Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31985L0203

Richtlijn 85/203/EEG van de Raad van 7 maart 1985 inzake luchtkwaliteitsnormen voor stikstofdioxyde

PB L 87 van 27.3.1985, p. 1–7 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2009; opgeheven door 31999L0030 art. 9.3

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1985/203/oj

31985L0203

Richtlijn 85/203/EEG van de Raad van 7 maart 1985 inzake luchtkwaliteitsnormen voor stikstofdioxyde

Publicatieblad Nr. L 087 van 27/03/1985 blz. 0001 - 0007
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 15 Deel 5 blz. 0133
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 15 Deel 5 blz. 0133
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 6 blz. 0213
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 6 blz. 0213


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 7 maart 1985

inzake luchtkwaliteitsnormen voor stikstofdioxyde

( 85/203/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op de artikelen 100 en 235 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ) ,

Overwegende dat in de milieu-actieprogramma's van de Europese Gemeenschappen van 1973 ( 4 ) , 1977 ( 5 ) en 1982 ( 6 ) een hoge prioriteit wordt toegekend aan de bestrijding van de verontreiniging door stikstofdioxyde , in verband met de schadelijkheid van deze stof en gelet op de stand van de kennis omtrent zijn effecten op de gezondheid van de mens en op het milieu ;

Overwegende dat er onvoldoende technische en wetenschappelijke gegevens beschikbaar zijn om de Raad in staat te stellen specifieke normen voor het milieu in het algemeen vast te stellen , en dat de aanvaarding van grenswaarden ter bescherming van de menselijke gezondheid mede tot de bescherming van het milieu zal bijdragen ;

Overwegende dat verschillen tussen de in de verschillende Lid-Staten reeds in werking of in voorbereiding zijnde bepalingen ten aanzien van stikstofdioxyde in de lucht tot ongelijke concurrentievoorwaarden kunnen leiden en zodoende rechtstreeks van invloed kunnen zijn op de werking van de gemeenschappelijke markt ; dat derhalve , zoals is bepaald in artikel 100 van het Verdrag , de wetgevingen op dit gebied nader tot elkaar dienen te worden gebracht ;

Overwegende dat het bevorderen van een harmonische ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap alsmede van een gestadige en evenwichtige expansie een van de voornaamste taken van de Gemeenschap is , en dat zulks niet denkbaar is zonder bestrijding van verontreiniging en hinder of zonder verbetering van de kwaliteit van het bestaan en de niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet , artikel 235 van het Verdrag dient te worden toegepast ;

Overwegende dat er , met name ter bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu , voor stikstofdioxyde een grenswaarde dient te worden vastgesteld die op het grondgebied van de Lid-Staten gedurende bepaalde perioden niet mag worden overschreden , en dat deze waarde gebaseerd is op de resultaten van werkzaamheden in het kader van de Wereldgezondheidsorganisatie en vooral op de dosis-effect-relaties voor deze verontreinigende stof ;

Overwegende dat deze grenswaarde , ondanks de getroffen maatregelen , in bepaalde zones wellicht niet in acht kan worden genomen ; dat aan de Lid-Staten derhalve voor een beperkte tijd afwijkingen dienen te worden toegestaan op voorwaarde dat bij de Commissie plannen worden ingediend voor een geleidelijke verbetering van de luchtkwaliteit in deze zones ;

Overwegende dat wordt verwacht dat de Raad binnenkort een nieuw rechtsinstrument zal vaststellen dat het de Lid-Staten mogelijk maakt aanmerkelijk lagere grenswaarden voor uitlaatgassen van motorvoertuigen op te leggen ;

Overwegende dat de krachtens de onderhavige richtlijn genomen maatregelen economisch haalbaar en verenigbaar met een evenwichtige ontwikkeling moeten zijn ;

Overwegende dat stikstofdioxyde mede leidt tot de vorming van fotochemische oxidanten , die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor mens en milieu en dat de vorming hiervan met behulp van preventieve maatregelen mede kan worden beperkt ;

Overwegende dat er meetstations dienen te worden opgezet voor toezicht op de inachtneming van de grenswaarde voor stikstofdioxyde , en dat het gewenst is dat deze stations tevens het stikstofmonoxyde meten , dat een tussenfase vormt bij de vorming van stikstofdioxyde ;

