This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02014R0651-20210801
Commission Regulation (EU) No 651/2014 of 17 June 2014 declaring certain categories of aid compatible with the internal market in application of Articles 107 and 108 of the Treaty (Text with EEA relevance)Text with EEA relevance
Consolidated text: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
02014R0651 — NL — 01.08.2021 — 004.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
VERORDENING (EU) Nr. 651/2014 VAN DE COMMISSIE van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
VERORDENING (EU) 2017/1084 VAN DE COMMISSIE van 14 juni 2017 |
L 156 |
1 |
20.6.2017 |
|
L 215 |
3 |
7.7.2020 |
||
VERORDENING (EU) 2021/452 VAN DE COMMISSIE van 15 maart 2021 |
L 89 |
1 |
16.3.2021 |
|
VERORDENING (EU) 2021/1237 VAN DE COMMISSIE van 23 juli 2021 |
L 270 |
39 |
29.7.2021 |
Gerectificeerd bij:
VERORDENING (EU) Nr. 651/2014 VAN DE COMMISSIE
van 17 juni 2014
waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard
(Voor de EER relevante tekst)
INHOUDSOPGAVE |
|
HOOFDSTUK I |
Gemeenschappelijke bepalingen |
HOOFDSTUK II |
Monitoring |
HOOFDSTUK III |
Specifieke bepalingen voor verschillende categorieën steun |
Deel 1 — |
Regionale steun |
Deel 2 — |
Kmo-steun |
DEEL 2 bis — |
Steun voor Europese territoriale samenwerking |
Deel 3 — |
Steun om kmo's toegang tot financiering te geven |
Deel 4 — |
Steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie |
Deel 5 — |
Opleidingssteun |
Deel 6 — |
Steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap |
Deel 7 — |
Steun voor milieubescherming |
Deel 8 — |
Steun tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen |
Deel 9 — |
Sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden |
Deel 10 — |
Steun voor breedbandinfrastructuur |
Deel 11 — |
Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed |
Deel 12 — |
Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur |
Deel 13 — |
Steun voor lokale infrastructuurvoorzieningen |
Deel 14 — |
Steun voor regionale luchthavens |
Deel 15 — |
Steun voor havens |
Deel 16 — |
Steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten |
HOOFDSTUK IV |
Slotbepalingen |
HOOFDSTUK I
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
Artikel 1
Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op de volgende categorieën steun:
regionale steun;
steun aan kmo's in de vorm van investeringssteun, exploitatiesteun en toegang van kmo's tot financiering;
steun voor de bescherming van het milieu;
steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie;
opleidingssteun;
steun voor de aanwerving en de tewerkstelling van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap;
steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen;
sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden;
steun voor breedbandinfrastructuur;
steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed;
steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur;
steun voor lokale infrastructuurvoorzieningen;
steun voor regionale luchthavens;
steun voor havens;
steun voor projecten voor Europese territoriale samenwerking, en
steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten.
Deze verordening is niet van toepassing op:
regelingen op grond van deel 1 (met uitzondering van artikel 15), de delen 2, 3 en 4, deel 7 (met uitzondering van artikel 44) en deel 10 van hoofdstuk III van deze verordening en steun in de vorm van financiële producten krachtens deel 16 van dat hoofdstuk, indien het gemiddelde jaarlijkse budget aan staatssteun per lidstaat meer dan 150 miljoen EUR bedraagt, vanaf zes maanden na de inwerkingtreding ervan. Voor steun krachtens deel 16 van hoofdstuk III van deze verordening worden alleen bijdragen van een lidstaat aan het lidstaatcompartiment van de EU-garantie als bedoeld in artikel 9, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) die voor een specifiek financieel product bestemd zijn, in aanmerking genomen bij de beoordeling van de vraag of het gemiddelde jaarlijkse budget aan staatssteun van die lidstaat in verband met het financiële product meer dan 150 miljoen EUR bedraagt. De Commissie kan, nadat zij een beoordeling heeft gemaakt van het door de betrokken lidstaat binnen twintig werkdagen na de inwerkingtreding van de regeling bij de Commissie aangemelde evaluatieontwerp, besluiten dat deze verordening voor een langere periode op die steunregelingen van toepassing blijft. Wanneer de Commissie de toepassing van deze verordening ten aanzien van die regelingen reeds met meer dan de aanvankelijke zes maanden heeft verlengd, kunnen de lidstaten besluiten die regelingen te verlengen tot het einde van de toepassingsperiode van deze verordening, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat een evaluatieverslag heeft ingediend in overeenstemming met het door de Commissie goedgekeurde evaluatieplan. In afwijking hiervan kan op grond van deze verordening verleende regionale steun echter worden verlengd tot het einde van de geldigheidsduur van de desbetreffende regionale-steunkaarten;
alle wijzigingen van de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde regelingen niet zijnde aanpassingen die op de verenigbaarheid van de steunregeling krachtens deze verordening geen invloed kunnen hebben of die de inhoud van het goedgekeurde evaluatieontwerp niet aanzienlijk kunnen veranderen;
steun voor werkzaamheden die verband houden met de uitvoer naar derde landen of lidstaten, met name steun die direct aan de uitgevoerde hoeveelheden is gerelateerd, en steun voor de oprichting en exploitatie van een distributienet of andere lopende kosten in verband met werkzaamheden op het gebied van uitvoer;
steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse goederen in plaats van ingevoerde goederen.
Deze verordening is niet van toepassing op:
steun toegekend in de visserij- en aquacultuursector voor zover die onder Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) valt, met uitzondering van opleidingssteun, steun om kmo’s toegang tot financiering te geven, steun ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling, innovatiesteun voor kmo’s, steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap, regionale investeringssteun in ultraperifere gebieden, regelingen inzake regionale exploitatiesteun, steun voor projecten van operationele groepen van het Europese Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw („EIP”), steun voor projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling („CLLD”), steun voor projecten voor Europese territoriale samenwerking en steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten, uitgezonderd voor acties bedoeld in artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie ( 3 );
steun toegekend in de sector van de primaire landbouwproductie, met uitzondering van regionale investeringssteun in ultraperifere gebieden, regelingen inzake regionale exploitatiesteun, consultancysteun voor kmo’s, risicofinancieringssteun, steun voor onderzoek en ontwikkeling, innovatiesteun voor kmo’s, milieusteun, opleidingssteun, steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap, steun voor projecten van operationele groepen van het Europese Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP), steun voor projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD), steun voor projecten voor Europese territoriale samenwerking en steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten;
steun toegekend in de sector van de verwerking en de afzet van landbouwproducten in de volgende gevallen:
wanneer het steunbedrag wordt vastgesteld op grond van de prijs of de hoeveelheid van deze producten die zijn afgenomen van primaire producenten of door de betrokken ondernemingen op de markt worden gebracht;
wanneer de steun afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat deze steun geheel of ten dele aan primaire producenten wordt doorgegeven;
steun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen, voor zover die onder Besluit 2010/787/EU van de Raad ( 4 ) valt;
de in artikel 13 genoemde categorieën regionale steun.
Wanneer een onderneming actief is zowel in de in de punten a), b) of c) van de eerste alinea uitgesloten sectoren als in sectoren die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, is deze verordening van toepassing op steun ten behoeve van activiteiten in die laatste sectoren of activiteiten, mits de lidstaten, met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgen dat de activiteiten in de uitgesloten sectoren geen uit hoofde van deze verordening verleende steun genieten.
Deze verordening is niet van toepassing op:
steunregelingen die niet uitdrukkelijk voorzien in uitsluiting van betaling van individuele steun aan ondernemingen ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarbij door dezelfde lidstaat toegekende steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, met uitzondering van steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen en steunregelingen die onder artikel 19 ter en de delen 2 bis en 16 van hoofdstuk III vallen;
ad-hocsteun ten behoeve van een in punt a) bedoelde onderneming;
steun aan ondernemingen in moeilijkheden, met uitzondering van steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen, regelingen inzake starterssteun, regelingen inzake regionale exploitatiesteun, steunregelingen die onder artikel 19 ter vallen, steun voor kmo’s op grond van artikel 56 septies en steun aan financiële intermediairs op grond van de artikelen 16, 21, 22 en 39 en deel 16 van hoofdstuk III, mits ondernemingen in moeilijkheden geen gunstigere behandeling krijgen dan andere ondernemingen. In afwijking hiervan is deze verordening evenwel van toepassing op ondernemingen die op 31 december 2019 niet in moeilijkheden verkeerden maar ondernemingen in moeilijkheden werden gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021.
Deze verordening is niet van toepassing op staatssteunmaatregelen die, op zich, door de daaraan verbonden voorwaarden of de methode waarmee zij worden gefinancierd, tot een daarmee onlosmakelijk verbonden schending van het Unierecht leiden, met name:
steunmaatregelen waarbij aan de steunverlening de verplichting voor de begunstigde verbonden is om zijn hoofdkantoor in de betrokken lidstaat te hebben of om overwegend in die lidstaat te zijn gevestigd. Wel is het toegestaan om te eisen dat een onderneming op het tijdstip van de uitkering van de steun een vaste inrichting of dochteronderneming moet hebben in de steuntoekennende lidstaat;
steunmaatregelen waarbij aan de steunverlening de verplichting voor de begunstigde is verbonden om binnenlands geproduceerde goederen of binnenlandse diensten te gebruiken;
steunmaatregelen die beperkingen stellen aan de mogelijkheden voor de begunstigden om de resultaten van onderzoek, ontwikkeling en innovatie in andere lidstaten te exploiteren.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
„steun” of „steunmaatregel”: elke maatregel die aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoet;
„kleine en middelgrote ondernemingen” of „kmo's”: ondernemingen die aan de in bijlage I vastgestelde criteria voldoen;
„werknemer met een handicap”: een persoon:
die volgens het nationale recht als werknemer met een handicap is erkend, of
die een langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking heeft die haar/hem in wisselwerking met diverse drempels kan beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving;
„kwetsbare werknemer”: een persoon die:
in de voorafgaande zes maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden, of
tussen 15 en 24 jaar oud is, of
geen diploma van hoger middelbaar onderwijs heeft behaald of geen beroepsopleiding heeft gevolgd (niveau 3 van de International Standard Classification of Education (ISCED)) of haar/zijn opleiding in het voltijdonderwijs minder dan twee jaar voordien heeft voltooid, en die haar/zijn eerste reguliere betaalde betrekking nog niet heeft gevonden, of
ouder is dan 50 jaar, of
als alleenstaande volwassene de zorg heeft voor één of meer ten laste komende personen, of
werkzaam is in een sector of beroep in een lidstaat waar de genderonbalans ten minste 25 % groter is dan de gemiddelde genderonbalans in alle economische sectoren in die lidstaat indien die persoon tot de ondervertegenwoordigde gendergroep behoort, of
behoort tot een etnische minderheid in een lidstaat en van wie het profiel met betrekking tot talenkennis, beroepsopleiding of werkervaring moet worden bijgesteld om haar/zijn vooruitzichten op het verkrijgen van vast werk te verbeteren;
„vervoer”: passagiersvervoer met het vliegtuig, via zeevervoer, over de weg, per spoor of over de binnenwateren, of beroepsgoederenvervoer;
„vervoerskosten”: de kosten van het beroepsvervoer die door de begunstigden per vervoerstraject daadwerkelijk worden betaald, omvattende:
vrachttarieven, handlingkosten en kosten voor tijdelijke opslag, voor zover deze kosten met het vervoerstraject verband houden;
kosten voor het verzekeren van de lading;
belastingen, rechten of heffingen berekend op de vracht en, in voorkomend geval, het draagvermogen, zowel op het punt van vertrek als het punt van bestemming, en
kosten voor veiligheids- en beveiligingscontrole, toeslagen voor gestegen brandstofkosten;
„afgelegen gebieden”: ultraperifere gebieden, Malta, Cyprus, Ceuta en Melilla, eilanden die deel uitmaken van het grondgebied van een lidstaat, en dunbevolkte gebieden;
„afzet van landbouwproducten”: het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op het verkopen, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een primaire producent aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid. De verkoop door een primaire producent aan eindgebruikers geldt als afzet indien deze plaatsvindt in speciaal daartoe voorziene afzonderlijke ruimten;
„primaire landbouwproductie”: de productie van in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;
„verwerking van landbouwproducten”: een bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op landbouwbedrijven die nodig zijn om een plantaardig of dierlijk product voor de eerste verkoop voor te bereiden;
„landbouwproduct”: de in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten, met uitzondering van visserijproducten en aquacultuurproducten vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013;
„ultraperifere gebieden”: gebieden in de zin van artikel 349 van het Verdrag. Overeenkomstig Besluit 2010/718/EU van de Europese Raad is Saint-Barthélemy vanaf 1 januari 2012 niet langer een ultraperifeer gebied. Overeenkomstig Besluit 2012/419/EU van de Europese Raad is Mayotte vanaf 1 januari 2014 een ultraperifeer gebied geworden;
„steenkool” of „kolen”: hoogwaardige steenkool, middelwaardige steenkool en laagwaardige A- en B-kolen, in de zin van het internationale codificatiesysteem voor kolen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UNECE) en zoals verduidelijkt in Besluit 2010/787/EU van de Raad van 10 december 2010 betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen ( 5 );
„individuele steun”:
ad-hocsteun, en
steun die op grond van een steunregeling aan individuele begunstigden wordt toegekend;
„steunregeling”: elke regeling op grond waarvan aan ondernemingen die in de regeling op algemene en abstracte wijze zijn omschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, alsmede elke regeling op grond waarvan steun die niet aan een bepaald project is gebonden, voor onbepaalde tijd en/of voor een onbepaald bedrag aan één of meer ondernemingen kan worden toegekend;
„evaluatieontwerp”: een document dat ten minste de volgende elementen bevat: de doelstellingen van de te evalueren steunregeling; de evaluatievragen; de resultaatindicatoren; de bij het uitvoeren van de evaluatie te hanteren methodiek; de vereisten inzake gegevensverzameling; het voor de evaluatie geplande tijdschema, met onder meer de datum voor het indienen van het eindevaluatierapport; de beschrijving van de onafhankelijke instantie die de evaluatie uitvoert of de criteria die voor de selectie van die instantie zullen worden gebruikt, en de praktische voorwaarden waarop die evaluatie zal worden bekendgemaakt;
„ad-hocsteun”: steun die niet op grond van een steunregeling wordt toegekend;
„onderneming in moeilijkheden”: een onderneming ten aanzien waarvan zich ten minste één van de volgende omstandigheden voordoet:
in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat of, wanneer het erom gaat in aanmerking te komen voor risicofinancieringssteun, een kmo binnen zeven jaar na haar eerste commerciële verkoop die in aanmerking komt voor risicofinancieringsinvesteringen na een boekenonderzoek door de geselecteerde financiële intermediair): wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming), een negatieve uitkomst oplevert die groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „vennootschap met beperkte aansprakelijkheid” met name de in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU ( 6 ) bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld en omvat het „aandelenkapitaal” ook het eventuele agio;
in het geval van een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat of, wanneer het erom gaat in aanmerking te komen voor risicofinancieringssteun, een kmo binnen zeven jaar na haar eerste commerciële verkoop die in aanmerking komt voor risicofinancieringsinvesteringen na een boekenonderzoek door de geselecteerde financiële intermediair): wanneer meer dan de helft van het kapitaal van de onderneming zoals dat in de boeken van de onderneming is vermeld, door de gecumuleerde verliezen is verdwenen. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming” met name de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld;
wanneer tegen de onderneming een collectieve insolventieprocedure loopt of de onderneming volgens het nationale recht aan de criteria voldoet om, op verzoek van haar schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;
wanneer de onderneming reddingssteun heeft ontvangen en de lening nog niet heeft terugbetaald of de garantie nog niet heeft beëindigd, dan wel herstructureringssteun heeft ontvangen en nog steeds in een herstructureringsplan zit;
in het geval van een onderneming die geen kmo is: wanneer de afgelopen twee jaar:
de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen van de onderneming, volgens de boekhouding van de onderneming, meer dan 7,5 bedroeg, en
de op basis van de EBITDA bepaalde rentedekkingsgraad van de onderneming lager lag dan 1,0;
„territoriale bestedingsverplichtingen”: de verplichtingen die de steuntoekennende overheid oplegt aan begunstigden om binnen een bepaald grondgebied een minimumbedrag te besteden en/of een minimumvolume productieactiviteiten uit te voeren;
„bijgesteld steunbedrag”: het maximaal toelaatbare steunbedrag voor een groot investeringsproject berekend volgens deze formule:
maximale steunbedrag = R × (A + 0,50 × B + 0 × C),
waarbij R de voor het betrokken gebied toepasselijke maximale steunintensiteit is die is vastgesteld op de op het tijdstip van de steunverlening van kracht zijnde regionale-steunkaart, ongerekend de verhoogde steunintensiteit voor kmo's; A de eerste tranche van 50 miljoen EUR van de in aanmerking komende kosten is, B het gedeelte van de in aanmerking komende kosten tussen 50 miljoen EUR en 100 miljoen EUR is, en C het gedeelte van de in aanmerking komende kosten boven 100 miljoen EUR;
„terugbetaalbaar voorschot”: een lening voor een project die in één of meer tranches wordt betaald en waarbij de voorwaarden voor terugbetaling afhangen van de uitkomst van het project;
„bruto-subsidie-equivalent” (BSE): het bedrag van de steun indien deze in de vorm van een subsidie aan de begunstigde was toegekend, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;
„aanvang van de werkzaamheden”: hetzij de aanvang van de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de investering, hetzij de eerste, juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt. De aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies worden niet als aanvang van de werkzaamheden beschouwd. Bij overnames is de aanvang van de werkzaamheden het tijdstip van de verwerving van de activa die rechtstreeks met de overgenomen vestiging verband houden;
„grote ondernemingen”: ondernemingen die niet aan de in bijlage I vastgestelde criteria voldoen;
„fiscale vervolgregeling”: een regeling in de vorm van belastingvoordelen die een gewijzigde versie is van een reeds bestaande regeling in de vorm van belastingvoordelen en die deze vervangt;
„steunintensiteit”: het brutosteunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;
„steungebieden”: gebieden die zijn opgenomen op een op grond van artikel 107, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag goedgekeurde regionale-steunkaart voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2021 wat betreft regionale steun die tot 31 december 2021 wordt verleend, en gebieden die zijn opgenomen op een op grond van artikel 107, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag goedgekeurde regionale-steunkaart voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2027 wat betreft regionale steun die na 31 december 2021 wordt verleend;
„tijdstip van toekenning van de steun”: het tijdstip waarop de wettelijke aanspraak om steun te ontvangen, krachtens de nationale wettelijke regeling aan de begunstigde wordt verleend;
„materiële activa”: activa bestaande uit gronden, gebouwen en installaties, machines en uitrusting;
„immateriële activa”: fysiek of financieel niet-tastbare activa, zoals octrooien, licenties, knowhow of andere intellectuele-eigendomsrechten;
„loonkosten”: het totale bedrag dat door de begunstigde van de steun ten aanzien van de desbetreffende werkgelegenheid daadwerkelijk moet worden betaald en dat het brutoloon vóór belastingen en de verplichte bijdragen (zoals sociale premies, kosten voor kinder- en ouderenzorg) over een bepaalde periode omvat;
„nettotoename van het aantal werknemers”: een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging ten opzichte van het gemiddelde over een bepaalde periode, d.w.z. dat het aantal arbeidsplaatsen dat in die periode verdwijnt, hierop in mindering moet worden gebracht en dat het aantal werknemers dat gedurende een jaar voltijds, deeltijds of als seizoenarbeider in dienst is, in fracties van hun jaararbeidseenheden (JAE's) wordt uitgedrukt;
„specifieke infrastructuur”: infrastructuur die is aangelegd voor vooraf identificeerbare ondernemingen en op hun behoeften is toegesneden;
„financieel intermediair”: een financiële instelling, ongeacht de vorm en eigendomsstructuur ervan, waaronder dakfondsen, private-equityfondsen, overheidsinvesteringsfondsen, banken, microfinancieringsinstellingen en onderlinge waarborgmaatschappijen;
„vervoerstraject”: het verplaatsen van goederen van het punt van vertrek tot het punt van bestemming, daaronder begrepen deeltrajecten of deelfasen binnen of buiten de betrokken lidstaat, gebruikmakend van één of meer vervoermiddelen;
„redelijk rendement” (Fair Rate of Return of FRR): het verwachte rendementspercentage dat gelijkwaardig is aan de risicogewogen disconteringsvoet waarin de risicograad van een project en de aard en omvang van het kapitaal dat particuliere investeerders willen investeren, tot uiting komt;
„totale financiering”: het totale bedrag dat in het kader van deel 3 of de artikelen 16 of 39 van deze verordening in een in aanmerking komende onderneming wordt geïnvesteerd, met uitsluiting van volledig particuliere investeringen op marktvoorwaarden die buiten het toepassingsgebied van de betrokken staatssteunmaatregel vallen;
„concurrerende biedprocedure”: een niet-discriminerende biedprocedure waaraan voldoende ondernemingen moeten kunnen deelnemen en waarbij de steun wordt toegekend op grond van ofwel de oorspronkelijke offerte van de gegadigde ofwel een toewijzingsprijs. Bovendien moet het met de biedprocedure verband houdende budget of volume een bindende beperking zijn die een situatie doet ontstaan waarin niet alle bieders steun kunnen krijgen;
„exploitatiewinst”: het verschil tussen de gedisconteerde inkomsten en de gedisconteerde exploitatiekosten over de economische levensduur van de investering, wanneer dit verschil positief is. De exploitatiekosten omvatten kosten zoals personeelskosten, kosten voor materialen, uitbestede diensten, communicatie, energie, onderhoud, huur, administratie, doch niet afschrijvingslasten en financieringskosten indien deze zijn gedekt door investeringssteun. Door inkomsten en exploitatiekosten te disconteren tegen een passende disconteringsvoet, kan een redelijke winst worden gemaakt;
Definities van toepassing op regionale steun
Definities van toepassing op steun ten behoeve van breedbandinfrastructuur (deel 10) zijn van toepassing op de desbetreffende bepalingen inzake regionale steun.
