This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62010CJ0619
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
Zaak C-619/10
Trade Agency Ltd
tegen
Seramico Investments Ltd
(verzoek van de Augstākās tiesas Senāts om een prejudiciële beslissing)
„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Tenuitvoerlegging — Gronden voor betwisting — Geen kennisgeving van geding inleidend stuk — Toetsing door aangezochte rechter — Omvang — Waarde van informatie in certificaat — Schending van openbare orde — Niet-gemotiveerde rechterlijke beslissing”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 september 2012
Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Gronden voor weigering – Ontbreken van tijdige betekening of mededeling van geding inleidend stuk aan verweerder tegen wie verstek werd verleend – Toetsing door aangezochte rechter – Omvang – Nagaan van juistheid van gegevens in certificaat dat is afgegeven op basis van artikel 54 van verordening – Daaronder begrepen
(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, punten 16 en 17 van de considerans en art. 34, punt 2, 36, 45 en 54)
Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Gronden voor weigering – Schending van openbare orde van aangezochte staat – Beoordeling door aangezochte rechter – Grenzen – Toezicht door Hof
(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 34, punt 1, 36 en 45, lid 2)
Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Gronden voor weigering – Schending van openbare orde van aangezochte staat – Beoordeling door aangezochte rechter – Beslissing bij verstek en zonder motivering gegeven in staat van herkomst – Onderzoek of eventueel sprake is van kennelijke en buitensporige schending van recht van verweerder op eerlijk proces – In aanmerking te nemen factoren
(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 34, punt 1, en 45, lid 1; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47, tweede alinea)
Artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, waarnaar artikel 45, lid 1, van deze verordening verwijst, gelezen in samenhang met de punten 16 en 17 van de considerans van deze verordening, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de verweerder een rechtsmiddel aanwendt tegen de uitvoerbaarverklaring van een in de lidstaat van herkomst bij verstek gegeven beslissing waarbij een overeenkomstig artikel 54 van dezelfde verordening opgesteld certificaat was gevoegd, met het betoog dat het geding inleidende stuk hem niet was meegedeeld, de rechter van de aangezochte lidstaat bij wie dat rechtsmiddel aanhangig is, bevoegd is om na te gaan of de informatie in dat certificaat overeenstemt met de bewijzen.
Verordening nr. 44/2001 heeft immers een mechanisme van dubbele toetsing ingevoerd, dat ertoe strekt in het bijzonder de eerbiediging van het recht van verweer van de niet-verschenen verweerder te verzekeren, niet alleen tijdens de aanvankelijk procedure in de lidstaat van herkomst, maar ook tijdens de tenuitvoerleggingsprocedure in de aangezochte lidstaat; volgens dat mechanisme moet de rechter van de aangezochte lidstaat de tenuitvoerlegging van een buitenlandse bij verstek gegeven beslissing weigeren of – in het geval van een beroep – herroepen indien het geding inleidende stuk of een gelijkwaardig stuk niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de niet-verschenen verweerder is betekend of meegedeeld. In dat verband vormt de vraag of het geding inleidende stuk aan de betrokken verweerder is meegedeeld een relevant onderdeel – van feitelijke aard – van de gehele beoordeling die door de rechter van de aangezochte lidstaat moet worden verricht teneinde na te gaan of de verweerder de nodige tijd heeft gehad om zijn verweer voor te bereiden of om de stappen te ondernemen die noodzakelijk zijn om een bij verstek gegeven beslissing te vermijden.
Dienaangaande kan de omstandigheid dat bij de buitenlandse beslissing het overeenkomstig artikel 54 van verordening nr. 44/2001 opgestelde certificaat is gevoegd, de omvang van de beoordeling die de rechter van de aangezochte lidstaat uit hoofde van de dubbele toetsing moet verrichten, niet beperken. In de eerste plaats verbiedt immers geen enkele bepaling van deze verordening nr. 44/2001 de aangezochte rechter uitdrukkelijk om de juistheid van de in het certificaat vermelde feitelijke gegevens na te gaan, aangezien de artikelen 36 en 45, lid 2, van deze verordening alleen verbieden, de rechterlijke beslissing in de lidstaat van herkomst op haar juistheid te onderzoeken. Voorts kunnen, voor zover de rechterlijke instantie of de autoriteit die bevoegd is om dat certificaat af te geven, niet noodzakelijk dezelfde is als die welke de beslissing heeft gegeven waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd, diezelfde gegevens niet meer dan indicatief zijn, met een louter informatieve waarde. Tot slot bevat de in het certificaat vermelde informatie, indien de beslissing bij verstek is gegeven, alleen de datum waarop het geding inleidende stuk is betekend of is meegedeeld, zonder evenwel andere aanduidingen te vermelden die nuttig zijn om na te gaan of de verweerder de gelegenheid heeft gehad om zich te verdedigen, zoals met name de wijze van betekening en kennisgeving of het adres van de verweerder.
