EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31986L0363

Richtlijn 86/363/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong

PB L 221 van 7.8.1986, p. 43–47 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/08/2008; opgeheven door 32005R0396

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1986/363/oj

31986L0363

Richtlijn 86/363/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong

Publicatieblad Nr. L 221 van 07/08/1986 blz. 0043 - 0047
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 21 blz. 0226
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 21 blz. 0226


*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 24 juli 1986

tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong

(86/363/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 43 en 100,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de land- en tuinbouwproduktie alsmede de dierlijke produktie een zeer belangrijke plaats innemen in de Gemeenschap;

Overwegende dat de opbrengst van deze produktie aanhoudend in gevaar wordt gebracht door schadelijke organismen en onkruid;

Overwegende dat bescherming van planten, plantaardige produkten en de veestapel tegen de inwerking van deze organismen beslist vereist is om een daling van het produktievermogen te verhinderen, maar ook om de produktiviteit in de landbouw te doen toenemen;

Overwegende dat één van de belangrijkste middelen om planten, plantaardige produkten en de veestapel tegen de inwerking van deze organismen te beschermen, de chemische bestrijdingsmiddelen zijn;

Overwegende dat deze bestrijdingsmiddelen echter niet alleen een nuttig effect op de plantaardige en dierlijke produktie hebben, maar dat het in de regel ook om giftige stoffen of preparaten met gevaarlijke bijwerkingen gaat;

Overwegende dat een groot aantal van deze bestrijdingsmiddelen en de metabolieten of afbraakprodukten daarvan schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de verbruikers van plantaardige en dierlijke produkten;

Overwegende dat deze bestrijdingsmiddelen en de eventueel aanwezige contaminanten gevaar kunnen opleveren voor het milieu en de gezondheid van de mens indirect kunnen aantasten via dierlijke produkten;

Overwegende dat verscheidene Lid-Staten reeds maximumgehalten hebben vastgesteld voor de residuen van bepaalde bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong, ten einde het hoofd te bieden aan deze gevaren;

Overwegende dat de tussen de Lid-Staten bestaande verschillen aangaande de maximumhoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen kunnen bijdragen tot het in het leven roepen van belemmeringen voor het handelsverkeer en derhalve het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap kunnen hinderen;

Overwegende dat het om deze redenen wenselijk is om in eerste instantie maximumgehalten vast te stellen voor bepaalde organochloorverbindingen in vlees en vleesprodukten, melk en zuivelprodukten en dat die gehalten bij het in het verkeer brengen van deze produkten in acht dienen te worden genomen;

Overwegende bovendien dat het in acht nemen van de maximumgehalten ertoe zal bijdragen een vrij verkeer van goederen en een adequate bescherming van de gezondheid van de consument te verzekeren;

Overwegende dat de Lid-Staten terzelfder tijd de mogelijkheid dient te worden geboden het toezicht op het gehalte aan residuen van bestrijdingsmiddelen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong die op hun grondgebied worden geproduceerd en geconsumeerd uit te oefenen door middel van een stelsel van toezicht en verwante maatregelen die waarborgen kunnen bieden die gelijkwaardig zijn aan die welke voortvloeien uit de vastgestelde gehalten;

Overwegende dat het normaliter voldoende is steekproeven ten behoeve van de controle voor verse melk of verse room uit te voeren in de zuivelfabriek of bij verkoop aan de eindverbruiker; dat de Lid-Staten evenwel dienen te worden gemachtigd steekproeven ten behoeve van de controle voor verse melk of verse room ook uit te voeren in een eerder stadium;

Overwegende dat het niet noodzakelijk is deze richtlijn toe te passen op produkten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen;

Overwegende dat de Lid-Staten dient te worden toegestaan de vastgestelde gehalten tijdelijk te verlagen indien zij onverwacht gevaarlijk blijken te zijn voor de gezondheid van mens of dier;

Overwegende dat in dit geval in nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie in het kader van het Permanent Planteziektenkundig Comité dient te worden voorzien;