„regionale investeringssteun”: regionale steun die wordt toegekend ten behoeve van een initiële investering of een initiële investering in nieuwe economische activiteiten;
„regionale exploitatiesteun”: steun om de lopende uitgaven van een onderneming te verminderen. Daarbij gaat het om kostencategorieën zoals personeelskosten, kosten voor materialen, uitbestede diensten, communicatie, energie, onderhoud, huur, administratie, evenwel met uitsluiting van afschrijvingslasten en financieringskosten indien deze bij de toekenning van investeringssteun zijn opgenomen in de in aanmerking komende kosten;
„ijzer- en staalindustrie”: alle activiteiten met betrekking tot de productie van één of meer van de volgende producten:
ruwijzer en ferrolegeringen:
ruwe producten en halffabricaten van ijzer, van gewoon staal of van speciaal staal:
warmgewalste walserijproducten van ijzer, van gewoon staal of van speciaal staal:
koudgewalste eindproducten:
buizen:
„synthetischevezelindustrie”:
de extrusie/texturizering van alle algemene soorten vezels en garens op basis van polyester, polyamide, acryl of polypropeen, ongeacht het eindgebruik ervan, of
polymerisatie (daaronder begrepen polycondensatie), wanneer deze wordt geïntegreerd met extrusie wat de gebruikte machines betreft, of
elk nevenprocedé dat verband houdt met de gelijktijdige installatie van extrusie-/texturizeringscapaciteit door de potentiële begunstigde onderneming of door een andere onderneming van het concern waartoe deze behoort, en die in de betrokken specifieke bedrijfsactiviteit normaal gesproken van dit soort capaciteit, wat de gebruikte machines betreft, deel uitmaakt;
„vervoersector”: passagiersvervoer met het vliegtuig, via zeevervoer, over de weg, per spoor of over de binnenwateren, of beroepsgoederenvervoer. Meer bepaald worden onder „vervoersector” de volgende activiteiten in de zin van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 verstaan:
NACE 49: Vervoer te land en vervoer via pijpleidingen, met uitzondering van NACE 49.32 Exploitatie van taxi's, 49.42 Verhuisbedrijven en 49.5 Vervoer via pijpleidingen;
NACE 50: Vervoer over water;
NACE 51: Luchtvaart, met uitzondering van NACE 51.22 Ruimtevaart;
„op een beperkt aantal specifieke economische sectoren gerichte regeling”: een regeling die activiteiten bestrijkt in minder dan vijf klassen (viercijferige code) van NACE Rev. 2;
„toeristische activiteiten”: de volgende activiteiten in de zin van NACE Rev. 2:
NACE 55: Verschaffen van accommodatie
NACE 56: Eet- en drinkgelegenheden;
NACE 79: Reisbureaus, reisorganisatoren, reserveringsbureaus en aanverwante activiteiten;
NACE 90: Creatieve activiteiten, kunst en amusement;
NACE 91: Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten;
NACE 93: Sport, ontspanning en recreatie;
„dunbevolkte gebieden”: NUTS 2-regio's met minder dan 8 inwoners/km2 of NUTS 3-regio's met minder dan 12,5 inwoners/km2 of gebieden die door de Commissie als dusdanig zijn erkend in een individueel besluit betreffende een regionalesteunkaart die van kracht is op het tijdstip van de steunverlening;
„zeer dunbevolkte gebieden”: NUTS 2-regio's met minder dan 8 inwoners/km2 of gebieden die door de Commissie als dusdanig zijn erkend in een individueel besluit betreffende een regionalesteunkaart die van kracht is op het tijdstip van de steunverlening;
„initiële investering”:
een investering in materiële en immateriële activa die verband houdt met de oprichting van een nieuwe vestiging, met uitbreiding van een bestaande vestiging, diversificatie van de productie van een vestiging naar producten die voordien niet in de vestiging werden vervaardigd, of een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een bestaande vestiging, of
de overname van activa die behoren tot een vestiging die is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen en die wordt verworven door een investeerder zonder banden met de verkoper, met uitsluiting van de enkele verwerving van de aandelen van een onderneming;
„dezelfde of vergelijkbare activiteit”: activiteiten die behoren tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden ( 7 );
„initiële investering ten behoeve van nieuwe economische activiteiten”:
een investering in materiële en immateriële activa die verband houdt met de oprichting van een nieuwe vestiging, of de diversificatie van de activiteit van een vestiging, op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar met de activiteit die voordien in die vestiging werd uitgeoefend;
de overname van activa die behoren tot een vestiging die is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen en die wordt verworven door een investeerder zonder banden met de verkoper, op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar met de activiteit die in die vestiging werd uitgeoefend vóór de overname ervan;
„groot investeringsproject”: een initiële investering waarbij de in aanmerking komende uitgaven meer dan 50 miljoen EUR bedragen, berekend in prijzen en wisselkoersen die gelden op het tijdstip van toekenning van de steun;
„punt van bestemming”: de plaats waar de goederen worden uitgeladen;
„punt van vertrek”: de plaats waar de goederen worden geladen voor vervoer;
„voor exploitatiesteun in aanmerking komende gebieden”: een ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 van het Verdrag, een dunbevolkt gebied of een zeer dunbevolkt gebied;
„vervoermiddelen”: spoorvervoer, vrachtvervoer over de weg, vervoer over de binnenwateren, zeevervoer, luchtvervoer, multimodaal vervoer;
„stadsontwikkelingsfonds”: een gespecialiseerd investeringsvehikel dat wordt opgezet om te investeren in stadsontwikkelingsprojecten in het kader van een steunmaatregel voor stadsontwikkeling. Stadsontwikkelingsfondsen worden beheerd door een manager van een stadsontwikkelingsfonds;
„manager van een stadsontwikkelingsfonds”: een professioneel managementbedrijf met rechtspersoonlijkheid dat in aanmerking komende stadsontwikkelingsprojecten selecteert en daarin investeert;
„stadsontwikkelingsproject”: een investeringsproject dat het potentieel heeft om de tenuitvoerlegging te ondersteunen van initiatieven die in het kader van een geïntegreerde benadering voor duurzame stadsontwikkeling worden overwogen, en om bij te dragen aan het behalen van de daarin vastgestelde doelstellingen, daaronder begrepen projecten met een interne opbrengstvoet die mogelijk niet voldoende is om op louter zakelijke basis financiering aan te trekken. Een stadsontwikkelingsplan kan worden georganiseerd als een afzonderlijk financieel geheel (separate block of finance) binnen de juridische structuren van de begunstigde particuliere investeerder of als een afzonderlijke rechtspersoon, bijvoorbeeld een special purpose vehicle (SPV);
„geïntegreerde strategie voor duurzame stadsontwikkeling”: een door een betrokken lokale overheid of overheidsagentschap officieel voorgestelde en bekrachtigde strategie die is uitgetekend voor een specifiek stedelijk geografisch gebied en een specifieke periode en waarin geïntegreerde maatregelen worden beschreven om de economische, ecologische, klimatologische, demografische en sociale uitdagingen aan te pakken waarmee stedelijke gebieden worden geconfronteerd;
„bijdrage in natura”: de inbreng van gronden of vastgoed wanneer die gronden of dat vastgoed deel uitmaken van het stadsontwikkelingsproject;
„verplaatsing”: overbrenging van dezelfde of een vergelijkbare activiteit (of een deel daarvan) van een vestiging in een overeenkomstsluitende partij bij de EER-overeenkomst (initiële vestiging) naar de vestiging in een andere overeenkomstsluitende partij bij de EER-overeenkomst waar de gesteunde investering plaatsvindt (gesteunde vestiging). Van een overbrenging is sprake indien het product of de dienst in de initiële en in de gesteunde vestiging ten minste ten dele voor dezelfde doeleinden dient en aan de vragen of behoeften van hetzelfde type afnemers voldoet en voor dezelfde of een vergelijkbare activiteit in een van de initiële vestigingen van de begunstigde in de EER banen verloren gaan;
Definities voor kmo-steun
„rechtstreeks door een investeringsproject geschapen werkgelegenheid”: werkgelegenheid die verband houdt met de activiteit waarop de investering betrekking heeft, daaronder begrepen werkgelegenheid die dankzij een verhoging van de bezettingsgraad van de door de investering gecreëerde capaciteit is geschapen;
▼M4 —————
Definities voor steun om kmo's toegang tot financiering te geven
„investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen”: een categorie financiering tussen eigen vermogen en vreemd vermogen in, met een hoger risico dan senior schulden en een lager risico dan gewoon aandelenkapitaal, en waarvan het rendement voor de houder ervan overwegend is gebaseerd op de winst of het verlies van de onderliggende doelonderneming en die bij wanbetaling niet gedekt is. Investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen kunnen zijn gestructureerd als schulden, die niet gegarandeerd en achtergesteld zijn, met inbegrip van mezzanineschulden, en in sommige gevallen converteerbaar zijn in eigen vermogen, dan wel als preferente aandelen;
„garantie” (in het kader van de delen 1, 3 en 7 van deze verordening): een schriftelijke aansprakelijkheidsverklaring voor het geheel of een deel van nieuw geproduceerde risicofinancieringskrediettransacties zoals schuld- of leasinginstrumenten, alsmede quasi-eigenvermogensinstrumenten;
„garantiepercentage”: het percentage van de dekking door een publieke investeerder van de verliezen op elke individuele transactie die in het kader van de desbetreffende staatssteunmaatregel in aanmerking komt;
„uittreding” (exit): liquidatie van een deelneming door een financiële intermediair of een investeerder, met inbegrip van trade sale, afschrijving, terugbetaling van aandelen/leningen, verkoop aan een andere financiële intermediair of andere investeerder, verkoop aan een financiële instelling en verkoop via een openbare aanbieding, met inbegrip van een eerste openbare aanbieding (IPO);
„financiële dotatie”: een terug te betalen publieke investering in een financiële intermediair met het oog op investeringen in het kader van een risicofinancieringsmaatregel en waarbij alle opbrengsten naar de publieke investeerder moeten terugvloeien;
„risicofinancieringsinvestering”: investeringen in de vorm van eigen vermogen, quasi-eigen-vermogen, leningen, garanties, of een mix daarvan, in in aanmerking komende ondernemingen met het oog op nieuwe investeringen;
„onafhankelijke particuliere investeerder”: een particuliere investeerder die geen aandeelhouder is van de in aanmerking komende onderneming waarin hij investeert, met inbegrip van business angels en financiële instellingen, ongeacht hun eigendomsstructuur, voor zover zij het volledige risico van hun investering dragen. Bij de oprichting van een nieuwe onderneming worden particuliere investeerders, met inbegrip van de oprichters, beschouwd als onafhankelijk van die onderneming;
„natuurlijke persoon” (voor de toepassing van de artikelen 21 en 23): een persoon niet zijnde een rechtspersoon die geen onderneming is voor de toepassing van artikel 107, lid 1, van het Verdrag;
„investering in de vorm van eigen vermogen”: het verschaffen aan een onderneming van kapitaal, dat direct of indirect wordt geïnvesteerd in ruil voor eigenaarschap van een overeenkomstig deel van die onderneming;
„eerste commerciële verkoop”: de eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt, met uitsluiting van beperkte verkopen om de markt te testen;
„niet-beursgenoteerde kmo”: een kmo die niet is toegelaten tot de officiële notering van een effectenbeurs, met uitzondering van alternatieve handelsplatforms;
„vervolginvestering”: verdere risicofinancieringsinvestering in een onderneming na één of meerdere voorafgaande risicofinancieringsinvesteringsrondes;
„vervangingskapitaal”: de aankoop van bestaande aandelen in een onderneming van een vroegere investeerder of aandeelhouder;
„met het beheer belaste entiteit”: de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds, een internationale financiële instelling waarin een lidstaat aandeelhouder is, of een in een lidstaat gevestigde financiële instelling die een openbaar belang nastreeft onder toezicht van een overheid, een publiekrechtelijk lichaam of een privaatrechtelijk lichaam met een publieke taak. Deze met het beheer belaste entiteit kan worden geselecteerd of rechtstreeks worden aangesteld overeenkomstig de voorwaarden van Richtlijn 2004/18/EG van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten ( 8 ), of latere wetgeving die deze richtlijn geheel of ten dele vervangt;
„innovatieve onderneming”: een onderneming:
die aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie kan aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, diensten of procedés zal ontwikkelen die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden, of
waarvan de kosten voor onderzoek en ontwikkeling ten minste 10 % bedragen van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een startende onderneming zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;
„alternatief handelsplatform”: een multilaterale handelsfaciliteit (Multilateral Trading Facility — MTF) in de zin van artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2004/39/EG, waarbij de meeste financiële instrumenten die tot de handel zijn toegelaten, zijn uitgegeven door kmo's;
„lening”: een overeenkomst die de kredietgever verplicht een overeengekomen geldbedrag voor een overeengekomen termijn ter beschikking te stellen aan de kredietnemer en waarbij de kredietnemer verplicht is dat bedrag binnen de overeengekomen termijn terug te betalen. Dit instrument kan de vorm aannemen van leningen of andere financieringsinstrumenten daaronder begrepen leasing, die de leninggever een overheersend bestanddeel van minimumopbrengst bieden. De herfinanciering van bestaande leningen geldt niet als een in aanmerking komende lening;
Definities voor steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie
►C1 „organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding”: een entiteit (zoals universiteiten of onderzoeksinstellingen, agentschappen voor technologieoverdracht, innovatie-intermediairs, entiteiten voor fysieke of virtuele onderzoeksgerichte samenwerking), ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het onafhankelijk verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, of met het breed verspreiden van de resultaten van die activiteiten door middel van onderwijs, publicaties of kennisoverdracht. ◄ Wanneer dit soort entiteit ook economische activiteiten uitoefent, moet met betrekking tot de financiering, de kosten en de inkomsten van die economische activiteiten een gescheiden boekhouding worden gevoerd. Ondernemingen die een beslissende invloed over dit soort entiteit kunnen uitoefenen in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouder of lid van de organisatie, mogen geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van deze entiteit of tot de door haar verkregen onderzoeksresultaten genieten;
„fundamenteel onderzoek”: experimentele of theoretische werkzaamheden die voornamelijk worden verricht om nieuwe kennis te verwerven over de fundamentele aspecten van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder dat hiermee een directe commerciële toepassing of een direct commercieel gebruik wordt beoogd;
„industrieel onderzoek”: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;
„experimentele ontwikkeling”: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten.
Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden.
Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;
„haalbaarheidsstudie”: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;
„personeelskosten”: de kosten van onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het betrokken project of de betrokken activiteit bezighouden;
„op arm's length”: de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen wijken niet af van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;
„daadwerkelijke samenwerking”: samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen. Eén of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico's. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet als vormen van samenwerking beschouwd;
„onderzoeksinfrastructuur”: faciliteiten, middelen en verwante diensten die door de wetenschappelijke gemeenschap worden gebruikt om op hun respectieve vakgebied onderzoek te verrichten. Hierbij gaat het om: wetenschappelijke uitrusting of sets wetenschappelijke instrumenten; kennisgebaseerde hulpbronnen zoals verzamelingen, archieven of gestructureerde wetenschappelijke informatie; ict-gebaseerde enabling infrastructuur zoals gridnetwerken, computers, software en communicatie, of iedere andere entiteit met een uniek karakter die onontbeerlijk is om onderzoek te kunnen verrichten. Dit soort infrastructuur kan zich op één enkele locatie bevinden (single-sited) dan wel verspreid zijn (distributed) (een georganiseerd netwerk van hulpbronnen) in de zin van artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) ( 9 );
„innovatieclusters”: structuren of georganiseerde groeperingen van onafhankelijke partijen (zoals innovatieve starters, kleine, middelgrote en grote ondernemingen, maar ook organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, niet-commerciële organisaties en andere verwante economische spelers) die tot doel hebben innovatieve activiteiten te stimuleren door het delen van faciliteiten en de uitwisseling van kennis en deskundigheid te bevorderen, en door daadwerkelijk bij te dragen aan technologieoverdracht, netwerking, informatieverspreiding en samenwerking tussen de ondernemingen en andere organisaties binnen het cluster;
„hooggekwalificeerd personeel”: personeel met een tertiaire opleiding en ten minste vijf jaar relevante beroepservaring, waarin ook doctoraatsopleidingen kunnen meetellen;
„innovatieadviesdiensten”: consulting, bijstand en opleiding op het gebied van kennisoverdracht, verwerving, bescherming en exploitatie van immateriële activa, het gebruik van standaarden en regels waarin deze zijn vastgelegd;
„innovatieondersteuningsdiensten”: het verschaffen van kantoorruimte, databanken, bibliotheken, marktonderzoek, laboratoria, diensten in verband met kwaliteitslabels, testen en certificatie met het oog op de ontwikkeling van doeltreffendere producten, procedés of diensten;
„organisatie-innovatie”: de toepassing van een nieuwe organisatiemethode in de bedrijfsvoering, in de organisatie op de werkvloer of in de externe betrekkingen van een onderneming, maar met uitsluiting van veranderingen die zijn gebaseerd op organisatiemethoden die reeds in gebruik zijn in de onderneming, veranderingen in de managementstrategie, fusies en acquisities, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg zijn van prijswijzigingen voor productiefactoren, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke, seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten;
„procesinnovatie”: de toepassing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode (daaronder begrepen aanzienlijke veranderingen in technieken, uitrusting of software), maar met uitsluiting van geringe veranderingen of verbeteringen, verhogingen van de productie- of dienstverleningscapaciteit door de toevoeging van productie- of logistieke systemen die sterk gelijken op die welke reeds in gebruik zijn, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg van prijswijzigingen voor productiefactoren zijn, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten;
„detachering”: de tijdelijke indienstneming van personeel door een begunstigde, waarna het personeel het recht heeft naar zijn vorige werkgever terug te keren;
Definities voor steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap
„uiterst kwetsbare werknemer”: een persoon die:
gedurende ten minste 24 maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gehad, of
gedurende ten minste twaalf maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gehad en behoort tot één van de categorieën b) tot en met g) vermeld onder de definitie van „kwetsbare werknemer”;
„sociale werkvoorziening”: werkgelegenheid in een onderneming waarvan het personeelsbestand voor ten minste 30 % uit werknemers met een handicap bestaat;
Definities van toepassing op steun voor milieubescherming
„milieubescherming”: elke maatregel die is gericht op preventie of herstel van aantastingen van de natuurlijke omgeving of de natuurlijke hulpbronnen door de eigen activiteiten van een begunstigde, op beperking van het risico op dergelijke aantastingen, dan wel op aanmoediging van een rationeler gebruik van die hulpbronnen, daaronder begrepen energiebesparende maatregelen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen;
„Unienorm”:
een verplichte Unienorm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, of
de verplichting op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 10 ) om de beste beschikbare technieken (BAT's) te gebruiken en ervoor te zorgen dat de emissieniveaus van verontreinigende stoffen niet hoger zijn dan bij de toepassing van de BAT's. Voor de gevallen waarin de met de BAT's geassocieerde emissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden voor de toepassing van deze verordening. Wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waar de BAT het eerst wordt bereikt, van toepassing zijn;
bis. „oplaadinfrastructuur”: vaste of mobiele infrastructuur om wegvoertuigen van elektriciteit te voorzien;
„tankinfrastructuur”: vaste of mobiele infrastructuur om wegvoertuigen van waterstof te voorzien;
„hernieuwbare waterstof”: waterstof geproduceerd door middel van elektrolyse van water (in een elektrolyser die op elektriciteit uit hernieuwbare bronnen werkt), of door de reforming van biogas of de biochemische omzetting van biomassa, mits aan de duurzaamheidscriteria bedoeld in artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad ( 11 ) wordt voldaan;
„energie-efficiëntie”: een hoeveelheid bespaarde energie die wordt vastgesteld door het verbruik vóór en ná de invoering van een maatregel ter verbetering van de energie-efficiëntie te meten en/of te ramen, gecorrigeerd voor externe factoren die het energieverbruik beïnvloeden;
bis. „woongebouw”: gebouw dat uitsluitend uit eengezins- of meergezinswoningen bestaat;
„sociale diensten”: duidelijk omschreven diensten die voorzien in sociale behoeften, met name wat betreft gezondheidszorg en langdurige zorg, kinderopvang, toegang tot de arbeidsmarkt en herintreding, sociale huisvesting (huisvesting voor achterstandsgroepen of sociaal zwakkere groepen die, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden) en de zorg voor en de sociale inclusie van kwetsbare groepen (zoals toegelicht in overweging 11 van Besluit 2012/21/EU van de Commissie ( 12 ));
„digitalisering”: de introductie van technologieën gebaseerd op elektronische apparaten en/of systemen die het mogelijk maken de functionaliteit van producten te vergroten, onlinediensten te ontwikkelen, processen te moderniseren, of te migreren naar bedrijfsmodellen die gebaseerd zijn op de uitschakeling van de tussenhandel bij de productie van goederen en het verrichten van diensten, hetgeen uiteindelijk een transformerend effect zal opleveren;
„gereedheid voor slimme toepassingen”: het vermogen van gebouwen (of gebouwunits) om hun werking aan te passen aan de behoeften van de gebruiker, met inbegrip van het optimaliseren van de energie-efficiëntie en de algemene prestaties, en hun werking aan te passen aan signalen van het net;
„kleine midcaponderneming”: een andere onderneming dan een kmo, met niet meer dan 499 werknemers, berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van bijlage I, waarvan de jaaromzet 100 miljoen EUR niet overschrijdt of het jaarlijkse balanstotaal 86 miljoen EUR niet overschrijdt; entiteiten worden als één onderneming beschouwd wanneer aan een van de in artikel 3, lid 3, van bijlage I genoemde voorwaarden is voldaan;
„energie-efficiëntieproject”: een investeringsproject dat de energie-efficiëntie van een gebouw verhoogt;
„energie-efficiëntiefonds”: een gespecialiseerd investeringsvehikel dat is opgezet om te investeren in energie-efficiëntieprojecten ter verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen zowel in als buiten de woningsector. Energie-efficiëntiefondsen worden beheerd door een manager van een energie-efficiëntiefonds;
„manager van een energie-efficiëntiefonds”: een professioneel managementbedrijf met rechtspersoonlijkheid dat in aanmerking komende energie-efficiëntieprojecten selecteert en daarin investeert;
„hoogrenderende warmtekrachtkoppeling”: warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de definitie van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG ( 13 );
„warmtekrachtkoppeling” (wkk): gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische en/of mechanische energie;
„energie uit hernieuwbare energiebronnen”: energie geproduceerd met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de energie die met hernieuwbare energiebronnen wordt opgewekt in hybride installaties die ook met conventionele energiebronnen werken. Hieronder valt ook voor accumulatiesystemen gebruikte hernieuwbare elektriciteit, maar niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is;
„hernieuwbare energiebronnen”: de volgende hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen: windenergie, zonne-energie, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;
„biobrandstof”: vloeibare of gasvormige transportbrandstof die uit biomassa is gewonnen;
„duurzame biobrandstoffen”: biobrandstoffen die voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG;
„biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen”: biobrandstoffen geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen in de zin van het voorstel van de Commissie voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen ( 14 );
„nieuwe en innovatieve technologie”: een ten opzichte van de huidige stand van de techniek nieuwe en nog niet bewezen technologie, die een risico op technologische of industriële mislukking inhoudt en geen optimalisatie of opschaling is van een bestaande technologie;
„balanceringstaken”: de verantwoordelijkheid voor alle onderlinge afwijkingen (onbalans) tussen productie, verbruik en commerciële transacties van een marktpartij (of de door deze gekozen vertegenwoordiger), de zogeheten balanceringsverantwoordelijke, binnen een bepaalde periode, de zogeheten periode voor onbalansverrekening;
„standaardbalanceringstaken”: niet-discriminerende technologieneutrale balanceringstaken waarvan producenten niet kunnen worden vrijgesteld;
„biomassa”: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede biogas en de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;
„totale levelized costs van energieproductie” (totale LCOE's): een berekening van de kosten van het opwekken van elektriciteit bij het aansluitpunt op het oplaadnetwerk of elektriciteitsnet. Deze omvatten het initiële kapitaal, de disconteringsvoet en de kosten van de productie in continubedrijf, de brandstof en het onderhoud;
„milieubelasting”: een belasting met een bijzondere heffingsgrondslag die een duidelijk negatief milieueffect heeft, of die bepaalde activiteiten, goederen of diensten wil belasten zodat de milieukosten in de prijs ervan kunnen worden opgenomen en/of de producenten en verbruikers worden toegeleid naar activiteiten die milieuvriendelijker zijn;
„Unieminimumbelastingniveau”: het in de Uniewetgeving vastgestelde minimumbelastingniveau. Voor energieproducten en elektriciteit wordt hieronder verstaan het in bijlage I bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit ( 15 ) vastgestelde minimumbelastingniveau;
„verontreinigd terrein”: een terrein waarvan met zekerheid is vastgesteld dat er ten gevolge van menselijk toedoen gevaarlijke stoffen zijn aangetroffen in zodanige concentraties dat zij een ernstig risico voor de volksgezondheid of het milieu vormen, rekening houdende met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik van de grond;
„het beginsel de vervuiler betaalt”: het beginsel dat de kosten van het bestrijden van de vervuiling moeten worden gedragen door de vervuiler die de vervuiling heeft veroorzaakt;
„vervuiling”: de schade die een vervuiler veroorzaakt door het milieu direct of indirect schade toe te brengen of door de voorwaarden te scheppen die deze schade aan de natuurlijke omgeving of de natuurlijke hulpbronnen veroorzaken;
„energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling”: een systeem voor stadsverwarming en -koeling dat voldoet aan de in de punten 41 en 42 van artikel 2 van Richtlijn 2012/27/EU gegeven definitie van een efficiënt systeem voor stadsverwarming en -koeling. Onder deze definitie vallen de verwarmings-/koelingsinstallaties en het netwerk (met inbegrip van de daarmee verband houdende faciliteiten) die nodig zijn om de warmte/koeling van bij de productie-eenheden tot bij de locatie van de klanten te brengen;
„vervuiler”: degene die direct of indirect schade toebrengt aan het milieu of de voorwaarden schept die deze schade veroorzaken;
„hergebruik”: elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld;
„voorbereiding voor hergebruik”: elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze kunnen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is;
„recycling”: elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden verwerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opwerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;
„huidige stand van de techniek”: een proces waarin het hergebruik van een afvalproduct om een eindproduct te maken, een economisch winstgevende normale praktijk is. Indien nodig, moet het concept „huidige stand van de techniek” worden geïnterpreteerd vanuit een Uniaal technologisch en interne-markt-perspectief.
