This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 22010D0637
2010/637/EU: Decision No 1/2010 of the Joint Customs Cooperation Committee of 24 June 2010 pursuant to Article 21 of the Agreement between the European Community and the Government of Japan on Cooperation and Mutual Administrative Assistance in Customs Matters regarding mutual recognition of Authorised Economic Operators programmes in the European Union and in Japan
2010/637/EU: Besluit nr. 1/2010 van het Gemengd Comité douanesamenwerking van 24 juni 2010 overeenkomstig artikel 21 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Japan betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken betreffende de wederzijdse erkenning van AEO-programma’s in de Europese Unie en in Japan
2010/637/EU: Besluit nr. 1/2010 van het Gemengd Comité douanesamenwerking van 24 juni 2010 overeenkomstig artikel 21 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Japan betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken betreffende de wederzijdse erkenning van AEO-programma’s in de Europese Unie en in Japan
PB L 279 van 23.10.2010, p. 71–73
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force
23.10.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 279/71 |
BESLUIT Nr. 1/2010 VAN HET GEMENGD COMITÉ DOUANESAMENWERKING
van 24 juni 2010
overeenkomstig artikel 21 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Japan betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken
betreffende de wederzijdse erkenning van AEO-programma’s in de Europese Unie en in Japan
(2010/637/EU)
HET GEMENGD COMITE DOUANESAMENWERKING (hierna „het Gemengd Comité” genoemd),
Gezien de op 30 januari 2008 ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Japan betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (hierna „de overeenkomst” genoemd), en met name artikel 21;
Overwegende dat bij een gemeenschappelijke evaluatie is gebleken dat AEO-programma’s in de Europese Unie (hierna „de EU” genoemd) en in Japan initiatieven zijn op het gebied van veiligheid en het naleven van de regelgeving en dat de normen om aan die programma’s te mogen deelnemen vergelijkbaar zijn en tot gelijkwaardige resultaten leiden;
Overwegende dat de programma’s beantwoorden aan de internationaal erkende veiligheidsnormen van het SAFE Framework of Standards van de Werelddouaneorganisatie (hierna het „SAFE Framework” genoemd);
Zich bewust van de bijzondere aard van de wetgeving en het beheer van elk programma;
Overwegende dat de EU en Japan volgens de overeenkomst op douanegebied meer moeten samenwerken ter vergemakkelijking van het handelsverkeer en dat de douaneveiligheid en de vergemakkelijking van de internationale toeleveringsketen aanzienlijk verbeterd kunnen worden door de wederzijdse erkenning van hun AEO-programma’s, en
Overwegende dat de EU en Japan door de wederzijdse erkenning voordelen kunnen verschaffen aan bedrijven die in de veiligheid van de toeleveringsketen hebben geïnvesteerd en die volgens hun AEO-programma’s gecertificeerd zijn,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
I
Wederzijdse erkenning en verantwoordelijkheid voor de uitvoering
1. |
De AEO-programma’s van de EU en Japan worden hierbij wederzijds erkend als met elkaar verenigbaar en gelijkwaardig en de daarmee overeenstemmende AEO-status van bedrijven wordt wederzijds aanvaard. |
2. |
De in artikel 1, onder c), van de overeenkomst omschreven douaneautoriteiten (hierna „de douaneautoriteiten” genoemd) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van dit besluit. |
3. |
De betrokken AEO-programma’s zijn:
|
II
Verenigbaarheid
1. |
De douaneautoriteiten zien toe op de samenhang tussen de programma’s en zorgen ervoor dat de normen die op elk programma van toepassing zijn verenigbaar blijven wat de volgende aspecten betreft:
|
2. |