Overwegende dat de Lid-Staten passende controlemaatregelen dienen te treffen ten einde de nakoming van deze richtlijn bij het in het verkeer brengen van de betrokken levensmiddelen te verzekeren;

Overwegende dat communautaire bemonsterings- en analysemethoden dienen te worden vastgesteld die ten minste als referentiemethoden dienen te worden gebruikt;

Overwegende dat bemonsterings- en analysemethoden aangelegenheden van technische en wetenschappelijke aard zijn die dienen te worden vastgesteld volgens een procedure waarbij in het kader van het Permanent Planteziektenkundig Comité een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand worden gebracht;

Overwegende dat Richtlijn 64/433/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3768/85 (2), Richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen en varkens en van vers vlees uit derde landen (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3768/85, en Richtlijn 85/397/EEG van de Raad van 5 augustus 1985 inzake hygiënische en veterinairrechtelijke problemen bij het intracommunautaire handelsverkeer in warmtebehandelde melk (4), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3768/85, voorzien in de vaststelling van toleranties voor bestrijdingsmiddelen voor wat betreft vers vlees dat van de ene naar de andere Lid-Staat wordt verzonden, vers vlees dat wordt ingevoerd uit derde landen en voor warmtebehandelde melk die van de ene Lid-Staat naar de andere wordt verzonden, alsmede in de vaststelling van de vereiste analysemethoden; dat de in de onderhavige richtlijn vastgestelde maximumgehalten aan residuen ook dienen te gelden voor wat die drie richtlijnen betreft;

Overwegende dat de Lid-Staten de Commissie jaarlijks verslag dienen uit te brengen over de resultaten van de officiële controles ten einde het mogelijk te maken informatie over de gehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen voor de Gemeenschap in haar geheel in te winnen;

Overwegende dat de Raad de bepalingen van deze richtlijn uiterlijk 30 juni 1991 opnieuw dient te bezien ten einde tot een eenvormig communautair stelsel te geraken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn is van toepassing op de in bijlage I vermelde levensmiddelen van dierlijke oorsprong, voor zover de mogelijkheid bestaat dat deze levensmiddelen in bijlage II genoemde residuen van bestrijdingsmiddelen bevatten en onverminderd de communautaire of nationale bepalingen betreffende dieetvoedingsmiddelen of kindervoeding.

Artikel 2

1. In de zin van deze richtlijn wordt onder »residuen van bestrijdingsmiddelen" verstaan de in bijlage II vermelde resten van bestrijdingsmiddelen en hun metabolieten, afbraakprodukten of reactieprodukten die op of in de in artikel 1 bedoelde produkten voorkomen.

2. In de zin van deze richtlijn wordt onder »in het verkeer brengen" verstaan iedere overdracht, al of niet tegen vergoeding, van de in artikel 1 bedoelde produkten.

Artikel 3

1. De Lid-Staten zien erop toe dat de in artikel 1 bedoelde produkten vanaf het tijdstip waarop zij in het verkeer worden gebracht, geen gevaar voor de menselijke gezondheid opleveren tengevolge van de aanwezigheid van residuen van bestrijdingsmiddelen.

2. De Lid-Staten mogen het in het verkeer brengen op hun grondgebied van de in artikel 1 bedoelde produkten wegens de aanwezigheid van residuen van bestrijdingsmiddelen niet verbieden of belemmeren, indien het gehalte aan deze residuen niet meer bedraagt dan de in bijlage II vastgestelde maximumgehalten.

Artikel 4

1. De Lid-Staten bepalen dat de gehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in of op de in artikel 1 bedoelde produkten, vanaf het tijdstip waarop ze in het verkeer worden gebracht, de in bijlage II vastgestelde maximumgehalten niet mogen overschrijden.

2. De Lid-Staten nemen alle nodige maatregelen om zich er door middel van ten minste steekproefsgewijze uitgevoerde controles van te vergewissen dat aan de volgens lid 1 vastgestelde maximumgehalten de hand wordt gehouden.