„energie-infrastructuur”: alle fysieke uitrusting of faciliteit die gelegen is binnen de Unie of die de Unie verbindt met één of meer derde landen en die onder de volgende categorieën valt:
wat elektriciteit betreft:
infrastructuur voor transmissie in de zin van artikel 2, lid 3, van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit ( 16 );
infrastructuur voor distributie in de zin van artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2009/72/EG;
„elektriciteitsopslag”: faciliteiten gebruikt voor de permanente of tijdelijke opslag van elektriciteit in boven- of ondergrondse infrastructuur of geologische locaties, mits deze direct zijn aangesloten op hoogspanningstransmissielijnen ontworpen voor een spanning van 110 kV of meer;
alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn om de in punten i) tot en met iii) omschreven systemen op een veilige, betrouwbare en efficiënte wijze te laten functioneren, met inbegrip van beschermings-, monitorings- en toezichtssystemen op alle spanningsniveaus en onderstations, en
„slimme netten”: alle uitrusting, lijnen, kabels of installaties, zowel op transmissie- als op middenspanningsdistributieniveau, die moet dienen voor digitale tweewegs communicatie, (bijna) realtime, interactieve en intelligente monitoring en sturing van elektriciteitsproductie, -transmissie, -distributie en -verbruik binnen een elektriciteitsnetwerk, met het oog op de ontwikkeling van een netwerk dat op efficiënte wijze het gedrag en de acties van alle op het netwerk aangesloten gebruikers (producenten, verbruikers en producenten-verbruikers) integreert, om zo een economisch doelmatig en duurzaam elektriciteitsnet tot stand te brengen met slechts beperkte verliezen, dat van hoge kwaliteit is, met grote voorzieningszekerheid en goed beveiligd;
wat gas betreft:
transmissie- en distributiepijpleidingen voor het transport van aardgas en biogas die deel uitmaken van een netwerk, met uitsluiting van hogedrukpijpleidingen die worden gebruikt voor de upstreamdistributie van aardgas;
de met de in punt i) bedoelde hogedrukgaspijpleidingen verbonden ondergrondse opslagfaciliteiten;
faciliteiten voor de ontvangst, opslag en hervergassing of decompressie van vloeibaar aardgas (LNG) of gecomprimeerd aardgas (CNG), en
alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie van het net of om een bidirectionele capaciteit mogelijk te maken, met inbegrip van compressorstations;
wat olie betreft:
pijpleidingen voor het transport van ruwe aardolie;
pompstations en opslagfaciliteiten die nodig zijn voor het functioneren van pijpleidingen voor ruwe aardolie, en
alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn om het net in kwestie op een behoorlijke, betrouwbare en efficiënte wijze te laten functioneren, met inbegrip van beschermings-, monitorings- en toezichtssystemen en reverse-flow-apparatuur;
wat CO2 betreft: netwerk van pijpleidingen, met inbegrip van de benodigde boosterpompstations, voor het transport van CO2 naar opslaglocaties, om het CO2 daar te injecteren in geschikte ondergrondse geologische formaties met het oog op permanente opslag;
„wetgeving inzake de interne energiemarkt”: omvat Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit, Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas ( 17 ), Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators ( 18 ), Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit ( 19 ), en Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten ( 20 ), of latere wetgeving die deze wetgeving geheel of ten dele vervangt;
Definities van toepassing op sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden
„normale verblijfplaats”: de plaats waar iemand gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen verblijft. In het geval van iemand die haar/zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats dan haar/zijn persoonlijke bindingen heeft en daardoor afwisselend op verschillende plaatsen in twee of meer lidstaten verblijft, wordt de normale verblijfplaats geacht zich op dezelfde plaats als haar/zijn persoonlijke bindingen te bevinden. Wanneer iemand in een lidstaat verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur, wordt de verblijfplaats geacht zich op dezelfde plaats te bevinden als haar/zijn persoonlijke bindingen, ongeacht of zij/hij daar tijdens die activiteit terugkeert. Het feit dat in een andere lidstaat college wordt gelopen of een school wordt bezocht, houdt niet in dat de gewone verblijfplaats wordt verplaatst. Het begrip „normale verblijfplaats” kan echter ook de betekenis hebben die in het nationale recht van lidstaten daaraan wordt gegeven;
Definities voor steun ten behoeve van breedbandinfrastructuur
▼M4 —————
„civieltechnische werkzaamheden voor breedband”: civieltechnische werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitrol van een breedbandnetwerk, zoals het openleggen van een straat om de aanleg van (breedband)buizen mogelijk te maken;
„buizen”: ondergrondse pijpen of doorvoeren die worden gebruikt om (vezel-, koper- of coax-)kabels van een breedbandnetwerk in onder te brengen;
„fysieke ontbundeling”: het verlenen van toegang tot de aansluitlijn van de eindgebruiker, hetgeen concurrenten de mogelijkheid biedt om data rechtstreeks en over hun eigen transmissiesystemen door te geven;
„passief netwerk”: een netwerk zonder actieve elementen, zoals: civieltechnische infrastructuur, buizen, leidingen, inspectiekamers, mangaten, dark fibre, kasten, stroomvoorziening, antenne-installaties, passieve antennes, masten, palen en torens;
▼M4 —————
„wholesaletoegang”: toegang waarmee een exploitant de faciliteiten van een andere exploitant kan gebruiken. De ruimst mogelijke toegang die via het betrokken netwerk moet worden verleend, omvat, op basis van de huidige technologische ontwikkelingen, ten minste de volgende toegangsproducten: voor FTTH/FTTB-netwerken: toegang tot buizen, toegang tot dark fibre, ontbundelde toegang tot de local loop en bitstroomtoegang; voor kabelnetwerken: toegang tot buizen en bitstroomtoegang; voor FFTC-netwerken: toegang tot buizen, subloopontbundeling (SLU) en bitstroomtoegang; voor passieve netwerkinfrastructuur: toegang tot buizen, toegang tot dark fibre en/of ontbundelde toegang tot de local loop; voor ADSL-gebaseerde breedbandnetwerken: ontbundelde toegang tot de local loop, bitstroomtoegang; voor mobiele of draadloze netwerken: bitstroom, medegebruik van fysieke masten en toegang tot de backhaulnetwerken, en voor satellietplatforms: bitstroomtoegang;
bis. „aansluitbare panden”: panden die binnen een korte termijn tegen de normale activeringsvergoeding voor de eindgebruiker kunnen worden aangesloten, ongeacht of deze panden op het netwerk zijn aangesloten. Een exploitant geeft een pand alleen als aansluitbaar op indien hij zich ertoe verbindt om het pand, na een verzoek van een eindgebruiker, aan te sluiten tegen normale activeringsvergoedingen, d.w.z. zonder extra of uitzonderlijke kosten, die in elk geval niet hoger zijn dan de gemiddelde kosten in de betrokken lidstaat. De aanbieder van elektronische-communicatienetwerken en -diensten is in staat de dienst in het specifieke pand binnen vier weken na de datum van het verzoek aan te sluiten en te activeren;
„sociaal-economische actoren”: entiteiten die door hun opdracht, aard of locatie direct of indirect belangrijke sociaal-economische voordelen kunnen genereren voor burgers, bedrijven en lokale gemeenschappen in hun regio of hun invloedssfeer, met inbegrip van overheidsinstanties, publieke of private ondernemingen die belast zijn met het beheer van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, lid 2, van het Verdrag, alsmede sterk gedigitaliseerde ondernemingen;
„5G-corridor”: vervoerstrajecten, wegen, spoorwegen of binnenwateren, die volledig worden gedekt door infrastructuur voor digitale connectiviteit en met name 5G-systemen, waardoor de ononderbroken levering van digitale synergiediensten in de zin van Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad ( 21 ), zoals geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit, soortgelijke slimme mobiliteitsdiensten voor het spoor of digitale connectiviteit op binnenwateren mogelijk is;
Definities voor steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed
„moeilijke audiovisuele werken”: de werken die de lidstaten op basis van vooraf vastgestelde criteria als dusdanig hebben geïdentificeerd bij het opzetten van regelingen of de toekenning van steun, waarbij het kan gaan om films waarvan de originele versie alleen bestaat in een taal van een lidstaat met een beperkt grondgebied, laag bevolkingsaantal of klein taalgebied, of om kortfilms, debuutfilms of tweede films van jonge regisseurs, documentaires, lowbudgetfilms of commercieel anderszins moeilijke werken;
„lijst van het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO” (OESO/DAC-lijst): alle landen en territoria die in aanmerking komen voor het ontvangen van officiële ontwikkelingshulp en die zijn opgenomen in de door Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opgestelde lijst;
„redelijke winst”: wordt bepaald ten opzichte van de voor de betrokken sector gebruikelijke winst. Hoe dan ook zal een rendement op kapitaal dat niet hoger ligt dan de relevante swaprente, met een opslag van 100 basispunten, als redelijk worden beschouwd;
Definities voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur
„profsport”: sportbeoefening in loondienst uitgeoefend of als bezoldigde dienst verricht, ongeacht of er een formele arbeidsovereenkomst tussen de profsporter en de betrokken sportorganisatie is opgesteld, waarbij de vergoeding hoger ligt dan de deelnemingskosten en een aanzienlijk deel van het inkomen van de sportbeoefenaar vormt. Reis- en verblijfsonkosten om aan een sportevenement deel te nemen, worden voor de toepassing van deze verordening niet als vergoeding beschouwd.
Definities voor steun voor regionale luchthavens
„luchthaveninfrastructuur”: infrastructuur en uitrusting voor het verrichten van luchthavendiensten door de luchthaven voor luchtvaartmaatschappijen en de diverse dienstverrichters, met inbegrip van start- en landingsbanen, terminals, platforms, taxibanen, gecentraliseerde grondafhandelingsinfrastructuur en alle andere voorzieningen die de luchthavendiensten rechtstreeks ondersteunen, evenwel met uitsluiting van infrastructuur en uitrusting die in hoofdzaak noodzakelijk is voor het uitoefenen van niet-luchtvaartgebonden activiteiten;
„luchtvaartmaatschappij”: een luchtvaartmaatschappij met een geldige exploitatievergunning afgegeven door een lidstaat of een lid van de Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte (ECAA), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad ( 22 );
„luchthaven”: een entiteit of groep entiteiten die de economische activiteit verricht van het verlenen van luchthavendiensten aan luchtvaartmaatschappijen;
„luchthavendiensten”: diensten die een luchthaven of een van haar dochterondernemingen voor luchtvaartmaatschappijen verricht, om de afhandeling te verzorgen van vliegtuigen (van landing tot start) en van passagiers en vracht, zodat luchtvaartmaatschappijen luchtvervoersdiensten kunnen aanbieden, met inbegrip van het verrichten van grondafhandelingsdiensten en het beschikbaar stellen van gecentraliseerde grondafhandelingsinfrastructuur;
„gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom”: een aantal dat wordt bepaald op basis van de stromen inkomende en uitgaande passagiers gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun wordt toegekend;
„gecentraliseerde grondafhandelingsinfrastructuur”: infrastructuur die normaal gesproken wordt geëxploiteerd door de luchthavenbeheerder en die tegen een vergoeding ter beschikking wordt gesteld van de diverse verrichters van grondafhandelingsdiensten die op de luchthaven werkzaam zijn, met uitzondering van uitrusting die eigendom is van of wordt geëxploiteerd door de verrichters van grondafhandelingsdiensten;
„hogesnelheidstrein”: een trein die snelheden van meer dan 200 km/h kan halen;
„grondafhandelingsdiensten”: diensten die op luchthavens voor luchthavengebruikers worden verricht, zoals beschreven in de bijlage bij Richtlijn 96/67/EG van de Raad ( 23 );
„niet-luchtvaartgebonden activiteiten”: commerciële diensten verricht voor luchtvaartmaatschappijen of andere gebruikers van de luchthaven, met inbegrip van ondersteunende diensten voor passagiers, expediteurs of andere dienstverrichters, het verhuren van kantoren en winkels, parkeerruimten of parkeergarages en hotels;
„regionale luchthaven”: een luchthaven met een gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom van maximaal drie miljoen passagiers;
Definities voor steun voor havens
„haven”: een uit land en water bestaand gebied met infrastructuur en uitrusting die dient voor de ontvangst van vaartuigen, het laden en lossen daarvan, de opslag van goederen, het in ontvangst nemen en leveren van die goederen, en het in- en ontschepen van passagiers, bemanning en andere personen, en alle andere voor vervoersbedrijven in de haven noodzakelijke infrastructuur;
„zeehaven”: een haven die voornamelijk dient voor de ontvangst van zeeschepen;
„binnenhaven”: een haven niet zijnde een zeehaven die dient voor de ontvangst van binnenvaartschepen;
„haveninfrastructuur”: infrastructuur en faciliteiten voor het verrichten van vervoergerelateerde havendiensten, zoals ligplaatsen die voor het afmeren van schepen worden gebruikt, kademuren, aanlegsteigers en drijvende pontons in getijdegebieden, dokken, gedempte gronden en landaanwinningen, infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en ontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen;
„havensuprastructuur”: voorzieningen aan de oppervlakte (zoals voor opslag), vaste installaties (zoals opslagloodsen en terminals) en mobiele installaties (zoals kranen) in een haven voor het verrichten van vervoergerelateerde havendiensten;
„toegangsinfrastructuur”: alle soorten infrastructuurvoorzieningen die nodig zijn voor de toegang van de gebruikers tot een haven en de binnenkomst in een haven vanaf land of de zee en rivieren, zoals wegen, spoorlijnen, toegangsgeulen en sluizen;
„baggeren”: het verwijderen van slib van de bodem van een toegangsvaarweg naar een haven of in een haven;
„infrastructuur voor alternatieve brandstoffen”: vaste, mobiele of offshore haveninfrastructuur waarmee een haven vaartuigen kan voorzien van energiebronnen zoals elektriciteit, waterstof, biobrandstoffen in de zin van artikel 2, onder i), van Richtlijn 2009/28/EG, synthetische en paraffinehoudende brandstoffen, aardgas, met inbegrip van biomethaan, in gasvorm (gecomprimeerd aardgas (cng) en vloeibaar aardgas (lng)) en vloeibaar gemaakt petroleumgas (lpg) die, althans gedeeltelijk, dienen als vervanging van fossiele oliebronnen in de energievoorziening voor vervoer en die ertoe kunnen bijdragen dat de energievoorziening koolstofvrij wordt en de milieuprestaties van de vervoerssector verbeteren;
„vaartuigen”: drijvende constructies, al dan niet met eigen voortstuwingsvermogen, met waterverplaatsende romp;
„zeeschepen”: schepen niet zijnde schepen die uitsluitend of hoofdzakelijk varen op de binnenwateren of op wateren binnen of nauw grenzend aan beschutte wateren;
„binnenvaartschepen”: schepen die uitsluitend of hoofdzakelijk varen op de binnenwateren of op wateren binnen of nauw grenzend aan beschutte wateren;
„infrastructuur voor de ontvangst van scheepsafval of ladingresiduen”: vaste, drijvende of mobiele havenvoorzieningen die geschikt zijn voor de ontvangst van scheepsafval of ladingresiduen in de zin van Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 24 ).
Definities voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten (termen die onder andere rubrieken van dit artikel worden gedefinieerd, hebben de daarin vastgestelde betekenis, ook voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten)
„InvestEU-fonds”, „EU-garantie”, „financieel product”„nationale stimuleringsbanken of -instellingen” en „uitvoerende partner” hebben de in artikel 2 van Verordening (EU) 2021/523 gedefinieerde betekenis;
„financiële intermediair”: voor de toepassing van deel 16, financiële intermediair in de zin van punt 34, met uitzondering van uitvoerende partners;
„commerciële financiële intermediair”: een financiële intermediair die handelt met winstoogmerk en volledig op eigen risico, zonder overheidsgarantie, waarbij nationale stimuleringsbanken of -instellingen niet als commerciële financiële intermediairs worden beschouwd;
„TEN-T-stedelijk knooppunt” heeft de in artikel 3, punt p), van Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 25 ) gedefinieerde betekenis;
„nieuwkomer”: een spoorwegonderneming in de zin van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 26 ), die aan de volgende voorwaarden voldoet:
zij heeft minder dan twintig jaar voordat de steun is toegekend, een vergunning overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU verkregen voor het desbetreffende marktsegment;
zij is niet verbonden in de zin van artikel 3, lid 3, van bijlage I bij deze verordening met een spoorwegonderneming die vóór 1 januari 2010 een vergunning in de zin van artikel 3, punt 14, van Richtlijn 2012/34/EU heeft verkregen;
„stadsvervoer”: vervoer binnen een stad of agglomeratie en de forensengebieden daarvan;
„ecosysteem”, „biodiversiteit” en „goede staat van een ecosysteem” hebben de betekenis zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad ( 27 );
Artikel 3
Vrijstellingsvoorwaarden
Steunregelingen, individuele steun toegekend in het kader van steunregelingen en ad-hocsteun zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 2 of 3, van het Verdrag en zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag mits die steun voldoet aan alle voorwaarden van hoofdstuk I van deze verordening en aan de specifieke voorwaarden die voor de desbetreffende steuncategorie in hoofdstuk III van deze verordening zijn vastgesteld.
Artikel 4
Aanmeldingsdrempels
Deze verordening is niet van toepassing op steun die de volgende drempels overschrijdt:
voor regionale investeringssteun: het bijgestelde steunbedrag, berekend volgens het in artikel 2, punt 20, vastgestelde mechanisme, voor een investering met 100 miljoen EUR in aanmerking komende kosten;
voor regionale stadsontwikkelingssteun: 20 miljoen EUR, zoals vastgesteld in artikel 16, lid 3;
voor investeringssteun voor kmo's: 7,5 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;
voor consultancysteun voor kmo's: 2 miljoen EUR per onderneming per project;
voor steun aan kmo's ten behoeve van de deelneming aan beurzen: 2 miljoen EUR per onderneming per jaar;
voor steun aan ondernemingen die aan projecten voor Europese territoriale samenwerking deelnemen: voor steun uit hoofde van artikel 20: 2 miljoen EUR per onderneming per project; voor steun uit hoofde van artikel 20 bis: de in artikel 20 bis, lid 2, vastgestelde bedragen per onderneming, per project;
voor risicofinancieringssteun: 15 miljoen EUR per in aanmerking komende onderneming, zoals vastgesteld in artikel 21, lid 9;
voor steun ten behoeve van startersbedrijven: de per onderneming in artikel 22, leden 3, 4 en 5, vastgestelde bedragen;
voor steun voor onderzoek en ontwikkeling:
indien het project overwegend fundamenteel onderzoek is: 40 miljoen EUR per onderneming per project; Dat is het geval wanneer meer dan de helft van de in aanmerking komende kosten van het project wordt gemaakt voor activiteiten die binnen de categorie „fundamenteel onderzoek” vallen;
indien het project overwegend industrieel onderzoek is: 20 miljoen EUR per onderneming per project; Dat is het geval wanneer meer dan de helft van de in aanmerking komende kosten van het project wordt gemaakt voor activiteiten die binnen de categorie „industrieel onderzoek” vallen of binnen de beide categorieën „industrieel onderzoek” en „fundamenteel onderzoek” samen;
indien het project overwegend experimenteel onderzoek is: 15 miljoen EUR per onderneming per project; Dat is het geval wanneer meer dan de helft van de in aanmerking komende kosten van het project wordt gemaakt voor activiteiten die binnen de categorie „experimenteel onderzoek” vallen;
indien het project een EUREKA-project is of ten uitvoer wordt gelegd in het kader van een gemeenschappelijke onderneming opgericht op grond van artikel 185 of artikel 187 van het Verdrag, worden de in de punten i), ii) en iii) genoemde bedragen verdubbeld;
indien de steun aan onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten wordt toegekend in de vorm van terugbetaalbare voorschotten die, bij gebreke van een geaccepteerde methode om het bruto-subsidie-equivalent ervan te berekenen, worden uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, en de maatregel erin voorziet dat, ingeval van een succesvolle uitkomst van het project als omschreven op basis van een redelijke en prudente hypothese, de voorschotten zullen worden terugbetaald, vermeerderd met een rente die ten minste gelijk is aan de op het tijdstip van de steunverlening toepasselijke disconteringsvoet, kunnen de in de punten i) tot en met iv) bedoelde bedragen worden verhoogd met 50 %;
indien het steun betreft voor technische haalbaarheidsstudies ter voorbereiding van onderzoeksactiviteiten: 7,5 miljoen EUR per studie;
indien het steun betreft aan kmo’s ten behoeve van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” hebben gekregen en die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 25 bis: het in artikel 25 bis genoemde bedrag;
indien het steun betreft aan Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 25 ter: de in artikel 25 ter bedoelde bedragen;
indien het steun betreft welke is vervat in gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 25 quater: de in artikel 25 quater bedoelde bedragen;
indien het steun betreft voor teamvormingsacties: de in artikel 25 quinquies bedoelde bedragen;
voor investeringssteun voor onderzoeksinfrastructuur: 20 miljoen EUR per infrastructuur;
voor steun voor innovatieclusters: 7,5 miljoen EUR per cluster;
voor innovatiesteun voor kmo's: 5 miljoen EUR per onderneming per project;
voor steun voor proces- en organisatie-innovatie: 7,5 miljoen EUR per onderneming per project;
voor opleidingssteun: 2 miljoen EUR per opleidingsproject;
voor steun voor de aanwerving van kwetsbare werknemers: 5 miljoen EUR per onderneming per jaar;
voor steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap: 10 miljoen EUR per onderneming per jaar;
voor steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor de tewerkstelling van werknemers met een handicap: 10 miljoen EUR per onderneming per jaar;
voor steun ter compensatie van de kosten voor de begeleiding van kwetsbare werknemers: 5 miljoen EUR per onderneming per jaar;
voor investeringssteun voor milieubescherming, met uitsluiting van investeringssteun voor publiek toegankelijke oplaad- of tankinfrastructuur voor emissiearme of emissievrije wegvoertuigen, investeringssteun voor de sanering van verontreinigde terreinen en steun voor het distributienetwerkgedeelte van de energie-efficiënte stadsverwarmings- en stadskoelingsinstallatie: 15 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject; 30 miljoen EUR voor steun voor investeringen in energie-efficiëntie in bepaalde gebouwen die binnen het toepassingsgebied van artikel 38, lid 3 bis, vallen; en 30 miljoen EUR van de totale nominale uitstaande financiering voor steun voor investeringen in energie-efficiëntie in bepaalde gebouwen die binnen het toepassingsgebied van artikel 38, lid 7; vallen;
voor investeringssteun voor publiek toegankelijke oplaad- of tankinfrastructuur voor emissiearme of emissievrije voertuigen: 15 miljoen EUR per onderneming per project en, in het geval van regelingen, een gemiddeld jaarlijks budget van maximaal 150 miljoen EUR;
voor investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten: de in artikel 39, lid 5, vastgestelde bedragen;
voor investeringssteun voor de sanering van verontreinigde terreinen: 20 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;
voor exploitatiesteun ten behoeve van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en exploitatiesteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen in kleinschalige installaties: 15 miljoen EUR per onderneming per project. Wanneer de steun wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure op grond van artikel 42: 150 miljoen EUR per jaar, rekening houdende met het gecombineerde budget van alle onder artikel 42 vallende regelingen;
voor investeringssteun voor het distributienetwerk voor stadsverwarming of -koeling: 20 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;
voor investeringssteun voor energie-infrastructuur: 50 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;
voor steun ten behoeve van de uitrol van vaste breedbandnetwerken toegekend in de vorm van een subsidie: 100 miljoen EUR van de totale kosten per project; voor steun ten behoeve van vaste breedbandnetwerken toegekend in de vorm van een financieel instrument mag het nominale bedrag van de totale financiering die aan elke eindbegunstigde per project wordt toegekend, niet hoger zijn dan 150 miljoen EUR;
bis) voor steun ten behoeve van de uitrol van mobiele 4G- of 5G-netwerken toegekend in de vorm van een subsidie: 100 miljoen EUR van de totale kosten per project; voor steun ten behoeve van mobiele 4G- of 5G-netwerken toegekend in de vorm van een financieel instrument mag het nominale bedrag van de totale financiering die aan elke eindbegunstigde per project wordt toegekend, niet hoger zijn dan 150 miljoen EUR;
voor steun ten behoeve van bepaalde projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit die in het kader van Verordening (EU) 2021/1153 wordt gefinancierd of waaraan uit hoofde van die verordening een kwaliteitslabel „Excellentiekeur” is toegekend: 100 miljoen EUR van de totale kosten per project; voor steun ten behoeve van projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit toegekend in de vorm van een financieel instrument mag het nominale bedrag van de totale financiering die aan elke eindbegunstigde per project wordt toegekend, niet hoger zijn dan 150 miljoen EUR;
voor steun in de vorm van connectiviteitsvoucherregelingen: het totale staatssteunbudget voor 24 maanden voor alle connectiviteitsvoucherregelingen in een lidstaat mag niet meer bedragen dan 50 miljoen EUR (totaalbedrag met inbegrip van nationale, regionale of lokale voucherregelingen);
voor investeringssteun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed: 150 miljoen EUR per project; voor exploitatiesteun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed: 75 miljoen EUR per onderneming per jaar;
voor steunregelingen voor audiovisuele werken: 50 miljoen EUR per regeling per jaar;
voor investeringssteun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur: 30 miljoen EUR of de totale kosten indien deze meer dan 100 miljoen EUR per project bedragen; exploitatiesteun voor sportinfrastructuur: 2 miljoen EUR per infrastructuurvoorziening per jaar;
voor investeringssteun voor lokale infrastructuurvoorzieningen: 10 miljoen EUR of de totale kosten indien deze meer dan 20 miljoen EUR bedragen voor dezelfde infrastructuurvoorziening;
voor steun voor regionale luchthavens: de in artikel 56 bis vastgestelde steunintensiteiten en steunbedragen;
voor steun voor zeehavens: 130 miljoen EUR aan in aanmerking komende kosten per project (of 150 miljoen EUR per project in een zeehaven opgenomen in het werkplan van een kernnetwerkcorridor als bedoeld in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 28 )); wat baggeren betreft, wordt een project omschreven als alle baggerwerkzaamheden uitgevoerd binnen één kalenderjaar; en
voor steun voor binnenhavens: 40 miljoen EUR aan in aanmerking komende kosten per project (of 50 miljoen EUR per project in een binnenhaven opgenomen in het werkplan van een kernnetwerkcorridor als bedoeld in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013); wat baggeren betreft, wordt een project omschreven als alle baggerwerkzaamheden uitgevoerd binnen één kalenderjaar;
voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten: de in deel 16 van hoofdstuk III vastgestelde bedragen; en
voor steun ten behoeve van kmo’s voor kosten gemaakt door de deelname aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) en projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP): voor steun uit hoofde van artikel 19 bis: 2 miljoen EUR per onderneming per project; voor steun uit hoofde van artikel 19 ter: de in artikel 19 ter, lid 2, vastgestelde bedragen per project.
