EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE0614

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een gezamenlijke programmering van het onderzoek: Samenwerken om gemeenschappelijke uitdagingen doeltreffender aan te pakken

PB C 228 van 22.9.2009, p. 56–61 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/56


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een gezamenlijke programmering van het onderzoek: Samenwerken om gemeenschappelijke uitdagingen doeltreffender aan te pakken”

COM(2008) 468 final

2009/C 228/09

De Europese Commissie heeft op 15 juli 2008 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een gezamenlijke programmering van het onderzoek: Samenwerken om gemeenschappelijke uitdagingen doeltreffender aan te pakken

De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 11 maart 2009 goedgekeurd. Rapporteur was de heer ZBOŘIL.

Het Comité heeft tijdens zijn op 24 en 25 maart 2009 gehouden 452e zitting (vergadering van 25 maart) het volgende advies uitgebracht, dat met 104 stemmen vóór, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC is ingenomen met de Mededeling, en wijst erop dat het voorgestelde concept voor een strategisch beheer van grensoverschrijdende O&O-activiteiten bijzonder belangrijk en dringend is, met name om sneller vooruitgang te boeken op essentiële gebieden van wetenschap en onderzoek. Met het „Europees strategisch plan” wordt aan de hand van beste praktijkervaringen een functioneel systeem ontwikkeld.

1.2

Dit vergt dat de lidstaten hun samenwerking op O&O-gebied intensiveren om beter het hoofd te kunnen bieden aan de grote maatschappelijke uitdagingen op Europees of mondiaal niveau ten aanzien waarvan onderzoek door openbare instellingen cruciaal is. In dit verband verwelkomt en steunt het EESC ook de conclusies van de Raad „Concurrentievermogen” van 2 december 2008 en schaart het zich achter de aldaar geformuleerde standpunten (1).

1.3

Het EESC is ervan overtuigd dat fundamentele strategische kaders moeten worden gecreëerd aan de hand van de beleidsprioriteiten van de EU. De uitvoering van de voorgestelde aanpak zal bovenal een enorme politieke wil vragen.

1.4

Het EESC waarschuwt voor een overdreven nadruk op de top-down benadering. Het acht het van essentieel belang dat in de eerste plaats voor een bottom-up benadering wordt gekozen, om rekening te houden met de strategische belangen van de wetenschappelijke actoren en ervoor te zorgen dat zij hun beste O&O-capaciteiten met elkaar kunnen delen.

1.5

Het EESC benadrukt tegelijkertijd dat een dergelijke coördinatie niet gemakkelijk zal zijn te realiseren, met name vanwege de bijzondere belangen van bepaalde landen en het ontbreken van de politieke wil als het gaat om het delen van kennis en O&O-capaciteiten.

1.6

Het EESC is het er volledig mee eens dat de financiële en personele middelen dringend moeten worden opgetrokken om de concurrentie met de belangrijkste economische rivalen van de EU het hoofd te kunnen bieden. Dit zou echter in geen geval de wetenschappelijke samenwerking met deze landen en hun onderzoeksorganisaties mogen uitsluiten (2).

1.7

Het EESC stelt tevens vast dat de gezamenlijke programmering van grensoverschrijdende O&O-activiteiten in de praktijk zeer moeilijk zal zijn, omdat dit een verandering van mentaliteit vraagt in de zin van meer openheid en samenwerking (3), wat gemakkelijker gezegd dan gedaan is.

1.8

Het Comité beseft en waardeert het brede scala van reeds bestaande grensoverschrijdende samenwerking en gezamenlijke projecten en de uitmuntende resultaten ervan, maar beveelt aan dat de daarmee opgedane ervaringen moeten worden gebruikt voor dit nieuwe concept van strategische programmering. Ook moeten er de juiste lessen worden getrokken uit de mislukkingen bij het ontwerpen van de gemeenschappelijke onderzoeksprogrammering

1.9

Om de nieuw verworven wetenschappelijke kennis doeltreffender en sneller te kunnen toepassen is het zaak dat de privésector voldoende wordt betrokken bij het gehele proces. Het EESC wijst er wel op dat de participatie van de privésector moeilijkheden met zich meebrengt, met name wat betreft het gebruik van de resultaten, de intellectuele eigendom, enzovoort (4).