Artikel 5

1. In afwijking van artikel 4 mogen de Lid-Staten op de in artikel 1 bedoelde produkten, voor zover deze niet zijn ingevoerd uit een derde land of niet voor een andere Lid-Staat bestemd zijn, een reeds op hun grondgebied geldende regeling die het mogelijk maakt toezicht uit te oefenen op de aanwezigheid van residuen van bestrijdingsmiddelen, blijven toepassen en tegelijkertijd alle andere maatregelen treffen ten einde te garanderen dat een effect wordt bereikt dat gelijkwaardig is aan dat van de in bijlage II vastgestelde gehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen en om de totale blootstelling van hun bevolking via het voedsel aan deze residuen, ongeacht de herkomst daarvan, te bepalen. De bedoelde maatregelen omvatten regelmatige en representatieve onderzoeken naar de gehalten aan deze residuen van bestrijdingsmiddelen in standaardvoedselpakketten.

2. De Lid-Staten stellen bij toepassing van lid 1 de andere Lid-Staten en de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 6

Niettegenstaande artikel 4 worden de steekproeven ten behoeve van de controle, voor de in bijlage I onder post 04.01 van het gemeenschappelijk douanetarief genoemde produkten, uitgevoerd in de zuivelfabriek of, indien deze produkten niet aan een zuivelfabriek worden geleverd, op de plaats van levering aan de verbruiker. De Lid-Staten kunnen evenwel ook voorschrijven dat de steekproeven ten behoeve van de controle worden verricht wanneer de produkten voor de eerste keer in het verkeer worden gebracht.

Artikel 7

De Lid-Staten brengen jaarlijks vóór 1 augustus bij de Commissie verslag uit over de resultaten van de officiële controles, het uitgeoefende toezicht en de andere in het voorgaande jaar overeenkomstig artikel 4 en, in voorkomend geval, artikel 5 getroffen maatregelen.

Artikel 8

1. De bemonsterings- en analysemethoden voor de controles, het toezicht en de andere maatregelen bedoeld in artikel 4 en, in voorkomend geval, artikel 5, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 12. Het bestaan van bij betwisting te gebruiken communautaire analysemethoden sluit niet uit dat de Lid-Staten andere wetenschappelijk verantwoorde methoden mogen gebruiken, waarmee vergelijkbare resultaten kunnen worden bereikt.

2. De Lid-Staten stellen de andere Lid-Staten en de Commissie in kennis van de overeenkomstig lid 1 gebruikte andere methoden.

3. De leden 1 en 2 zijn van toepassing onverminderd de maatregelen inzake communautaire diergeneeskundige inspectie voor de controle op residuen van bestrijdingsmiddelen in de in artikel 1 bedoelde produkten, in het bijzonder die maatregelen die zijn vastgesteld overeenkomstig de Richtlijnen 64/433/EEG, 72/462/EEG en 85/397/EEG.

Artikel 9

1. Wanneer een Lid-Staat meent dat een in bijlage II vastgesteld maximumgehalte een gevaar vormt voor de gezondheid van de mens en er bijgevolg snel moet worden opgetreden, kan deze Lid-Staat dit gehalte voor zijn grondgebied voorlopig verlagen. In dat geval stelt hij de andere Lid-Staten en de Commissie onverwijld in kennis van de genomen maatregelen en verstrekt daarbij een uiteenzetting van de motieven.

2. Indien de in lid 1 bedoelde toestand zich voordoet, wordt volgens de procedure van artikel 13 besloten of de in bijlage II vastgestelde maximumgehalten moeten worden gewijzigd. Zolang noch door de Raad, noch door de Commissie volgens bovengenoemde procedure een besluit is genomen, kan de Lid-Staat de maatregelen die hij ten uitvoer heeft gelegd, handhaven.