Overwegende dat gebruikmaking van andere analysemethoden dan de bij de richtlijn voorgeschreven referentiemethode onder bepaalde voorwaarden dient te worden toegestaan , omdat in de Lid-Staten verschillende analysemethoden bestaan ;

Overwegende dat naast de grenswaarde richtwaarden dienen te worden vastgesteld ter verbetering van de bescherming van de menselijke gezondheid en als bijdrage tot milieubescherming op lange termijn ;

Overwegende dat een verdere ontwikkeling van de in deze richtlijn vermelde referentieanalysemethode wenselijk kan zijn in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang op dit terrein ; dat ter vereenvoudiging van de daartoe noodzakelijke werkzaamheden een procedure dient te worden ingesteld voor nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie in het Comité voor de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

1 . Deze richtlijn heeft ten doel :

- een grenswaarde ( bijlage I ) vast te stellen voor stikstofdioxyde in de lucht , ten einde een specifieke bijdrage te leveren tot de bescherming van de mens tegen de gevolgen van stikstofdioxyde in het milieu ;

- richtwaarden ( bijlage II ) aan te geven voor stikstofdioxyde in de lucht , ter verbetering van de bescherming van de gezondheid van de mens en als bijdrage tot de milieubescherming op lange termijn .

2 . Deze richtlijn geldt niet voor blootstelling bij de uitoefening van een beroep en in gebouwen .

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder :

- " grenswaarde " : de concentratie van stikstofdioxyde overeenkomstig de tabel van bijlage I , die op het gehele grondgebied van de Lid-Staten gedurende bepaalde perioden onder de in de volgende artikelen omschreven voorwaarden niet mag worden overschreden ;

- " richtwaarden " : de gedurende bepaalde perioden in aanmerking genomen concentraties van stikstofdioxyde , zoals vermeld in bijlage II , die met name moeten dienen als referentiepunten voor de invoering van specifieke regimes binnen door de Lid-Staten vastgestelde zones .

Artikel 3

1 . De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen opdat met ingang van 1 juli 1987 de concentraties van stikstofdioxyde in de lucht , gemeten overeenkomstig bijlage III , niet meer bedragen dan de grenswaarde vermeld in bijlage I .

2 . Wanneer door bijzondere omstandigheden de concentraties van stikstofdioxyde in de lucht , ondanks de genomen maatregelen , na 1 juli 1987 in bepaalde zones de in bijlage I vermelde grenswaarde dreigen te overschrijden , stelt de betrokken Lid-Staat de Commissie hiervan voor 1 juli 1987 in kennis .

Zo spoedig mogelijk stelt hij de Commissie in kennis van de plannen voor de geleidelijke verbetering van de kwaliteit van de lucht in die zones . In deze plannen , die zijn opgesteld aan de hand van ter zake dienende gegevens over aard , oorsprong en ontwikkeling van deze verontreiniging , worden in het bijzonder de genomen of nog te nemen maatregelen , alsmede de door de Lid-Staat toegepaste of nog toe te passen procedures beschreven . Deze maatregelen en procedures moeten erop gericht zijn dat de concentraties van stikstofdioxyde in de lucht binnen die zones zo spoedig mogelijk en uiterlijk op 1 januari 1994 onder of op de in bijlage I opgenomen grenswaarde komen te liggen .

Artikel 4

1 . Voor de zones waar een te verwachten toeneming van de verontreiniging door stikstofdioxyde ten gevolge van met name stedelijke of industriële ontwikkelingen naar de mening van de betrokken Lid-Staat moet worden beperkt of voorkomen , kan de Lid-Staat waarden vaststellen die lager zijn dan de grenswaarde vermeld in bijlage I .

2 . Voor de zones die naar de mening van de betrokken Lid-Staat vanuit milieu-oogpunt bijzonder moeten worden beschermd , kan de Lid-Staat waarden vaststellen die doorgaans lager zijn dan de richtwaarden vermeld in bijlage II .

Artikel 5

De Lid-Staten kunnen te allen tijde strengere waarden vaststellen dan die welke in deze richtlijn zijn voorgeschreven .

Artikel 6

De Lid-Staten richten volgens specificaties in bijlage III meetstations op die de nodige gegevens moeten verschaffen voor de toepassing van deze richtlijn , met name in de zones waarin de grenswaarde wordt overschreden of dreigt te worden overschreden alsmede in de in artikel 4 bedoelde zones .

Deze stations kunnen eveneens de concentraties van stikstofmonoxyde meten .