1.10

Het EESC acht het noodzakelijk dat voor deze belangrijke activiteit van de Gemeenschap degelijke operationele kaders worden opgezet en uitgetest, en dat de lidstaten worden aangemoedigd hieraan deel te nemen en met name hun O&O-capaciteiten aan te spreken om de vereiste bottom-up benadering te ondersteunen en hiervoor vooral de nodige financiële middelen uit te trekken. Het is van het grootste belang dat voldoende mobiliteit van middelen wordt gegarandeerd en dat er een ondersteunend kader komt, om eventuele obstakels uit de weg te nemen.

1.11

Bij de vaststelling van dergelijke kaders moet niet alleen rekening worden gehouden met factoren die mogelijk synergie kunnen opwekken, maar moet tevens in detail worden gekeken naar de risico's van een gezamenlijke Europese programmering.

1.12

In dat verband bevestigt het EESC zijn eerdere opmerking (5) dat er dringend een Europese onderzoeksinfrastructuur moet komen, die de algemene doelstellingen van de gezamenlijke programmering versterkt en de Europese toegevoegde waarde doet toenemen. Het EESC dringt er dan ook bij de lidstaten op aan om zo snel mogelijk en op innovatieve wijze gehoor te geven aan dit initiatief van de Commissie.

1.13

Het Comité is verheugd over de oprichting van een groep op hoog niveau voor gezamenlijke programmering die, na uitgebreide publieke raadpleging van de verschillende regionale, nationale en Europese wetenschappelijke kringen en indien relevant ook de private sector, moet bepalen welke thema's in aanmerking komen voor gezamenlijke programmering. Volgend op deze activiteiten zou de Raad op basis van een voorstel van de Commissie uiterlijk in 2010 gezamenlijke programmeringsinitiatieven moeten kunnen goedkeuren.

2.   Inleiding – Commissiedocument

2.1

Europa moet meer investeren in onderzoek, maar moet dat ook efficiënter doen, tenminste als het zijn zelfverklaarde doelstelling wil bereiken: een evenwichtige en duurzame ontwikkeling. Bij de vaststelling van de Lissabon-strategie werd als meest urgente doelstelling de overgang genoemd naar een op kennis gebaseerde samenleving, waarin wetenschap, technologie en innovatie centraal staan, en werd opgeroepen tot meer en betere investeringen in onderzoek.

2.2

Het nieuwe initiatief – gezamenlijke programmering – betekent een koerswijziging in de Europese onderzoekssamenwerking. Het is een proces op basis van vrijwilligheid voor een met nieuwe kracht bezield partnerschap tussen de lidstaten, gebaseerd op duidelijke beginselen en transparant beheer op het hoogste niveau. Het doel is de efficiëntie en impact van het nationale met overheidsgeld gefinancierde onderzoek op strategische gebieden te versterken. Gezamenlijke programmering is eerst en vooral gericht op openbare onderzoeksprogramma's, en houdt dus onderlinge samenwerking tussen de overheden van verschillende landen in. Desondanks moeten de industrie en andere belanghebbenden een rol spelen in het raadplegingsproces en bij de tenuitvoerlegging van specifieke initiatieven van gezamenlijke programmering.

2.3

Met de Mededeling wordt een antwoord gegeven op de verzoeken van belanghebbenden om op basis van vrijwilligheid en zeker niet op eenvormige wijze een vanuit de basis vertrekkende aanpak te ontwikkelen in combinatie met strategische sturing op Europees niveau.

2.4

Deze Mededeling is één van de vijf beleidsinitiatieven die door de Commissie in 2008 zijn gepland als follow-up van het Groenboek „De Europese onderzoeksruimte: Nieuwe perspectieven” (6). Zij heeft met name betrekking op de dimensie „Optimalisering van de onderzoeksprogramma's en prioriteiten” en is een verdere stap naar de verwezenlijking van de „vijfde vrijheid”, meer bepaald door het wegwerken van belemmeringen voor het vrije verkeer van kennis.

