingedeeld onder GN-code ex 2001 90 30 (TARIC-code 2001903010), en suikermaïs (Zea mays var. saccharata) in korrels, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, niet bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006, ingedeeld onder GN-code ex 2005 80 00 (Taric-code 2005800010), uit Thailand.

    2.   De voorlopige antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, zijn als volgt.

    Onderneming

    Antidumpingrecht (%)

    Aanvullende Taric-code

    Karn Corn Co., Ltd, 278 Krungthonmuangkeaw, Sirinthon Rd., Bangplad, Bangkok, Thailand

    4,3

    A789

    Malee Sampran Public Co., Ltd, Abico Bldg. 401/1 Phaholyothin Rd., Lumlookka, Pathumthani 12130, Thailand

    12,8

    A790

    River Kwai International Food Industry Co., Ltd, 52 Thaniya Plaza, 21st. Floor, Silom Rd., Bangrak, Bangkok 10500, Thailand

    12,8

    A791

    Sun Sweet Co., Ltd, 9 M 1, Sanpatong-Bankad Rd., T. Toongsatok, Sanpatong, Chiangmai, Thailand

    11,2

    A792

    In bijlage I vermelde producenten

    13,2

    A793

    Alle andere ondernemingen

    13,2

    A999

    3.   Bij het in het vrije verkeer brengen van het in lid 1 bedoelde product in de Gemeenschap dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

    4.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    De voor de in artikel 1, lid 2, genoemde onderneming River Kwai gespecificeerde individuele antidumpingrechten gelden alleen indien een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in bijlage II, aan de douaneautoriteiten van de lidstaten wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het antidumpingrecht toegepast dat voor alle andere ondernemingen geldt.

    Artikel 3

    Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

    Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen maken over de toepassing van deze verordening.

    Artikel 4

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 1 van deze verordening is zes maanden van toepassing.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 19 december 2006.

    Voor de Commissie

    Peter MANDELSON

    Lid van de Commissie


    (1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

    (2)  PB C 75 van 28.3.2006, blz. 6.


    BIJLAGE I

    Lijst van de in artikel 1, lid 2, bedoelde medewerkende producenten die onder de aanvullende Taric-code A793 vallen

    Naam

    Adres

    Agro-On (Thailand) Co., Ltd

    50/499-500 Moo 6, Baan Mai, Pakkret, Monthaburi 11120, Thailand

    B.N.H. Canning Co., Ltd

    425/6-7 Sathorn Place Bldg., Klongtonsai, Klongsan, Bangkok 10600, Thailand

    Boonsith Enterprise Co., Ltd

    7/4 M.2, Soi Chomthong 13, Chomthong Rd., Chomthong, Bangkok 10150, Thailand

    Erawan Food Public Company Limited

    Panjathani Tower 16th floor, 127/21 Nonsee Rd., Chongnonsee, Yannawa, Bangkok 10120, Thailand

    Great Oriental Food Products Co., Ltd

    888/127 Panuch Village, Soi Thanaphol 2, Samsen-Nok, Huaykwang, Bangkok 10310, Thailand

    Kuiburi Fruit Canning Co., Ltd

    236 Krung Thon Muang Kaew Bldg., Sirindhorn Rd., Bangplad, Bangkok 10700, Thailand

    Lampang Food Products Co., Ltd

    22K Building, Soi Sukhumvit 35, Klongton Nua, Wattana, Bangkok 10110, Thailand

    O.V. International Import-Export Co., Ltd

    121/320 Soi Ekachai 66/6, Bangborn, Bangkok 10500, Thailand

    Pan Inter Foods Co., Ltd

    400 Sunphavuth Rd., Bangna, Bangkok 10260, Thailand

    Siam Food Products Public Co., Ltd

    3195/14 Rama IV Rd., Vibulthani Tower 1, 9th Fl., Klong Toey, Bangkok 10110, Thailand

    Viriyah Food Processing Co., Ltd

    100/48 Vongvanij B Bldg, 18th Fl, Praram 9 Rd., Huay Kwang, Bangkok 10310, Thailand

    Vita Food Factory (1989) Ltd

    89 Arunammarin Rd., Banyikhan, Bangplad, Bangkok 10700, Thailand


    BIJLAGE II

    De in artikel 3 van deze verordening bedoelde geldige handelsfactuur moet een door een gemachtigde van de onderneming ondertekende verklaring bevatten met de volgende gegevens:

    De naam en functie van de gemachtigde van de onderneming, die de handelsfactuur heeft opgesteld.

    De volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat de „hoeveelheid” (betrokken product) die naar de Europese Gemeenschap wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, vervaardigd werd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (land). Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”

    Datum en handtekening.


    Top