Artikel 7

1 . Vanaf 1 juli 1987 stellen de Lid-Staten de Commissie telkens uiterlijk zes maanden na het ( op 31 december gestelde ) einde van de referentieperiode van een jaar in kennis van de gevallen waarin de in bijlage I vermelde grenswaarde is overschreden alsmede van de gemeten concentraties .

2 . Tevens stellen de Lid-Staten de Commissie uiterlijk één jaar na het einde van de referentieperiode van een jaar in kennis van de oorzaken van deze overschrijdingen , alsmede van de maatregelen die zij ertegen hebben genomen .

3 . De Lid-Staten stellen de Commissie op haar verzoek in kennis

- van de door hen gemeten concentraties ,

- van de grenswaarden , de termijnen en tijdschema's die zij hebben vastgesteld ,

- van de passende maatregelen die zij hebben genomen ,

voor de in artikel 4 , leden 1 en 2 , bedoelde zones .

Deze informatie wordt ook ter beschikking gesteld van het publiek .

Artikel 8

De Commissie publiceert op gezette tijden een samenvattend verslag over de toepassing van deze richtlijn .

Artikel 9

De toepassing van de maatregelen die krachtens deze richtlijn worden genomen mag er niet toe leiden dat de kwaliteit van de lucht aanmerkelijk achteruitgaat in buiten de stadsagglomeraties gelegen zones waar bij het van toepassing worden van deze richtlijn de verontreiniging door stikstofdioxyde gering is ten opzichte van de in bijlage I vermelde grenswaarde .

Artikel 10

Voor de toepassing van deze richtlijn gebruiken de Lid-Staten :

- hetzij de in bijlage IV vermelde referentieanalysemethode ,

- hetzij een andere analysemethode waarvoor de Commissie is aangetoond dat zij gelijkwaardig is aan de referentiemethode .

Artikel 11

1 . Wanneer een Lid-Staat voornemens is voor gebieden die in de nabijheid van een grens met een of meer andere Lid-Staten zijn gelegen waarden voor de stikstofdioxyde-concentraties in de lucht vast te stellen overeenkomstig artikel 4 , leden 1 en 2 , zorgt hij voor voorafgaand overleg met de betrokken Lid-Staten . De Commissie wordt hiervan op de hoogte gesteld en kan aan dit overleg deelnemen .

2 . Wanneer de in bijlage I vermelde grenswaarde of de in artikel 4 , leden 1 en 2 , bedoelde waarden , voor zover over laatstgenoemde waarden overeenkomstig lid 1 overleg is gepleegd , worden overschreden of dreigen te worden overschreden tengevolge van een merkbare verontreiniging die een andere Lid-Staat als oorsprong heeft of kan hebben , plegen de betrokken Lid-Staten overleg ten einde verbetering te brengen in de situatie . De Commissie wordt hiervan op de hoogte gesteld en kan aan dit overleg deelnemen .

Artikel 12

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de in bijlage IV opgenomen voorschriften aan te passen aan de technische vooruitgang worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 14 omschreven procedure . Deze wijzigingen mogen er niet toe leiden dat de in bijlage I vermelde grenswaarde direct of indirect wordt gewijzigd .

Artikel 13

1 . Ter uitvoering van artikel 12 wordt een Comité ingesteld voor de aanpassing van deze richtlijn aan de vooruitgang van wetenschap en techniek , hierna te noemen " Comité " , dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie .

2 . Het Comité stelt zijn reglement van orde vast .

Artikel 14

1 . In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure , leidt de voorzitter deze procedure bij het Comité in , hetzij op eigen initiatief , hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat .

2 . De vertegenwoordiger van de Commissie legt aan het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen . Het Comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan bepalen naar gelang van de urgentie van het vraagstuk . Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van 45 stemmen , waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen overeenkomstig artikel 148 , lid 2 , van het Verdrag . De voorzitter neemt geen deel aan de stemming .

3 . De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité .

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of bij gebreke van een advies , doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen . De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen .

Indien na verloop van een termijn van drie maanden , te rekenen vanaf de datum van indiening van het voorstel bij de Raad , deze geen besluit heeft genomen , worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld .

Artikel 15

1 . De Lid-Staten doen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die noodzakelijk zijn om uiterlijk op 1 januari 1987 aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis .

2 . De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede , die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen .

Artikel 16

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 7 maart 1985 .