2.5

Vergeleken met zijn voornaamste partners investeert Europa nog steeds te weinig in onderzoek. De middelen voor O&O, zowel verstrekt door de overheid als door de privésector, zijn het afgelopen decennium niet of nauwelijks toegenomen. Niet alleen moet Europa de desbetreffende uitgaven snel en aanzienlijk optrekken, maar het zal tevens nieuwe en innovatieve manieren moeten vinden om zijn schaarse O&O-middelen op een efficiëntere en meer gerichte wijze aan te wenden. Europa moet voorts zijn capaciteit versterken om onderzoeksresultaten om te zetten in voordelen voor de samenleving en de economie.

2.6

In de afgelopen jaren hebben de lidstaten en de Gemeenschap talrijke initiatieven ontwikkeld om de doeltreffendheid van het openbare onderzoek te vergroten. De stakeholders hebben erop gewezen dat het gebrek aan samenwerking en coördinatie tussen de nationale openbare O&O-programma's een zwak punt is in het O&O-systeem van de EU. Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren om dit probleem te verhelpen, blijft het Europese onderzoekslandschap echter gecompartimenteerd.

2.7

85 % van het openbaar O&O wordt vandaag nog steeds geprogrammeerd, gefinancierd, gemonitord en geëvalueerd op nationaal niveau, met weinig of geen samenwerking of coördinatie tussen de landen. Minder dan 6 % van de totale O&O-investering en slechts 15 % van het Europees door de overheid gefinancierd civiel O&O (waarbij 10 % van de middelen afkomstig zijn van intergouvernementele organisaties en regelingen en 5 % van het kaderprogramma) wordt op grensoverschrijdende manier in het kader van samenwerkingsovereenkomsten gefinancierd.

2.8

Het punt is niet dat alle onderzoeksprogrammering via samenwerkingsovereenkomsten zou moeten worden uitgevoerd en dat de zuiver nationale programmering moet worden stopgezet. Waar het wél op aan komt is dat op gebieden van strategisch belang voor het geheel of een groot deel van Europa de compartimentering van de openbare onderzoeksprogramma's resulteert in een suboptimale return, wat Europa duur te staan komt en verwezenlijking van de Europese maatschappelijke doelstellingen verhindert.

2.9

Sommige van de grootste wetenschappelijke succesverhalen van Europa zijn gerealiseerd via een grensoverschrijdende pooling van O&O-middelen en met name via de oprichting van gezamenlijke wetenschappelijke structuren (7). Het effect van deze communautaire initiatieven had echter veel groter kunnen zijn als er een meer strategische focus zou zijn geweest op deze problematiek, alsook een groter politiek engagement, meer transparantie en meer flexibiliteit. Het heeft weinig zin de hierboven genoemde initiatieven te versterken en de werkingssfeer van het zevende kaderprogramma te vergroten zonder doeltreffende gezamenlijke strategische programmering.

2.10

Gezamenlijke programmering is gericht op omvorming van de structuur van het Europese onderzoekslandschap. Het is een alomvattend langetermijnproces van strategische aard met als doel een nieuwe impuls te geven aan Europa's vermogen om grote economische en maatschappelijke uitdagingen – zoals de onderling verband houdende uitdagingen op het gebied van klimaat en energie – aan te pakken. Gezamenlijke programmering heeft ten doel structurerende effecten te bereiken teneinde de doeltreffendheid en impact van de aan onderzoek bestede openbare middelen te vergroten. Gezamenlijke programmering vereist dat de lidstaten bereid zijn stappen te zetten in de richting van de opstelling en tenuitvoerlegging van gemeenschappelijke onderzoeksagenda's met gezamenlijk vastgelegde over meerdere jaren lopende activiteiten en financieringsmechanismen.

2.11

Gezamenlijke programmering vergt een nieuwe mentaliteit van de lidstaten. Boven alles vergt ze een concreet engagement en acties van de lidstaten en het herdenken en reorganiseren van de manier waarop de nationale onderzoeksprogramma's worden vastgesteld en ten uitvoer gelegd door deze meer en scherper te richten op gemeenschappelijke doelstellingen. Dat is waarom gezamenlijke programmering een proces op basis van vrijwilligheid moet zijn, gebaseerd op het beginsel van variabele geometrie en open toegang.