Artikel 5
Transparantie van steun
De volgende categorieën steun worden als transparant aangemerkt:
steun in de vorm van subsidies en rentesubsidies;
steun in de vorm van leningen wanneer voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent het referentiepercentage is gebruikt dat van toepassing is op het tijdstip van de steunverlening;
steun in de vorm van garanties:
wanneer het bruto-subsidie-equivalent is berekend op basis van de safe-harbour-premies die in een mededeling van de Commissie zijn vastgesteld, of
wanneer, voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de maatregel, de methode voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent van de garantie door de Commissie is aanvaard op grond van de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties ( 29 ), of een mededeling die deze vervangt, na aanmelding van die methode bij de Commissie op grond van een op staatssteungebied door de Commissie vastgestelde verordening die op dat moment van toepassing is, en de goedgekeurde methode uitdrukkelijk is toegespitst op het soort garanties en het soort onderliggende transacties die in het kader van de toepassing van deze verordening in het geding zijn;
steun in de vorm van belastingvoordelen wanneer door de maatregel wordt voorzien in een maximum dat garandeert dat het toepasselijke plafond niet wordt overschreden;
steun ten behoeve van regionale stadsontwikkeling indien de voorwaarden van artikel 16 zijn vervuld;
steun aan ondernemingen voor hun deelname aan projecten voor Europese territoriale samenwerking uit hoofde van artikel 20 bis, wanneer die steun voorziet in een maximum dat garandeert dat de toepasselijke drempel van artikel 20 bis niet wordt overschreden;
steun in de vorm van risicofinancieringsmaatregelen indien de voorwaarden van artikel 21 zijn vervuld;
steun ten behoeve van startersbedrijven indien de voorwaarden van artikel 22 zijn vervuld;
steun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten indien de voorwaarden van artikel 39 zijn vervuld;
steun in de vorm van opslagen bovenop de marktprijs indien de voorwaarden van artikel 42 zijn vervuld;
steun in de vorm van terugbetaalbare voorschotten indien het totale nominale bedrag van het terugbetaalbare voorschot niet uitkomt boven de krachtens deze verordening toepasselijke plafonds of indien, vóór de tenuitvoerlegging van de maatregel, de methode voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent van het terugbetaalbare voorschot door de Commissie is aanvaard nadat die methode bij de Commissie is aangemeld;
steun in de vorm van de verkoop of de verhuring/leasing van materiële activa onder het markttarief wanneer de waarde is vastgesteld door een taxatie van een onafhankelijke deskundige vóór de transactie of aan de hand van een publiek beschikbare, regelmatig bijgewerkte en algemeen aanvaarde benchmark;
steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten, indien de voorwaarden van deel 16 van hoofdstuk III zijn vervuld.
Artikel 6
Stimulerend effect
Steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend. De steunaanvraag bevat ten minste de volgende gegevens:
de naam en de grootte van de onderneming;
een beschrijving van het project, met inbegrip van de aanvangs- en einddatum;
de locatie van het project;
een lijst van de projectkosten, en
het soort steun (subsidie, lening, garantie, terugbetaalbaar voorschot, kapitaalinjectie enz.) en het bedrag aan overheidsfinanciering dat voor het project nodig is.
Ad-hocsteun aan grote ondernemingen wordt geacht een stimulerend effect te hebben, indien, behalve om te voldoen aan de in lid 2 vastgestelde voorwaarde, de lidstaat, voordat hij de betrokken steun toekent, zich ervan heeft vergewist dat uit door de begunstigde onderneming opgestelde documenten blijkt dat de steun zal leiden tot één of meer van de volgende situaties:
in het geval van regionale investeringssteun: een project wordt uitgevoerd dat — zonder de steun — niet in het betrokken gebied zou zijn uitgevoerd of in het betrokken gebied onvoldoende winstgevend zou zijn geweest voor de begunstigde;
in alle overige gevallen: wanneer er sprake is van:
In afwijking van de leden 2 en 3 worden maatregelen in de vorm van belastingvoordelen geacht een stimulerend effect te hebben indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:
de maatregel vestigt overeenkomstig objectieve criteria een aanspraak op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent, en
de maatregel is goedgekeurd en is in werking getreden voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit zijn aangevangen, behalve in het geval van fiscale vervolgregelingen, wanneer de activiteit reeds onder de vroegere regelingen in de vorm van belastingvoordelen viel.
In afwijking van de leden 2, 3 en 4 hoeven de volgende categorieën steun geen stimulerend effect te hebben of worden zij geacht dat effect te hebben:
bij regionale exploitatiesteun en regionale stadsontwikkelingssteun: wanneer de desbetreffende voorwaarden van de artikelen 15 en 16 zijn vervuld;
bij steun om kmo's toegang tot financiering te geven: indien de desbetreffende voorwaarden van de artikelen 21 en 22 zijn vervuld;
bij steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare werknemers en steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap: indien de desbetreffende voorwaarden van, onderscheidenlijk, artikel 32 en 33 zijn vervuld;
bij steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor de tewerkstelling van werknemers met een handicap en bij steun ter compensatie van de kosten voor de begeleiding van kwetsbare werknemers: wanneer de desbetreffende voorwaarden van de artikelen 34 en 35 zijn vervuld;
bij steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen krachtens Richtlijn 2003/96/EG: indien de voorwaarden van artikel 44 van deze verordening zijn vervuld;
bij steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen: indien de voorwaarden van artikel 50 zijn vervuld;
bij sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden: indien de voorwaarden van artikel 51 zijn vervuld;
bij steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed: indien de voorwaarden van artikel 53 zijn vervuld;
bij steun aan ondernemingen die deelnemen aan projecten voor Europese territoriale samenwerking, indien de desbetreffende voorwaarden van artikel 20 of artikel 20 bis zijn vervuld;
bij steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” hebben gekregen, Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties die het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” hebben gekregen, en bij steun vervat in gecofinancierde projecten en bij in gecofinancierde teamvormingsacties vervatte steun, indien de desbetreffende voorwaarden van artikel 25 bis, 25 ter, 25 quater of 25 quinquies zijn vervuld;
bij steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten, indien de voorwaarden van deel 16 van hoofdstuk III zijn vervuld;
bij steun aan kmo’s die deelnemen aan, of profiteren van projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) en projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP), indien de desbetreffende voorwaarden van artikel 19 bis of artikel 19 ter zijn vervuld.
Artikel 7
Steunintensiteit en in aanmerking komende kosten
▼M1 —————
Artikel 8
Cumulering
Krachtens deze verordening vrijgestelde steun met identificeerbare in aanmerking komende kosten mag worden gecumuleerd met:
andere staatssteun, zolang die maatregelen andere identificeerbare in aanmerking komende kosten betreffen;
andere staatssteun ten behoeve van dezelfde — geheel of gedeeltelijk overlappende — in aanmerking komende kosten, mits deze cumulering er niet toe leidt dat de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag die krachtens deze verordening voor deze steunmaatregel gelden, wordt overschreden.
Financiering die met steun uit het InvestEU-fonds aan de eindbegunstigden wordt verstrekt en onder deel 16 van hoofdstuk III valt, en de door deze financiering gedekte kosten worden niet in aanmerking genomen om te bepalen of de in de eerste volzin van dit punt vastgestelde cumulatieregels zijn nageleefd. In plaats daarvan wordt het voor de naleving van de in de eerste volzin van dit punt vastgestelde cumulatieregels relevante bedrag berekend als volgt. Eerst wordt het nominale bedrag van de door het InvestEU-fonds gesteunde financiering in mindering gebracht op de totale in aanmerking komende projectkosten, waardoor de totale resterende in aanmerking komende kosten worden verkregen; vervolgens wordt de maximale steun berekend door de desbetreffende hoogste steunintensiteit of het desbetreffende hoogste steunbedrag alleen toe te passen op de totale resterende in aanmerking komende kosten.
Bij artikelen waarvoor de aanmeldingsdrempel als een maximaal steunbedrag is uitgedrukt, wordt het nominale bedrag van de aan de eindbegunstigden met steun uit het InvestEU-fonds toegekende financiering niet in aanmerking genomen om te bepalen of de in artikel 4 genoemde aanmeldingsdrempels in acht zijn genomen.
Als alternatief mag voor niet-achtergestelde leningen of garanties op niet-achtergestelde leningen die uit hoofde van deel 16 van hoofdstuk III door het InvestEU-fonds worden ondersteund, het bruto subsidie-equivalent van de in die leningen of garanties vervatte steun die aan de eindbegunstigden worden verstrekt, worden berekend overeenkomstig artikel 5, lid 2, punt b) of c), naargelang van het geval. Dit bruto subsidie-equivalent van de steun kan worden gebruikt om ervoor te zorgen dat, overeenkomstig de eerste volzin van dit punt, cumulatie met andere steun voor dezelfde identificeerbare in aanmerking komende kosten niet resulteert in een overschrijding van de hoogste steunintensiteiten of steunbedragen die van toepassing zijn op de steun uit hoofde van deze verordening of de desbetreffende aanmeldingsdrempel uit hoofde van deze verordening.
Artikel 9
Publicatie en informatie
De betrokken lidstaat zorgt ervoor dat op een uitgebreide staatssteunwebsite, op nationaal of regionaal niveau, worden gepubliceerd:
de in artikel 11 bedoelde beknopte informatie in het gestandaardiseerde formaat dat in bijlage II is vastgesteld, of een link die daartoe toegang biedt;
de volledige tekst van elke steunmaatregel, als bedoeld in artikel 11, of een link die toegang biedt tot de volledige tekst;
de in bijlage III bedoelde gegevens over elke individuele steunverlening van meer dan 500 000 EUR of, voor niet onder deel 2 bis vallende begunstigden die in de primaire landbouwproductie actief zijn, elke individuele steunverlening voor deze productie van meer dan 60 000 EUR, en voor niet onder deel 2 bis vallende begunstigden die in de visserij en de aquacultuur actief zijn, elke individuele steunverlening van meer dan 30 000 EUR.
Wat betreft steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20, wordt de in dit lid bedoelde informatie geplaatst op de website van de lidstaat waarin de betrokken managementautoriteit in de zin van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 32 ) of artikel 45 van Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad ( 33 ), naargelang van de verordening die van toepassing is, is gevestigd. De deelnemende lidstaten kunnen echter beslissen dat elk van hen de gegevens over de steunmaatregelen op zijn grondgebied moet verschaffen op de respectieve websites.
De in de eerste alinea vastgestelde publicatieverplichtingen zijn niet van toepassing op steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20 bis, noch voor projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) en projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) als bedoeld in artikel 19 ter.
Voor regelingen in de vorm van belastingvoordelen en voor onder artikel 16 en artikel 21 ( 34 ) vallende regelingen worden de in lid 1, eerste alinea, punt c), van dit artikel vastgestelde voorwaarden geacht te zijn vervuld indien de lidstaten de verlangde informatie over individuele steunbedragen publiceren volgens de onderstaande tranches (in miljoen EUR):
De Commissie publiceert op haar website:
de links naar de in lid 1 van dit artikel bedoelde websites;
de in artikel 11 bedoelde beknopte informatie.
HOOFDSTUK II
MONITORING
Artikel 10
Intrekking van het voordeel van de groepsvrijstelling
Wanneer een lidstaat steun verleent die beweerdelijk krachtens deze verordening van de verplichting tot aanmelding is vrijgesteld, zonder aan de in de hoofdstukken I, II en III vastgestelde voorwaarden te voldoen, kan de Commissie, nadat zij de betrokken lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld zijn standpunt kenbaar te maken, een besluit vaststellen waarin wordt verklaard dat alle of sommige door de betrokken lidstaat in de toekomst vast te stellen steunmaatregelen die anders aan de voorwaarden van deze verordening zouden voldoen, bij de Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag moeten worden aangemeld. De aan te melden maatregelen kunnen worden beperkt tot maatregelen waarmee bepaalde soorten steun worden verleend of maatregelen ten behoeve bepaalde begunstigden of steunmaatregelen die door bepaalde autoriteiten van de betrokken lidstaat worden genomen.
Artikel 11
Verslaglegging
De lidstaten of, in het geval van steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking krachtens artikel 20, de lidstaat waarin de managementautoriteit in de zin van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1299/2013 of artikel 45 van Verordening (EU) 2021/1059, naargelang van de verordening die van toepassing is, is gevestigd, doen de Commissie toekomen:
via het elektronische aanmeldingssysteem van de Commissie: de beknopte informatie over elke krachtens deze verordening vrijgestelde steunmaatregel in het gestandaardiseerde formaat dat in bijlage II is vastgesteld, samen met een link die toegang biedt tot de volledige tekst van de steunmaatregel, met inbegrip van de aanpassingen daaraan, binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding ervan, en
een jaarlijks verslag, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie ( 35 ), in elektronisch formaat, over de toepassing van deze verordening, dat de in die verordening vermelde gegevens bevat, met betrekking tot elk volledig jaar, of deel daarvan, waarin deze verordening van toepassing is. Voor financiële producten die in het kader van het InvestEU-lidstaatcompartiment ten uitvoer zijn gelegd door een lidstaat of door een nationale stimuleringsbank die als uitvoerende partner of als financiële intermediair in het kader van InvestEU optreedt, wordt deze verplichting van de lidstaat geacht te zijn vervuld indien de uitvoerende partner de jaarlijkse verslagen aan de Commissie verstrekt overeenkomstig de desbetreffende verslagleggingsvereisten die in de garantieovereenkomst tussen de Commissie en de uitvoerende partner zijn vastgesteld.
Deze eerste alinea is niet van toepassing op steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20 bis of aan projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) en projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) als bedoeld in artikel 19 ter.
Artikel 12
Monitoring
Deze eerste alinea is niet van toepassing op steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20 bis of aan projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) en projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) als bedoeld in artikel 19 ter.
HOOFDSTUK III
SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR VERSCHILLENDE CATEGORIEËN STEUN
DEEL 1
Regionale steun
Artikel 13
Toepassingsgebied van regionale steun
Dit deel is niet van toepassing op:
steun ten behoeve van activiteiten in de ijzer- en staalindustrie, de kolenindustrie, de scheepsbouw en de synthetischevezelindustrie;
steun ten behoeve van de vervoersector en de daarmee verband houdende infrastructuur, en steun voor de energieproductie, -distributie en -infrastructuur, behalve bij regionale investeringssteun in ultraperifere gebieden en regelingen voor regionale exploitatiesteun;
regionale steun in de vorm van regelingen die zijn gericht op een beperkt aantal specifieke economische sectoren. Regelingen die zijn gericht op toeristische activiteiten, breedbandinfrastructuur of de verwerking en afzet van landbouwproducten, gelden niet als gericht op specifieke economische sectoren;
regionale exploitatiesteun toegekend aan ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit valt onder sectie K „Financiële activiteiten en verzekeringen” van NACE Rev. 2, of aan ondernemingen die intragroepsactiviteiten verrichten en waarvan de hoofdactiviteiten vallen onder de klassen 70.10 „Activiteiten van hoofdkantoren” of 70.22 „Overige adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeheer; adviesbureaus op het gebied van bedrijfsvoering” van NACE Rev. 2.
Artikel 14
Regionale investeringssteun
De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:
de kosten van investeringen in materiële en immateriële activa;
de geraamde loonkosten die voortvloeien uit banencreatie door een initiële investering, berekend over een periode van twee jaar, of
een combinatie van de punten a) en b) die het bedrag uit punt a) of b) niet overschrijdt, als dit hoger is.
De activa zijn nieuw, behalve bij kmo's en voor de overname van een vestiging. Kosten met betrekking tot de huur/leasing van materiële activa kunnen op de volgende voorwaarden in aanmerking worden genomen:
voor gronden en gebouwen blijft de huurovereenkomst na het verwachte tijdstip van de voltooiing van het investeringsproject ten minste vijf jaar lopen in het geval van grote ondernemingen of drie jaar in het geval van kmo's;
voor installaties of machines vindt de huur plaats in de vorm van financiële leasing en houdt deze voor de begunstigde van de steun een verplichting in om de activa na afloop van de leaseovereenkomst te kopen.
►M1 Bij de verwerving van de activa van een vestiging in de zin van artikel 2, punt 49 of 51, worden alleen de kosten voor de aankoop van de activa van derden die geen banden met de koper hebben, in aanmerking genomen. ◄ De transactie vindt op marktvoorwaarden plaats. Indien vóór de aankoop van activa reeds steun is verleend ten behoeve van de verwerving van die activa, worden de kosten van die activa in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten met betrekking tot de verwerving van een vestiging. Wanneer een lid van de familie van de oorspronkelijke eigenaar of een werknemer een kleine onderneming overneemt, vervalt de voorwaarde dat de activa worden verworven van derden zonder banden met de koper. De verwerving van aandelen is geen initiële investering.
Immateriële activa komen in aanmerking voor de berekening van investeringskosten indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
zij worden uitsluitend in de steun ontvangende vestiging gebruikt;
zij kunnen worden afgeschreven;
zij worden op marktvoorwaarden aangekocht van derden zonder banden met de koper, en
zij worden opgenomen bij de activa van de steun ontvangende onderneming en blijven gedurende ten minste vijf jaar of, in het geval van kmo's, drie jaar verbonden met het project waarvoor de steun wordt toegekend.
Voor grote ondernemingen komen de kosten van immateriële activa slechts in aanmerking tot een maximum van 50 % van de totale in aanmerking komende investeringskosten voor de initiële investering.
Wanneer in aanmerking komende kosten worden berekend aan de hand van de geraamde loonkosten als bedoeld in lid 4, onder b), worden de volgende voorwaarden in acht genomen:
het investeringsproject leidt tot een nettotoename van het aantal werknemers, in de betrokken vestiging, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden, d.w.z. dat alle verloren gegane banen in mindering worden gebracht op het tijdens deze periode schijnbare aantal geschapen arbeidsplaatsen.
iedere arbeidsplaats wordt binnen drie jaar na de voltooiing van de werkzaamheden ingevuld, en
elke via de investering geschapen arbeidsplaats blijft binnen het betrokken gebied behouden gedurende een periode van ten minste vijf jaar te rekenen vanaf het tijdstip dat de arbeidsplaats voor het eerst werd ingevuld, of drie jaar in het geval van kmo’s, uitgezonderd indien de arbeidsplaats verloren is gegaan tussen 1 januari 2020 en 30 juni 2021.
Regionale steun voor de uitbouw van breedbandnetwerken vervult de volgende voorwaarden:
steun wordt alleen verleend in gebieden waar er geen netwerk van dezelfde categorie (basisbreedband of NGA) voorhanden is en waar dit netwerk binnen drie jaar vanaf de subsidiebeschikking waarschijnlijk ook niet op zakelijke voorwaarden zal worden uitgerold, en
de exploitant van het gesubsidieerde netwerk biedt op eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden actieve en passieve wholesaletoegang, met inbegrip van fysieke ontbundeling in het geval van NGA-netwerken, en
steun wordt toegewezen via een concurrerende selectieprocedure.
Artikel 15
Regionale exploitatiesteun
In dunbevolkte gebieden dienen de regelingen voor regionale exploitatiesteun ter compensatie van de bijkomende vervoerskosten voor goederen die zijn geproduceerd in voor exploitatiesteun in aanmerking komende gebieden, alsmede de bijkomende vervoerskosten van in die gebieden verder verwerkte goederen, onder de volgende voorwaarden:
de steun is vooraf objectief kwantificeerbaar op basis van een vast bedrag of een percentage per tonkilometer of andere relevante eenheid;
de bijkomende vervoerskosten worden berekend op basis van het traject van de goederen binnen de nationale grenzen van de betrokken lidstaat, gebruikmakend van vervoermiddelen die voor de begunstigde de laagste kostprijs opleveren.
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de bijkomende vervoerskosten zoals die in dit lid zijn omschreven.
In zeer dunbevolkte gebieden dienen de regelingen voor regionale exploitatiesteun ter voorkoming of vermindering van de ontvolking, onder de volgende voorwaarden:
de begunstigden hebben hun economische activiteiten in het betrokken gebied;
het jaarlijkse steunbedrag per begunstigde op grond van alle regelingen voor exploitatiesteun samen bedraagt ten hoogste 20 % van de jaarlijkse arbeidskosten die de begunstigde in het betrokken gebied moet maken.
►C2 In ultraperifere gebieden dienen de regelingen voor exploitatiesteun ter compensatie van de bijkomende exploitatiekosten welke in die gebieden ontstaan als een rechtstreeks gevolg van één of meer van de in artikel 349 van het Verdrag genoemde blijvende handicaps, wanneer de begunstigden hun economische activiteiten in een ultraperifeer gebied hebben, mits het jaarlijkse steunbedrag per begunstigde in het kader van alle op grond van deze verordening ten uitvoer gelegde regelingen voor exploitatiesteun samen niet een van de volgende percentages overschrijdt: ◄
35 % van de door de begunstigde in het betrokken ultraperifere gebied gegenereerde jaarlijkse bruto toegevoegde waarde;
40 % van de jaarlijkse arbeidskosten die de begunstigde in het betrokken ultraperifere gebied moet maken;
30 % van de jaaromzet die de begunstigde in het betrokken ultraperifere gebied behaalt.
Artikel 16
Regionale stadsontwikkelingssteun
Stadsontwikkelingsprojecten voldoen aan de volgende criteria:
zij worden ten uitvoer gelegd via stadsontwikkelingsfondsen in steungebieden;
zij worden gecofinancierd door Europese structuur- en investeringsfondsen;
zij ondersteunen de tenuitvoerlegging van een geïntegreerde strategie voor duurzame stadsontwikkeling.
De stadsontwikkelingsmaatregelen voldoen aan de volgende voorwaarden:
managers van stadsontwikkelingsfondsen worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht. Met name is er geen discriminatie tussen de managers van stadsontwikkelingsfondsen op grond van hun plaats van vestiging of registratie in een lidstaat. Van managers van stadsontwikkelingsfondsen kan worden geëist dat zij voldoen aan vooraf vastgestelde criteria die objectief gerechtvaardigd zijn door de aard van de investeringen;
de onafhankelijke particuliere investeerders worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht, met als doel passende regelingen inzake risico-/beloningsverdeling tot stand te brengen, waarbij voor investeringen niet zijnde garanties asymmetrische winstdeling de voorkeur krijgt boven neerwaartse bescherming. Indien de particuliere investeerders niet via dit soort oproep worden geselecteerd, wordt het redelijke rendement voor de particuliere investeerders bepaald door een onafhankelijke deskundige die is geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep;
in het geval van asymmetrische verliesdeling tussen publieke en particuliere investeerders, wordt het eerste, voor rekening van de publieke investeerder komende verlies gemaximeerd op 25 % van de totale investering;
in het geval van garanties voor particuliere investeerders in stadsontwikkelingsprojecten wordt het garantiepercentage beperkt tot 80 % en zijn de totale verliezen die een lidstaat op zich neemt, gemaximeerd op 25 % van de onderliggende gegarandeerde portefeuille.
de investeerders kunnen vertegenwoordigd zijn in de bestuursorganen van het stadsontwikkelingsfonds, zoals de raad van toezicht of het adviescomité;
het stadsontwikkelingsfonds wordt opgericht overeenkomstig het toepasselijke recht. De lidstaat zorgt ervoor dat een boekenonderzoek plaatsvindt, om te verzekeren dat de tenuitvoerlegging van de steunmaatregel ten behoeve van stadsontwikkeling volgens een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie plaatsvindt.
Stadsontwikkelingsfondsen worden op zakelijke basis beheerd en zorgen voor winstgedreven financieringsbesluiten. Dit wordt geacht het geval te zijn wanneer de managers van het stadsontwikkelingsfonds voldoen aan de volgende voorwaarden:
de managers van stadsontwikkelingsfondsen zijn wettelijk of contractueel verplicht met de nodige professionele zorgvuldigheid en te goeder trouw te handelen en belangenconflicten te vermijden. Daarbij zijn goede praktijken en wettelijk toezicht van toepassing;
de vergoeding van de managers van stadsontwikkelingsfondsen is marktconform. Dit vereiste wordt geacht te zijn vervuld wanneer een manager wordt geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep, op basis van objectieve criteria die verband houden met ervaring, deskundigheid en operationele en financiële capaciteiten;
de managers van stadsontwikkelingsfondsen ontvangen een prestatieafhankelijke vergoeding, of dragen een deel van de investeringsrisico's door eigen middelen mee te investeren, zodat hun belangen steeds gelijklopen met die van de publieke investeerder;
de managers van stadsontwikkelingsfondsen bepalen investeringsstrategie, criteria en voorgenomen tijdschema voor investeringen in stadsontwikkelingsprojecten, waarin vooraf de financiële levensvatbaarheid en de verwachte impact op de stedelijke ontwikkeling worden aangetoond;
voor iedere investering van eigen vermogen en quasi-eigen-vermogen is er een heldere en realistische exitstrategie voorhanden.
Wanneer een stadsontwikkelingfonds leningen of garanties verstrekt voor stadsontwikkelingsprojecten, wordt aan de volgende voorwaarden voldaan:
in het geval van leningen wordt het nominale kredietbedrag in aanmerking genomen bij het berekenen van het maximale investeringsbedrag ten behoeve van lid 3 van dit artikel;
in het geval van garanties wordt het nominale bedrag van de onderliggende lening in aanmerking genomen bij het berekenen van het maximale investeringsbedrag ten behoeve van lid 3 van dit artikel.