Voor de Raad

De Voorzitter

A . BIONDI

( 1 ) PB nr . C 258 van 27 . 9 . 1983 , blz . 3 .

( 2 ) PB nr . C 337 van 17 . 12 . 1984 , blz . 434 .

( 3 ) PB nr . C 206 van 6 . 8 . 1984 , blz . 1 .

( 4 ) PB nr . C 112 van 20 . 12 . 1973 , blz . 1 .

( 5 ) PB nr . C 139 van 13 . 6 . 1977 , blz . 1 .

( 6 ) PB nr . C 46 van 17 . 2 . 1983 , blz . 1 .

BIJLAGE I

GRENSWAARDE VOOR STIKSTOFDIOXYDE

( de grenswaarde wordt uitgedrukt in mg/m3 . Het volume moet genormaliseerd worden op een temperatuur van 293 Kelvin en een druk van 101,3 kPa )

Referentieperiode ( 1 ) * Grenswaarde voor stikstofdioxyde *

Jaar * 200 *

* 98 percentiel berekend uit de gedurende het hele jaar gemeten gemiddelde uurwaarden of waarden gedurende minder dan een uur ( 2 ) *

( 1 ) De referentieperiode van een jaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december .

( 2 ) De berekening van het 98 percentiel wordt slechts als geldig beschouwd indien 75 % van de mogelijke waarden beschikbaar zijn en voor het bewuste meetpunt zoveel mogelijk gelijkelijk over de gehele referentieperiode zijn verdeeld .

Indien er voor bepaalde meetpunten gedurende meer dan 10 dagen geen waarden beschikbaar zijn , moet dit bij het berekende percentiel worden aangegeven .

De berekening van het 98 percentiel uit de over het gehele jaar gemeten waarden geschiedt als hieronder aangegeven , waarbij gebruik moet worden gemaakt van werkelijk gemeten waarden . De gemeten waarden worden op 1 mg/m3 afgerond . Alle waarden worden op een lijst gezet en wel voor elk meetpunt in volgorde van grootte :

X1 * X2 * X3 * ... * X k * ... * X N-1 * X N

Het 98 percentiel is de waarde van het element met volgnummer k waarbij k berekend wordt met de volgende formule :

k = ( q maal N )

waarin q gelijk is aan 0,98 voor het 98 percentiel en aan 0,50 voor het 50 percentiel en N het aantal werkelijk gemeten waarden is .

De waarde van ( q maal N ) wordt afgerond op het naastbij gelegen gehele getal .

Voor het geval de meetapparatuur nog geen discrete waarden kan aangeven , maar uisluitend waardeklassen aangeeft van meer dan 1 mg/m3 , kan de betrokken Lid-Staat voor de berekening van het percentiel interpoleren mits de interpolatieformule door de Commissie wordt aanvaard en de waardeklassen niet groter zijn dan 10 mg/m3 . Deze tijdelijke afwijking geldt slechts voor momenteel geïnstalleerde meetapparatuur voor een periode die de levensduur van de betrokken apparatuur niet overschrijdt en die ten hoogste 10 jaar bedraagt , ingaande op de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt .

BIJLAGE II

RICHTWAARDEN VOOR STIKSTOFDIOXYDE

( de waarden worden uitgedrukt in mg/m3 . Het volume moet worden genormaliseerd op een temperatuur van 293 Kelvin en een druk van 101,3 kPa )

Referentieperiode * Richtwaarden voor stikstofdioxyde *

Jaar * 50 *

* 50 percentiel berekend uit de gedurende het hele jaar gemeten gemiddelde uurwaarden of waarden gedurende minder dan 1 uur *

* 135 *

* 98 percentiel berekend uit de gedurende het hele jaar gemeten gemiddelde uurwaarden of waarden gedurende minder dan 1 uur *

Voor de berekening van deze percentielen moet de formule van bijlage I punt ( 2 ) worden toegepast , waarbij q 0,50 is voor het 50 percentiel en 0,98 voor het 98 percentiel .

BIJLAGE III

TOEZICHT OP DE STIKSTOFDIOXYDECONCENTRATIES

1 . De meting van de stikstofdioxydeconcentraties in het milieu heeft ten doel op een zo scherp mogelijke wijze het individuele risico voor blootstelling aan concentraties boven de grenswaarde te bepalen ; de Lid-Staten dienen daarom voor zover maar enigszins mogelijk de meetpunten zodanig te kiezen dat zij liggen op plaatsen waar dit risico vermoedelijk het grootst is .