In die context mag, hoewel de functie van het certificaat erin bestaat om in een eerste fase van de procedure de uitvoerbaarverklaring van de in de lidstaat van herkomst gegeven beslissing te vergemakkelijken, het aldus nagestreefde doel echter niet worden bereikt door op enige wijze af te doen aan het recht van verweer.
(cf. punten 32-38, 41, 42, 44, 46, dictum 1)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 49, 50)
Artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, waarnaar artikel 45, lid 1, van deze verordening verwijst, moet aldus worden uitgelegd dat de rechter van de aangezochte lidstaat niet op grond van de openbare-ordeclausule de tenuitvoerlegging kan weigeren van een bij verstek gegeven beslissing waarbij ten gronde uitspraak wordt gedaan op een geschil zonder onderzoek van het voorwerp en de gronden van de vordering en waarin geen enkel argument over de gegrondheid ervan wordt uiteengezet, tenzij hij na een algemene beoordeling van de procedure en op basis van alle relevante omstandigheden tot de conclusie komt dat deze beslissing een kennelijke en buitensporige schending vormt van het in artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bedoelde recht van de verweerder op een eerlijk proces doordat daartegen geen zinvol en effectief rechtsmiddel kan worden aangewend.
De omvang van de motiveringsplicht kan immers verschillen naargelang van de aard van de betrokken rechterlijke beslissing en moet worden onderzocht tegen de achtergrond van de procedure, in haar geheel beschouwd, en van alle relevante omstandigheden, met inachtneming van de met deze beslissing gepaard gaande procedurele waarborgen.
(cf. punten 60, 62, dictum 2)
Zaak C-619/10
Trade Agency Ltd
tegen
Seramico Investments Ltd
(verzoek van de Augstākās tiesas Senāts om een prejudiciële beslissing)
„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Tenuitvoerlegging — Gronden voor betwisting — Geen kennisgeving van geding inleidend stuk — Toetsing door aangezochte rechter — Omvang — Waarde van informatie in certificaat — Schending van openbare orde — Niet-gemotiveerde rechterlijke beslissing”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 september 2012
Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen — Gronden voor weigering — Ontbreken van tijdige betekening of mededeling van geding inleidend stuk aan verweerder tegen wie verstek werd verleend — Toetsing door aangezochte rechter — Omvang — Nagaan van juistheid van gegevens in certificaat dat is afgegeven op basis van artikel 54 van verordening — Daaronder begrepen
(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, punten 16 en 17 van de considerans en art. 34, punt 2, 36, 45 en 54)
Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen — Gronden voor weigering — Schending van openbare orde van aangezochte staat — Beoordeling door aangezochte rechter — Grenzen — Toezicht door Hof
(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 34, punt 1, 36 en 45, lid 2)
Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen — Gronden voor weigering — Schending van openbare orde van aangezochte staat — Beoordeling door aangezochte rechter — Beslissing bij verstek en zonder motivering gegeven in staat van herkomst — Onderzoek of eventueel sprake is van kennelijke en buitensporige schending van recht van verweerder op eerlijk proces — In aanmerking te nemen factoren
(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 34, punt 1, en 45, lid 1; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47, tweede alinea)
Artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, waarnaar artikel 45, lid 1, van deze verordening verwijst, gelezen in samenhang met de punten 16 en 17 van de considerans van deze verordening, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de verweerder een rechtsmiddel aanwendt tegen de uitvoerbaarverklaring van een in de lidstaat van herkomst bij verstek gegeven beslissing waarbij een overeenkomstig artikel 54 van dezelfde verordening opgesteld certificaat was gevoegd, met het betoog dat het geding inleidende stuk hem niet was meegedeeld, de rechter van de aangezochte lidstaat bij wie dat rechtsmiddel aanhangig is, bevoegd is om na te gaan of de informatie in dat certificaat overeenstemt met de bewijzen.