De douaneautoriteiten zorgen ervoor dat de programma’s aan het SAFE Framework voldoen. |
III
Voordelen
1. |
Elke douaneautoriteit verleent de bedrijven die volgens het programma van de andere douaneautoriteit de AEO-status hebben, voordelen die vergelijkbaar zijn met die welke aan de eigen AEO-bedrijven worden verleend. Het gaat hierbij met name om het volgende:
|
2. |
Elke douaneautoriteit kan meer voordelen verschaffen om de handel te vergemakkelijken na de in deel V, punt 2, van dit besluit vermelde toetsing. |
3. |
Elke douaneautoriteit behoudt de bevoegdheid om de op grond van dit besluit verleende voordelen te schorsen die zijn verleend aan deelnemers aan het programma van de andere douaneautoriteit. Een dergelijke schorsing van voordelen door een douaneautoriteit wordt terstond, onder opgave van redenen, voor overleg meegedeeld aan de andere douaneautoriteit. |
4. |
Elke douaneautoriteit brengt aan de andere douaneautoriteit verslag uit over onregelmatigheden waarbij bedrijven die de AEO-status hebben in het kader van het programma van de andere douaneautoriteit zijn betrokken om onmiddellijk de gepastheid te kunnen onderzoeken van de voordelen en de status die door de andere douaneautoriteit zijn verleend. |
IV
Informatie-uitwisseling en communicatie
1. |
De douaneautoriteiten verbeteren de communicatie om dit besluit goed te kunnen uitvoeren. Zij wisselen informatie uit en bevorderen de communicatie over hun programma’s, met name door:
|
2. |
De informatie wordt in overeenstemming met de overeenkomst elektronisch uitgewisseld. |
3. |
Inlichtingen en daarmee verband houdende gegevens, met name over de deelnemers aan de programma’s, worden systematisch elektronisch uitgewisseld. |
4. |
Gegevens over de in het kader van de AEO-programma’s gecertificeerde bedrijven omvatten onder meer:
|
5. |
De douaneautoriteiten garanderen de bescherming van de gegevens in overeenstemming met de overeenkomst, en met name artikel 16. |
6. |
De uitgewisselde gegevens worden uitsluitend gebruikt voor de tenuitvoerlegging van dit besluit. |
V
Overleg en toetsing
1. |
Alle kwesties in verband met de uitvoering van dit besluit worden geregeld door overleg tussen de douaneautoriteiten in het kader van het Gemengd Comité. |
2. |
Het Gemengd Comité toetst de uitvoering van dit besluit regelmatig. Deze toetsing kan met name het volgende omvatten:
|
3. |
Dit besluit kan bij een besluit van het Gemend Comité worden gewijzigd. |
VI
Algemeen
1. |
Dit besluit geeft uitvoering aan de bestaande bepalingen van de overeenkomst en vormt geen nieuwe internationale overeenkomst. |
2. |
Alle activiteiten van elke douaneautoriteit op grond van dit besluit worden uitgeoefend overeenkomstig de respectieve wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de EU en Japan en de toepasselijke internationale overeenkomsten waarbij zij partij zijn. |
3. |
De inhoud van dit besluit doet geen afbreuk aan de bijstand die douaneautoriteiten elkaar verlenen. |
VII
Aanvang, schorsing en beëindiging
1. |
De samenwerking op grond van dit besluit vangt aan op 24 juni 2010. |
2. |
Elke douaneautoriteit kan de samenwerking op grond van dit besluit te allen tijde schorsen, mits zij dit ten minste dertig (30) dagen van tevoren schriftelijk meedeelt. |
3. |
De samenwerking op grond van dit besluit kan bij een besluit van het Gemengd Comité worden beëindigd. |
Gedaan te Brussel, 24 juni 2010.
Voor het Gemengd Comité douanesamenwerking EU-Japan
Directeur-generaal Belastingen en douane-unie van de Europese Commissie
Walter DEFFAA
Directeur-generaal Douane- en tariefbureau van het ministerie van Financiën, Japan
Toshiyuki OHTO
(1) PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.
(2) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.
(3) PB L 117 van 4.5.2005, blz. 13.
(4) PB L 360 van 19.12.2006, blz. 64.