In dit verband moeten twee afzonderlijke gevallen worden beschouwd :

1.1 . gebieden waar de verontreiniging overwegend door het verkeer wordt veroorzaakt en die dus beperkt zijn tot de nabijheid van drukke verkeerswegen ;

1.2 . grotere gebieden waar ook vaste emissiebronnen in belangrijke mate tot de verontreiniging bijdragen .

2 . In geval 1.1 worden de meetpunten zo gekozen dat :

- de voornaamste typen van gebieden waar de verontreiniging overwegend door het verkeer wordt veroorzaakt , in het bijzonder smalle straten met veel verkeer en drukke kruispunten , zijn vertegenwoordigd ;

- zij zo veel mogelijk de punten zijn waar de hoogste stikstofdioxydeconcentraties , zoals nader aangegeven in punt 1 , te verwachten zijn .

3 . Bij de keuze van het aantal meetstations voor de in punt 1.2 omschreven gebieden moet rekening worden gehouden met :

- de omvang van het verontreinigde gebied ;

- de heterogeniteit van de ruimtelijke verspreiding van de verontreiniging .

Bij de keuze van de punten mogen de smalle straten met veel verkeer en drukke kruispunten , zoals omschreven in punt 2 , niet worden uitgesloten indien het risico bestaat dat de grenswaarde wordt overschreden tengevolge van een belangrijke verontreiniging afkomstig van vaste verbrandingsbronnen .

4 . De instrumenten moeten zodanig worden uitgelezen dat overeenkomstig de bepalingen van bijlage I een gemiddelde uurwaarde of waarde gedurende minder dan een uur kan worden berekend . Ten einde eventueel verificaties mogelijk te maken moeten de gegevens worden bewaard :

- indien de grenswaarde niet is overschreden , totdat het volgende in artikel 8 bedoelde periodieke verslag door de Commissie is opgesteld ;

- indien de grenswaarde is overschreden , totdat de in artikel 3 genoemde maatregelen zijn genomen .

BIJLAGE IV

IN HET KADER VAN DEZE RICHTLIJN TE GEBRUIKEN REFERENTIEANALYSEMETHODE

Voor de bepaling van de stikstofoxyden moet als referentiemethode voor de analyse de chemiluminescentiemethode van norm ISO DIS 7996 worden gebruikt .

De door deze organisatie in verschillende talen gepubliceerde beschrijvingen van deze methode , alsmede de versies in andere talen die door de Commissie voor eensluidend worden gewaarmerkt , zijn gelijkelijk authentiek .

Bij het toepassen van de meetmethoden moet op het volgende worden gelet :

1 . De bemonsteringskop moet zich ten minste 0,5 m van de gebouwen bevinden ten einde het afschermeffect te voorkomen .

2 . Het bemonsteringskanaal ( de buizen en verbindingen ) moet van inert materiaal gemaakt zijn ( bijvoorbeeld glas , PTFE , roestvrij staal ) dat de NO2-concentratie niet verandert .

3 . Het bemonsteringskanaal tussen het bemonsteringspunt en het instrument moet zo kort mogelijk zijn . De doorgangsduur van de gasmonsters in het bemonsteringskanaal mag niet meer dan 10 seconden bedragen .

4 . De ingang waar de monsters worden genomen moet tegen regen en insecten beschermd zijn . Wordt een voorfilter gebruikt , dan moet dit zo worden gekozen en onderhouden ( regelmatige reiniging ) dat zijn invloed op de NO2-concentratie minimaal is .

5 . Condensatie in het bemonsteringskanaal moet worden voorkomen .

6 . Het bemonsteringskanaal moet regelmatig worden gereinigd , rekening houdend met de lokale omstandigheden .

7 . De bemonstering mag niet worden beïnvloed door gasemissies van het instrument of door emissies van het ijkingssysteem .

8 . De monsterneming aan de bemonsteringskop mag niet worden beïnvloed door de hulpinstallaties ( airconditioningvoorziening en datatransmissievoorzieningen ) .

9 . Alle dienstige voorzorgen moeten worden genomen om te voorkomen dat temperatuursveranderingen een te groot foutenpercentage bij de meting veroorzaken .

10 . De apparatuur moet regelmatig worden geijkt .

11 . Het bemonsteringskanaal moet luchtdicht zijn en het debiet moet regelmatig worden gecontroleerd .

Top