Verordening nr. 44/2001 heeft immers een mechanisme van dubbele toetsing ingevoerd, dat ertoe strekt in het bijzonder de eerbiediging van het recht van verweer van de niet-verschenen verweerder te verzekeren, niet alleen tijdens de aanvankelijk procedure in de lidstaat van herkomst, maar ook tijdens de tenuitvoerleggingsprocedure in de aangezochte lidstaat; volgens dat mechanisme moet de rechter van de aangezochte lidstaat de tenuitvoerlegging van een buitenlandse bij verstek gegeven beslissing weigeren of – in het geval van een beroep – herroepen indien het geding inleidende stuk of een gelijkwaardig stuk niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de niet-verschenen verweerder is betekend of meegedeeld. In dat verband vormt de vraag of het geding inleidende stuk aan de betrokken verweerder is meegedeeld een relevant onderdeel – van feitelijke aard – van de gehele beoordeling die door de rechter van de aangezochte lidstaat moet worden verricht teneinde na te gaan of de verweerder de nodige tijd heeft gehad om zijn verweer voor te bereiden of om de stappen te ondernemen die noodzakelijk zijn om een bij verstek gegeven beslissing te vermijden.
Dienaangaande kan de omstandigheid dat bij de buitenlandse beslissing het overeenkomstig artikel 54 van verordening nr. 44/2001 opgestelde certificaat is gevoegd, de omvang van de beoordeling die de rechter van de aangezochte lidstaat uit hoofde van de dubbele toetsing moet verrichten, niet beperken. In de eerste plaats verbiedt immers geen enkele bepaling van deze verordening nr. 44/2001 de aangezochte rechter uitdrukkelijk om de juistheid van de in het certificaat vermelde feitelijke gegevens na te gaan, aangezien de artikelen 36 en 45, lid 2, van deze verordening alleen verbieden, de rechterlijke beslissing in de lidstaat van herkomst op haar juistheid te onderzoeken. Voorts kunnen, voor zover de rechterlijke instantie of de autoriteit die bevoegd is om dat certificaat af te geven, niet noodzakelijk dezelfde is als die welke de beslissing heeft gegeven waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd, diezelfde gegevens niet meer dan indicatief zijn, met een louter informatieve waarde. Tot slot bevat de in het certificaat vermelde informatie, indien de beslissing bij verstek is gegeven, alleen de datum waarop het geding inleidende stuk is betekend of is meegedeeld, zonder evenwel andere aanduidingen te vermelden die nuttig zijn om na te gaan of de verweerder de gelegenheid heeft gehad om zich te verdedigen, zoals met name de wijze van betekening en kennisgeving of het adres van de verweerder.
In die context mag, hoewel de functie van het certificaat erin bestaat om in een eerste fase van de procedure de uitvoerbaarverklaring van de in de lidstaat van herkomst gegeven beslissing te vergemakkelijken, het aldus nagestreefde doel echter niet worden bereikt door op enige wijze af te doen aan het recht van verweer.
(cf. punten 32-38, 41, 42, 44, 46, dictum 1)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 49, 50)
Artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, waarnaar artikel 45, lid 1, van deze verordening verwijst, moet aldus worden uitgelegd dat de rechter van de aangezochte lidstaat niet op grond van de openbare-ordeclausule de tenuitvoerlegging kan weigeren van een bij verstek gegeven beslissing waarbij ten gronde uitspraak wordt gedaan op een geschil zonder onderzoek van het voorwerp en de gronden van de vordering en waarin geen enkel argument over de gegrondheid ervan wordt uiteengezet, tenzij hij na een algemene beoordeling van de procedure en op basis van alle relevante omstandigheden tot de conclusie komt dat deze beslissing een kennelijke en buitensporige schending vormt van het in artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bedoelde recht van de verweerder op een eerlijk proces doordat daartegen geen zinvol en effectief rechtsmiddel kan worden aangewend.
De omvang van de motiveringsplicht kan immers verschillen naargelang van de aard van de betrokken rechterlijke beslissing en moet worden onderzocht tegen de achtergrond van de procedure, in haar geheel beschouwd, en van alle relevante omstandigheden, met inachtneming van de met deze beslissing gepaard gaande procedurele waarborgen.
(cf. punten 60, 62, dictum 2)