DEEL 2
Kmo-steun
Artikel 17
Investeringssteun voor kmo's
De in aanmerking komende kosten zijn:
de kosten van investeringen in materiële en immateriële activa, en/of
de geraamde loonkosten voor rechtstreeks door het investeringsproject gecreëerde banen, berekend over een periode van twee jaar.
Om als in aanmerking komende kosten onder de toepassing van dit artikel te kunnen vallen, bestaat een investering in:
een investering in materiële en/of immateriële activa ten behoeve van de oprichting van een nieuwe vestiging, de uitbreiding van een bestaande vestiging, de diversificatie van de productie van een bestaande vestiging in nieuwe, bijkomende producten, of een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een bestaande vestiging, of
de overname van activa die behoren tot een vestiging, wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:
Wanneer een lid van de familie van de oorspronkelijke eigenaar of een werknemer een kleine onderneming overneemt, vervalt de voorwaarde dat de activa worden verworven van derden zonder banden met de koper. De enkele verwerving van de aandelen van een onderneming vormt geen initiële investering.
De immateriële activa voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:
zij worden uitsluitend in de steun ontvangende vestiging gebruikt;
zij worden als afschrijfbare activa beschouwd;
zij worden op marktvoorwaarden aangekocht van derden zonder banden met de koper, en
zij behoren ten minste drie jaar tot de activa van de onderneming.
Rechtstreeks door een investeringsproject geschapen werkgelegenheid voldoet aan de volgende voorwaarden:
de werkgelegenheid komt binnen drie jaar na de voltooiing van de investering tot stand;
er is een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden;
deze werkgelegenheid blijft behouden gedurende ten minste drie jaar te rekenen vanaf het tijdstip dat de arbeidsplaats voor het eerst werd ingevuld.
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:
20 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van kleine ondernemingen;
10 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van middelgrote ondernemingen.
Artikel 18
Consultancysteun voor kmo's
Artikel 19
Kmo-steun ten behoeve van deelneming aan beurzen
Artikel 19 bis
Steun voor kosten gemaakt door kmo’s die deelnemen aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) of projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP)
De volgende kosten bedoeld in artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 of artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060, naargelang van de verordening die van toepassing is, komen in aanmerking voor CLLD-projecten en projecten van EIP-operationele groepen:
de kosten van voorbereidende steun voor capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming met het oog op de voorbereiding en de uitvoering van een CLLD-strategie of een project van een EIP-operationele groep;
de uitvoering van goedgekeurde acties;
de voorbereiding en de uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de groep;
de lopende kosten in verband met het beheer van de uitvoering van de CLLD-strategie of het project van een EIP-operationele groep;
dynamisering van de EIP-gemeenschap of de CLLD-strategie teneinde uitwisseling tussen belanghebbenden te bevorderen met het oog op informatieverstrekking en promotie van de strategie en de projecten, en potentiële begunstigden te ondersteunen met het oog op ontwikkeling van acties en voorbereiding van aanvragen.
Artikel 19 ter
Beperkte steunbedragen voor kmo’s die profiteren van projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) of projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP)
DEEL 2 bis
Steun voor Europese territoriale samenwerking
Artikel 20
Steun voor kosten gemaakt door aan projecten voor Europese territoriale samenwerking deelnemende ondernemingen
Voor zover zij verband houden met het samenwerkingsproject, komen de volgende kosten, in de betekenis die daaraan wordt toegekend in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie ( 38 ) of de artikelen 38 tot en met 44 van Verordening (EU) 2021/1059, naargelang van de verordening die van toepassing is, in aanmerking:
personeelskosten;
kantoor- en administratieve kosten;
reis- en verblijfskosten;
kosten voor externe expertise en diensten;
kosten voor uitrusting;
kosten voor infrastructuur en werken.
Artikel 20 bis
Beperkte steunbedragen voor ondernemingen ten behoeve van deelname aan projecten voor Europese territoriale samenwerking
DEEL 3
Steun om kmo's toegang tot financiering te geven
Artikel 21
Risicofinancieringssteun
Op het niveau van financiële intermediairs kan risicofinancieringssteun aan onafhankelijke particuliere investeerders een van de volgende vormen hebben:
eigen vermogen of quasi-eigen-vermogen, of een financiële dotatie om risicofinancieringsinvesteringen direct of indirect aan in aanmerking komende ondernemingen te verschaffen,
leningen om — direct of indirect — risicofinancieringsinvesteringen te verschaffen aan in aanmerking komende ondernemingen,
garanties om verliezen te dekken op — direct of indirect — aan in aanmerking komende ondernemingen verschafte risicofinancieringsinvesteringen.
In aanmerking komen ondernemingen die op het tijdstip van de initiële risicofinancieringsinvestering niet-beursgenoteerde kmo's zijn en ten minste aan één van de volgende voorwaarden voldoen:
zij zijn niet op een markt actief geweest;
zij zijn minder dan zeven jaar na hun eerste commerciële verkoop actief op een markt;
zij vergen een initiële risicofinancieringsinvestering die, op basis van een ondernemingsplan dat is opgesteld met het oog op het betreden van een nieuwe productmarkt of geografische markt, meer bedraagt dan 50 % van de gemiddelde jaaromzet in de voorafgaande vijf jaar.
De risicofinancieringssteun kan ook betrekking hebben op vervolginvesteringen in in aanmerking komende ondernemingen, ook na de in lid 5, onder b), vermelde periode van zeven jaar, mits elk van de volgende voorwaarden is vervuld:
het totale bedrag aan risicofinanciering bedoeld in lid 9 wordt niet overschreden;
in de mogelijkheid van vervolginvesteringen was voorzien in het oorspronkelijke ondernemingsplan;
de onderneming die de vervolginvesteringen ontvangt, is niet verbonden geraakt, in de zin van artikel 3, lid 3, van bijlage I, met een andere onderneming dan de financiële intermediair of de onafhankelijke particuliere investeerder die in het kader van de maatregel risicofinanciering verschaft, tenzij de nieuwe entiteit aan de voorwaarden van de kmo-definitie voldoet.
Voor risicofinancieringsmaatregelen die eigenvermogens-, quasi-eigenvermogens- of leningsinvesteringen aan in aanmerking komende ondernemingen verschaffen, dient de risicofinancieringsmaatregel als hefboom voor aanvullende financiering van onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de financiële intermediairs of de in aanmerking komende ondernemingen, zodat het totale particuliere deelnemingspercentage de volgende minimumdrempels bereikt:
10 % van de risicofinanciering verschaft aan de in aanmerking komende ondernemingen vóór hun eerste commerciële verkoop op een markt;
40 % van de risicofinanciering verschaft aan de in aanmerking komende ondernemingen als bedoeld in lid 5, onder b);
60 % van de risicofinanciering die wordt verschaft ten behoeve van investeringen aan in lid 5, onder c), bedoelde, in aanmerking komende ondernemingen en ten behoeve van vervolginvesteringen in in aanmerking komende ondernemingen na de in lid 5, onder b), vermelde periode van zeven jaar.
Een risicofinancieringsmaatregel voldoet aan de volgende voorwaarden:
hij wordt ten uitvoer gelegd via één of meer financiële intermediairs, behalve voor fiscale prikkels voor particuliere investeerders ten aanzien van hun directe investeringen in in aanmerking komende ondernemingen;
financiële intermediairs, alsmede investeerders of fondsmanagers worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht met als doel passende regelingen inzake risico-/beloningsverdeling tot stand te brengen, waarbij voor investeringen niet zijnde garanties asymmetrische winstdeling de voorkeur krijgt boven neerwaartse bescherming;
in het geval van asymmetrische verliesdeling tussen publieke en particuliere investeerders, wordt het eerste, voor rekening van de publieke investeerder komende verlies gemaximeerd op 25 % van de totale investering;
in het geval van garanties die onder lid 2, punt c), vallen, wordt het garantiepercentage beperkt tot 80 % en zijn de totale verliezen die een lidstaat op zich neemt, gemaximeerd op 25 % van de onderliggende gegarandeerde portefeuille. Alleen garanties die verwachte verliezen op de onderliggende gegarandeerde portefeuille dekken, kunnen kosteloos worden afgegeven. Indien een garantie ook de dekking van onverwachte verliezen omvat, betaalt de financiële intermediair voor het gedeelte van de garantie dat de onverwachte verliezen dekt, een marktconforme garantiepremie.
Bij risicofinancieringsmaatregelen wordt gezorgd voor winstgedreven financieringsbesluiten. Dit wordt geacht het geval te zijn wanneer elk van de volgende voorwaarden is vervuld:
financiële intermediairs worden opgericht overeenkomstig het toepasselijke recht;
de lidstaat, of de met de tenuitvoerlegging van de maatregel belaste entiteit, zorgt ervoor dat een boekenonderzoek plaatsvindt om te verzekeren dat de tenuitvoerlegging van de risicofinancieringsmaatregel volgens een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie plaatsvindt, met onder meer een passend beleid inzake risicodiversificatie dat is gericht op het bereiken van economische levensvatbaarheid en van een efficiënte schaal in termen van omvang en geografische spreiding van de betrokken portefeuille investeringen;
de verschaffing van risicofinanciering aan in aanmerking komende ondernemingen is gebaseerd op een levensvatbaar ondernemingsplan, dat nadere gegevens bevat over product, verkopen en winstgevendheidsontwikkeling, waarbij de financiële levensvatbaarheid vooraf is bepaald;
voor iedere investering van eigen vermogen en quasi-eigen-vermogen is er een heldere en realistische exitstrategie voorhanden.
De financiële intermediairs worden beheerd op zakelijke basis. Dit vereiste wordt geacht te zijn vervuld wanneer de financiële intermediair en, afhankelijk van het soort risicofinancieringsmaatregel, de fondsmanager ervan voldoen aan de volgende voorwaarden:
zij zijn wettelijk of contractueel verplicht met de nodige professionele zorgvuldigheid en te goeder trouw te handelen en belangenconflicten te vermijden. Daarbij zijn goede praktijken en wettelijk toezicht van toepassing;
hun vergoeding is marktconform. Dit vereiste wordt geacht te zijn vervuld wanneer de manager of de financiële intermediair wordt geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende selectieoproep, op basis van objectieve criteria die verband houden met ervaring, deskundigheid en operationele en financiële capaciteiten;
zij ontvangen een prestatieafhankelijke vergoeding of dragen een deel van de investeringsrisico's door eigen middelen mee te investeren tegen dezelfde risicovoorwaarden als de publieke investeerder, zodat hun belangen steeds gelijklopen met die van de publieke investeerder;
zij bepalen investeringsstrategie, criteria en voorgenomen tijdschema voor investeringen;
de investeerders kunnen vertegenwoordigd zijn in de bestuursorganen van het investeringsfonds, zoals de raad van toezicht of het adviescomité.
►M1 Een risicofinancieringsmaatregel waarbij aan in aanmerking komende ondernemingen garanties of leningen worden verstrekt of waarbij aan in aanmerking komende ondernemingen als schuld gestructureerde investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen beschikbaar worden gesteld, voldoen aan de volgende voorwaarden: ◄
als gevolg van de maatregel verricht de financiële intermediair investeringen die deze zonder de steun niet, dan wel in beperktere mate of op een andere wijze zou hebben verricht. De financiële intermediair is in staat aan te tonen dat hij een mechanisme hanteert dat ervoor zorgt dat alle voordelen zo veel mogelijk aan de uiteindelijke begunstigden worden doorgegeven in de vorm van hogere volumes aan financiering, een hoger risicoprofiel van de portefeuille, lagere eisen inzake zekerheden, lagere garantiepremies of lagere rentepercentages;
in het geval van leningen en als schuld gestructureerde investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen wordt het nominale kredietbedrag in aanmerking genomen bij het berekenen van het maximale investeringsbedrag voor de toepassing van lid 9;
in het geval van garanties wordt het nominale bedrag van de onderliggende lening in aanmerking genomen bij het berekenen van het maximale investeringsbedrag ten behoeve van lid 9. De garantie bedraagt ten hoogste 80 % van de onderliggende lening.
Risicofinancieringssteun voor kmo's die niet voldoet aan de in lid 5 vastgestelde voorwaarden, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits:
op het niveau van de kmo's de steun voldoet aan de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 1407/2013, en
alle in dit artikel vastgestelde voorwaarden zijn vervuld, behalve de voorwaarden bedoeld in de leden 5, 6, 9, 10 en 11, en
voor risicofinancieringsmaatregelen die eigenvermogens-, quasi-eigenvermogens- of leningsinvesteringen aan in aanmerking komende ondernemingen verschaffen, de risicofinancieringsmaatregel als hefboom dient voor aanvullende financiering van onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de financiële intermediairs of de kmo's, zodat het totale particuliere deelnemingspercentage ten minste 60 % van de aan de kmo's verschafte risicofinanciering bedraagt.
Artikel 22
Starterssteun
In aanmerking komt elke niet-beursgenoteerde kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die aan de volgende voorwaarden voldoet:
zij heeft niet de activiteit van een andere onderneming overgenomen;
zij heeft nog geen winst uitgekeerd, en
zij is niet ontstaan uit een concentratie.
Voor in aanmerking komende ondernemingen die zich niet hoeven te laten registreren, kan de periode van vijf jaar om in aanmerking te komen, geacht worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten.
In afwijking van de eerste alinea, onder c), worden ondernemingen die ontstaan uit een concentratie van ondernemingen die op grond van dit artikel voor steun in aanmerking komen, ook als in aanmerking komende ondernemingen beschouwd tot vijf jaar vanaf de registratie van de oudste onderneming die bij de concentratie betrokken is.
Starterssteun heeft de vorm van:
leningen tegen een rente die niet marktconform is, met een looptijd van tien jaar en voor een nominaal bedrag van ten hoogste 1 miljoen EUR, of 1,5 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen, of 2 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen. Voor leningen met een looptijd tussen vijf en tien jaar kunnen de maximumbedragen worden bijgesteld door bovenstaande bedragen te vermenigvuldigen met een ratio tien jaar/daadwerkelijke looptijd van de lening. Voor leningen met een looptijd van minder dan vijf jaar is het maximumbedrag hetzelfde als voor leningen met een looptijd van vijf jaar;
garanties met premies die niet marktconform zijn, met een looptijd van tien jaar en een gegarandeerd leningbedrag van ten hoogste 1,5 miljoen EUR, of 2,25 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen, of 3 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen. Voor garanties met een looptijd tussen vijf en tien jaar kan het maximaal gegarandeerde bedrag worden bijgesteld door bovenstaande bedragen te vermenigvuldigen met een ratio tien jaar/daadwerkelijke looptijd van de garantie. Voor garanties met een looptijd van minder dan vijf jaar is het maximaal gegarandeerde bedrag hetzelfde als voor leningen met een looptijd van vijf jaar. De garantie bedraagt ten hoogste 80 % van de onderliggende lening.
subsidies, met inbegrip van eigenvermogens- of quasi-eigenvermogensinvesteringen, rentekortingen en kortingen op de garantiepremies tot maximaal 0,4 miljoen EUR bruto-subsidie-equivalent, of 0,6 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen, of 0,8 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen.
Artikel 23
Steun voor in kmo's gespecialiseerde alternatieve handelsplatforms
De steunmaatregel kan de vorm aannemen van fiscale prikkels voor onafhankelijke particuliere investeerders die natuurlijke personen zijn, ten behoeve van hun via een alternatief handelsplatform verlopende risicofinancieringsinvesteringen in in aanmerking komende ondernemingen op de in artikel 21 vastgestelde voorwaarden.
Artikel 24
Steun voor scoutingkosten
DEEL 4
Steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie
Artikel 25
Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten
Het gesteunde deel van het onderzoeks- en ontwikkelingsproject valt volledig binnen één of meer van de volgende categorieën:
fundamenteel onderzoek;
industrieel onderzoek;
experimentele ontwikkeling;
haalbaarheidsstudies.
De in aanmerking komende kosten van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten worden bij een specifieke categorie onderzoek en ontwikkeling ingedeeld en betreffen:
personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;
kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;
kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;
bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.
De steunintensiteit bedraagt voor elke begunstigde ten hoogste:
100 % van de in aanmerking komende kosten voor fundamenteel onderzoek;
50 % van de in aanmerking komende kosten voor industrieel onderzoek;
25 % van de in aanmerking komende kosten voor experimentele ontwikkeling;
50 % van de in aanmerking komende kosten voor haalbaarheidsstudies.
De steunintensiteiten voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling kunnen als volgt worden verhoogd, tot een maximale steunintensiteit van 80 % van de in aanmerking komende kosten:
met 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor kleine ondernemingen;
met 15 procentpunten indien één van de volgende voorwaarden is vervuld:
het project behelst daadwerkelijke samenwerking:
de projectresultaten ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories, of gratis of opensource-software.
Artikel 25 bis
Steun voor projecten waaraan het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” is toegekend
Artikel 25 ter
Steun voor Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties
Artikel 25 quater
Steun vervat in gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten
Artikel 25 quinquies
Steun voor teamvormingsacties
Voor investeringssteun voor infrastructuur in het kader van een teamvormingsactie zijn de volgende aanvullende voorwaarden van toepassing:
wanneer met de infrastructuur zowel economische als niet-economische activiteiten worden verricht, wordt voor de financiering, kosten en inkomsten van elk soort activiteit een gescheiden boekhouding gevoerd, op basis van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen van kostprijsadministratie;
de prijs die voor de exploitatie of het gebruik van de infrastructuur wordt berekend, stemt overeen met een marktprijs;
toegang tot de infrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden. Om overcompensatie te vermijden, is deze toegang evenredig aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en worden deze voorwaarden publiek beschikbaar gesteld;
wanneer de infrastructuur overheidsfinanciering ontvangt voor zowel economische als niet-economische activiteiten, werken de lidstaten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme uit om te garanderen dat de toepasselijke steunintensiteit niet wordt overschreden door een toename van het aandeel economische activiteiten ten opzichte van de situatie waarmee op het tijdstip van de toekenning van de steun werd gerekend.
Artikel 26
Investeringssteun voor onderzoeksinfrastructuur
Artikel 27
Steun voor innovatieclusters
De voor exploitatiesteun ten behoeve van innovatieclusters in aanmerking komende kosten zijn de personeelskosten en administratieve kosten (met inbegrip van de algemene kosten) met betrekking tot:
het aansturen van het cluster ter bevordering van samenwerking, informatiedeling en het verschaffen of toeleiden van gespecialiseerde en op maat gemaakte zakelijke ondersteuningsdiensten;
de marketing van het cluster om nieuwe ondernemingen of organisaties aan te trekken en de zichtbaarheid te verhogen;
het beheer van de faciliteiten van het cluster, de organisatie van opleidingsprogramma's, workshops en conferenties ter ondersteuning van kennisdeling, netwerking en transnationale samenwerking.
Artikel 28
Innovatiesteun voor kmo's
De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:
de kosten verbonden aan de verkrijging, validering en verdediging van octrooien en immateriële activa;
de kosten verbonden aan het detacheren van hooggekwalificeerd personeel van een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding of een grote onderneming naar onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieactiviteiten in een nieuw gecreëerde functie binnen de begunstigde onderneming, zonder dat hierbij andere personeelseden worden vervangen;
de kosten verbonden aan innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning.
Artikel 29
Steun voor proces- en organisatie-innovatie
De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:
personeelskosten;
kosten van apparatuur en uitrusting, gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project;
kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length worden verworven bij of waarvoor een licentie wordt verkregen van externe bronnen;
bijkomende algemene kosten en andere exploitatiekosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.
Artikel 30
Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de visserij- en aquacultuursector
Vóór de datum van aanvang van het gesteunde project wordt op internet de volgende informatie bekendgemaakt:
dat het gesteunde project zal worden uitgevoerd;
de doelstellingen van het gesteunde project;
de vermoedelijke datum van de publicatie van de resultaten die van het gesteunde project worden verwacht, en waar zij op internet zullen worden bekendgemaakt;
een vermelding dat de resultaten van het gesteunde project kosteloos beschikbaar zullen zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken sector of subsector actief zijn.
DEEL 5
Opleidingssteun
Artikel 31
Opleidingssteun
De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:
de personeelskosten van de opleiders, voor de uren dat de opleiders aan de opleiding deelnemen;
rechtstreeks met het opleidingsproject verband houdende operationele kosten van opleiders en deelnemers aan de opleiding, zoals reiskosten, accommodatiekosten, materiaal en benodigdheden die rechtstreeks met het project verband houden, de afschrijving van werktuigen en uitrusting voor zover deze uitsluitend voor het opleidingsproject worden gebruikt;
kosten van adviesdiensten met betrekking tot het opleidingsproject;
de personeelskosten van de deelnemers aan de opleiding en algemene indirecte kosten (administratieve kosten, huur, algemene vaste kosten), voor de uren dat de deelnemers de opleiding bijwonen.
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan als volgt worden verhoogd tot een maximale steunintensiteit van 70 % van de in aanmerking komende kosten:
met 10 procentpunten indien de opleiding aan werknemers met een handicap of aan kwetsbare werknemers wordt gegeven;
met 10 procentpunten indien de steun aan middelgrote ondernemingen wordt toegekend en met 20 procentpunten indien de steun aan kleine ondernemingen wordt toegekend.
Wanneer de steun in de sector van het zeevervoer wordt toegekend, kan de steunintensiteit worden verhoogd tot 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de deelnemers aan de opleiding behoren niet tot de bemanning, maar tot de opvarenden, en
de opleiding vindt plaats aan boord van schepen die in de Unie zijn geregistreerd.
DEEL 6
Steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap
Artikel 32
Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare werknemers
Artikel 33
Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap
Artikel 34
Steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor de tewerkstelling van werknemers met een handicap
De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:
de kosten voor de aanpassing van de ruimten;
de kosten voor het inzetten van medewerkers voor de tijd die het personeel uitsluitend besteedt aan de begeleiding van de werknemers met een handicap, en de kosten voor het opleiden van medewerkers die werknemers met een handicap begeleiden;
de kosten voor de aanpassing of aankoop van apparatuur of voor de aankoop en validering van software die werknemers met een handicap gebruiken, met inbegrip van aangepaste of assistive technologie, wanneer deze kosten bovenop de kosten komen die de begunstigde had moeten maken indien hij geen werknemers met een handicap had tewerkgesteld;
de kosten die rechtstreeks verband houden met het vervoer van werknemers met een handicap naar de plaats van arbeid, en de kosten voor werkgerelateerde activiteiten;
de loonkosten voor de uren die een werknemer met een handicap besteedt aan rehabilitatie;
wanneer de begunstigde onderneming een sociale werkvoorziening biedt: de kosten voor de bouw, installatie of modernisering van de productie-eenheden van de betrokken onderneming, alsmede alle kosten voor de administratie en het vervoer, mits die kosten rechtstreeks uit de tewerkstelling van werknemers met een handicap voortvloeien.
Artikel 35
Steun ter compensatie van de kosten voor de begeleiding van kwetsbare werknemers
De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van:
het inzetten van medewerkers voor de tijd die uitsluitend wordt besteed aan de begeleiding van de kwetsbare werknemers, gedurende een periode van maximaal twaalf maanden vanaf de aanwerving van een kwetsbare werknemer of, in het geval van een uiterst kwetsbare werknemer, gedurende maximaal 24 maanden;
de opleiding van de medewerkers die kwetsbare werknemers begeleiden.
DEEL 7
Steun voor milieubescherming
Artikel 36
Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen
De investering voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
zij stelt de begunstigde in staat het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen door verder te gaan dan de geldende Unienormen, ongeacht of er nationale normen bestaan die strenger zijn dan de Unienormen;
zij stelt de begunstigde, bij ontstentenis van Unienormen, in staat het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen.
In afwijking van lid 3 kan steun worden verleend voor:
de aanschaf van nieuwe vervoermiddelen voor vervoer per spoor, over de weg, over de binnenwateren en over zee die aan vastgestelde Unienormen voldoen, mits deze aanschaf plaatsvindt vóór de inwerkingtreding van die normen en, wanneer die normen bindend worden, deze niet op reeds vóór die datum aangeschafte vervoermiddelen van toepassing zijn;
het retrofitten van bestaande vervoermiddelen voor vervoer per spoor, over de weg, over de binnenwateren en over zee, mits de Unienormen nog niet van kracht waren op het tijdstip dat die vervoermiddelen in bedrijf werden genomen, en die normen, zodra deze bindend worden, niet met terugwerkende kracht op die vervoermiddelen van toepassing zijn.
De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:
wanneer de kosten voor de milieu-investering binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;
in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.
De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.
Artikel 36 bis
Investeringssteun voor publiek toegankelijke oplaad- of tankinfrastructuur voor emissiearme en emissievrije wegvoertuigen
Artikel 37
Investeringssteun ten behoeve van vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen
De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:
wanneer de kosten voor de milieu-investering binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;
in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.