Artikel 10

Onverminderd artikel 9 worden de op grond van de ontwikkeling van de wetenschappelijke of technische kennis in de in bijlage II vastgestelde maximumgehalten aan te brengen wijzigingen door de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld.

Artikel 11

De Raad stelt op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen bijwege van richtlijnen elke nieuwe lijst van produkten of elke nieuwe lijst van residuen van bestrijdingsmiddelen in of op de in artikel 1 bedoelde produkten vast, alsmede de maximumgehalten daarvan.

Artikel 12

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter van het Permanent Planteziektenkundig Comité, hierna te noemen het »Comité", deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Comité.

2. In het Comité worden de stemmen van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt geen deel aan de stemming.

3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over deze maatregelen advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan bepalen naar gelang van de urgentie van de aan een onderzoek onderworpen vraagstukken. Het spreekt zich uit met een meerderheid van 54 stemmen.

4. De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer, wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité. Wanneer zij hiermede niet in overeenstemming zijn of bij gebreke van een advies van het Comité, doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen. De Raad stelt de maatregelen vast met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien na verloop van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van indiening van het voorstel bij de Raad, deze geen maatregelen heeft vastgesteld, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast, behalve wanneer de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen heeft uitgesproken tegen genoemde maatregelen.

Artikel 13

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter van het Comité deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Comité.

2. In het Comité worden de stemmen van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt geen deel aan de stemming.

3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over deze maatregelen advies uit binnen een termijn van twee dagen. Het spreekt zich uit met een meerderheid van 54 stemmen.

4. De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer, wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité. Wanneer zij hiermede niet in overeenstemming zijn of bij gebreke van een advies van het Comité, doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen. De Raad stelt de maatregelen vast met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien na verloop van een termijn van 15 dagen, te rekenen vanaf de datum van indiening van het voorstel bij de Raad, deze geen maatregelen heeft vastgesteld, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast, behalve wanneer de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen heeft uitgesproken tegen genoemde maatregelen. Artikel 14

Deze richtlijn geldt niet voor de in artikel 1 bedoelde produkten, indien ten minste door een daartoe strekkende aanduiding wordt aangetoond dat zij voor uitvoer naar derde landen zijn bestemd.

Artikel 15

Met het oog op de vervolmaking van de bij deze richtlijn ingestelde communautaire regeling zal de Raad, uiterlijk 30 juni 1991, aan de hand van een verslag van de Commissie dat, in voorkomend geval, vergezeld gaat van passende voorstellen, deze richtlijn opnieuw bezien.

Artikel 16

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 juni 1988 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 17

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 24 juli 1986.

Voor de Raad

De Voorzitter

A. CLARK

(1) PB nr. C 56 van 6. 3. 1980, blz. 14.

(2) PB nr. C 28 van 9. 2. 1981, blz. 64.

(3) PB nr. C 300 van 18. 11. 1980, blz. 29.

(1) PB nr. 121 van 29. 7. 1964, blz. 2012/64.

(2) PB nr. L 362 van 31. 12. 1985, blz. 8.

(3) PB nr. L 302 van 21. 12. 1972, blz. 28.

(4) PB nr. L 226 van 24. 8. 1985, blz. 12.