2.12

Gezamenlijke programmering houdt niet bij voorbaat in dat ook communautaire middelen worden uitgetrokken, hoewel het zevende kaderprogramma uiteraard wel als katalysator kan werken. Het komt er vóór alles op aan dat de lidstaten gemeenschappelijke strategieën vaststellen en hun nationale middelen poolen. Tegelijkertijd wordt ook niet uitgesloten dat er aanvullende Gemeenschapsmiddelen worden verstrekt, naar gelang van de toegevoegde waarde, de Europese dimensie en de potentiële structureringseffecten van de betrokken initiatieven.

2.13

De Commissie stelt een pragmatische methodologie voor om te komen tot gezamenlijke programmering op een beperkt aantal belangrijke overeengekomen gebieden. Deze methodologie is gebaseerd op de ervaring die is opgedaan met de Europese technologieplatforms, maar dan aangepast aan openbare onderzoeksprogramma's. Het is een proces in opeenvolgende fasen, die parallel lopen met de levenscyclus van een onderzoeksprogramma, namelijk van de vaststelling van het programma, over de tenuitvoerlegging ervan tot de monitoring en evaluatie.

2.14

Gezamenlijke programmering kan vlotter verlopen als aan een aantal algemene voorwaarden wordt voldaan:

overeenstemming over een aantal gedeelde beginselen en procedures voor peer review („de wetenschappelijke spelregels”);

ontwikkeling van gemeenschappelijke methodologieën voor prognoseactiviteiten en voor de gezamenlijke evaluatie van nationale of regionale programma's of investeringen op specifieke onderzoeksgebieden („strategische spelregels”, waarbij de onvoorspelbaarheid noopt tot flexibiliteit en intuïtie);

omschrijving van gemeenschappelijke beginselen voor grensoverschrijdende financiering van onderzoek door nationale of regionale autoriteiten („de financiële spelregels”);

effectieve maatregelen om de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen en de verspreiding en optimale benutting van onderzoeksresultaten te vergemakkelijken.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het EESC is ingenomen met de Mededeling, en wijst erop dat het voorgestelde concept voor een strategisch beheer van grensoverschrijdende O&O-activiteiten bijzonder belangrijk en dringend is, met name om sneller vooruitgang te boeken op essentiële gebieden van wetenschap en onderzoek. In dit verband verwelkomt en steunt het EESC ook de conclusies van de Raad „Concurrentievermogen” van 2 december 2008 en schaart het zich achter de aldaar geformuleerde standpunten.

3.2

Positief is ook dat met het concept wordt gestreefd naar een zo doeltreffend mogelijk gebruik van de openbare middelen dankzij een strategische coördinatie van fundamentele onderzoeksgebieden, en naar een verbetering van de interne wetenschappelijke en onderzoekscapaciteiten dankzij een bredere internationale samenwerking bij de voorbereiding en uitvoering van gezamenlijke onderzoeksprojecten.

3.3

Het EESC is ermee ingenomen dat een impactbeoordeling is gemaakt en dat op basis hiervan een keuze is gemaakt uit vier varianten van een „Europees strategisch plan”. Op grond van de beste praktijkervaringen tot nu toe is een functioneel systeem ontwikkeld, waarbij het op de lidstaten aankomt de thema's van de gezamenlijke programmering aan te wijzen.

3.4

Het EESC is tevens ingenomen met de keuze van energietechnologie als thema voor het proefproject op het gebied van coördinatie; in zijn advies over het SET-plan (8) heeft het dit project alle steun toegezegd.

3.5

Het EESC is ervan overtuigd dat fundamentele strategische kaders moeten worden gecreëerd aan de hand van de beleidsprioriteiten van de EU.

3.6

Het waarschuwt echter voor een overdreven nadruk op de top-down benadering. Ervan uitgaande dat de bestaande internationale wetenschapsnetwerken meestal uit een veelvoud aan onderzoeksgroepen bestaan die gedeeltelijk worden gesteund door internationale agentschappen zoals de IEA, acht het EESC het daarentegen van essentieel belang dat in de eerste plaats voor een bottom-up benadering wordt gekozen en voor deelname van de verschillende actoren aan de betreffende projecten, om tegemoet te komen aan hun strategische belangen en ervoor te zorgen dat zij hun beste O&O-capaciteiten met elkaar kunnen delen. Internationale wetenschappelijke conferenties zouden als forums kunnen dienen, en kunnen worden gevraagd geschikte voorstellen uit te werken.