De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:
20 % van de in aanmerking komende kosten voor kleine ondernemingen, 15 % van de in aanmerking komende kosten voor middelgrote ondernemingen en 10 % van de in aanmerking komende kosten voor grote ondernemingen indien de investering meer dan drie jaar vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Unienorm ten uitvoer wordt gelegd en is voltooid;
15 % van de in aanmerking komende kosten voor kleine ondernemingen, 10 % van de in aanmerking komende kosten voor middelgrote ondernemingen en 5 % van de in aanmerking komende kosten voor grote ondernemingen indien de investering tussen één en drie jaar vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Unienorm ten uitvoer wordt gelegd en is voltooid.
Artikel 38
Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen
De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het hogere niveau van energie-efficiëntie te behalen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:
wanneer de kosten voor de investering in energie-efficiëntie binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op energie-efficiëntie betrekking hebbende kosten de in aanmerking komende kosten;
wanneer de investering betrekking heeft op de verbetering van de energie-efficiëntie van i) woongebouwen, ii) gebouwen die bestemd zijn voor het geven van onderwijs of het verlenen van sociale diensten, iii) gebouwen die bestemd zijn voor activiteiten in verband met openbaar bestuur of justitie, politie of brandweerdiensten, of iv) gebouwen als bedoeld in de punten i), ii) of iii) waarin andere dan de in die punten genoemde activiteiten minder dan 35 % van de interne vloeroppervlakte beslaan, vormen de volledige investeringskosten die nodig zijn om een hoger niveau van energie-efficiëntie te bereiken, de in aanmerking komende kosten, op voorwaarde dat de verbeteringen in energie-efficiëntie leiden tot een vermindering van ten minste 20 % van de vraag naar primaire energie in geval van renovatie en tot besparingen van primaire energie van ten minste 10 % in vergelijking met de drempel die voor de vereisten van bijna-energieneutrale gebouwen is vastgesteld in de nationale maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 39 ) in het geval van nieuwe gebouwen. De initiële vraag naar primaire energie en de geraamde verbetering worden vastgesteld aan de hand van een energieprestatiecertificaat als bepaald in artikel 2, punt 12, van Richtlijn 2010/31/EU;
in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in energie-efficiëntie vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder energie-efficiënte investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn uitgevoerd. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met energie-efficiëntie verband houdende kosten op en vormt de in aanmerking komende kosten.
De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het bereiken van een hoger niveau van energie-efficiëntie, komen niet in aanmerking.
Voor de in lid 3, punt b), bedoelde gebouwen kunnen de investeringen ter verbetering van de energie-efficiëntie van het gebouw worden gecombineerd met investeringen in een of meer van de volgende onderdelen:
geïntegreerde installaties voor de opwekking ter plaatse van hernieuwbare energie waarmee elektriciteit en/of warmte wordt gegenereerd;
uitrusting voor de opslag van de energie die door de installatie voor de opwekking ter plaatse van hernieuwbare energie wordt gegenereerd;
tot het gebouw behorende uitrusting en bijbehorende infrastructuur die bedoeld is om elektrische voertuigen van gebruikers van het gebouw op te laden;
investeringen voor de digitalisering van het gebouw, met name om de gereedheid voor slimme toepassingen te verbeteren. Voor steun in aanmerking komende investeringen kunnen ingrepen omvatten die beperkt zijn tot passieve inpandige bekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, het aanvullende gedeelte van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw. Bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het particuliere eigendom is uitgesloten.
In het geval van dergelijke gecombineerde werkzaamheden als bedoeld in de eerste alinea, punten a) tot en met d), vormen de volledige investeringskosten van de verschillende onderdelen van de uitrusting de in aanmerking komende kosten.
De steun kan worden verleend aan de eigenaar(s) van het gebouw of aan de huurder(s), afhankelijk van wie de opdracht geeft voor de energie-efficiëntiewerkzaamheden.
Steun voor maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen mag ook betrekking hebben op de bevordering van energieprestatiecontracten, mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan:
de steun neemt de vorm aan van een lening of garantie aan de aanbieder van de maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in het kader van een energieprestatiecontract, of bestaat uit een financieel product dat tot doel heeft de betrokken aanbieder te herfinancieren (bv. factoring, forfaiting);
het nominale bedrag van de totale uitstaande financiering die krachtens dit lid per begunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 30 miljoen EUR;
de steun wordt verleend aan kmo’s of kleine midcapondernemingen;
de steun wordt verleend voor energieprestatiecontracten in de zin van artikel 2, punt 27, van Richtlijn 2012/27/EU;
de energieprestatiecontracten hebben betrekking op een gebouw als bedoeld in lid 3, punt b).
Artikel 39
Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten in gebouwen in de vorm van financiële instrumenten
Wanneer de investering betrekking heeft op de verbetering van de energie-efficiëntie van i) woongebouwen, ii) gebouwen die bestemd zijn voor het geven van onderwijs of het verlenen van sociale diensten, iii) gebouwen die bestemd zijn voor activiteiten in verband met openbaar bestuur, of justitie, politie of brandweerdiensten, of iv) gebouwen als bedoeld in de punten i), ii) of iii) waarin andere dan de in die punten genoemde activiteiten minder dan 35 % van de vloeroppervlakte beslaan, kunnen de energie-efficiëntieprojecten krachtens dit artikel ook worden gecombineerd met een van de volgende investeringen:
geïntegreerde installaties voor de opwekking ter plaatse van hernieuwbare energie waarmee elektriciteit en/of warmte wordt gegenereerd;
uitrusting voor de opslag van de energie die door de installatie voor de opwekking ter plaatse van hernieuwbare energie wordt gegenereerd;
tot het gebouw behorende uitrusting en bijbehorende infrastructuur die bedoeld is om elektrische voertuigen van gebruikers van het gebouw op te laden;
investeringen voor de digitalisering van het gebouw, met name om de gereedheid voor slimme toepassingen te verbeteren. Voor steun in aanmerking komende investeringen kunnen ingrepen omvatten die beperkt zijn tot passieve inpandige bekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, het aanvullende gedeelte van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw. Bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het particuliere eigendom is uitgesloten.
Lidstaten kunnen voor het verstrekken van energie-efficiëntiesteun energie-efficiëntiefondsen opzetten en/of een beroep doen op financiële intermediairs. Daarbij moet dan aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
managers van financiële intermediairs en managers van energie-efficiëntiefondsen worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht. Met name is er geen discriminatie op grond van de plaats van vestiging of registratie in een lidstaat. Van financiële intermediairs en managers van energie-efficiëntiefondsen kan worden geëist dat zij voldoen aan vooraf vastgestelde criteria die objectief gerechtvaardigd zijn door de aard van de investeringen;
de onafhankelijke particuliere investeerders worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht, met als doel passende regelingen inzake risico-/beloningsverdeling tot stand te brengen, waarbij voor investeringen niet zijnde garanties asymmetrische winstdeling de voorkeur krijgt boven neerwaartse bescherming. Indien de particuliere investeerders niet via dit soort oproep worden geselecteerd, wordt het redelijke rendement voor de particuliere investeerders bepaald door een onafhankelijke deskundige die is geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep;
in het geval van asymmetrische verliesdeling tussen publieke en particuliere investeerders, wordt het eerste, voor rekening van de publieke investeerder komende verlies gemaximeerd op 25 % van de totale investering;
in het geval van garanties wordt het garantiepercentage beperkt tot 80 % en zijn de totale verliezen die een lidstaat op zich neemt, gemaximeerd op 25 % van de onderliggende gegarandeerde portefeuille. Alleen garanties die de verwachte verliezen op de onderliggende gegarandeerde portefeuille dekken, kunnen kosteloos worden afgegeven. Indien een garantie ook de dekking van onverwachte verliezen omvat, betaalt de financiële intermediair voor het gedeelte van de garantie dat de onverwachte verliezen dekt, een marktconforme garantiepremie.
de investeerders kunnen vertegenwoordigd zijn in de bestuursorganen van het energie-efficiëntiefonds of de financiële intermediair, zoals de raad van toezicht of het adviescomité;
het energie-efficiëntiefonds of de financiële intermediair wordt opgericht overeenkomstig het toepasselijke recht en de lidstaat zorgt ervoor dat een boekenonderzoek plaatsvindt om te verzekeren dat de tenuitvoerlegging van de steunmaatregel ten behoeve van energie-efficiëntie volgens een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie plaatsvindt.
Financiële intermediairs, met inbegrip van energie-efficiëntiefondsen, worden op zakelijke basis beheerd en zorgen voor winstgedreven financieringsbesluiten. Dit wordt geacht het geval te zijn wanneer de financiële intermediair en, in voorkomend geval, de managers van het energie-efficiëntiefonds voldoen aan de volgende voorwaarden:
zij zijn wettelijk of contractueel verplicht met de nodige professionele zorgvuldigheid en te goeder trouw te handelen en belangenconflicten te vermijden. Daarbij zijn goede praktijken en wettelijk toezicht van toepassing;
hun vergoeding is marktconform. Dit vereiste wordt geacht te zijn vervuld wanneer de manager wordt geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep, op basis van objectieve criteria die verband houden met ervaring, deskundigheid en operationele en financiële capaciteiten;
zij ontvangen een prestatieafhankelijke vergoeding of dragen een deel van de investeringsrisico's door eigen middelen mee te investeren tegen dezelfde risicovoorwaarden als de publieke investeerder, zodat hun belangen steeds gelijklopen met die van de publieke investeerder;
zij bepalen investeringsstrategie, criteria en voorgenomen tijdschema voor investeringen in energie-efficiëntieprojecten, waarin vooraf de financiële levensvatbaarheid en de verwachte impact op de energie-efficiëntie worden aangetoond;
voor de in het energie-efficiëntiefonds geïnvesteerde of de aan de financiële intermediair verschafte publieke middelen is een heldere en realistische exitstrategie voorhanden, die de mogelijkheid biedt om energie-efficiëntieprojecten door de markt te laten te financieren wanneer deze daarvoor klaar is.
Artikel 40
Investeringssteun ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling
Artikel 41
Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen
De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen te bevorderen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:
wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld (bv. omdat het een gemakkelijk te onderscheiden „uitbreiding” van een reeds bestaande faciliteit is), vormen deze kosten met betrekking tot hernieuwbare energie de in aanmerking komende kosten;
wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen kunnen worden vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht, levert dit verschil tussen de kosten van beide investeringen de met hernieuwbare energie verband houdende kosten op en geldt dit als de in aanmerking komende kosten;
voor bepaalde kleine installaties waar een minder milieuvriendelijke investering niet kan worden bepaald omdat geen installaties van beperkte omvang bestaan, vormen de totale investeringskosten die nodig zijn om een hoger niveau aan milieubescherming te bereiken, de in aanmerking komende kosten.
De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:
45 % van de in aanmerking komende kosten indien de in aanmerking komende kosten worden berekend op grond van lid 6, onder a) of b);
30 % van de in aanmerking komende kosten indien de in aanmerking komende kosten worden berekend op grond van lid 6, onder c).
Artikel 42
Exploitatiesteun ter bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen
De biedprocedure kan tot specifieke technologieën worden beperkt wanneer een voor alle producenten open staande procedure een suboptimaal resultaat zou opleveren, hetgeen niet kan worden verholpen door de vormgeving van de procedure met name gelet op:
het potentieel op langere termijn van een bepaalde nieuwe en innoverende technologie, of
de noodzaak om diversificatie tot stand te brengen, of
netwerkrestricties en netwerkstabiliteit, of
systeem(integratie)kosten, of
de noodzaak om door steun voor biomassa veroorzaakte verstoringen op de grondstoffenmarkten te voorkomen.
Lidstaten voeren een nadere beoordeling uit van de toepasselijkheid van die voorwaarden en doen de Commissie daarvan verslag overeenkomstig de in artikel 11, onder a), beschreven concrete voorwaarden.
Artikel 43
Exploitatiesteun ter bevordering van in kleinschalige installaties uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie
Artikel 44
Steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen krachtens Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 45
Investeringssteun voor de sanering van verontreinigde terreinen
Artikel 46
Investeringssteun voor energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling
Artikel 47
Investeringssteun ten behoeve van recycling en hergebruik van afval
Artikel 48
Investeringssteun voor energie-infrastructuur
Artikel 49
Steun ten behoeve van milieustudies
DEEL 8
Steun tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen
Artikel 50
Steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen
De steun wordt toegekend op de volgende voorwaarden:
de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat hebben de gebeurtenis formeel als natuurramp erkend, en
er is een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de natuurramp en de schade die de getroffen onderneming heeft geleden.
DEEL 9
Sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden
Artikel 51
Sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden
DEEL 10
Steun voor breedbandinfrastructuur
Artikel 52
Steun voor vaste breedbandnetwerken
De volgende alternatieve soorten investeringen komen in aanmerking:
de uitrol van een vast breedbandnetwerk om huishoudens en sociaal-economische actoren te verbinden in gebieden waar er geen netwerk bestaat dat op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 30 Mbps (drempelsnelheden) kan aanbieden, of waar volgens een geloofwaardige planning geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die niet korter dan twee jaar mag zijn. Dit wordt geverifieerd door kartering en openbare raadpleging overeenkomstig lid 4. Gebieden met ten minste één bestaand of geloofwaardig gepland netwerk dat in staat is op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 30 Mbps aan te bieden, zijn uitgesloten. Het gesteunde netwerk zorgt voor ten minste een verdubbeling van de download- en uploadsnelheden ten opzichte van de bestaande of geloofwaardig geplande netwerken en moet in staat zijn op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 30 Mbps (doelsnelheden) aan te bieden.
de uitrol van een vast breedbandnetwerk om huishoudens en sociaal-economische actoren te verbinden in gebieden waar er geen netwerk bestaat dat op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps (drempelsnelheden) kan aanbieden, of waar volgens een geloofwaardige planning geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die niet korter dan twee jaar mag zijn. Dit wordt geverifieerd door kartering en openbare raadpleging overeenkomstig lid 4. Gebieden met ten minste één bestaand of geloofwaardig gepland netwerk dat in staat is op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps aan te bieden, zijn uitgesloten. Het gesteunde netwerk zorgt voor ten minste een verdubbeling van de download- en uploadsnelheden ten opzichte van de bestaande of geloofwaardig geplande netwerken en moet in staat zijn op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 300 Mbps en uploadsnelheden van 100 Mbps (doelsnelheden) te leveren.
de uitrol van een vast breedbandnetwerk om alleen sociaal-economische actoren te verbinden in gebieden waar er slechts één netwerk bestaat dat op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps maar minder dan 300 Mbps (drempelsnelheden) kan aanbieden, of waar een dergelijk netwerk volgens een geloofwaardige planning zal worden uitgerold binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die niet korter dan twee jaar mag zijn. Dit wordt geverifieerd door kartering en openbare raadpleging overeenkomstig lid 4. Gebieden met ten minste één bestaand of geloofwaardig gepland netwerk dat in staat is op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 300 Mbps aan te bieden, zijn uitgesloten. Gebieden met ten minste twee bestaande of geloofwaardig geplande netwerken die in staat zijn op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps aan te bieden, zijn uitgesloten. Het gesteunde netwerk zorgt voor ten minste een verdubbeling van de download- en uploadsnelheden ten opzichte van de bestaande of geloofwaardig geplande netwerken en moet in staat zijn op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 1 Gbps (doelsnelheden) aan te bieden.
De kartering en de openbare raadpleging bedoeld in lid 3 voldoen aan elk van de volgende vereisten:
bij de kartering worden de geografische doelgebieden aangewezen die volgens de planning met behulp van overheidssteun zouden worden gedekt, en wordt rekening gehouden met alle bestaande openbare en particuliere netwerken die op betrouwbare wijze de in lid 3 vastgestelde drempelsnelheden kunnen aanbieden, afhankelijk van het soort investering. De kartering wordt verricht: i) voor zuiver vaste netwerken, op adresniveau, op basis van aansluitbare panden, en ii) voor vaste netwerken voor draadloze toegang, op adresniveau op basis van aansluitbare panden of op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100 × 100 meter. Voor de punten i) en ii) wordt de kartering altijd geverifieerd door middel van een openbare raadpleging;
de openbare raadpleging wordt door de bevoegde overheidsinstantie verricht via bekendmaking op een geschikte website van de voornaamste kenmerken van de geplande maatregel en van de lijst van de bij de kartering overeenkomstig punt a) aangewezen geografische doelgebieden (ook op nationaal niveau). In het kader van de openbare raadpleging worden belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen over de maatregel te maken en onderbouwde informatie overeenkomstig punt a) in te dienen met betrekking tot de bestaande of volgens een geloofwaardige planning binnen drie jaar vanaf de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel uit te rollen netwerken die in staat zijn in het doelgebied de in lid 3 vastgestelde drempelsnelheden op betrouwbare wijze aan te bieden. Indien de steunverlenende autoriteit voor de uitrol van de gesubsidieerde infrastructuur een kortere of langere tijdshorizon dan drie jaar neemt, moet deze tijdshorizon, die niet korter mag zijn dan twee jaar, ook worden gebruikt om te beoordelen of de in de vorige zin bedoelde netwerken volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold. De openbare raadpleging duurt ten minste dertig dagen.
De steun wordt verleend als volgt:
de steun wordt aan aanbieders van elektronische-communicatienetwerken en -diensten toegekend op basis van een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, onverminderd de toepasselijke regels inzake overheidsopdrachten, op basis van het economisch meest voordelige bod. Ten behoeve van de concurrerende selectieprocedure stelt de steunverlenende autoriteit vooraf objectieve, transparante en niet-discriminerende kwalitatieve toekenningscriteria vast die moeten worden afgewogen tegen het gevraagde steunbedrag. Onder vergelijkbare kwalitatieve voorwaarden wordt de steun toegekend aan de inschrijver met het laagste gevraagde steunbedrag;
wanneer de steun zonder concurrerende selectieprocedure aan een overheidsinstantie wordt toegekend om rechtstreeks of via een interne entiteit een vast breedbandnetwerk uit te rollen en te beheren, verleent de overheidsinstantie of de interne entiteit, naargelang van het geval, alleen wholesalediensten via het gesubsidieerde netwerk. De overheidsinstantie zorgt voor een boekhoudkundige scheiding tussen de middelen die voor de werking van het netwerk worden gebruikt, en de andere middelen waarover zij beschikt. Elke concessie of andere toewijzing van activiteiten aan een derde om een netwerk aan te leggen of te exploiteren wordt toegekend via een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, onverminderd de toepasselijke regels inzake overheidsopdrachten, op basis van het economisch meest voordelige bod.
Artikel 52 bis
Steun voor mobiele 4G- en 5G-netwerken
De kartering en de openbare raadpleging bedoeld in lid 3 voldoen aan elk van de volgende vereisten:
bij de kartering worden duidelijk de geografische doelgebieden aangewezen die volgens de planning met behulp van overheidssteun zouden worden gedekt, en wordt rekening gehouden met alle bestaande netwerken, afhankelijk van het soort investering. De kartering wordt verricht op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100 × 100 meter. De kartering wordt altijd geverifieerd door middel van een openbare raadpleging;
de openbare raadpleging wordt door de bevoegde overheidsinstantie verricht via bekendmaking op een geschikte website van de voornaamste kenmerken van de voorgenomen maatregel en van de lijst van de bij de kartering overeenkomstig punt a) aangewezen geografische doelgebieden (ook op nationaal niveau). In het kader van de openbare raadpleging worden belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen over de maatregel te maken en onderbouwde informatie overeenkomstig punt a) in te dienen met betrekking tot de mobiele netwerken die in het doelgebied bestaan of binnen drie jaar vanaf de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold. Indien de steunverlenende autoriteit voor de uitrol van de gesubsidieerde infrastructuur een kortere of langere tijdshorizon dan drie jaar neemt, moet deze tijdshorizon, die niet korter mag zijn dan twee jaar, ook worden gebruikt om te beoordelen of de in de vorige zin bedoelde netwerken volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold. De openbare raadpleging duurt ten minste dertig dagen.
De steun wordt verleend als volgt:
de steun wordt aan aanbieders van elektronische-communicatienetwerken en -diensten toegekend op basis van een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, onverminderd de toepasselijke regels inzake overheidsopdrachten, op basis van het economisch meest voordelige bod. Ten behoeve van de concurrerende selectieprocedure stelt de steunverlenende autoriteit vooraf objectieve, transparante en niet-discriminerende kwalitatieve toekenningscriteria vast die moeten worden afgewogen tegen het gevraagde steunbedrag. Onder vergelijkbare kwalitatieve voorwaarden wordt de steun toegekend aan de inschrijver met het laagste gevraagde steunbedrag;
wanneer de steun zonder concurrerende selectieprocedure aan een overheidsinstantie wordt toegekend om rechtstreeks of via een interne entiteit een passief mobiel netwerk uit te rollen en te beheren, verleent de overheidsinstantie of de interne entiteit, naargelang van het geval, alleen wholesalediensten via het gesubsidieerde netwerk. De overheidsinstantie zorgt voor een boekhoudkundige scheiding tussen de middelen die voor de werking van het netwerk worden gebruikt, en de andere middelen waarover zij beschikt. Elke concessie of andere toewijzing van activiteiten aan een derde om een netwerk aan te leggen of te exploiteren wordt toegekend via een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, onverminderd de toepasselijke regels inzake overheidsopdrachten, op basis van het economisch meest voordelige bod.
Het gebruik van het met openbare middelen gefinancierde 4G- of 5G-netwerk voor de levering van vaste diensten voor draadloze toegang is alleen toegestaan als volgt:
in gebieden waar er geen netwerk bestaat dat op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 30 Mbps kan bieden, of waar volgens een geloofwaardige planning geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die niet korter dan twee jaar mag zijn, indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan: i) bij de kartering en de openbare raadpleging wordt ook rekening gehouden met de bestaande of geloofwaardig geplande vaste breedbandnetwerken vastgesteld overeenkomstig artikel 52, lid 4; ii) de ondersteunde 4G- of 5G-oplossing voor vaste draadloze toegang kan op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 30 Mbps bieden en ten minste een verdubbeling van de download- en uploadsnelheid ten opzichte van de bestaande of geloofwaardig geplande vaste netwerken in die gebieden;
in gebieden waar er geen netwerk bestaat dat op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps kan aanbieden, of waar volgens een geloofwaardige planning geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die niet korter dan twee jaar mag zijn, indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan: i) bij de kartering en de openbare raadpleging wordt ook rekening gehouden met de bestaande of geloofwaardig geplande vaste breedbandnetwerken vastgesteld overeenkomstig artikel 52, lid 4; ii) de ondersteunde 4G- of 5G-oplossing voor vaste draadloze toegang kan op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 300 Mbps en uploadsnelheden van 100 Mbps aanbieden en ten minste een verdubbeling van de download- en uploadsnelheid ten opzichte van de bestaande of geloofwaardig geplande vaste netwerken in die gebieden.
Artikel 52 ter
Steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit
De algemene cumulatieve verenigbaarheidsvoorwaarden luiden als volgt:
de begunstigde levert een financiële bijdrage van ten minste 25 % van de in aanmerking komende kosten, hetzij uit eigen middelen hetzij via externe financiering die vrij is van enige overheidssteun. Wanneer de bijdrage van 25 % van de begunstigde door middel van externe financiering wordt verstrekt via een investeringsplatform waarin verschillende financieringsbronnen worden gecombineerd, wordt de in de vorige volzin genoemde voorwaarde dat de externe financiering vrij moet zijn van enige overheidssteun, vervangen door het vereiste dat de financiering van het platform voor ten minste 30 % uit particuliere investeringen moet bestaan;
alleen de uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1153 in aanmerking komende investeringskosten voor de uitrol van de infrastructuur komen voor steun in aanmerking;
het project moet overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1153 worden geselecteerd op een van de volgende wijzen:
door een door de Commissie aangewezen onafhankelijke financiële intermediair op basis van gezamenlijk overeengekomen investeringsrichtsnoeren;
door de Commissie via een concurrerende biedprocedure op basis van duidelijke, transparante en niet-discriminerende criteria, of
door onafhankelijke deskundigen die door de Commissie worden aangewezen;
het project moet connectiviteitscapaciteiten mogelijk maken die verder gaan dan de vereisten ten gevolge van bestaande wettelijke verplichtingen, zoals die welke aan het gebruiksrecht voor spectrum zijn verbonden;
het project moet zorgen voor open wholesaletoegang voor derden inclusief ontbundeling onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden in overeenstemming met artikel 52, leden 7 en 8, of artikel 52 bis, leden 8 en 9, naargelang van het geval.