BIJLAGE I

1.2 // // // Nr. van het gemeenschappelijk douanetarief // Omschrijving // // // ex 02.01 // Vlees en eetbare slachtafvallen van paarden, ezels, muildieren, muilezels, runderen, varkens, schapen en geiten, vers, gekoeld of bevroren // 02.02 // Dood pluimvee, alsmede de daarvan afkomstige eetbare slachtafvallen (met uitzondering van levers), vers, gekoeld of bevroren // 02.03 // Levers van pluimvee, vers, gekoeld, bevroren, gezouten of gepekeld // ex 02.04 // Ander vlees en andere eetbare slachtafvallen, vers, gekoeld of bevroren, van tamme duiven, tamme konijnen en van wild // ex 02.05 // Spek, varkensvet en vet van pluimvee, vers, gekoeld, bevroren, gezouten of gepekeld, gedroogd of gerookt // 02.06 // Vlees en eetbare slachtafvallen van alle soorten (met uitzondering van levers van pluimvee), gezouten, gepekeld, gedroogd of gerookt // 04.01 // Melk en room, vers, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker // 04.02 // Melk en room, verduurzaamd, ingedikt of met toegevoegde suiker // 04.03 // Boter // 04.04 // Kaas en wrongel // ex 04.05 // Vogeleieren en eigeel, vers, gedroogd of op andere wijze verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker, met uitzondering van broedeieren, alsmede van eieren en eigeel niet bestemd voor gebruik in levensmiddelen // 16.01 // Worst van alle soorten, van vlees, van slachtafvallen of van bloed // 16.02 // Andere bereidingen en conserven, van vlees of van slachtafvallen // //

BIJLAGE II

1.2,4 // // // Residuen van bestrijdingsmiddelen // Maximumgehalte in mg/kg (ppm) // // 1.2.3.4 // // van het vetgehalte van vlees, bereidingen van vlees, eetbare slachtafvallen en dierlijke vetten, vermeld in bijlage I onder de posten ex 02.01, 02.02, 02.03, ex 02.04, ex 02.05, 02.06, 16.01, 16.02 (1) // voor rauwe koemelk en volle koemelk, vermeld in bijlage I onder post 04.01; voor de overige levensmiddelen van de posten 04.01, 04.02, 04.03, 04.04 overeenkomstig (2) // van verse eieren uit de schaal voor de in bijlage I onder post ex 04.05 vermelde vogeleieren en eigeel // // // // // 1.2.3.4.5 // 1. aldrin 2. dieldrin (HEOD) // afzonderlijk of gezamenlijk uitgedrukt in dieldrin (HEOD) // 0,2 // 0,006 1.2.3.4 // 3. chloordaan (som van cis- en transisomeren, en van oxichloordaan, uitgedrukt in chloordaan) // 0,05 // 0,002 // // 4. DDT (som van DDT-, TDE- en DDE-isomeren, uitgedrukt in DDT) // 1 // 0,04 // // 5. endrin // 0,05 // 0,0008 // // 6. heptachloor (som van heptachloor en van heptachloor-epoxide, uitgedrukt in heptachloor) // 0,2 // 0,004 // // 7. hexachloorbenzeen (HCB) // 0,2 // 0,01 // // 8. hexachloorcyclohexaan (HCH): // // // // 8.1. alfa-isomeer // 0,2 // 0,004 // // 8.2. beta-isomeer // 0,1 // 0,003 // // 8.3. gamma-isomeer (lindaan) // 2 (ex 02.01, schapevlees) 1 (overige produkten) // 0,008 // // // // //

(1) Voor levensmiddelen met een gewichtspercentage van 10 % of minder aan vet wordt het residu gerelateerd aan het totale gewicht van het uitgebeende produkt. In dat geval bedraagt het maximumgehalte 1 / 10 van de aan het vetgehalte gerelateerde waarde, maar ten minste 0,01 mg/kg.

(2) Bij de bepaling van het residu in rauwe en volle koemelk moet de berekening op een gewichtspercentage vet van 4 % gebaseerd zijn. Voor van andere dieren afkomstige rauwe en volle melk worden de residuen uitgedrukt op basis van het vetgehalte.

Voor de andere in bijlage I onder de posten 04.01, 04.02, 04.03 en 04.04 genoemde levensmiddelen

- met een vetgehalte van minder dan 2 gewichtspercenten, is het maximumgehalte gelijk aan de helft van het voor rauwe en volle melk vastgestelde maximumgehalte;

- met een vetgehalte van ten minste 2 gewichtspercenten, wordt het maximumgehalte uitgedrukt in mg/kg vet. In dit geval bedraagt het maximumgehalte 25-maal het voor rauwe en volle melk vastgestelde maximumgehalte.

Top