3.7

Het EESC benadrukt tegelijkertijd dat een dergelijke coördinatie niet gemakkelijk zal zijn te realiseren, met name vanwege de bijzondere belangen van bepaalde landen en het ontbreken van de politieke wil als het gaat om het delen van kennis en O&O-capaciteiten. Openheid en transparantie zijn van essentieel belang om dit concept met succes in de praktijk te brengen.

3.8

Het Comité erkent en is ingenomen met de brede waaier aan grensoverschrijdende gezamenlijke samenwerkingsprojecten die uitstekende resultaten hebben opgeleverd. Het pleit er dan ook voor de hiermee opgedane ervaring aan te wenden voor de uitwerking van dit nieuwe concept van strategische programmering. Ook uit fouten moet lering worden getrokken bij het uitstippelen van de procedures voor de gezamenlijke programmering van onderzoek.

3.9

Het EESC is het er volledig mee eens dat dit concept dringend ten uitvoer moet worden gelegd en dat de financiële en personele middelen moeten worden opgetrokken wil de Gemeenschap haar positie en uiteindelijk ook haar economisch concurrentievermogen ten opzichte van haar belangrijkste rivalen, de VS en de Aziatische landen, verbeteren. Dit zou echter in geen geval de wetenschappelijke samenwerking met deze landen en hun onderzoeksorganisaties in gevaar mogen brengen (9).

3.10

Het EESC stelt tevens vast dat de gezamenlijke programmering van grensoverschrijdende O&O-activiteiten in de praktijk zeer moeilijk zal zijn, omdat dit een verandering van mentaliteit vraagt in de zin van meer openheid en samenwerking (10), wat gemakkelijker gezegd dan gedaan is.

3.11

Om de nieuw verworven wetenschappelijke kennis doeltreffender en sneller te kunnen toepassen – wat uiteindelijk de doelstelling is van de gezamenlijke strategische programmering en eigen onderzoeksoplossingen – is het zaak dat de privésector voldoende wordt betrokken bij het gehele proces. Het EESC stelt vast dat het concept van de gezamenlijke programmering deze deelname mogelijk maakt. Het EESC wijst er wel op dat de participatie van de privésector moeilijkheden met zich meebrengt, met name wat betreft het gebruik van de resultaten, de intellectuele eigendom, enzovoort (11).

3.12

Het innovatieproces, dat wil zeggen de toepassing van de verworven wetenschappelijke kennis in de praktijk, zal afhangen van zeer uiteenlopende lokale omstandigheden, zoals de bestaande infrastructuur, de toegang tot kapitaal, de belastingdruk of belastingfaciliteiten voor bepaalde soorten investeringen, en de ervaringen van de industrie met vergelijkbare soorten investeringen. Het kan ook gaan om rechtstreekse incentives voor investeringen, zoals fiscale vrijstellingen. Deze factoren kunnen tot tegenstrijdigheden binnen de projecten leiden.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1   Het spreekt voor zich dat de gezamenlijke strategische programmering er prioritair op gericht moet zijn om op basis van de wetenschappelijk-technische ontwikkeling een oplossing te vinden voor de meest urgente uitdagingen van de huidige samenleving (klimaatverandering, efficiënte productie en consumptie van energie, inclusief hernieuwbare energie, veiligheid, gezondheid en de vergrijzing), willen wij snel en doeltreffend oplossingen kunnen vinden.

4.2   Het gaat dus om de belangrijkste strategische gebieden van fundamenteel onderzoek, die primair worden gefinancierd met openbare middelen, evenals gezamenlijke strategische programmeringsprocessen en onderzoeksoplossingen. In dat verband is vooral de beginfase van ieder project van belang, met name de aanwijzing van de gewenste actoren en de ontwikkeling van een projectvisie die voldoende motiverend is om kwaliteitsvolle actoren aan te trekken.