De categorieën subsidiabele projecten en de specifieke cumulatieve verenigbaarheidsvoorwaarden die daarop van toepassing zijn, luiden als volgt:
investeringen in de uitrol van een grensoverschrijdend traject van een 5G-corridor op een vervoerscorridor aangewezen in de richtsnoeren voor een trans-Europees vervoersnet als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1315/2013 (TEN-T-corridors), die aan de volgende specifieke cumulatieve voorwaarden voldoen:
het project bestaat uit een grensoverschrijdend traject van een 5G-corridor waarbij de grens tussen twee of meer lidstaten wordt overschreden of de grens tussen ten minste één lidstaat en één land van de Europese Economische Ruimte wordt overschreden;
de totale grensoverschrijdende trajecten van 5G-corridors in een lidstaat vertegenwoordigen niet meer dan 15 % van de totale lengte van de 5G-corridors langs het trans-Europees kernvervoersnet in die lidstaat waarvoor geen bestaande wettelijke verplichtingen gelden, zoals die welke verbonden zijn aan een gebruiksrecht voor spectrum. Indien een lidstaat de uitrol van grensoverschrijdende 5G-corridors langs zijn uitgebreide trans-Europees vervoersnetwerk ondersteunt, mogen de totale grensoverschrijdende trajecten van 5G-corridors in die lidstaat bij wijze van uitzondering niet meer dan 15 % uitmaken van de totale lengte van de 5G-corridors langs het uitgebreide trans-Europese vervoersnetwerk in die lidstaat waarvoor geen bestaande wettelijke verplichtingen gelden, zoals die welke verbonden zijn aan een gebruiksrecht voor spectrum;
het project zorgt voor een aanzienlijke nieuwe investering in het mobiele 5G-netwerk dat geschikt is voor diensten van geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit, welke verder gaat dan marginale investeringen die louter verband houden met het upgraden van de actieve onderdelen van het netwerk;
het project ondersteunt de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur alleen indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt;
investeringen in de uitrol van een grensoverschrijdend traject van een pan-Europees terabit-backbonenetwerk ter ondersteuning van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing waardoor bepaalde computingfaciliteiten, supercomputingfaciliteiten en data-infrastructuur met elkaar worden verbonden, die aan de volgende specifieke cumulatieve voorwaarden voldoen:
het project zorgt voor de uitrol of de aankoop van activa op het gebied van connectiviteit, met inbegrip van onvervreemdbare gebruiksrechten, dark fibre of apparatuur, voor de aanleg van een grensoverschrijdend traject van een pan-Europees backbonenetwerk dat de interconnectie ondersteunt met onbeperkte eind-eindverbindingen van minimaal 1 Tbps, van ten minste twee computerfaciliteiten, supercomputingfaciliteiten of data-infrastructuren die: 1) onderbrengende entiteiten zijn van de Europese Gemeenschappelijke Onderneming high-performance computing opgericht overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad ( 46 ), of onderzoeksinfrastructuren en andere computer- en data-infrastructuren zijn ter ondersteuning van de onderzoeksvlaggenschipinitiatieven en taken die in Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad ( 47 ) en Verordening (EG) nr. 723/2009 zijn vastgesteld met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Eurohigh-performance computing, en 2) die in ten minste twee lidstaten of ten minste één lidstaat en ten minste één lid van de Europese Onderzoeksruimte zijn gevestigd;
het project zorgt voor een aanzienlijke nieuwe investering in het backbonenetwerk welke verder gaat dan marginale investeringen zoals investeringen die louter verband houden met software-upgrades of licenties;
de aankoop van activa op het gebied van connectiviteit vindt plaats via openbare aanbestedingen;
het project ondersteunt de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur alleen indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt;
investeringen in de uitrol van een grensoverschrijdend traject van een backbonenetwerk waarmee cloudinfrastructuren van bepaalde sociaal-economische actoren met elkaar worden verbonden, die aan de volgende specifieke cumulatieve voorwaarden voldoen:
het project zorgt voor de interconnectie van cloudinfrastructuren van sociaal-economische actoren die als overheidsdiensten of openbare of particuliere entiteiten belast zijn met de exploitatie van diensten van algemeen belang of van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, lid 2, van het Verdrag;
het project bestaat uit een grensoverschrijdend traject in de uitrol van nieuwe grensoverschrijdende backbonenetwerken of een aanzienlijke upgrade van bestaande netwerken waarbij 1) de grens tussen twee of meer lidstaten wordt overschreden, of 2) de grens tussen ten minste één lidstaat en ten minste één land van de Europese Economische Ruimte wordt overschreden;
het project heeft betrekking op ten minste twee in aanmerking komende sociaal-economische actoren als bedoeld in punt i) die elk in een andere lidstaat of in één lidstaat en één land van de Europese Economische Ruimte actief zijn;
het project zorgt voor een aanzienlijke nieuwe investering in het backbonenetwerk welke verder gaat dan marginale investeringen, zoals investeringen die louter verband houden met software-upgrades of licenties. Het project is in staat symmetrische download- en uploadsnelheden van ten minste veelvouden van 10 Gbps aan te bieden;
het project ondersteunt de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur alleen indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt;
investeringen in de uitrol van een onderzees kabelnetwerk die aan de volgende specifieke cumulatieve voorwaarden voldoen:
het project bestaat uit een grensoverschrijdend traject van een onderzees kabelnetwerk waarbij 1) de grens tussen twee of meer lidstaten wordt overschreden, of 2) de grens tussen ten minste één lidstaat en ten minste één land van de Europese Economische Ruimte wordt overschreden. Als alternatief zorgt de steunontvangende entiteit alleen voor het aanbieden van wholesalediensten en verbetert de ondersteunde infrastructuur de connectiviteit van Europese ultraperifere gebieden, overzeese gebieden of insulaire regio’s, zelfs binnen één lidstaat;
het project mag geen betrekking hebben op routes die reeds worden bediend door ten minste twee bestaande of geloofwaardig geplande backbone-infrastructuren;
het project zorgt voor een aanzienlijke nieuwe investering in het onderzees kabelnetwerk door de aanleg van een nieuwe onderzeese kabel of een aansluiting op een bestaande onderzeese kabel, waarbij redundantiekwesties worden aangepakt en verder wordt gegaan dan marginale investeringen. Het project is in staat op betrouwbare wijze symmetrische download- en uploadsnelheden van ten minste 1 Gbps aan te bieden;
het project ondersteunt de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur alleen indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt.
Artikel 52 quater
Connectiviteitsvouchers
De volgende categorieën voucherregelingen komen in aanmerking:
voor consumenten beschikbare voucherregelingen voor abonnementen op een nieuwe breedbandinternettoegangsdienst of voor upgrading van het bestaande abonnement tot een dienst met downloadsnelheden van ten minste 30 Mbps, mits alle aanbieders van elektronische-communicatiediensten die in staat zijn op betrouwbare wijze snelheden van ten minste 30 Mbps te leveren, voor de voucherregeling in aanmerking komen, waarbij vouchers niet worden verleend voor het overstappen naar andere aanbieders met dezelfde snelheden of voor het upgraden van een bestaand abonnement met een downloadsnelheid van ten minste 30 Mbps;
voor kmo’s beschikbare vouchersystemen voor abonnementen op een nieuwe breedbandinternettoegangsdienst of voor upgrading van het lopende abonnement tot een dienst met downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps, mits alle aanbieders die in staat zijn op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps aan te bieden, voor de voucherregeling in aanmerking komen, waarbij vouchers niet worden verleend voor het overstappen naar andere aanbieders met dezelfde snelheden of voor het upgraden van een bestaand abonnement met een downloadsnelheid van ten minste 100 Mbps.
Om in aanmerking te komen in gevallen waarin de aanbieder van de breedbandinternettoegangsdienst verticaal geïntegreerd is en een retailmarktaandeel van meer dan 25 % heeft, moet hij elke aanbieder van elektronische-communicatiediensten op de overeenstemmende wholesalemarkt ten minste één wholesaletoegangsproduct aanbieden dat ervoor kan zorgen dat de om toegang verzoekende partij op betrouwbare wijze een retaildienst kan aanbieden met de in lid 3 vermelde snelheid, onder open, transparante en niet-discriminerende voorwaarden. De wholesaletoegangsprijs wordt vastgesteld op een van de volgende benchmarks: i) de gemiddelde gepubliceerde wholesaleprijzen die gelden in andere vergelijkbare, meer concurrerende gebieden van de lidstaat of de Unie; of ii) bij ontstentenis van dergelijke gepubliceerde prijzen, de gereguleerde prijzen die reeds door de nationale regelgevende instantie zijn vastgesteld of goedgekeurd voor de betrokken markten en diensten, of iii) bij ontstentenis van dergelijke gepubliceerde of gereguleerde prijzen moet de prijsstelling voldoen aan de kostenoriëntatie en de methodologie die is voorgeschreven overeenkomstig het sectorale regelgevingskader. Onverminderd de bevoegdheden van de nationale regelgevende instantie uit hoofde van het regelgevingskader wordt de nationale regelgevende instantie geraadpleegd over de toegangsvoorwaarden, met inbegrip van de prijzen, en over geschillen in verband met de toepassing van dit artikel.
DEEL 11
Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed
Artikel 53
Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed
De steun wordt toegekend voor de volgende culturele doelstellingen en activiteiten:
musea, archieven, bibliotheken, kunstencentra en cultuurcentra of artistieke of culturele locaties, theaters, bioscopen, operahuizen, concerthallen, andere live-performanceorganisaties, cinematografische erfgoedinstellingen, en andere vergelijkbare artistieke en culturele infrastructuurvoorzieningen, organisaties en instellingen;
materieel erfgoed, waaronder alle vormen van roerend of onroerend cultureel erfgoed en archeologische sites, monumenten, historische locaties en gebouwen; natuurerfgoed met een rechtstreekse band met cultuurerfgoed of indien dit door de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat formeel is erkend als cultuur- of natuurerfgoed;
immaterieel erfgoed in welke vorm ook, met inbegrip van volksgebruiken en ambachten;
kunst- of culturele evenementen en performances, festivals, tentoonstellingen en andere vergelijkbare culturele activiteiten;
culturele en artistieke educatie alsmede de bewustmaking van het belang van de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen via educatieve programma's en bewustmakingscampagnes voor het grote publiek, onder meer door middel van nieuwe technologieën;
schrijven, uitgeven, productie, distributie, digitalisering en publiceren van muziek en literatuur, met inbegrip van vertalingen.
De steun kan de vorm hebben van:
investeringssteun, met inbegrip van steun voor de bouw of modernisering van cultuurvoorzieningen;
exploitatiesteun.
Wat investeringssteun betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de kosten voor investeringen in materiële en immateriële activa, met inbegrip van:
kosten voor de bouw, modernisering, verwerving, instandhouding of verbetering van infrastructuur, indien jaarlijks ten minste 80 % van de tijd- of ruimtecapaciteit voor culturele doeleinden wordt gebruikt;
kosten voor de verwerving, met inbegrip van huur, eigendomsoverdracht of fysieke verplaatsing van cultureel erfgoed;
kosten voor bescherming, instandhouding, restauratie en herstel van materieel en immaterieel cultureel erfgoed, met inbegrip van bijkomende kosten voor de opslag onder geschikte omstandigheden, speciale uitrusting, materialen en de kosten voor documentatie, onderzoek, digitalisering en publicatie;
kosten om cultureel erfgoed beter toegankelijk te maken voor het publiek, met inbegrip van kosten voor digitalisering en andere nieuwe technologieën, kosten om de toegankelijkheid te verbeteren voor mensen met speciale behoeften (met name hellingbanen en liften voor mensen met een handicap, aanduidingen in braille en voel- en tastobjecten in musea) en kosten om de culturele diversiteit ten aanzien van presentaties, programma's en bezoekers te bevorderen;
kosten voor culturele projecten en activiteiten, samenwerkings- en uitwisselingsprogramma's en -beurzen, met inbegrip van kosten voor selectieprocedures, promotiekosten en kosten die rechtstreeks uit het project voortvloeien.
Wat exploitatiesteun betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de volgende:
de kosten van de culturele instelling of erfgoedlocatie in verband met vaste of tijdelijke activiteiten, waaronder tentoonstellingen, uitvoeringen en evenementen en vergelijkbare culturele activiteiten die plaatsvinden in het kader van hun normale activiteiten;
kosten van culturele en artistieke educatie en van de bewustmaking van het belang van de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen via educatieve programma's en bewustmakingscampagnes voor het grote publiek, onder meer door middel van nieuwe technologieën;
kosten om de locaties en activiteiten van culturele instellingen of erfgoedlocaties beter toegankelijk te maken voor het publiek, met inbegrip van kosten voor digitalisering en het gebruik van nieuwe technologieën, alsmede kosten om de toegankelijkheid te verbeteren voor mensen met een handicap;
exploitatiekosten die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, zoals het huren of leasen van vastgoed en culturele locaties, reiskosten, materialen en leveranties die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, architectonische structuren voor tentoonstellingen en podia, de ontlening, huur en afschrijving van werktuigen, software en uitrusting, kosten voor toegangsrechten tot auteursrechtelijk beschermde werken en andere verwante door intellectuele-eigendomsrechten beschermde content, promotiekosten en kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het project of de activiteit. Afschrijvingslasten en financieringskosten komen alleen in aanmerking indien deze niet werden gedekt door investeringssteun;
kosten voor personeel dat werkt voor de culturele instelling, de erfgoedlocatie of een project;
kosten voor advies- en ondersteuningsdiensten geleverd door externe consultants en dienstverrichters, die rechtstreeks voortvloeien uit het project.
Artikel 54
Steunregelingen voor audiovisuele werken
De steun kan de vorm hebben van:
steun voor de productie van audiovisuele werken;
preproductiesteun, en
distributiesteun.
Wanneer een lidstaat de steun afhankelijk stelt van territoriale bestedingsverplichtingen, kan in steunregelingen voor de productie van audiovisuele werken:
ofwel worden geëist dat tot 160 % van de voor de productie van een bepaald audiovisueel werk verleende steun wordt besteed op het grondgebied van de steunverlenende lidstaat, of
ofwel het bedrag van de steun ten behoeve van de productie van een bepaald audiovisueel werk wordt berekend als een percentage van de bestedingen voor productieactiviteiten in de steunverlenende lidstaat, doorgaans in het geval van steunregelingen in de vorm van fiscale prikkels.
In beide gevallen bedraagt het maximumbedrag aan uitgaven waarvoor territoriale bestedingsverplichtingen gelden, in geen geval meer dan 80 % van het totale productiebudget.
Om projecten voor steun in aanmerking te laten komen, kan een lidstaat ook een minimumvolume aan productieactiviteiten in het betrokken grondgebied eisen, maar dat volume bedraagt ten hoogste 50 % van het totale productiebudget.
De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:
voor productiesteun: de totale kosten van de productie van audiovisuele werken, met inbegrip van de kosten om de toegankelijkheid voor personen met een handicap te verbeteren;
voor preproductiesteun: de kosten van het schrijven van scenario's en de ontwikkeling van audiovisuele werken;
voor distributiesteun: de kosten van de distributie en promotie van audiovisuele werken.
De steunintensiteit kan als volgt worden verhoogd:
tot 60 % van de in aanmerking komende kosten voor grensoverschrijdende producties die door meer dan één lidstaat worden gefinancierd en waarbij producenten uit meer dan één lidstaat betrokken zijn;
tot 100 % van de in aanmerking komende kosten voor moeilijke audiovisuele werken en coproducties waarbij landen uit de OESO/DAC-lijst betrokken zijn.
DEEL 12
Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur
Artikel 55
Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur
De steun kan de vorm hebben van:
investeringssteun, met inbegrip van steun voor de bouw of modernisering van sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur;
exploitatiesteun voor sportinfrastructuur.
DEEL 13
Steun voor lokale infrastructuurvoorzieningen
Artikel 56
Investeringssteun voor lokale infrastructuurvoorzieningen
DEEL 14
Steun voor regionale luchthavens
Artikel 56 bis
Steun voor regionale luchthavens
Het bedrag van de investeringssteun is niet hoger dan:
50 % van de in aanmerking komende kosten voor luchthavens met een gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom van één tot drie miljoen passagiers gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun daadwerkelijk wordt toegekend;
75 % van de in aanmerking komende kosten voor luchthavens met een gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom van maximaal één miljoen passagiers gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun daadwerkelijk wordt toegekend.
DEEL 15
Steun voor havens
Artikel 56 ter
Steun voor zeehavens
De in aanmerking komende kosten zijn de kosten, met inbegrip van planningkosten, van:
investeringen ten behoeve van de bouw, vervanging of modernisering van haveninfrastructuur;
investeringen ten behoeve van de bouw, vervanging of modernisering van toegangsinfrastructuur;
baggerwerkzaamheden.
De steunintensiteit voor elke in lid 2, onder a), genoemde investering bedraagt ten hoogste:
100 % van de in aanmerking komende kosten wanneer de totale in aanmerking komende kosten van het project maximaal 20 miljoen EUR bedragen;
80 % van de in aanmerking komende kosten wanneer de totale in aanmerking komende kosten van het project meer dan 20 miljoen EUR en maximaal 50 miljoen EUR bedragen;
60 % van de in aanmerking komende kosten wanneer de totale in aanmerking komende kosten van het project meer dan 50 miljoen EUR bedragen doch niet meer dan het in artikel 4, lid 1, onder ee), vastgestelde bedrag.
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in lid 2, onder b) en c), bepaalde in aanmerking komende kosten tot maximaal het in artikel 4, lid 1, onder ee), vastgestelde bedrag.
Artikel 56 quater
Steun voor binnenhavens
De in aanmerking komende kosten zijn de kosten, met inbegrip van planningkosten, van:
investeringen ten behoeve van de bouw, vervanging of modernisering van haveninfrastructuur;
investeringen ten behoeve van de bouw, vervanging of modernisering van toegangsinfrastructuur;
baggerwerkzaamheden.
DEEL 16
Steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten
Artikel 56 quinquies
Toepassingsgebied en gemeenschappelijke voorwaarden
De in de artikelen 56 sexies en 56 septies vastgestelde maximumdrempels zijn van toepassing op de totale uitstaande financiering, voor zover er steun is vervat in de financiering die in het kader van een door het InvestEU-fonds ondersteund financieel product wordt verstrekt. De maximumdrempels zijn van toepassing:
per project in het geval van steun die valt onder artikel 56 sexies, leden 2 en 4, lid 5, punt a), i), leden 6 en 7, lid 8, punten a) en b), en lid 9;
per eindbegunstigde in het geval van steun die valt onder artikel 56 sexies, lid 5, punt a), ii) en iii), lid 8, punt d), en lid 10, en artikel 56 septies.
Artikel 56 sexies
Voorwaarden voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten
Steun aan de eindbegunstigde in het kader van een door het InvestEU-fonds ondersteund financieel product voldoet aan:
de voorwaarden bedoeld in een van de leden 2 tot en met 9, en
indien de financiering wordt verstrekt in de vorm van leningen aan de eindbegunstigde, heeft deze een rentevoet die ten minste overeenstemt met het basispercentage van het referentiepercentage dat van toepassing is op het tijdstip van toekenning van de lening.
Steun voor investeringen in vaste breedbandnetwerken om alleen bepaalde in aanmerking komende sociaal-economische actoren aan te sluiten voldoet aan de volgende voorwaarden:
de steun wordt alleen toegekend aan projecten die aan alle verenigbaarheidsvoorwaarden van artikel 52 voldoen tenzij uitdrukkelijk anders wordt vermeld in de punten c) en d) van dit lid;
het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 150 miljoen EUR;
met het project worden alleen sociaal-economische actoren aangesloten die als overheidsdiensten of openbare of particuliere entiteiten belast zijn met de exploitatie van diensten van algemeen belang of van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, lid 2, van het Verdrag. Projecten die andere onderdelen of entiteiten omvatten dan die welke in dit punt worden vermeld, zijn uitgesloten;
in afwijking van artikel 52, lid 4, moet het vastgestelde marktfalen worden geverifieerd door de beschikbare passende kartering of, wanneer dergelijke kartering niet beschikbaar is, door een openbare raadpleging, als volgt:
de kartering kan passend worden geacht indien zij niet ouder is dan 18 maanden en alle netwerken omvat waarmee op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps maar van minder dan 300 Mbps (drempelsnelheden) kunnen worden aangeboden op aansluitbare panden van een in aanmerking komende sociaal-economische actor als bedoeld in punt c): Deze kartering moet door de bevoegde overheidsinstantie worden verricht, rekening houdend met alle netwerken die in staat zijn op betrouwbare wijze de drempelsnelheden te leveren die bestaan of in de komende drie jaar of binnen dezelfde tijdshorizon als de geplande gesteunde interventie, die niet korter dan twee jaar mag zijn, geloofwaardig zijn gepland, en moet worden uitgevoerd voor 1) uitsluitend vaste netwerken op adresniveau op basis van aansluitbare panden; en voor 2) vaste netwerken voor draadloze toegang, op adresniveau op basis van aansluitbare panden of op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100 × 100 meter;
de openbare raadpleging moet door de bevoegde overheidsinstantie worden verricht door publicatie op een geschikte website van een verzoek aan belanghebbenden om opmerkingen over de ontwerpmaatregel te maken en onderbouwde informatie in te dienen met betrekking tot netwerken die in staat zijn om op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps maar minder dan 300 Mbps (drempelsnelheden) te bieden, die bestaan of in de komende drie jaar of binnen dezelfde tijdshorizon als de geplande gesteunde interventie, die niet korter dan twee jaar mag zijn, geloofwaardig zijn gepland, op aansluitbare panden van een in aanmerking komende sociaal-economische actor als bedoeld in punt c), op basis van de volgende informatie: 1) voor zuiver vaste netwerken, op adresniveau op basis van aansluitbare panden, en 2) voor vaste netwerken voor draadloze toegang, op adresniveau op basis van aansluitbare panden of op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100 × 100 meter. De openbare raadpleging duurt ten minste dertig dagen.
Steun voor energieopwekking en energie-infrastructuur voldoet aan de volgende voorwaarden:
de steun wordt alleen toegekend voor investeringen in energie-infrastructuur voor gas en elektriciteit waarvoor toegang voor derden, tariefregulering en ontbundeling geldt in overeenstemming met de wetgeving voor de interne energiemarkt, ten behoeve van de volgende categorieën projecten:
wat gasinfrastructuur betreft: projecten die zijn opgenomen in de geldende Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang in bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 49 );
wat elektriciteitsinfrastructuur betreft:
slimme netwerken, met inbegrip van investeringen in de ontwikkeling, de voorbereiding op slimme toepassingen en de modernisering van infrastructuur voor elektriciteitstransmissie- en -distributie;
andere projecten:
andere projecten, met uitsluiting van elektriciteitsopslag, in steungebieden;
projecten voor elektriciteitsopslag, gebaseerd op nieuwe en innovatieve technologie, ongeacht het spanningsniveau van de aansluiting op het netwerk;
investeringssteun voor de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen voldoet aan de volgende vereisten:
steun wordt alleen verleend voor nieuwe installaties die op concurrerende, transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze worden geselecteerd;
steun kan worden verleend voor nieuwe installaties, ook in combinatie met opslagapparatuur of waterstofelektrolysers, op voorwaarde dat de uitrusting voor opslag van elektriciteit of waterstof en de waterstofelektrolysers alleen gebruikmaken van de energie die wordt opgewekt door de installatie(s) voor hernieuwbare energie;
er wordt geen steun toegekend voor waterkrachtinstallaties die niet aan de voorwaarden van Richtlijn 2000/60/EG voldoen;
in het geval van biobrandstoffen producerende installaties wordt alleen steun toegekend voor installaties die andere duurzame biobrandstoffen produceren dan biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen;
het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun uit het InvestEU-fonds per project als bedoeld in punt a) aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 150 miljoen EUR. Het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun uit het InvestEU-fonds per project als bedoeld in punt b) aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 75 miljoen EUR.
Steun voor sociale, educatieve en culturele infrastructuur en activiteiten alsook infrastructuur en activiteiten op het gebied van natuurlijk erfgoed voldoet aan de volgende voorwaarden:
het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds aan elke eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan:
100 miljoen EUR per project voor investeringen in infrastructuur die wordt gebruikt voor de verlening van sociale diensten en voor onderwijs; 150 miljoen EUR per project voor cultuur en instandhouding van het erfgoed en activiteiten als bedoeld in artikel 53, lid 2, met inbegrip van natuurlijk erfgoed;
30 miljoen EUR voor activiteiten in verband met sociale diensten;
75 miljoen EUR voor activiteiten in verband met cultuur en instandhouding van het erfgoed, en
5 miljoen EUR voor educatie en opleiding;
er wordt geen steun toegekend voor opleidingen die bedoeld zijn om te voldoen aan bindende nationale opleidingsnormen.
Steun voor vervoer en vervoersinfrastructuur voldoet aan de volgende voorwaarden:
steun voor infrastructuur, met uitzondering van havens, wordt alleen verleend voor de volgende projecten:
projecten van gemeenschappelijk belang in de zin van artikel 3, punt a), van Verordening (EU) nr. 1315/2013, uitgezonderd voor projecten met betrekking tot haven- of luchthaveninfrastructuur;
verbindingen met stedelijke knooppunten in het trans-Europees vervoersnetwerk;
rollend materieel alleen voor het verrichten van spoorvervoersdiensten die niet onder een openbaredienstcontract in de zin van Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad ( 50 ) vallen, mits de begunstigde een nieuwkomer is;
stadsvervoer;
oplaad- of tankinfrastructuur waarmee voertuigen van elektriciteit of hernieuwbare waterstof worden voorzien;
steun voor haveninfrastructuurprojecten voldoet aan de volgende vereisten:
steun kan alleen worden toegekend voor investeringen in toegangsinfrastructuur en haveninfrastructuur die op eerlijke en niet-discriminerende basis tegen marktvoorwaarden aan belangstellende gebruikers ter beschikking wordt gesteld;
concessies of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de gesteunde haveninfrastructuur te bouwen, te moderniseren, te exploiteren of te huren, vindt op concurrerende, transparante, niet-discriminerende en onvoorwaardelijke basis plaats;
er wordt geen steun toegekend voor investeringen in suprastructuren van havens.
het nominale bedrag van de totale financiering die overeenkomstig de punten a) of b) in het kader van de steun uit het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 150 miljoen EUR.