4.2.1   Het voorstel mag echter in geen geval de samenwerking op het gebied van puur fundamenteel onderzoek uitsluiten, waar een concrete toepassing a priori niet kan worden verwacht. De geschiedenis laat zien dat juist dankzij het fundamenteel onderzoek de grootste successen zijn behaald (zoals laserstralen, de kwantummechanica, de theorie van het elektromagnetisme, enz.)

4.3   Hoewel de voorgestelde gezamenlijke strategische programmering door de deelnemende lidstaten zal worden uitgevoerd en gefinancierd en ook hun taak zal blijven, is het tijdens de uitwerking van een gezamenlijke visie zeer wenselijk dat de EU-organen reeds in de beginfase worden betrokken bij de initiatie en met name de coördinatie. Zowel de Commissie als andere organisaties kunnen fungeren als bemiddelaars en zouden de lidstaten assistentie moeten verlenen bij hun gezamenlijke programmeringsinitiatieven. De Raad van de Europese Unie zou op zijn beurt moeten zorgen voor een doeltreffende follow-up van de activiteiten. Dankzij deze open benadering zullen alle lidstaten op de hoogte worden gehouden van geplande of van start gegane initiatieven.

4.4   Het is tevens essentieel dat voor gezamenlijke programmering een realistische, soepele en stapsgewijze aanpak wordt ontwikkeld waardoor het structurerend effect en de maatschappelijke impact kunnen worden gemaximaliseerd.

4.5   Het EESC acht het noodzakelijk dat voor deze belangrijke activiteit van de Gemeenschap degelijke operationele kaders worden opgezet en uitgetest, en dat de lidstaten worden aangemoedigd hieraan deel te nemen en met name hun O&O-capaciteiten aan te spreken om de vereiste bottom-up benadering te ondersteunen en hiervoor vooral de nodige financiële middelen uit te trekken. Voor dat doel zou de Commissie onmiddellijk moeten overgaan tot facilitering van de samenwerking tussen belangstellenden, op basis van de bestaande programma's voor gezamenlijke onderzoek. Het is van het grootste belang dat er voldoende mobiliteit van middelen wordt gegarandeerd en dat er een ondersteunend kader komt.

4.6   Bij de vaststelling van dergelijke kaders moet niet alleen rekening worden gehouden met factoren die mogelijk synergie kunnen opwekken, maar moet tevens in detail worden gekeken naar de risico's van een gezamenlijke Europese programmering en de concrete toepassing van de resultaten. Juist het onderschatten van deze risico's kan ertoe leiden dat zeer interessante ideeën tijdens de uitvoeringsfase mislukken. Uit de Mededeling en de bijbehorende documenten blijkt duidelijk dat de Commissie zich goed over deze factoren heeft gebogen.

4.7   Het proefproject van het SET-plan moet aandachtig worden gevolgd en de toegepaste procedures moeten worden geanalyseerd, zodat de Europese strategische programmering van de grensoverschrijdende O&O-samenwerking kan worden verbeterd aan de hand van de opgedane ervaringen. Voor de Europese wetenschap- en onderzoekswereld zal het een proces van leren in de praktijk zijn.

4.8   Er zouden nieuwe structuren voor de organisatie van grensoverschrijdend wetenschappelijk onderzoek moeten worden opgezet, op de gebieden waar dergelijke structuren onmiskenbaar een meerwaarde creëren en een duidelijke aanwinst betekenen voor heel Europa. Het EESC acht het derhalve zaak dat het potentieel van organisatiestructuren die zichzelf hebben bewezen (op basis van wetenschappelijke successen of goede resultaten op het gebied van internationale samenwerking) of die een verdere daadwerkelijke ontwikkeling mogelijk maken, volledig wordt benut.

4.9   Het Comité gaat ermee akkoord om de gezamenlijke programmering van de O&O-activiteiten en de uitvoering daarvan in drie stadia te laten verlopen.

4.9.1   Eerst en vooral moet er een gemeenschappelijke visie voor het overeengekomen gebied worden uitgewerkt, die de langetermijndoelstellingen moet omvatten die op beleidsniveau zijn bekrachtigd. Die visie moet worden ontwikkeld op basis van geloofwaardige aanwijzingen en raadpleging van de belanghebbenden, met name de betrokken wetenschappelijke en industriële gemeenschappen, en worden gebaseerd op een gezamenlijke evaluatie van bestaande programma's en capaciteiten.