Steun voor andere infrastructuurvoorzieningen voldoet aan de volgende voorwaarden:
alleen voor de volgende projecten wordt steun verleend:
investeringen in infrastructuur voor watervoorziening en afvalwater voor de bevolking;
investeringen in recycling en voorbereiding voor hergebruik van afval overeenkomstig artikel 47, leden 1 tot en met 6, voor zover hiermee het beheer van door andere ondernemingen geproduceerd afval wordt beoogd;
investeringen in onderzoeksinfrastructuur;
investeringen in het opbouwen of upgraden van innovatieclusterfaciliteiten;
het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 100 miljoen EUR.
Steun voor milieubescherming, inclusief klimaatbescherming, voldoet aan de volgende voorwaarden:
alleen voor de volgende projecten wordt steun verleend:
investeringen die ondernemingen in staat stellen schade aan de natuurlijke omgeving (inclusief klimaatverandering) of natuurlijke hulpbronnen door de eigen activiteiten van een begunstigde te herstellen of te voorkomen, voor zover de investering verder gaat dan Unienormen voor milieubescherming of, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming verhoogt of een vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen voor milieubescherming vormt;
maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie van een onderneming, voor zover dergelijke verbeteringen niet worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde Unienormen, zelfs als deze nog niet van kracht zijn;
sanering van verontreinigde terreinen, voor zover er geen rechtspersoon of natuurlijke persoon wordt geïdentificeerd die volgens het toepasselijke recht overeenkomstig het in artikel 45, lid 3, bedoelde beginsel „de vervuiler betaalt” voor de milieuschade aansprakelijk is;
milieustudies;
bevordering en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, wanneer die activiteit bijdraagt aan het beschermen, behouden of herstellen van de biodiversiteit en aan het bereiken van de goede staat van ecosystemen dan wel aan het beschermen van reeds in goede staat verkerende ecosystemen;
onverminderd punt a), wanneer de steunmaatregel de betrekking heeft op de verbetering van de energie-efficiëntie van 1) woongebouwen, 2) gebouwen die bestemd zijn voor het geven van onderwijs of het verlenen van sociale diensten, of voor activiteiten in verband met justitie, politie of brandweerdiensten 3) gebouwen die bestemd zijn voor activiteiten in verband met openbaar bestuur, of 4) gebouwen als bedoeld in de punten 1), 2) of 3) waarin andere dan de in de punten 1), 2) of 3) genoemde activiteiten minder dan 35 % van de interne vloeroppervlakte beslaan, kan de steun ook worden toegekend voor maatregelen die tegelijkertijd de energie-efficiëntie van die gebouwen verbeteren en een of meer van de volgende investeringen inhouden:
geïntegreerde installaties die hernieuwbare energie ter plaatse opwekken in het gebouw waarop de steunmaatregel voor energie-efficiëntie betrekking heeft. De geïntegreerde installatie ter plaatse voor hernieuwbare energie heeft betrekking op de productie van elektriciteit en/of warmte. Zij kan worden gecombineerd met uitrusting voor de opslag van ter plaatse opgewekte hernieuwbare energie;
installaties voor opslag ter plaatse;
tot het gebouw behorende uitrusting en bijbehorende infrastructuur die bedoeld is om elektrische voertuigen van gebruikers van het gebouw op te laden;
investeringen voor de digitalisering van het gebouw, met name om de gereedheid voor slimme toepassingen te verbeteren. De investeringen voor de digitalisering van het gebouw kunnen ingrepen omvatten die beperkt zijn tot passieve inpandige bekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, het aanvullende gedeelte van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw. Bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het particuliere eigendom is uitgesloten.
De uiteindelijke begunstigde van de steun kunnen de eigenaren of huurders van het gebouw zijn, afhankelijk van wie de financiering voor het project ontvangt;
het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project als bedoeld in punt a) aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 50 miljoen EUR;
het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project als bedoeld in punt b) wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 50 miljoen EUR per eindbegunstigde en gebouw;
steun voor maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen als bedoeld in punt b) mag ook betrekking hebben op de bevordering van energieprestatiecontracten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
de steun neemt de vorm aan van een lening of garantie aan de aanbieder van de maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in het kader van een energieprestatiecontract, of bestaat uit een financieel product dat tot doel heeft de betrokken aanbieder te herfinancieren (bv. factoring, forfaiting);
het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 30 miljoen EUR;
de steun wordt verleend aan kmo’s of kleine midcapondernemingen;
de steun wordt verleend voor energieprestatiecontracten in de zin van artikel 2, punt 27, van Richtlijn 2012/27/EU;
de energieprestatiecontracten hebben betrekking op een gebouw als bedoeld in lid 8, punt b).
Steun voor onderzoek, ontwikkeling, innovatie en digitalisering voldoet aan de volgende voorwaarden:
steun kan worden toegekend voor:
fundamenteel onderzoek;
industrieel onderzoek;
experimentele ontwikkeling;
procesinnovatie of organisatie-innovatie voor kmo’s;
diensten voor innovatieadvies en diensten inzake innovatieondersteuning ten behoeve van kmo’s;
digitalisering voor kmo’s;
voor de in punt a), i), ii) en iii), bedoelde projecten bedraagt het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun uit het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, niet meer dan 75 miljoen EUR. Voor de in punt a), iv), v) en vi), bedoelde projecten bedraagt het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, niet meer dan 30 miljoen EUR.
Kmo’s of kleine midcapondernemingen, naargelang van het geval, kunnen naast de categorieën steun waarin de leden 2 tot en met 9 voorzien, ook steun ontvangen in de vorm van door het InvestEU-fonds ondersteunde financiering, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per eindbegunstigde wordt verstrekt, niet meer dan 15 miljoen EUR bedraagt, en wordt verstrekt aan:
niet-beursgenoteerde kmo’s die nog niet of minder dan zeven jaar na hun eerste commerciële verkoop op een markt actief zijn;
niet-beursgenoteerde kmo’s die een nieuwe productmarkt of geografische markt betreden, indien de initiële investering om deze nieuwe productmarkt of geografische markt te betreden, hoger is dan 50 % van de gemiddelde jaaromzet in de voorafgaande vijf jaar;
kmo’s en kleine midcapondernemingen die innoverende ondernemingen zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 80;
het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 15 miljoen EUR en wordt toegekend aan kmo’s of kleine midcaps waarvan de hoofdactiviteiten zich in steungebieden bevinden, mits de financiering niet wordt gebruikt voor de verplaatsing van activiteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 61 bis;
het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 2 miljoen EUR en wordt toegekend aan kmo’s of kleine midcapondernemingen.
Artikel 56 septies
Voorwaarden voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde via een intermediair gecommercialiseerde financiële producten
HOOFDSTUK IV
SLOTBEPALINGEN
Artikel 57
Intrekking
Verordening (EG) nr. 800/2008 wordt ingetrokken.
Artikel 58
Overgangsbepalingen
Artikel 59
Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2014.
Zij is van toepassing tot en met 31 december 2023.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
KMO-DEFINITIE
Artikel 1
Onderneming
Als onderneming wordt beschouwd iedere entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd entiteiten die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.
Artikel 2
Aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van de categorieën ondernemingen
Artikel 3
Soorten ondernemingen welke voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen in aanmerking worden genomen
Zelfs indien deze drempel van 25 % wordt bereikt of overschreden, kan een onderneming als zelfstandige onderneming en derhalve niet als onderneming met partnerondernemingen worden aangemerkt, indien het om de volgende categorieën investeerders gaat en mits dezen individueel noch gezamenlijk met de betrokken onderneming verbonden zijn in de zin van lid 3:
openbare participatiemaatschappijen, risicokapitaalmaatschappijen, natuurlijke personen of groepen natuurlijke personen die geregeld risicokapitaal beleggen en eigen vermogen in niet-beursgenoteerde ondernemingen investeren (business angels), mits de totale investering van deze business angels in een zelfde onderneming 1 250 000 EUR niet overschrijdt;
universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk;
institutionele beleggers, met inbegrip van regionale ontwikkelingsfondsen;
autonome lokale autoriteiten die een jaarlijkse begroting hebben van minder dan 10 miljoen EUR en minder dan 5 000 inwoners tellen.
„Verbonden ondernemingen” zijn ondernemingen die met elkaar een van de volgende banden onderhouden:
een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;
een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
een onderneming heeft als aandeelhouder of vennoot van een andere onderneming, op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.
Van overheersende invloed wordt geacht geen sprake te zijn, indien de in lid 2, tweede alinea, genoemde investeerders zich niet direct of indirect met het beheer van de betrokken onderneming bemoeien, onverminderd de rechten die zij als aandeelhouders of vennoten bezitten.
Ondernemingen worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij via één of meerdere andere ondernemingen of via een investeerder als bedoeld in lid 2, één van de in de eerste alinea bedoelde banden onderhouden.
Ondernemingen die via een natuurlijke persoon of een in gemeenschappelijk overleg handelende groep van natuurlijke personen een van deze banden onderhouden, worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij hun activiteiten of een deel van hun activiteiten op dezelfde markt of op verwante markten uitoefenen.
Als „verwante markt” wordt beschouwd de producten- of dienstenmarkt die zich direct upstream of downstream de relevante markt bevindt.
Artikel 4
Gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen en referentieperiode
Artikel 5
Aantal werkzame personen
Het aantal werkzame personen komt overeen met het aantal arbeidsjaareenheden (AJE), dit is het aantal personen dat het gehele desbetreffende jaar voltijds in de betrokken onderneming of voor rekening van deze onderneming heeft gewerkt. Het werk van personen die niet het gehele jaar hebben gewerkt, deeltijdwerk ongeacht de duur ervan en seizoenarbeid, wordt in breuken van AJE's uitgedrukt. Het aantal werkzame personen bestaat uit:
de loontrekkenden;
de personen die voor deze onderneming werken, er een ondergeschikte verhouding mee hebben en voor het nationale recht met loontrekkenden gelijkgesteld zijn;
de eigenaren-bedrijfsleiders;
de vennoten die geregeld een activiteit in de onderneming uitoefenen en van de onderneming financiële voordelen genieten.
Leerlingen en studenten die een beroepsopleiding volgen en een leer- of beroepsopleidingsovereenkomst hebben, worden niet meegeteld in het aantal werkzame personen. De duur van zwangerschaps- en ouderschapsverlof wordt niet meegerekend.
Artikel 6
Vaststelling van de gegevens van de onderneming
De in de eerste alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van de betrokken onderneming, die zich onmiddellijk boven of onder het niveau van die onderneming bevinden. De samentelling geschiedt in evenredigheid met het aandeel in het kapitaal of de stemrechten (het hoogste van de beide percentages). Bij kruisparticipatie geldt het hoogste van deze percentages.
De in de eerste en tweede alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met alle, nog niet door consolidatie in de rekeningen opgenomen gegevens (100 %) van de eventuele, direct of indirect met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen.
Voor de toepassing van het genoemde lid 2 resulteren de gegevens van de met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen uit hun, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden evenredig samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van deze verbonden ondernemingen, die zich onmiddellijk boven of onder het niveau van laatstgenoemde ondernemingen bevinden, mits deze gegevens nog niet zijn opgenomen in de geconsolideerde rekeningen in een verhouding die ten minste gelijk is aan het in de tweede alinea van lid 2 vastgestelde percentage.
BIJLAGE II
GEGEVENS BETREFFENDE OP DE VOORWAARDEN VAN DEZE VERORDENING VRIJGESTELDE STAATSSTEUN
DEEL I
Overeenkomstig artikel 11 te verschaffen via de geëigende IT-toepassing van de Commissie
DEEL II
Overeenkomstig artikel 11 te verschaffen via het elektronische aanmeldingssysteem van de Commissie
Geef aan op grond van welke bepaling van de algemene groepsvrijstellingsverordening de steunmaatregel ten uitvoer wordt gelegd.
Primaire doelstelling — Algemene doelstellingen (lijst) |
Doelstellingen (lijst) |
Maximale steunintensiteit in % of maximaal jaarlijks steunbedrag in nationale valuta (hele bedragen) |
Kmo-opslagen in % |
|
Regionale steun — Investeringssteun (1) (artikel 14) |
□ Regeling |
…% |
…% |
|
□ Ad-hocsteun |
…% |
…% |
||
Regionale steun — Exploitatiesteun (artikel 15) |
□ In schaars bevolkte gebieden (artikel 15, lid 2) |
…% |
…% |
|
□ In schaars bevolkte gebieden (artikel 15, lid 3) |
…% |
…% |
||
□ In ultraperifere gebieden (artikel 15, lid 4) |
…% |
…% |
||
□ Regionale stadsontwikkelingssteun (artikel 16) |
… nationale valuta |
…% |
||
Kmo-steun (artikelen 17 tot en met 19 ter) |
□ Investeringssteun voor kmo’s (artikel 17) |
…% |
…% |
|
□ Consultancysteun voor kmo’s (artikel 18) |
…% |
…% |
||
□ Kmo-steun ten behoeve van deelneming aan beurzen (artikel 19) |
…% |
…% |
||
□ Steun voor kosten gemaakt door kmo’s die deelnemen aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) of projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) (artikel 19 bis) |
…% |
…% |
||
□ Beperkte steunbedragen voor kmo’s die profiteren van projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) of projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) (artikel 19 ter) (2) |
… nationale valuta |
…% |
||
Steun voor Europese territoriale samenwerking (artikelen 20 en 20 bis) |
□ Steun voor kosten gemaakt door aan projecten voor Europese territoriale samenwerking deelnemende ondernemingen (artikel 20) |
…% |
…% |
|
□ Beperkte steunbedragen voor ondernemingen ten behoeve van deelname aan projecten voor Europese territoriale samenwerking (artikel 20 bis) (3) |
… nationale valuta |
…% |
||
Kmo-steun — Toegang kmo’s tot financiering (artikelen 21 en 22) |
□ Risicofinancieringssteun (artikel 21) |
… nationale valuta |
…% |
|
□ Starterssteun (artikel 22) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Kmo-steun — Steun voor in kmo’s gespecialiseerde alternatieve handelsplatforms (artikel 23) |
…%; indien steunmaatregel starterssteun is: … nationale valuta |
…% |
||
□ Kmo-steun — Steun voor scoutingkosten (artikel 24) |
…% |
…% |
||
O & O&I-steun (artikelen 25 tot en met 30) |
Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten- (artikel 25) |
□ Fundamenteel onderzoek (artikel 25, lid 2, punt a)) |
…% |
…% |
□ Industrieel onderzoek (artikel 25, lid 2, punt b)) |
…% |
…% |
||
□ Experimentele ontwikkeling (artikel 25, lid 2, punt c)) |
…% |
…% |
||
□ Haalbaarheidsstudies (artikel 25, lid 2, punt d)) |
…% |
…% |
||
□ Steun voor projecten waaraan het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” is toegekend (artikel 25 bis) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Steun voor Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties (artikel 25 ter) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Steun vervat in gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten (artikel 25 quater) |
…% |
…% |
||
□ Steun voor Teaming-acties (artikel 25 quinquies) |
…% |
…% |
||
□ Investeringssteun voor onderzoeksinfrastructuur (artikel 26) |
…% |
…% |
||
□ Steun voor innovatieclusters (artikel 27) |
…% |
…% |
||
□ Innovatiesteun voor kmo’s (artikel 28) |
…% |
…% |
||
□ Steun voor proces- en organisatie-innovatie (artikel 29) |
…% |
…% |
||
□ O & O-steun in de visserij- en aquacultuursector (artikel 30) |
…% |
…% |
||
□ Opleidingssteun (artikel 31) |
…% |
…% |
||
Steun voor kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap (artikelen 32 tot en met 35) |
□ Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare werknemers (artikel 32) |
…% |
…% |
|
□ Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap (artikel 33) |
…% |
…% |
||
□ Steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor de tewerkstelling van werknemers met een handicap (artikel 34) |
…% |
…% |
||
□ Steun ter compensatie van de kosten voor de begeleiding van kwetsbare werknemers (artikel 35) |
…% |
…% |
||
Steun voor milieubescherming (artikelen 36 tot en met 49) |
□ Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen (artikel 36) |
…% |
…% |
|
□ Investeringssteun voor publiek toegankelijke oplaad- of tankinfrastructuur voor emissiearme en emissievrije wegvoertuigen (artikel 36 bis) |
…% |
…% |
||
□ Investeringssteun voor vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen (artikel 37) |
…% |
…% |
||
□ Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen (artikel 38) |
…% |
…% |
||
□ Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten in gebouwen in de vorm van financiële instrumenten (artikel 39) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Investeringssteun ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling (artikel 40) |
…% |
…% |
||
□ Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen (artikel 41) |
…% |
…% |
||
□ Exploitatiesteun ter bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (artikel 42) |
…% |
…% |
||
□ Exploitatiesteun ter bevordering van in kleinschalige installaties uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie (artikel 43) |
…% |
…% |
||
□ Steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen krachtens Richtlijn 2003/96/EG (artikel 44 van deze verordening) |
…% |
…% |
||
□ Investeringssteun voor sanering van verontreinigde terreinen (artikel 45) |
…% |
…% |
||
□ Investeringssteun voor energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling (artikel 46) |
…% |
…% |
||
□ Investeringssteun ten behoeve van recycling en hergebruik van afval (artikel 47) |
…% |
…% |
||
□ Investeringssteun voor energie-infrastructuur (artikel 48) |
…% |
…% |
||
□ Steun ten behoeve van milieustudies (artikel 49) |
…% |
…% |
||
□ Steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen (artikel 50) |
Maximale steunintensiteit |
…% |
…% |
|
Soort natuurramp |
□ aardbeving □ lawine □ landverschuiving □ overstroming □ tornado □ orkaan □ vulkaanuitbarsting □ natuurbrand |
|||
Datum waarop de natuurramp plaatsvond |
dd/mm/jjjj tot dd/mm/jjjj |
|||
□ Sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden (artikel 51) |
…% |
…% |
||
□ Steun voor vaste breedbandnetwerken (artikel 52) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Steun voor mobiele 4G- en 5G-netwerken (artikel 52 bis) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit (artikel 52 ter) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Connectiviteitsvouchers (artikel 52 quater) |
…% |
…% |
||
□ Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed (artikel 53) |
…% |
…% |
||
□ Steunregelingen voor audiovisuele werken (artikel 54) |
|
|
||
…% |
…% |
|||
□ Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur (artikel 55) |
…% |
…% |
||
□ Investeringssteun voor lokale infrastructuurvoorzieningen (artikel 56) |
…% |
…% |
||
□ Steun voor regionale luchthavens (artikel 56 bis) |
…% |
…% |
||
□ Steun voor zeehavens (artikel 56 ter) |
…% |
…% |
||
□ Steun voor binnenhavens (artikel 56 quater) |
…% |
…% |
||
Steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde producten (artikelen 56 quinquies tot en met 56 septies) |
Artikel 56 sexies |
□ Steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit die uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1153 worden gefinancierd of waaraan uit hoofde van die verordening een kwaliteitslabel „Excellentiekeur” is toegekend (artikel 56 sexies, lid 2) |
… nationale valuta |
…% |
□ Steun voor investeringen in vaste breedbandnetwerken om alleen bepaalde in aanmerking komende sociaaleconomische actoren aan te sluiten (artikel 56 sexies, lid 3) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Steun voor energieopwekking en energie-infrastructuur (artikel 56 sexies, lid 4) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Steun voor sociale, educatieve en culturele infrastructuur en activiteiten alsook infrastructuur en activiteiten op het gebied van natuurlijk erfgoed (artikel 56 sexies, lid 5) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Steun voor vervoer en vervoersinfrastructuur (artikel 56 sexies, lid 6) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Steun voor andere infrastructuurvoorzieningen (artikel 56 sexies, lid 7) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Steun voor milieubescherming, inclusief klimaatbescherming (artikel 56 sexies, lid 8) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Steun voor onderzoek, ontwikkeling, innovatie en digitalisering (artikel 56 sexies, lid 9) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Steun in de vorm van door het InvestEU-fonds ondersteunde financiering aan kmo’s of kleine midcaps (artikel 56 sexies, lid 10) |
… nationale valuta |
…% |
||
□ Steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde via een intermediair gecommercialiseerde financiële producten (artikel 56 septies) |
… nationale valuta |
…% |
||
(1)
Vermeld in het geval van regionale ad-hocsteun ter aanvulling van steun in het kader van (een) steunregeling(en) zowel de intensiteit van de steun in het kader van de regeling als de intensiteit van de ad-hocsteun.
(2)
Overeenkomstig artikel 11, lid 1, is verslaglegging over de op grond van artikel 19 ter verleende steun niet verplicht. Verslaglegging over dergelijke steun is derhalve slechts facultatief.
(3)
Overeenkomstig artikel 11, lid 1, is verslaglegging over de op grond van artikel 20 bis verleende steun niet verplicht. Verslaglegging over dergelijke steun is derhalve slechts facultatief. |
BIJLAGE III
Bepalingen voor het bekendmaken van gegevens overeenkomstig artikel 9, lid 1
De lidstaten zetten hun uitgebreide staatssteunwebsites waarop de in artikel 9, lid 1, verlangde gegevens moeten worden bekendgemaakt, zodanig op dat die gegevens gemakkelijk toegankelijk zijn. Deze gegevens worden bekendgemaakt in een spreadsheetformaat, waarmee de gegevens kunnen worden doorzocht, uitgelicht en gemakkelijk op het internet kunnen worden gepubliceerd, zoals bijvoorbeeld in CSV- of XML-formaat. Alle belangstellenden hebben zonder restricties toegang tot de website. Gebruikers hoeven zich niet vooraf te registreren om toegang tot de website te krijgen.
De volgende gegevens inzake individuele steunverleningen worden, overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder c), bekendgemaakt:
( 1 ) Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).
( 2 ) Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).
( 3 ) Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PB L 190 van 28.6.2014, blz. 45).
( 4 ) Besluit 2010/787/EU van de Raad van 10 december 2010 betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen (PB L 336 van 21.12.2010, blz. 24).
( 5 ) PB L 336 van 21.12.2010, blz. 24.
( 6 ) Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.
( 7 ) PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1.
( 8 ) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
( 9 ) PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1.
( 10 ) PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.
( 11 ) Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
( 12 ) Besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PB L 7 van 11.1.2012, blz. 3).
( 13 ) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.
( 14 ) COM(2012) 595 final van 17.10.2012.
( 15 ) PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.
( 16 ) PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55.
( 17 ) PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94.
( 18 ) PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1.
( 19 ) PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15.
( 20 ) PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36.
( 21 ) Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (PB L 249, 14.7.2021, blz. 38).
( 22 ) Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3).
( 23 ) Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (PB L 272 van 25.10.1996, blz. 36).
( 24 ) Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PB L 332 van 28.12.2000, blz. 81).
( 25 ) Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).
( 26 ) Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32).
( 27 ) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
( 28 ) Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).
( 29 ) PB C 155 van 20.6.2008, blz. 10.
►M4 ( 30 ) Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).
( 31 ) Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159). ◄
( 32 ) Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259).
( 33 ) Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 94).
( 34 ) Voor regelingen op grond van artikel 16 en artikel 21 van deze verordening kan van het vereiste om over elke individuele steunverlening van meer dan 500 000 EUR gegevens bekend te maken, ontheffing worden verleend aan kmo’s die geen commerciële verkoop op een markt hebben verricht.
( 35 ) Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).
( 36 ) Verordening (EU) 2020/972 van de Commissie van 2 juli 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1407/2013 wat betreft de verlenging ervan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 wat betreft de verlenging ervan en desbetreffende aanpassingen (PB L 215 van 7.7.2020, blz. 3).
( 37 ) Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).
( 38 ) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma’s (PB L 138 van 13.5.2014, blz. 45).
( 39 ) Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
( 40 ) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.
( 41 ) PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.
( 42 ) PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.
( 43 ) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.
( 44 ) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114.
( 45 ) PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66.
( 46 ) Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad van 28 september 2018 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing (PB L 252 van 8.10.2018, blz. 1).
( 47 ) Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).
( 48 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1078 van de Commissie van 14 april 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad door de investeringsrichtsnoeren voor het InvestEU-fonds vast te stellen (PB L 234 van 2.7.2021, blz. 18).
( 49 ) Verordening (EU) Nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39).
( 50 ) Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).
( 51 ) NUTS — Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek. Meestal wordt de regio op NUTS 2-niveau vermeld.
( 52 ) ►M1 Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1). ◄
( 53 ) ►M1 Bruto-subsidie-equivalent of, voor maatregelen op grond van de artikelen 16, 21, 22 of 39 van deze verordening, het investeringsbedrag. ◄ Bij exploitatiesteun kan het jaarlijkse bedrag aan steun per begunstigde worden meegedeeld. Voor fiscale regelingen en voor regelingen op grond van artikel 16 (regionale stadsontwikkelingssteun) en artikel 21 (risicofinancieringssteun) kan dit bedrag worden meegedeeld volgens de tranches vermeld in artikel 9, lid 2, van deze verordening.
( 54 ) Indien de steun wordt verleend via meerdere steuninstrumenten, moet het steunbedrag per instrument worden vermeld.
( 55 ) Zoals door de Commissie meegedeeld in het kader van de in de artikel 11 van deze verordening bedoelde elektronische kennisgevingsprocedure.