4.9.2   Op basis van die visie zou een strategische onderzoeksagenda moeten worden uitgewerkt die specifieke, meetbare, bereikbare, realistische en van een termijn voorziene doelstellingen moet omvatten, de zogenaamde SMART-doelstellingen (specific, measurable, achievable, realistic, time-based). Deze strategische onderzoeksagenda zou ervoor moeten zorgen dat voor de doelstellingen van het project de nodige personele, financiële en organisatorische middelen worden uitgetrokken, om zo, dankzij de vereiste kennis van het gegeven onderzoeksgebied, een optimale voorbereiding van het project mogelijk te maken.

4.9.3   Om de strategische onderzoeksagenda ten uitvoer te leggen, moet het volledige arsenaal van publieke onderzoeksinstrumenten (nationale en regionale onderzoeksprogramma's, intergouvernementele onderzoeksorganisaties en samenwerkingsregelingen, onderzoeksinfrastructuur, mobiliteitsprogramma's, enz.) worden benut. Die tenuitvoerlegging kan al dan niet EU-financiering en -instrumenten via het kaderprogramma omvatten. Er moet worden gezorgd voor geregelde monitoring en evaluatie van de voortgang van de gemeenschappelijke onderzoeksprojecten, en over de resultaten moet op beleidsniveau worden gerapporteerd.

4.10   Aangezien de projecten van de gezamenlijke programmering net als de Europese onderzoeksinfrastructuur zullen worden gefinancierd door de lidstaten, is het van essentieel belang dat die financiering wordt gecoördineerd. Het EESC wijst erop dat voor de nodige synergie moet worden gezorgd tussen de totstandbrenging van de Europese onderzoeksinfrastructuur, de gezamenlijke programmering en het zevende kaderprogramma. Het wijst er tegelijkertijd op dat sommige lidstaten dit initiatief niet serieus genoeg nemen.

4.11   Het Comité is verheugd over de oprichting van een groep op hoog niveau voor gezamenlijke programmering die, na uitgebreide publieke raadpleging van de verschillende regionale, nationale en Europese wetenschappelijke kringen en indien relevant ook de private sector, moet bepalen welke thema's in aanmerking komen voor gezamenlijke programmering. Vervolgens zou de Raad op basis van een voorstel van de Commissie uiterlijk in 2010 gezamenlijke programmeringsinitiatieven moeten kunnen goedkeuren.

Brussel, 25 maart 2009

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  Europese Raad van 3 december 2008, (16.12) 16775/08, RECH 411; COMPET 551; ANNEX

(2)  Zie ook INT/461; CESE 1021/2009 van 11.6.2009 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3)  Zie ook INT/448; CESE 330/2009 van 26.2.2009 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(4)  Zie ook INT/448; CESE 330/2009 van 26.2.2009 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(5)  Advies INT/450; CESE 40/2009 - 2008/0148 (CNS) van 15.1.2009 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(6)  Afgezien van deze Mededeling heeft de Commissie dit jaar vastgesteld:

„een Aanbeveling betreffende het beheer van intellectuele eigendom bij kennisoverdracht en een code van goede praktijken voor universiteiten en andere publieke onderzoeksorganisaties”, C(2008) 1329 van 10-4-2008;

een Mededeling „Betere loopbanen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers”, COM(2008) 317 van 23.5.2008;

Voorts werkt de Commissie aan een verordening van de Raad betreffende een „Communautair juridisch kader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (EOI)” en een Mededeling inzake een „Een strategisch Europees kader voor internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie”.

(7)  Zie ook INT/450; CESE 40/2009 – 2008/0148 (CNS) van 15.1.2009 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(8)  Advies over „Een Europees strategisch plan voor energietechnologie” (PB C 27 van 3.2.2009, blz. 53).

(9)  Zie ook INT/461; CESE 1021/2009 van 11.6.2009 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(10)  Zie ook INT/448; CESE 330/2009 van 26.2.2009 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(11)  Zie ook INT/448; CESE 330/2009 van 26.2.2009 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).


Top